NL8203202A - Hooibouwmachine. - Google Patents

Hooibouwmachine. Download PDF

Info

Publication number
NL8203202A
NL8203202A NL8203202A NL8203202A NL8203202A NL 8203202 A NL8203202 A NL 8203202A NL 8203202 A NL8203202 A NL 8203202A NL 8203202 A NL8203202 A NL 8203202A NL 8203202 A NL8203202 A NL 8203202A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
tooth
tine
teeth
rotation
rake
Prior art date
Application number
NL8203202A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Patent Concern Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from NL7904687A external-priority patent/NL7904687A/nl
Application filed by Patent Concern Nv filed Critical Patent Concern Nv
Priority to NL8203202A priority Critical patent/NL8203202A/nl
Publication of NL8203202A publication Critical patent/NL8203202A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D78/00Haymakers with tines moving with respect to the machine
    • A01D78/08Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels
    • A01D78/10Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially vertical axis
    • A01D78/1071Having only one rotor
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D78/00Haymakers with tines moving with respect to the machine
    • A01D78/08Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels
    • A01D78/10Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially vertical axis
    • A01D78/12Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially vertical axis the tines having an additional movement superimposed upon their rotary movement
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D80/00Parts or details of, or accessories for, haymakers
    • A01D80/02Tines; Attachment of tines

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Soil Working Implements (AREA)

Description

*1 ...
Patent Concern ΪΓ.ν., Willemstand, Cura9ao (W.A.) •'HooilDOuwttachine H
De uitvinding heeft betrekking op een hooibouw-machine met ten minste één om een opwaarts gerichte draai-ingsas aandrijfbaar harkorgaan.
Het vermogen van de bekende tand om gewas op te 5 nemen is beperkt doordat het gewas schoksgewijs met de tand in aanraking komt en daarbij, vooral bij kort gewas, gewasdelen buiten het bereik van de tand geslingerd worden. Indien grote hoeveelheden gewas per tijdseenheid moeten worden verplaatst is een dergelijke tand niet in staat een grote hoe-10 veelheid gewas mee te voeren.
Teneinde deze bezwaren in belangrijke mate op te heffen is het harkorgaan van tanden voorzien die in een stand waarin gewas wordt opgenomen, gerekend in de draairichting, naar voren zijn gericht.
15 Op deze wijze kan worden bereikt dat het in de tand vloeiende gewas gelijkmatig wordt versneld doordat het langs de overgang van het naar voren gerichte deel en het opwaarts gerichte deel van de tand opwaarts wordt bewogen en de gewasversnelling minder abrupt verloopt. In 20 deze door de tand gevormde ruimte kan een relatief grote gewashoeveelheid worden opgenomen die op de voorwaarts gerichte tandpunt af steunt.
- De uitvinding - 8203202 .-2- 4 * 'i o c*
De uitvinding zal nader worden toegeliciit aan de hand van de volgende figuren.
Fig. 1 is een bovenaanzicht van een inrichting volgens de uitvinding, 5 Fig. 2 is een horizontaal aanzicht van de in fig. 1 getoonde inrichting, gezien in de rijrichting ervan,
Fig. 3 is een bovenaanzicht van een zich in een werkzame stand bevindende tandengroep van de in de fig. 1 en 2 getekende inrichting, 10 Fig. 4 is een doorsnede volgens de lijnen IV-IV in fig. 3,
Fig. 5 is een alternatief uitvoeringsvoorbeeld van (y een zich in een werkstand bevindende tandengroep van de in de fig. 1 en 2 getekende inrichting, 15 _ Fig. 6 is een aanzicht volgens de pijl VI in fig. 5,
Fig. 7 is een tweede alternatief uitvoeringsvoorbeeld van een zich in een werkstand bevindende tandengroep van de in de fig. 1 en 2 getekende inrichting,
Fig. 8 is een aanzicht volgens de pijl VIII in fig.
C 20 7,
Fig. 9 is een aanduiding van een tweede mogelijke uitvoeringsvorm, van de constructie volgens de fig. 7 en 8,
Fig. 10 is een bovenaanzicht van een andere uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding, 25 · Fig. 11 is een aanzicht volgens de lijnen XÏ-XI in C fig. 10.
De in de fig. 1 en 2 getekende inrichting is een hooibouwmachine met slechts één om een opwaarts gerichte draaiingsas draaibaar harkorgaan, maar de uitvinding is 30 tevens toepasbaar op hooibouwmachines met meerdere harkor- ganen die dezelfde draaizin bezitten of die paarsgewijs een tegengestelde draaizin hebben.
De inrichting volgens de fig. 1 en 2 bezit een gestel 1, dat aan zijn voorzijde is voorzien van een bok 2, 35 die aansluitpunten bezit waarmee de inrichting aan de drie-puntshefinrichting van een trekker 3 kan worden bevestigd.
C- 8203202 < ί - 3 - ϊ ο «-*
Het gestel 1 draagt aan zijn ten opzichte van de rijrichting A achterste einde een tandwielkast 4, die aandrijfhaar is door middel van een tussenas 5» die is aangesloten op de aftakas van de trekker 3» Onder de tandwielkast 4 is een 5 centraal deel 6 van een harkorgaan 7 aangebracht» Het centrale deel 6 van het harkorgaan 7 kan door middel van de tnssenas 5 en het zich in de tandwielkast 4 bevindende overbrengingsmechanisme in draaiing worden gebracht in de richting B om een in dit voorbeeld nagenoeg verticale draaiings-10 as 8. De draaiingsas 8 kan nagenoeg verticaal worden gericht door middel van het instellen van de topstang van de drie-puntshefinrichting van de trekker» ζ Aan het centrale deel 6 van het harkorgaan 7 zijn in dit uitvoenngsvoorbeeld acht dragers of armen 9 aangebraeht, 15 .die vanaf het centrale deel 6 buitenwaarts zijn gericht. Elke arm 9 omvat een nabij het centrale deel 6 gelegen binnendeel 10 en een aan het binnendeel 10 aansluitend buitendeel 11, dat aan de van het centrale deel 6 af gelegen zijde van het binnendeel 10 is gelegen, De delen 10 en 11 van elke drager ' 20 of arm 9 zijn uit één stuk buismateriaal vervaardigd en sluiten onderling een hoek in. Het birmendeel 10 van elke arm 9 is in dit uitvoeringsvoorbeeld niet geheel radiaal gericht.
In het getekende uitvoeringsvoorbeeld sluiten de hartlijnen van de buisvormige delen 10 en 11 onderling een hoek van on-25 geveer 30° in.
C Het centrale deel 6 van het harkorgaan 7 omvat een op zichzelf bekende stuurbaan, door middel waarvan de dragers of armen 9 tijdens elke omwenteling worden verzwenkt om de hartlijn 12 van het binnendeel 10, welke hartlijn een 30 zwenkas van de arm 9 vormt. De hartlijn 12 kruist de draaiingsas 8 en is, gerekend in de draairichting B, vóór deze draaiingsas 8 gelegen. Deze besturing van de armen 9 is zodanig, dat aan de buitendelen 11 bevestigde tandengroe-pen 13 in het gebied dat in fig» 1 aan de rechterzijde van 35 het in de rijrichting A gelegen vertikale vlak door de
V
T
| 8203202
41 A
ixa tl ae ’ draaiingsas 8 is gelegen en tevens in het gebied aan de voorzijde van het harkorgaan 7» zich in een werkzame stand bevinden, waarbij de onderste einden van de tanden zich op of nabij de grond bevinden, en tevens zodanig, dat de ar-5 men 9 in een gebied aan de linkerzijde van het vertikale, in de rijrichting A gelegen vertikale vlak door de draai-ingsas 8 (en wel het gebied dat in zijaanzicht ongeveer ter hoogte van het centrale deel 6 is gelegen), op een wijze worden verzwenkt, dat de tandpunten van de tanden-10 groepen 13 aldaar opwaarts worden verzwenkt, waarbij het gewas wordt gelost en de tanden zich uit het zich daarbij vormende zwad terugtrekken. Deze op zichzelf bekende be-sturing is zodanig uitgevoerd, dat de armen 9 vervolgens vanuit deze opwaarts verzwenkte stand nabij de achterzijde 15 en de rechterzijde van het harkorgaan langs dezelfde weg terugverzwenken en weer terugkeren in hun werkzame stand. Onder de werkzame stand wordt steeds de tandstand verstaan, waarin een tand van een tandengroep gewas opneemt en waar-« bij de tandpunt zich nabij of op de grond bevindt.
2Ό ' In het hiervoor genoemde gebied, waarin de tanden van de tandengroepen 13 zich in een werkzame stand bevinden, zijn de bijbehorende armen 9 zodanig opgesteld, dat de buitendelen 11 ongeveer horizontaal zijn gericht en, gerekend ten opzichte van de draaiingsrichting B van het ^ 25 harkorgaan achter het verlengde van de zwenkas of hartlijn 12 van het bijbehorende binnendeel 10 zijn gelegen. De hartlijnen 12 van de binnendelen 10 van de armen 9 zijn in het getekende ui tv© er ingsv oorbeeld steeds ongeveer horizontaal gericht, maar het is ook denkbaar dat de binnen-30. delen 10, gerekend in buitenwaartse richting, in een ongeveer radiaal vlak enigszins schuin opwaarts of neerwaarts zijn gericht.
Af gezien van een arm 9? die, zoals in het voorgaande is aangegeven, bestaat uit rechte pijpdelen die onderling v35 onder een hoek zijn opgesteld, is het ook mogehjk om de ar- 8203202 r * - 5 -
T' O
*» men 9 anders uit te voeren, zoals dat in fig. 1 voor één der armen 9 is aangegeven. Deze alternatieve uitvoeringsvorm omvat een binnendeel 10 dat radiaal of ongeveer radiaal is gericht en dat zich, evenals bij de in het voorgaande be-5 Sproken uitvoering van de armen 9, in buitenwaartse richting uitstrekt tot ongeveer, gezien in bovenaanzicht, halverwege de afstand tussen de buitenomtrek van het centrale deel 6 en de buitenomtrek van het gehele harkorgaan. Aan dit buitenste uiteinde van het binnendeel 10 is, in de 10 werkzame stand van de bijbehorende tandengroep 13 an gezien in bovenaanzicht, een uithouder 14 aangebracht, die ^ zich ongeveer loodrecht op de lengterichting van het bin nendeel 10 uitstrekt en die vanaf het binnendeel 10 ten opzichte van de draaiingsrichting B naar achteren is ge-15 richt. De lengte van de uithouder 14 is bij voorbeeld ongeveer de helft van de lengte van het binnendeel 10. Aan het achterste uiteinde van de uithouder 14 is een tanden-drager 15 aangebracht, die zich evenwijdig aan het binnendeel 10 uitstrekt en die vanaf zijn bevestiging aan het 20 achterste einde van de uithouder 14 in buitenwaartse richting vrij uit3teekt. Het binnendeel 10, de uithouder 14 en de tandendrager 15 zijn star met elkaar verbonden. Aan de tandendrager 15 is de tandengroep 13 bevestigd, op een wijze die analoog is aan de bevestiging van de tandengroep ( 25 13 aan de buitendelen 11 en welke bevestiging nog nader zal worden besproken.
De hooibouwmachine wordt ondersteund door een tweetal loopwielen 16 die, gezien in bovenaanzicht, bij voorkeur onder de voorste helft van het harkorgaan 7 zijn ge-30 legen. De loopwielen 16 zijn bij voorkeur ten opzichte van het gestel 1 op op zichzelf bekende wijze in hoogterichting instelbaar.
De bevestiging van een tandengroep 13 aan een buitendeel 11 van de arm 9 resp. aan de tandendrager 15 (volgens >-35 de tweede uitvoeringsvorm van de arm 9) is in de fig. 3 en s x * l 8203202 I' π — o — m 4 getekend. Nabij hei: vrije uiteinde van de pijp 11 resp.
15 en op enige afstand van, het binnensts einde van de pijp 11 resp. 15 zijn aan deze pijp plaatvormige steunen 17 bevestigd, die in de werkzame stand van de bijbehorende tanden* 5 groep 13 vanaf de pijp opwaarts zijn gericht. De onderlinge afstand van de steunen 17 is ongeveer gelijk aan de evenwijdig aan de buis 11 resp, 15 gemeten breedte van de tanden-groep 13* In elk der steunen 17 is op identieke wijze een tweetal scharnierassen 18 en j9 aangebracht, waarvan de 10 hartlijnen zich evenwijdig aan de hartlijn van de buis 11 of 15 uitstrekken, terwijl de hartlijnen van de beide scharnierassen 18 en die van de beide scharnierassen 19 in ^ eikaars verlengde liggen. In de in fig. 4 getekende werk zame stand van de tanden van de tandengrcep 13 ligt elke 15 scharnieras 19 ongeveer vertikaal boven de nabijgelegen scharnieras 18. In plaats van afzonderlijke groepen scharnierassen 18 en 19 in elk der steunen 17 kunnen de beide scharnierassen 18 en 19 ook worden bewerkstelligd door « doorlopende scharnierassen 18 en 19, die zich over de gehe- 20 le afstand tussen de steunen 17 uitstrekken, zoals in fig.
3 is getekend. Zowel om de scharnieras 18 als om de scharnieras 19 is nabij elk der beide steunen 17 een plaatvormige staaf 20 resp. 21 verzwenkbaar, waarbij de staven 20 ên 21 zich vanaf de bijbehorende scharnierassen 18 resp, 19 ζ 25 ten opzichte van de draaiingsriehting B in achterwaartse richting uitstrekken. De staven 20 en 21 zijn in bovenaanzicht loodrecht op de lengterichting van de buis 11 resp.
15 gelegen.
Het, gerekend ten opzichte van de draaiingsriehting 30 B, achterste uiteinde van elke staaf 20 legert een scharnier* as 22 en het achterste uiteinde van elke staaf 21 legert een scharnieras 23. Pe scharnierassen 22 en 23 kunnen doorlopend zijn uitgevoerd en zich over de gehele afstand tussen de beide paren staven 20, 21 uitstrekken. De hartlijnen van de t 35 scharnierassen 22 en 23 zijn evenwijdig aan die van de schar- ,'i 8203202 r < .
- 7- T nierassen 18 en 19 gelegen. De schamierassen 22 en 23 zijn nabij elk paar staven 20, 21 gekoppeld door middel van een plaatvormige strip 24 die zich in de werkzame stand van de tandengroep 13 schuin opwaarts uitstrekt. De dimensionering 5 van de scharaierbare vierhoek-constructie, waarvan de hoek punten worden gevormd door de hartlijnen van de scharnier-assen 18, 19, 22 en 23, is zodanig (fig. 4) dat de afstand tussen de schamierassen 22 en 23 ongeveer tweemaal zo groot is als de afstand tussen de schamierassen 18 en 19, terwijl de 10 afstand tussen de schamierassen 18 en 22 en die tussen de schamierassen 19 en 23 ongeveer viermaal resp. ruim driemaal zo groot is als de afstand tussen de schamierassen 18 en 19.
/5¾.
v De beide staven 20 alsmede de beide staven 21 zijn uit stijf- heidsoverwegingen onderling gekoppeld door buisvormige steu-15 _ nen 25 resp. 26 die-aan hun uiteinden aan de bijbehorende staven zijn vastgelast. De staven 25 en 26 strekken zich evenwijdig aan de bijbehorende buis 11 resp. 15 uit. De beide strippen 24 zijn onderling gekoppeld door middel van een , hoekprofiel 27, dat eveneens evenwijdig aan de bijbehorende 20 buis 11 resp. 15 is gericht en dat aan elk van zijn uiteinden aan één der strippen 24 is vastgelast op een plaats, die ongeveer halverwege tussen de schamierassen 22 en 23 is gelegen. De opstelling van het hoekprofiel 27 is zodanig, dat één van de beide benen van dit profiel zich evenwijdig aan £ 25 een vlak uitstrekt, dat de hartlijnen van de schamierassen 22 en 23 omvat; in de werkzame stand van de tandengroep 13 (fig. 4) is dit vlak, gezien evenwijdig aan de lengterichting van de buis 11 resp. 15, opwaarts en ten opzichte van de draaiiingsrichting B, enigszins schuin voorwaarts gericht.
30 Aan het laatstgenoemde been van het hoekprofiel 27 zijn in het uitvoeringsvoorbeeld volgens de figuren 3 en 4 een drietal tandenparen 28, 29 en 30 bevestigd, waarbij de buitenste tanden van de buitenste tandenparen 28 en 30, gezien in bovenaanzicht, ongeveer ter plaatse van de verlengden van de staven 35 21 zijn gelegen. De tandenparen 28, 29 en 30 zijn op
K
8203202 - 8 - , regelmatige afstanden aan het hoekprofiel 27 bevestigd.
Elke tand van elk van. deze tandenparen Strekt zich, gezien in bovenaanzicht (fig. 3), evenwijdig uit aan een vlak, dat loodrecht op de lengterichting van de buis 11 resp. 15 is 5 gericht. Elke tand var· elk van de. tandenparen 28, 29 en JQ is door middel van windingen 31 aan het hoekprofiel 27 bevestigd.
Gezien evenwijdig aan de lengterichting van de buis 11 resp. 15 strekt elke tand van de tandengroep 13 zich vanaf 10 de bijbehorende winding 31 ongeveer evenwijdig aan het genoemde vlak door de zwenkassen 22 en 23 in neerwaartse richting uit, waarbij de tand, gezien in dat aanzicht (fig. 4), aan-vankelijk een recht verloop heeft, en vervolgens, steeds in neerwaartse richting gerekend, ten opzichte van de draaiings-15 richting E, voorwaarts is gekromd in de vorm van een deel van een cirkelboog, een en ander zodanig dat, gezien in fig.
4, een raaklijn aan de tand, die nabij de. tandpunt is aangebracht, een hoek van ongeveer 30° met het horizontale vlak insluit. Gerekend in de richting van het vrije einde van de 20 tand is elke tand in zijn werkzame stand derhalve nabij de tandpunt schuin neerwaarts en, ten opzichte van de draaiings-richting B, schuin voorwaarts gericht. Een verbindingslijn tussen de vrije tandeinden van de tanden van een tandengroep 13 is, zoals uit fig. 1 blijkt, evenwijdig aan de lengterich-25 ting van het buitendeel 11 van de arm 9 gericht en in het C geval van het in fig. 1 aangegeven alternatieve uitvoerings- voorbeeld (uithouder 14, tandendrager 15), ongeveer evenwijdig aan de zwenkas 12 van het binnendeel 10 van de arm 9 gericht. De tanden van de tandengroep strekken zich over-30 wegend naar de grond toe uit. Hieronder wordt verstaan, dat een verbindingslijn tussen de tandpunt van een tand en het bevestigingspunt van de tand, gezien in zijaanzicht, een hoek van ten minste 45° met de grond insluit.
Zoals uit fig. 4 blijkt, is nabij één of beide steu-35 nen 17 om de schamieras 18 een verend orgaan in de vorm van t- Ö 8203202 \ Γ· - 9 - * een torsieveer 32 aangebracht, waarbij één uiteinde van deze veer op de steun 17 en het andere uiteinde op de staaf 20 afsteunt, en waarbij deze veer 32 zodanig is gespannen, dat deze veer 32 de staaf 20 neerwaarts tracht te drukken in de 5 richting van de pijl C (fig. 4). De staven 20 vinden hierbij, verzwenkend om de scharnieras 18, een aanslag ter plaatse van het verwijzingscijfer 33 op de bovenzijde van de buitenomtrek van de buis 11 resp. de buis 15e Het beschreven vierhoekschar-nier vormt samen met de pijp 11 resp. 15 de bevestigingscon-Ί0 struetie van de tandengroep. De bevestigingsconstructie kan behalve de pijp 11 resp, 15, in plaats van het vierhoek-scharaier slechts een enkelvoudige scharnieras omvatten, waar-C aan de tandengroep is bevestigd, zoals de nog te bespreken figuren 5-9 tonen..
15 Aan de hand van fig. 4 wordt nog opgemerkt, dat het zwaartepunt van de staven 20 en 21, de steunen 25 en.26, de , strippen 24, de schamierassen 22 en 23, het hoekprofiel 27 en de tanden van de tandenparen 28, 29 en 30 ongeveer op een , plaats is gelegen, die met het verwijzingscijfer 34 is aange- 20 duid. Tijdens bedrijf is een component van de op deze construc-tiedelen werkende centrifugaalkracht aanwezig, die in het zwaartepunt 34 aangrijpt en die loodrecht op een verticaal vlak door de hartlijn van de scharnieras 18 is gericht. Aangezien het zwaartepunt 34 onder de scharnieras 18 is gelegen, ζ 25 veroorzaakt deze component van de centrifugaalkracht eveneens een moment dat tracht de staaf 20 op de bovenzijde van het buitendeel 11 resp. 15 van de arm 9 te drukken in dezelfde richting als de belastingsrichting van de veer 32. In sommige gevallen kan, ten einde de tandengroep 13 zoveel mogelijk 30 in de werkzame stand te houden, worden volstaan met de aan-drukking van de staven 20 op het buitendeel 11 van de arm 9 (aanslag 33) tengevolge van de invloed van de genoemde component van de centrifugaalkracht op het genoemde samenstel en kan de veer 32 worden weggelaten. Ih dit geval zijn de 35 tandengroepen 13 uitsluitend onderhevig aan de massakrachten . * 8203202 *1 - 10 - ,r f' r en grond- en gewaskrachten. De vierhoekseonstruc tie volgens fig. 4 bewerkstelligt een vrije scharnierbaarheid van de tandengroep 13 aan de arm 9. Dit houdt in, dat de tandengroep ten opzichte van de arm 9 kan scharnieren (eventueel 5 verend kan scharnieren) onafhankelijk van een eventuele bestuurbaarheid van de armen 9 gedurende een omwenteling.
Tijdens bedrijf wordt de inrichting voortbewogen in de rijrichting A, waarbij het harkorgaan 7 via de tussenas 5 in de draairichting B om de ongeveer verticale draaiings-10 as 8 wordt aangedreven. De in het voorgaande genoemde, in het centrale deel 6 van het harkorgaan 7 aangebrachte op zichzelf bekende stuurbaan is zodanig uitgevoerd, dat, gezien Q in het bovenaanzicht van fig. 1, de tandengroepen 13 nabij de achterzijde van de inrichting, in het gehele gebied aan 15 de rechterzijde van het verticale, in de rijrichting A gelegen vlak door de draaiingsas 8 en tevens in het gebied aan de voorzijde van de inrichting, de in fig. 4 getekende werkzame stand innemen, terwijl de stuurbaan de armen 9 in een deel van het gebied aan de linkerzijde van het verticale, t 20 in de rijrichting A gelegen vlak door de draaiingsas 8 zodanig verzwenkt, dat de tandengroepen 13 om de hartlijn 12 van de bijbehorende arm 9 vanuit de werkzame stand zodanig opwaarts bewegen, dat de tandeinden zich ten opzichte van de_ draairichting B achterwaarts bewegen; deze opwaartse 25 verzwenking van een tandengroep om de hartlijn begint op C een plaats die ongeveer 30 a 45^ (gerekend in de draairich ting) van de stand is gelegen, waarin het bijbehorende binnendeel 10 van de arm 9 recht naar voren is gericht, terwijl deze verdraaiing haar maximale waarde (90°) bereikt op 30 een plaats, waarbij de binnendelen 10 aan de linkerzijde van de inrichting zich ongeveer loodrecht op de rijrichting A uitstrekken of enigszins schuin achterwaarts, wijzen. Na het bereiken van de grootste verdraaiing blijft deze korte tijd constant van grootte, waarna de tandengroepen weer langs 35 dezelfde weg in de richting van de werkstand terugverzwenken, c 8203202 V '> - 11 - T die nabij de achterzijde van de inrichting wordt bereikt.
Deze laatste verzwenking van de tanden vindt derhalve plaats in een richting die tegengesteld is aan die waarin de opwaartse verzwenking wordt uitgevoerd.
5 De tandengroepen nemen, zoals bekend, aan de rechter zijde van de machine en tevens aan de voorzijde ervan op de grond liggend gewas op en verplaatsen het in de draairichting B naar de linkerzijde van de machine ; tijdens de door de stuur-baan ingeleide opwaartse verzwenking van de tandengroepen be-10 reiken de vanaf de pijp 11, 15 achterwaarts gerichte tanden standen, waarin het gewas gemakkelijk van de tanden kan afglijden en aan de linkerzijde van de machine in een zwad kan C worden afgelegd. Indien de tandengroepen 13 de maximale verzwenking van ongeveer 90° hebben ondergaan en de tand-15 punten een maximale afstand van de grond hebben bereikt, is al het gewas afgegleden en worden de tandengroepen te-rugverzwenkt in de richting van de werkzame stand. Tijdens deze verzwenking van een tandengroep wordt het geloste gewas tegen de voorzijde van het reeds gevormde deel van het 20 zwad aangevlijd, waarna de tanden zich uit het afgelegde gewas gemakkelijk terugtrekken. Eventueel kan het zwad worden afgelegd tegen een op zichzelf bekend, niet getekend zwadbord, dat in de rijrichting A is gericht en ter plaatse J- waar het gewas wordt gelost, naast het harkorgaan is Q 25 opgesteld.
.Indien per tijdseenheid grote gewashoeveelheden moeten worden verplaatst, hetgeen vooral kan optreden bij een relatief grote diameter van het harkorgaan, zal, bij een bepaalde radiale lengte van elke tandengroep, een rela-30 tief hoog zwad worden gevormd. De hoogte van het zwad kan hierbij de afstand tussen de zwenkassen 12 en de grond gemakkelijk overtreffen, zodat bij bekende constructies het buitenste uiteinde van elke arm in aanraking komt met het bovenste deel van het reeds gevormde zwad en een deel van het gewas , 35 van het zwad af schuift; het af ge schoven gewas komt naast 8203202 ' *4 ' ' - 12 - r het zwad terecht, zodat dit een onregelmatige vorm verkrijgt, waardoor het zwad niet geschikt is om te worden opgenomen door een pers, laadwagen of dergelijke. Dit zou kunnen worden voorkomen' door de hoogte tussen de arm en de grond te ver-5 groten, maar daardoor ontstaat een grotere hoogte van het zwaartepunt van de machine boven de grond en daarmede een onstabiele loop van de machine. Tengevolge van de afbuiging van het buitendeel 11 van de arm 9 ten opzichte van het bijbehorende binnendeel 10 wordt bij verdraaiing om de hartlijn 10 12 van het binnendeel 10 in het gebied, waarin het gewas wordt gelost, bereikt dat de bevestigingsconstructie van de tanden-groep (het buitendeel 11) en het vierhoekscharnier automatisch C een grotere hoogte ten opzichte van de grond verkrijgt, zodat de tandbevestiging tijdens de lossende beweging van de tanden 15 op afstand boven de bovenzijde van het reeds gevormde zwad beweegt zonder deze bovenzijde te raken, zodat het zwad geheel intact en scherp begrensd blijft. Dit wordt bereikt zonder de afstand van het binnendeel 10 van de armen 9 boven , de grond te verhogen, dus zonder het zwaartepunt van de ge- 20 hele inrichting te moeten verhogen. Uiteraard kan dit effekt ook worden bereikt bij meerdere in gelijke richting draaiende harkorganen of bij in tegengestelde richting draaiende hark-organen.
Ook bij de in fig. 1 getoonde alternatieve uitvoering, ^ 25 waarbij een tandengroep 13 aan een tandendrager 15 is beves tigd, die door middel van een loodrecht op het binnendeel 10 en op de tandendrager 15 gerichte uithouder 14 aan het overige deel van het harkorgaan is'bevestigd, wordt dit effect verkregen, waarbij de tandendrager 15 over zijn gehele leng-30 te op constante hoogte boven de bovenzijde van het reeds gevormde zwad is gelegen indien de tanden zich in de lossende stand bevinden. Tussen de onderzijde van de bevestigingsconstructie, die zich in de lossende stand van de tandengroep boven het verlengde van de zwenkas 12 bevindt, zijn geen t35 delen van de inrichting aanwezig, zodat een vrije ruimte 8203202 - 13 - t* wordt gevormd voor het gevormde zwad.
r
In het gebied waarin de tanden van de tandengroepen 13 zich in een lossende stand bevinden, is het zwaartepunt 34 (fig. 4) tengevolge van de verzwenking over 90° om de 5 bijbehorende hartlijn 12 hoger dan de schamieras 18 gelegen, zodat het vierhoekschamier (met als hoekpunten de hartlijnen van de zwenkassen 18, 19, 22 en 23) onder invloed van een component van de centrifugaalkracht kan ver zwenken tegen de kracht van de veren 32 in, daar de hartlijnen van de zwenk-10 assen 18 en 19, evenals de hartlijn 12 in bovenaanzicht, in de draairichting B vóór de draaiingsas zijn gelegen en deze zwenkassen 18 en 19 in de lossende stand onder het ^ zwaartepunt liggen. Deze toegevoegde verzwenking en de daarbij optredende trillingsverschijnselen verhogen de 15 - lossende werking van de tanden van de desbetreffende tanden groep. 13· Deze verzwenking van de vierhoekschamierconstruc-tie in de lossende stand kan door een aanslag worden beperkt.
lengevolge van de verzwenking over 90° van de armen ' 20 9 zijn deze armen in het gebied, waarin het gewas wordt gelost, in bovenaanzicht rechtlijnig (fig. 1).
In het gebied, waarin de tanden van elke tandengroep 13 zich in een werkzame stand bevinden (in fig. 1 aan de rechterzijde en aan de voorzijde van de inrichting) zijn de tand-25 punten, zoals uit fig. 4 blijkt, ongeveer loodrecht onder de (_' bevestiging van de tanden aan het profiel 27 gelegen. De elasticiteit van elk van de tanden, die wordt bepaald 'door de lengte en de dikte van de tand,. alsmede door de vorm en afmetingen van de windingen 31, is gedimensioneerd met het 30 oog op een optimaal gedrag met betrekking tot het opnemen en meevoeren van gewas, alsmede met het oog op het volgen van relatief kleinere bodemoneffenheden. Indien de tandpun-ten van een tandengroep relatief grotere bodemoneffenheden ontmoeten, treedt een vervorming van het vierhoekschamier, 35 waarvan de hoekpunten worden gevormd door de hartlijnen van de zwenkassen 18, 19, 22 en 23, op (fig. 4). De dimensione- 8203202 'r f‘ - 14 - *1 ' ring van dit vierhoekscharnier is zodanig, dat de tand punt — - bij het ontmoeten van een relatief grote bodemoneffenheid zich langs de in fig. 4 met het verwijzingscijfer 35 aangeduide kromme beweegt in de richting D. Zoals uit fig. 4 5 blijkt, bewegen de tandpunten zich daarbij ten opzichte van de draaiingsrichtjng, B...schuin-achterwaarts en opwaarts en derhalve van de oneffenheid af. De vierhoekc ons truc tie, door middel waarvan de tanden van de tandengroep 13 aan het buitendeel 11 van de arm 9 resp. aan de tandendrager 15 10 zijn bevestigd, vervormt daarbij op een wijze zoals in fig.
4 schematisch met stippellijnen is aangegeven voor een willekeurige, relatief grote aanslag, waarbij de hartlijn van CV de zwenkas 22 en die van de zwenkas 23 zijn verplaatst naar de met 221 resp. 23* aangegeven punten. Zoals uit fig. 4 15 blijkt, is daarbij de verbindingslijn tussen de hartlijnen van de zwenkassen 22 en 23 verplaatst naar de verbindingslijn tussen de punten 22· en 23*, waaruit blijkt dat de hoek-verdraaiing van deze verbindingslijn en daarmee tevens de hoekverdraaiing van de tanden van de tandengroep 13 zeer 20 gering is, zodat de stand van de tanden waarin zij een op- .¾ timale greep op het gewas hebben, zich nauwelijks wijzigt.
."'V ,*
De aanwezigheid van de vierhoekc onstruc tie bewerkstelligt in het geval van de werkzame stand van de tanden derhalve een gunstige uitwijkingsmogelijkheid van de tanden in omstan-,··. 25 digheden, waarin de verende constructie van de tanden zelf, ^ die voor het optimale gedrag in beperkte omstandigheden is gedimensioneerd, niet zal voldoen,,zoals bij het passeren van relatief grote oneffenheden. De tanden kunnen zich derhalve ook onder extreme omstandigheden goed aan de grond aan-30 passen en bewegen vrij op en neer zonder een goede harkstand te verliezen. Onder vrije scharnierbaarheid wordt een niet-gestuurde bewegingsvrijheid of een niet door stuurmid-delen beïnvloede bewegingsvrijheid verstaan, waarbij de tandbe we gingen echter al of niet tegen veerkracht in plaats 35 kunnen vinden. Uiteraard hebben de laatstgenoemde voordelen > \ 8203202 , t ' · - 15 - ¥ van de vierhoekconstructie ook betrekking op constructies, waarbij de tanden niet worden bestuurd en waarbij de draai-ingsas van het harkorgaan of de draaiingsassen van meerdere naast elkaar opgestelde harkorganen, al of niet in dezelfde 5 richting draaiend, ten opzichte van de grond schuin zijn opgesteld.
In de uitvoeringsvoorbeelden volgens de fig. 5 t/m 9 zijn scharnierende bevestigingsconstructies van de tanden getekend, die toepasbaar zijn bij de machines volgens de 10 fig· 1 en 2, maar waarbij de voordelen eveneens gelden voor één of meer naast elkaar opgestelde harkorganen met niet-^ bestuurbare, aan rechte spaken bevestigde, tanden, waarvan de draaiingsas schuin ten opzichte van de grond is opgesteld.
Bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens de fig. 5 en 6 15 ' zijn tegen de, gerekend ten opzichte van de draaiingsrichting B, achterzijde van het buitendeel 11 of tandendrager 15 van * de arm 9 een tweetal U-vormige beugels 36 en 37 geklemd, die zich, in een werkzame stand van de bijbehorende tandengroep ' 13f vanaf de tandendrager 11, 15 ten opzichte van de draai- 20 ingsrichting B horizontaal naar achteren uitstrekken. Nabij de achterste uiteinden van de beide benen van elke beugel 36 en 37 zijn gaten aangebracht, waarin pijpvormige assen 38 en 39 zijn gelegerd, waarvan de hartlijnen in eikaars verlengde liggen en tevens evenwijdig aan de hartlijn van het 25 buitendeel 11 of tandendrager 15 zijn opgesteld. De beide naar elkaar toegekeerde benen van de beugels 36 en 37 zijn op afstand van elkaar opgesteld en, in de ruimte tussen deze naar elkaar toegekeerde benen is een koppeling 40 tussen de assen 38 en 39 aangebracht. Deze koppeling 40 omvat een op 30 het nabijgelegen uiteinde van de as 38 aangebracht konisch tandwiel 41 en tevens een op het naar het tandwiel 41 toegekeerde uiteinde van de as 39 aangebracht konisch tandwiel 42. De tandwielen 41 en 42 liggen op afstand van elkaar en zijn onderling gekoppeld door middel van een konisch tand-- 35 wiel 43» waarvan de hartlijn loodrecht staat op de samen- 8203202 r '· - 16 - r vallende hartlijnen van de tandwielen 41 en 42 en die tevens horizontaal is gericht. Het tandwiel 43 is star bevestigd aan een ring 45, die coaxiaal om de hartlijn van het tandwiel 43 ligt en tevens coaxiaal binnen een om de ring 45 5 gelegen ring 44, die door middel van een flens star is bevestigd aan het buitenoppervlak van een bus 46 die eveneens coaxiaal om de hartlijn van het tandwiel 43 is gelegen. De bus 46 is door middel van een beugel 47 tegen een naastgelegen been van één der beugels 36, 37 geschroefd. De ruimte <10 tussen de ringen 44 en 45 is gevuld met een elastische organische stof 46A, bijvoorbeeld een rubbersoort, die aan de ring 44 en tevens aan de ring 45 is vastgevulcaniseerd. Het konische tandwiel 43 is tengevolge van deze elastische bevestiging ten opzichte van de beugels 36, 37 respectievelijk .j^ "ten opzichte van het .buitendeel 11 of 15 van de arm 9 om zijn hartlijn tegen een veerkracht in elastisch verzwenkbaar.
Aan elk der assen 38 en 39 is een tandengroep 48 resp.
49 bevestigd. Elke tandengroep omvat twee tanden die zijn voorzien van windingen 50, die om de assen 38 resp. 39 heen * 20 liggen en die in het midden van hun rij windingen aan de desbetreffende as 38 resp. 39 zijl bevestigd.
Gezien in het aanzicht volgens fig. 6 bezit elke tand van-de tandengroepen 48 en 49 dezelfde vorm en opstelling als" die volgens de fig. 1 t/m 4.
25 De dimensionering van elke tand van een tandengroep 48, ^ 49 is weer zodanig, dat deze optimaal is voor het opnemen en transporteren van gewashoeveelheden-onder omstandigheden, waarbij de bodemoneffenheden relatief klein zijn. Ontmoet nu één van de tanden van één der tandengroepen, bijvoorbeeld tanden-30 groep 49, een bodemoneffenheid (in het bijzonder een relatief grote bodemoneffenheid) dan zal deze tand of zullen beide tanden van die groep over deze oneffenheid glijden en, ver-zwenkend- om de hartlijn van de as 39, opwaarts willen verzwen-ken. Deze opwaartse ver zwenking wordt tegengewerkt tengevolge 35 van het feit dat het op de as 39 bevestigde tandwiel in aan- 8203202 - 17 - * f , gripping is met het tandwiel 43 (dat elastisch verzwenkbaar is ten opzichte van het buitendeel 11, 15 van de arm 9), terwijl het tandwiel 43 via het tandwiel 41 tevens de as 38 wil doen verzwenken, en wel in een richting die tegengesteld is 5 aan die van de tandengroep 49, dus in dit geval neerwaarts.
De door de bodemoneffenheid ingeleide opwaartse verzwenking van de tandengroep 49 wordt dus tegengewerkt door de elasticiteit van het rubber 46A van de koppeling 40, maar tevens doordat de andere tandengroep in de richting van de grond 10 wordt verzwenkt. In het algemeen wordt, indien één tand in één richting beweegt, de andere tand in een richting bewogen die afwijkend is van de eerstgenoemde richting, in het bij— ( zonder in tegengestelde richtingen. De elastische bevesti ging van de as 39 bewerkt een tegenmoment op deze as dat, 15 vanuit een neutrale stand van de tanden, lineair toeneemt; dit wil zeggen dat het tegenwerkend moment tijdens het begin van de verzwenking resp. het begin van de uitwijking van de tanden die over de bodemoneffenheid glijden, relatief klein is. De andere tandengroep voegt hieraan echter een 20 tegenwerkend moment toe, dat reeds vanaf het begin van de door de bodemoneffenheid ingeleide verzwenking een relatief aanzienlijke waarde kan bezitten. Het tegenwerkende moment dat door de andere tandengroep wordt geleverd, hangt, afge-zieiï van de ogenblikkelijke positie van de tandpunten van ^ 25 laatstgenoemde groep ten opzichte van de grond, eveneens V· af van de verende eigenschappen van deze niet door de . bodemoneffenheid getroffen tandengroep. Indien men de belastingen van een tand,, die ontstaan tengevolge van het ontmoeten van bodemoneffenheden gedurende de levensduur 30 van deze tand, voorzien van zijn ophanging volgens de fig. 5 en 6, vergelijkt met die van een tand die vast aan de arm 9 is bevestigd, dan blijkt dat de pieken van deze tandbelastingen tengevolge van de constructie volgens de fig. 5 en 6 worden uitgesneden, zodat het spanningsni-35 veau in het tandmateriaal op een aanzienlijk lager niveau . % 8203202 ' ' β ' - 18 -• f ligt dan bij de vast bevestigde tand» Aangezien de veelvuldig optredende tandenbreuk bij hooibouwmachin.es het gevolg is van vermoeiingsbreuken in het tandmateriaal, wordt door de in de fig. 5 en 6 voorgestelde constructie de kans op 5 dergelijke breuken in zeer grote mate verminderd.
Opgemerkt wordt, dat deze verlaging in het spanningsniveau van de tanden eveneens optreedt, indien het koppeltand-wiel 43 niet elastisch is bevestigd ten opzichte van de arm 9 en alleen dient om de tandengroep 49 aan de tandengroep 48 •30 (of omgekeerd) te koppelen, terwijl een dergelijke vermindering van materiaalspanningen eveneens kan worden bereikt indien de as 39 resp. de as 38 uitsluitend elastisch gekop-peld is aan de as 9 zonder de koppeling met de andere tandengroep. De beide koppelingen die in de fig. 5 en 6 worden 15 getoond, (de bevestiging van het tandwiel 43 door middel van het rubber 46A, en de koppeling met de andere tandengroep) zijn in hun gezamenlijke werking derhalve niet bindend, maar kunnen elk afzonderlijk worden toegepast.
Opgemerkt wordt dat de toepasbaarheid van de in de 20' fig. 5 en 6 getoonde bevestiging van een tandengroep in hoge mate geldt voor harkorganen die om een scheef opgestelde draai-ingsas draaien, daar de tandengroepen bij dergelijke inrichtingen in een bepaald punt van de tandenbaan in het gewas duiken en in dat gebied plotseling met de grond in aanraking , 25 kunnen komen, zodat hierbij zeer zeker hoge piekbelastingen ^ kunnen ontstaan. Bij de beschreven constructie wordt de kracht op de tanden voortdurend gemiddeld en uitgesmeerd, zodat de tanden zich dan ook gemakkelijker aan bodemoneffen-heden kunnen aanpassen.
30 Volgens het uitvoeringsvoorbeeld, dat in de fig. 7 en 8 is getekend, zijn aan de arm 11, 15 een drietal plaat-strippen 51, 52 en 53 bevestigd, die zich vanaf de arm, gerekend ten opzichte van de draaiingsrichting B, in achterwaartse richting en tevens, in een werkzame stand van de tan-35 den, horizontaal uitstrekken. Deze plaatstrippen 51 - 53 \ 8203202 - 19 - kunnen ook zijn aangebracht aan een rechte arm, zowel bij bestuurde als bij niet-bestuurde tanden. Gerekend in radiale richting, is de afstand tussen de onderling evenwijdige plaatstrippen 51 en 52 gelijk aan die tussen de onderling 5 evenwijdige plaatstrippen 52 en 53> deze afstanden zijn ongeveer gelijk aan de in dezelfde richting gemeten breedte van tandengroepen 54 en 55 die aan de, gerekend ten opzichte van de draaiingsrichting B, achterzijden van de ruimten tussen de strippen 51 en 52 resp. 52 en 53 zijn beves-10 tigd. Gemeten vanaf de arm 9 en in een richting tegengesteld aan die van de draaiingsrichting B, zijn de onderling gelijke lengten van de plaatstrippen 51 en 52 ongeveer twee-£ maal zo groot als die van de meest binnenwaarts gelegen plaat strip 53· Nabij de achterste uiteinden van de plaatstrippen 15 * 51 en 52 zijn gaten aangebracht, waarin een as 56 is gelegerd, waarvan de hartlijn evenwijdig aan het nabijgelegen deel 11, 15 van de arm 9 is gericht. Om de as 56 zijn windingen van de tot de tandengroep 54 behorende tanden gelegen; in het midden van de lengte van de as 56 zijn de beide windingen 20 star aan de as 56 bevestigd.
Nabij het ten opzichte van de draaiingsrichting B achterste uiteinde van de plaatstrip 53 is een gat aangebracht, waarin een as 57 is gelegerd. Het van de plaatstrip 53 af gelegen einde van de as 57 is gelegerd inJde plaat-, 25 strip 52 door middel van een in de plaatstrip 52 aangebracht gat, dat tussen het nabijgelegen einde van de as 56 en het buitendeel 11, 15 van de arm 9 is gelegen. Om de as 57 zijn windingen van een tweetal tanden gelegen, welke tanden behoren tot de tandengroep 55, en waarbij de windingen weer 30 in het midden van de lengte van de as 57 star aan deze as zijn bevestigd. Aan de van de plaatstrip 52 af gelegen zijde van de plaatstrip 53 is een leger 58 bevestigd, waarin een einde van de as 57 steekt. Om dit einde van de as 57 is een bus 59 bevestigd, terwijl het leger 58 een bus 60 omvat, -35 die coaxiaal om de hartlijn van de as 57 en tevens coaxiaal 8203202 \ .- - ÜU - om de bus 59 is gelegen. De ringvormige ruimte tussen de bussen 59 en 60 is gevuld met bijvoorbeeld rubberachtig materiaal 61, dat zowel aan de bus 59 als aan de bus 60 is vastgevulcaniseerdo 5 ' Aan het nabij de plaatstrip 52 gelegen einde van de as 56 is een arm 62 star bevestigd. Indien de tanden van de tandengroepen 54 en 55 in een werkzame stand staan en onbelast zijn (fig. 8), dan is de arm 62, gerekend ten opzichte van de draaiingsrichting B, schuin neerwaarts en 10 voorwaarts gericht. Aan het nabij de plaatstrip 52 gelegen einde van de as 57 is een arm 63 star bevestigd, waarvan de ^ afmetingen gelijk zijn aan die van de arm 62. De arm 63 is in een onbelaste werkstand van de tanden van de tandengroep 55, gerekend ten opzichte van de draaiingsrichting B, schuin 15 achterwaarts en tevens schuin opwaarts gericht. De richting van de arm 63 is evenwijdig aan die van de arm 62. De van de assen- 56 resp. 57 èf gelegen einden van de armen 62 resp. 63 zijn onderling verzwenkbaar verbonden door middel van een • koppelstang 64.
20 De vorm en de stand van de tanden van de tandengroepen 54 en 55 in een onbelaste middenstand (fig. 8) is dezelfde als die volgens fig. 4»
Zoals uit fig. 7 blijkt, ligt de tandengroep 55, gerekend in de draaiingsrichting B, voor de tandengroep 54 op 25 een afstand die ongeveer overeenkomt met de breedte van elk van deze tandengroepen.
De uitvoeringsvorm van de tandengroepen volgens de -fig. 7 en 8 en hun onderlinge koppeling is evenals in het vorige uitvoeringsvoorbeeld zodanig, dat zij in tegengestel-30 de richtingen bewegen indien één der tandengroepen wordt be last .
De uitvoeringsvorm volgens de fig. 7 en 8 is gunstig indien de aard van het te bewerken grondstuk zodanig is, dat de afmetingen van de bodemoneffenheden relatief groot ~ 35 zijn ten opzichte van de afmeting van een tandengroep. In 8203202 ' - 21 - dit geval zal de tandengroep 55 de (relatief grote) bodemori-effenheid eerder 'bereiken, dan de tandengroep 54. De tanden van de tandengroep 55 zullen zich. langs deze oneffenheid opwaarts bewegen en daarbij in de richting E elastisch ver-5 zwenken om de hartlijn van de as 57. Deze verzwenking in de richting E wordt in de eerste plaats tegengewerkt door de elastische bevestiging van de as 57 ten opzichte van de arm 9, welke bevestiging in het leger 58 is aangebracht, en in de tweede plaats door de koppeling via de koppelstang 64 10 met de tandengroep 54. Bij verzwenking van de tanden van de tandengroep 55 in de richting E verzwenken de tanden van de tandengroep 54 in een richting tegengesteld aan die van de richting E en dempen de beweging van de tanden van de tandengroep 55 door gewas- en bodemkrachten. De bij relatief klei-15 ‘ ne verzwenkingen van de as’ 57 betrekkelijk geringe veerkracht van het rubber achtige materiaal 61 wort in dit geval aange -vuld door de verzwenking van de tandengroep 54 in de richting van het gewas en de grond. Korte tijd later passeert de tandengroep 54 de bodemoneffenheid, terwijl de tanden-20 groep 55 deze oneffenheid weer verlaat, zodat dan de tan dengroep 54 in een richting overeenkomstig de richting E achterwaarts en opwaarts verzwenkt, terwijl de tandengroep 55 tegen de grond wordt gedrukt. Er wordt op gewezen, dat onafhankelijk van de omstandigheden, koppeling door middel ^ 25 van de koppelstang 64 voldoende kan zijn, waarbij de elas tische vering (het leger 58) kan worden weggelaten, maar dat ook met de elastische vering (leger 58) kan worden volstaan; in het laatste geval wordt aan elke as 56 en 57 een dergelijke elastische vering toegevoegd.
30 In fig. 9 is nog een constructie getekend, die de elastische vering van de assen 56 en 57 (leger 58) kan vervangen. In dit geval is aan de arm 63 een stang 65 verzwenk-baar bevestigd, die door een opening in een aan de plaatstrip 53 bevestigde steun 66 is gevoerd. Aan weerszijden van de _ 35 steun 66 is om de stang 65 een schroefveer 67 resp. 68 aan- * 8203202 r ' - 22 - ► , « gebracht o De veer 67 steunt enerzijds tegen de steun 66 en anderzijds tegen een nabij de arm 63 op de stang 65 aangebrachte borst 69 af, terwijl de veer 68 aan één zijde tegen de steun 66 en aan de andere zijde tegen een instelbare moer 5 70 af steunt. De veren 67 en 68 kunnen zich in voorgespannen toestand bevinden. Bij verzwenking van een tandengroep 54 of 55 wordt de schroefveer 68 gespannen en de schroefveer 67 ontspannen of omgekeerd, zodat deze constructie een alternatief vormt voor de elastische bevestiging door middel van 10 de rubberophanging in het leger 58.
Ook de constructie volgens de fig. 7 - 9 is geschikt ^ voor hooibouwmachines voorzien van één of meer harkorganen, die zijn voorzien van niet-bestuurbare tanden en die draaibaar zijn om ten opzichte van de grond schuin opgestelde 15 draaiingsassen, waarbij de tandengroepen in het voorste ge bied van hun omloopbaan plotseling in aanraking komen met *· gewas en/of de grond. In dit geval worden de grootste door- buigingen van de tanden en de bijbehorende spanningspieken ‘ in het tandmateriaal afgevlakt, waardoor de levensduur van 20 de tanden aanmerkelijk wordt vergroot. Dit voordeel gaat bo vendien samen met een zeer goede greep op het gewas.
De uitvoeringsvorm volgens de fig. 10 en 11 omvat de constructie zoals deze is beschreven in het voorgaande en in de fig. 1 t/m 9 is getekend, maar is tevens voorzien van Q 25 een in elke arm 9 aangebrachte zwenkas 71. Elke zwenkas 71 , is nabij het centrale deel 6 in het binnendeel 10 van elke arm 9 opgenomen. De zwenkas 71 verdeelt het binnendeel 10 in een gedeelte 72 dat op het centrale deel 6 aansluit en in een gedeelte 73 dat aansluit op het buitendeel 11 van 30 de desbetreffende arm 9. De constructie van de tandengroe pen en de bevestiging van deze tandengroepen, die aan de armen 9 zijn aangebracht, is uitgevoerd zoals in het voorgaande is beschreven. De zwenkas 71 kruist de draaiingsas 8, voor wat betreft die armen 9 waarvan de -tanden zich in - 35 hun werkzame, gewas-opnemende stand bevinden, ongeveer lood- 8203202 - 23 - * recht en is dan ongeveer tangentiaal gericht. Indien een arm 9 in het gebied waarin het gewas wordt gelost, zijn maximale verdraaiing heeft ondergaan, is de zwenkas 71 ongeveer evenwijdig aan de draaiingsas 8 gericht.
5 Zoals uit fig. 11 blijkt, is aan één zijde van de zwenkas 71 een paar aanslagen 74 aangebracht, waarvan één der aanslagen aan het gedeelte 72 en de andere aanslag aan het gedeelte 73 is bevestigd. De beide aanslagen strekken zich, gerekend vanaf hun bevestiging, in een 10 richting uit die ongeveer loodrecht op de lengterichting van. de zwenkas 71 is gericht. De vrije uiteinden van de aanslagen 74 bevinden zich, indien de hartlijnen van de gedeelten 72 en 73 in eikaars verlengde liggen, op korte afstand van elkaar. Aan de van de aanslagen 74 af gekeerde 15 zijde van de zwenkas 71 zijn twee loodrecht op de hartlijn 12 gerichte steunplaten* 75 aangebracht, waarvan één der c steunplaten 75 weer aan het deel 72 en de andere steun- plaat aan het gedeelte 73 is bevestigd. Op een plaats, ' die nabij de vrije uiteinden van de steunplaten 75 is 20 gelegen, is door beide steunplaten een bout 76 gevoerd, die zich in de getekende stand evenwijdig aan de hartlijn 12 uitstrekt. De bout 76 rust in ruime, in de steunplaten aangebrachte gaten en is ten opzichte van beide steunplaten in langsrichting verschuifbaar. De beweging van de Q 25 beide steunplaten van elkaar af om de zwenkas 71 wordt door de bout 76 niet gehinderd, echter wel door de beide aanslagen 74 die in de in fig. 11 getekende stand op korte afstand van elkaar zijn gelegen. ïussen de beide steunplaten 75 is een veer 77 aangebracht, die om de bout 76 30 is gelegen. In de in fig. 11 getekende stand van de ge deelten 72 en 73 bezit de drukveer 77 bij voorkeur enige voor spanning.
De aanslagen 74 veroorloven tijdens bedrijf voor de gewas-opnemende tandengroepen een beperkte neerwaartse ' 35 verzwenking van het gedeelte 73 van het binnendeel 10 ten 8203202 i, . 4 - 24 - f opzichte van het gedeelte 72, zodat de tandengroepen volledig in staat zijn om bodemoneffenheden te volgen. De in fig. 11 getekende afstand tussen de beide aanslagen 74 stemt overeen met de grootste verdieping in het terrein 5 waarin de tanden nog gewas kunnen opnemen. Indien de tanden groepen door oneffenheden opwaarts worden bewogen, wordt de opwaartse beweging van de tandengroep, het buitendeel 11 en het gedeelte 73 ten opzichte van het gedeelte 72 en het centrale deel 6 beperkt door de druk van de veer 77, die 10 deze beweging afremt en de tandengroepen snel in hun werkzame stand doet terugkeren.
¢- Indien een arm 9 in het lossingsgebied van het ge was om de zwenkas 12 is verdraaid, zal de zwenkas 71 tot - in een stand worden 'verdraaid, waarin hij zich ongeveer 15 evenwijdig aan de draaiingsas 8 uitstrekt. Gerekend ten opzichte van de draaiingsrichting B, bevinden de aansla-v gen 74 zich dan aan de achterzijde van de arm 9, zodat de desbetreffende tandengroep en het bijbehorende buitendeel f 11 ten gevolge van een luchtweerstand ten opzichte van de 20 draaiingsrichting B nauwelijks naar achteren kan verzwenken ten opzichte van het gedeelte 72. Door middel van de in fig. 11 getekende constructie wordt bereikt, dat de tandengroepen op zeer goede wijze de bodemoneffenheden kunnen volgen en geen gewas laten liggen.
(25 De uitvinding is niet beperkt tot datgene wat in de beschrijving en/of in de conclusies is vermeld, maar heeft ook betrekking op de details van de figuren al dan niet beschreven.
-conclusies- < 8203202

Claims (9)

1. Hooibouwmach:j.ne met ten minste één om een opwaarts gerichte draaiingsas aandrijfbaar harkorgaan, met het ken-m'erk, dat het harkorgaan van tanden is voorzien die in een stand waarin gewas wordt opgenomen, gerekend in de draai- 5 richting, naar voren zijn gericht.
2. Hooibouwmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de tand vanaf zijn bevestiging aan het overige deel van het harkorgaan zich in hoofdzaak neerwaarts uitstrekt en de tandpunt ten opzichte van een bovenste gedeel- 10 te van de tand voorwaarts is gekromd.
3. Hooibouwmachine volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de tandpunt een hoek van ongeveer 30° of minder met het horizontale vlak insluit.
4. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande con-15 clusies, met het kenmerk, dat de tand evenwijdig aan een vlak is gelegen dat een hoek met een de tandbevestiging snijdend radiaal vlak insluit.
5. Hooibouwmachine volgens conclusie 4 met het kenmerk, dat de tand evenwijdig aan een ongeveer, ten op- 20 zichte van de draaiingsas, tangentiaal vlak is gelegen.
6. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tand om ten minste een buitenwaarts gerichte zwenkas ten opzichte van een centraal deel van de machine verzwehkbaar is. 25
7· Hooibouwmachine volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de tand om de zwenkas vrij verzwehkbaar is.
8. Hooibouwmachine volgens conclusie 6 of 7» met het kenmerk, dat de tand per omwenteling van het harkorgaan om de zwenkas door een besturingsmechanisme bestuurbaar is 30 vanuit een gewas opnemende stand in een gewas lossende stand.
9. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 1-7» met het kenmerk, dat de tand gedurende een omwenteling van het harkorgaan een neerwaarts gerichte stand blijft innemen. -o-o-o-o-o- 8203202
NL8203202A 1979-06-15 1982-08-16 Hooibouwmachine. NL8203202A (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8203202A NL8203202A (nl) 1979-06-15 1982-08-16 Hooibouwmachine.

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL7904687A NL7904687A (nl) 1978-08-25 1979-06-15 Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
NL7904687 1979-06-15
NL8203202A NL8203202A (nl) 1979-06-15 1982-08-16 Hooibouwmachine.
NL8203202 1982-08-16

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8203202A true NL8203202A (nl) 1982-12-01

Family

ID=26645538

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8203202A NL8203202A (nl) 1979-06-15 1982-08-16 Hooibouwmachine.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL8203202A (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1009827C2 (nl) * 1998-08-10 2000-02-11 Maasland Nv Harkmachine.

Cited By (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1009827C2 (nl) * 1998-08-10 2000-02-11 Maasland Nv Harkmachine.
EP0979600A1 (en) * 1998-08-10 2000-02-16 Maasland N.V. A raking machine

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL7906381A (nl) Hooibouwmachine.
NL8104871A (nl) Hooibouwmachine.
EP1684569B1 (fr) Machine agricole pour l&#39;andainage de produits se trouvant au sol
NL7902483A (nl) Inrichting voor het zijwaarts verplaatsen van op de grond liggend gewas.
NL8601486A (nl) Hooibouwmachine.
CA2890534C (en) Device for harvesting long agricultural products and agricultural self-propelled unit for harvesting agricultural products comprising the device
NL8400715A (nl) Landbouwmachine.
NL8203202A (nl) Hooibouwmachine.
NL7904687A (nl) Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
NL1030079C2 (nl) Hooibouwmachine voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas en tand voor een dergelijke hooibouwmachine.
EP0701771A1 (en) An agricultural machine
EP0290059A2 (en) An implement for displacing crop
NL7904686A (nl) Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
US9615498B2 (en) Haymaking machine with a coupling device comprising an improved return device
US4148176A (en) Hay making machine
US2975582A (en) Front mounted rotary wheel side delivery rake
NL7907081A (nl) Grondbewerkingsmachine.
US3015202A (en) Running wheel structure for a raking device and methods associated therewith
US2861412A (en) Side delivery raking and teddering device
HU216095B (hu) Pörgettyűs rendrakó gép
NL7909234A (nl) Hooibouwmachine.
US3992862A (en) Haymaking machines
NL1027727C1 (nl) Hooibouwmachine.
US20230029318A1 (en) Rotary Rake
US2994180A (en) Rotary wheel raking device

Legal Events

Date Code Title Description
A1A A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
A85 Still pending on 85-01-01
BC A request for examination has been filed
BV The patent application has lapsed