NL8201891A - Automatische klepinrichting. - Google Patents

Description

-1-

. . ^ 823096/Rey/EB

Korte aanduiding: Automatische klepinrichting.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een automatische klepinrichting die bij voorkeur geschikt is om in een ventilatiekanaal te worden geplaatst waarbij aan de stroomafwaartse zijde van de klepinrichting een onderdruk heerst.

5 De door een ventilatie-inrichting stromende lucht wordt in het algemeen gestuurd door middel van een klep die de vorm heeft van een plaat die met de hand of door middel van een motor kan worden bediend en kan draaien of schuiven zodat de plaat vanuit een stand waarin het luchtkanaal geheel is afgesloten kan worden 10 omgesteld in een stand waarbij in hoofdzaak de gehele dwarsdoorsnede van het kanaal vrij is voor het doorlaten van de lucht. Dergelijke conventionele kleppen hebben het nadeel dat ze nauwelijks regelbaar zijn in die zin dat zij direkt instelbaar zijn afhankelijk van de vereiste ventilatie. Dit gebrek aan regelbaarheid 15 veroorzaakt aanzienlijke energieverliezen (of onbevredigende ventilatie) .

De onderhavige uitvinding beoogt een klepinrichting te verschaffen die automatisch regelbaar is volgens de ventilatie-vereisten van het ogenblik teneinde op elk moment te verzekeren dat 20 de gewenste ventilatie optreedt terwijl onnodige ventilatie wordt vermeden. Dit oogmerk wordt volgens de uitvinding bereikt/ doordat de klepinrichting bestaat uit een in het ventilatiekanaal geplaatst schoepenwiel waarvan de rotatieas in hoofdzaak loodrecht staat op de hartlijn van het kanaal, welk schoepenwiel kan worden afgeremd 25 door middel van een remorgaan dat wordt gestuurd door een thermostaat waarvan de voeler is gelegen in een gebied van het kanaal dat direkt stroomopwaarts van het schoepenwiel ligt, waarbij de mate van afremmen in hoofdzaak omgekeerd evenredig is met de ventilatie-behoefte die wordt vastgesteld aan de hand van de temperatuurtoe-30 name vanaf een voorafbepaald temperatuurniveau in het genoemde gebied van het kanaal.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de tekening die schematisch een vertikale dwarsdoorsnede toont van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding.

35 Onverwachts is gevonden dat indien de plaat van een conven- 8201891 -2- tionele klep wordt vervangen door een niet-aangedreven schoepenwiel dat op geschikte wijze in het betreffende ventilatiekanaal is geplaatst een zeer gemakkelijk te regelen klep wordt verkregen.

De uit het schoepenwiel bestaande klep volgens de uitvinding 5 is in de eerste plaats bedoeld om in luchtverversings-installaties te worden aangebracht waarin een plaatselijke onderdruk wordt opgewekt, bijvoorbeeld door middel van een ventilator die gemeenschappelijk voor een aantal of alle appartementen van een gebouw werkt. De tekening toont de inrichting volgens de uitvinding die 10 is geplaatst in een ventilatiekanaal van een dergelijke installatie.

Een toename van de ventilatiebehoefte is bijna altijd verbonden met of wordt veroorzaakt door een toename van de temperatuur in de te ventileren ruimten. De ventilatiebehoefte neemt bijvoorbeeld toe door het bereiden van eten in keukens, het tappen van 15 heet water in badkamers of door een toename van het aantal personen in woonkamers en andere ruimten enz. Al deze omstandigheden en andere situaties waarin een intensievere ventilatie is vereist resulteert in een toename van de temperatuur. Om deze reden wordt volgens de uitvinding een thermostaat gebruikt als regelelement.

20 In de in de tekening weergegeven uitvoeringsvorm van de uit vinding is een vrijlopend niet-aangedreven schoepenwiel 2 aangebracht in een ventilatiekanaal 1 dat bijvoorbeeld kan eindigen boven een fornuis in een keuken, waarbij de as 3 van het wiel 2 dwars en in hoofdzaak met een rechte hoek op de hartlijn van het 25 kanaal 1 staat. Bij voorkeur strekken de schoepen 4 van het wiel zich met een S-vormige boog over het wiel uit via een (niet weergegeven) nacf. Doelmatig zijn de schoepen 4 vervaardigd uit vlakke, dunne plaatmetalen strippen van een voorafbepaalde breedte die zijn gebogen in de in de tekening weergegeven S-vorm. Bij voorkeur 30 zijn de schoepen bevestigd aan een paar zijdelen 5.

In de weergegeven uitvoeringsvorm is het schoepenwiel 4 gemonteerd in een huis 6 dat is geplaatst tussen een bovenste en een onderste gedeelte van het kanaal 1. Het huis heeft een bovenste en een onderste opening waarvan de diameters bij voorkeur gelijk 35 zijn aan de inwendige diameter van het kanaal 1, zodat het inwendige van het huis 1 in verbinding staat met de twee gedeelten van het kanaal 1. De breedte of axiale afmeting van het schoepenwiel 2 is gelijk aan of bij voorkeur enigszins groter dan de diameter van het kanaal 1, en bij voorkeur is het huis slechts een weinig breder 8201891 -3- dan de axiale breedte van het schoepenwiel zodat de lucht slechts in onbelangrijke mate langs de zijdelen 5 van het schoepenwiel kan passeren. Tevens is de as 3 van het schoepenwiel enigszins uit de hartlijn van het kanaal 1 geplaatst, zodat de lucht die vanaf de 5 bodemopening van het huis naar boven stroomt het schoepenwiel in een bepaalde richting doet draaien. Indien de schoepen 4 van het wiel de weergegeven S-vorm hebben zijn zij convex uitgevoerd naar de richting waarin, met de hierboven aangegeven plaatsing van de as van het schoepenwiel ten opzichte van de hartlijn van het lucht-10 kanaal 1, zij door de omhoog gaande luchtstroom in het kanaal zullen worden gedraaid.

Behalve dat de breedte van het huis 6 zoals hierboven genoemd in de richting van de as 3 van het schoepenwiel zodanig is dat de zijwanden van het huis dicht bij de zijdelen 5 van het schoepenwiel 15 zijn gelegen, is de ruimte om het schoepenwiel in de weergegeven uitvoeringsvorm tevens beperkt door smoorplaten 7 en 8 die het grootste gedeelte van de omtrek van het schoepenwiel kunnen omvatten. Deze smoorplaten kunnen zijn vervaardigd uit plaatmetaal. Zoals blijkt uit de tekening ligt de rechter smoorplaat 7 over 20 in hoofdzaak een helft van de omtrek van het schoepenwiel zeer dicht hiertegen aan en is vast bevestigd in het huis 6. Aan de andere kant is de linker smoorplaat 8 beweegbaar van en naar de omtrek van het schoepenwiel door middel van een schroef 9 die in de zijwand van het huis 6 is aangebracht, welke schroef is aan-25 gebracht in een (niet weergegeven) in de plaat 8 aangebrachte trapgat en is voorzien van een knop 10. De beschreven konstruktie verschaft een regelbare ruimte tussen de plaat 8 en het door deze plaat omvatte gedeelte van de omtrek van het wiel 2.

De beide smoorplaten 7 en 8 zijn zodanig bemeten en geplaatst 30 dat zij in het kanaal 1 een bovenste en een onderste opening 11 en 12 bepalen, waarvan de middelpunten bij voorkeur op een lijn liggen die evenwijdig loopt met de hartlijn van het kanaal 1 maar enigszins ten opzichte hiervan verplaatst is, d.w.z. aan de andere kant van de hartlijn van het kanaal 1 vaar de as 3 van het 35 schoepenwiel 2 ligt. Hierdoor zal de luchtstroom worden gericht naar de helft van het schoepenwiel dat men door de luchtstroom wenst aan te drijven. De luchtstroom wordt vervolgens gericht en geregeld door schuine kanten 13 op de platen 7 en 8 die in het kanaal 1 naar het schoepenwiel toe convergerende kelen vormen, 8201891 -4- welke kelen enerzijds (onderste schuine kanten 13) de luchtstroom richten en aan de andere kant (bovenste schuine kanten 13) tegengaan dat de luchtstroom turbulent wordt.

Zoals genoemd is een belangrijk kenmerk van de uitvinding het 5 gebruik van een thermostaat voor het regelen van de ventilatie, d.w.z. van de luchtstroom door het kanaal 1. Hiertoe is volgens de uitvinding een thermostaat 14 in het huis 6 aangebracht, welke thermostaat is voorzien van een (niet weergegeven) voelorgaan in het gedeelte van het kanaal 1 dat onder het schoepenwiel 2 is 10 gelegen en kan reageren op temperatuurveranderingen in dit gedeelte van het kanaal teneinde het schoepenwiel meer of minder af te remmen of geheel vrij te laten, bijvoorbeeld door middel van een wrijvingskoppeling. Indien er geen temperatuurstijging vanaf een voorafbepaald temperatuurniveau in het kanaal 1 onder het schoepen-15 wiel optreedt wordt het wiel volledig afgeremd zodat de ventilatie door het kanaal 1 minimaal is. Een bepaalde minimum ventilatie kan echter gewenst (of verplicht) zijn. Een dergelijke minimum ventilatie wordt verkregen door de plaat 8 door middel van de knop 10 en schroef 9 zodanig in te stellen ten opzichte van het 20 schoepenwiel 2, dat de ruimte tussen het schoepenwiel en de plaat 8 groot genoeg wordt om een vereiste minimum ventilatie mogelijk te maken als het schoepenwiel is geblokkeerd. Wanneer er een temperatuurstijging in het kanaal 1 onder het schoepenwiel optreedt zal de thermostaat inwerken op de wrijvingskoppeling (of 25 andere reminrichting) die op het schoepenwiel 2 of de as 3 hiervan werkt zodat het schoepenwiel door de luchtstroom kan worden aangedreven en zal draaien met een snelheid die in hoofdzaak evenredig is met de temperatuurstijging in het kanaal 1, waardoor, zoals duidelijk zal zijn, een luchtstroom via het roterende schoepenwiel 30 2 in het luchtkanaal zal optreden die proportioneel toeneemt met de temperatuurstijging en die daardoor in hoofdzaak:evenredig zal zijn met de bestaande ventilatiebehoefte. Alhoewel slechts een uitvoeringsvorm is weergegeven en beschreven zal het voor de vakman duidelijk zijn dat binnen het kader van de uitvinding ver-35 schillende aanpassingen en wijzigingen mogelijk zijn.

8201891

Claims (6)

1. Automatische klepinrichting die bij voorkeur geschikt is om in een ventilatiekanaal te worden geplaatst waarbij aan de stroom-afwaartse zijde van de klepinrichting een onderdruk heerst, gekenmerkt door een schoepenwiel (2) dat in het ven- 5 tilatiekanaal (1) is geplaatst en is voorzien van een rotatieas (3) die in hoofdzaak loodrecht staat op de hartlijn van het kanaal, welk schoepenwiel kan worden afgeremd door middel van een remorgaan dat wordt gestuurd door een thermostaat (14) waarvan de voeler in een gebied van het kanaal is gelegen dat direkt stroomopwaarts 10 van het schoepenwiel ligt, waarbij de mate van afremming in hoofdzaak omgekeerd evenredig is met de ventilatiebehoefte die wordt vastgesteld aan de hand van de temperatuurstijging vanaf een voorafbepaald temperatuurniveau in het genoemde gebied van het kanaal.

2. Inrichting volgens conclusie 1, me t het kenmerk, 15 dat de rotatieas (3) van het schoepenwiel (2) enigszins naar opzij is verplaatst uit de hartlijn van het ventilatiekanaal (1).

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de schoepen (4) van het wiel (2) een breedte hebben die tenminste gelijk is aan de vrije dwarsdoorsnede van het venti- 20 latiekanaal (1), welke schoepen recht zijn in de richting evenwijdig aan de rotatieas (3) van het schoepenwiel en gebogen in een loodrecht op deze as staande richting zodat zij convex zijn in de bedoelde rotatierichting.

4. Inrichting volgens een der voorafgaande conclusies, met 25 het kenmerk, dat het schoepenwiel (2) is aangebracht in een huis (6) dat in het ventilatiekanaal (1) is aangebracht, welk huis is voorzien van wanden die loodrecht staan op de rotatieas (3) van het schoepenwiel, welke wanden met een kleine speling op geringe afstand liggen van de zijwanden van het schoepenwiel, waar-30 bij binnen het huis smoorplaten (7, 8) zijn aangebracht, welke smoorplaten met een geringe speling de omtrek van het schoepenwiel omvatten waarbij aan de stroomopwaartse en stroomafwaartse zijden van het schoepenwiel het kanaal op het huis is aangesloten via openingen (11, 12), waarbij de middelpunten van deze openingen op 35 een lijn liggen die in hoofdzaak evenwijdig loopt met de hartlijn 8201891 -6- ναη het kanaal en welke lijn aan de andere kant van deze hartlijn is gelegen dan de as (3) van het schoepenwiel.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de smoorplaat (8), die aan de andere zijde van de hartlijn 5 van het kanaal (1) is gelegen dan de as (3) van het schoepenwiel (2), instelbaar is naar en van het schoepenwiel teneinde de ruimte tussen de plaat en het wiel te kunnen instellen om door het kanaal een voorafbepaalde minimum luchtstroom door te laten indien het schoepenwiel is geblokkeerd zodat het wiel niet door de lucht· 10 stroom in het kanaal zal worden geroteerd.

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het ken· merk, dat de smoorplaten (7, 8) bij de openingen (11, 12) in het kanaal (1) zijn voorzien van afgeschuinde kanten (13) welke kanten zodanig zijn uitgevoerd dat deze openingen naar het wiel 15 (2) toe convergeren. 8201891