NL8200901A

NL8200901A - Digitale kleurentelevisiesignaalverwerkingsschakeling.

Info

Publication number: NL8200901A
Application number: NL8200901A
Authority: NL
Original assignee: Philips Nv
Priority date: 1982-03-05
Filing date: 1982-03-05
Publication date: 1983-10-03
Also published as: US4514754A; EP0088464A1; JPH0351160B2; EP0088464B1; JPS58164391A; DE3360335D1

Description

Ês "4 EHN 10.290 1 N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken te Eindhoven.

Digitale kleurentelevisiesignaalverwerkingsschakeling.

De uitvinding heeft betrekking qp een digitale kleurentelevisie-signaalverwerkingsschakeling bevattende een door een impulsgenerator met een irrpulssignaal van vier maal de kleurdraaggolffrequentie gestuurde analoog-digitaalonzetter met een uitgang waarvan een vergelijkings-5 schakeling is gekoppeld voor het vergelijken van verschillende digitale salvosignaalmonsters en het daaruit verkrijgen van een regelsignaal voor een fazeregellus van de impulsgenerator.

Uit Electronics 11 augv, 1981, pag. 97-103 is een kleuren-televisiesignaalverwerkingsschakeling van de bovengenoemde soort bekend 10 waarin een vergelijking van de monsters van de twee quadratuurccnpo-nenten van het salvosignaal (burst) wordt uitgevoerd cm een regelsignaal te verkrijgen dat een maat is voor het fazeverschil tussen het salvosignaal en het impulssignaal dat de analoog-digitaalonzetter stuurt. Voor het verkrijgen van een dergelijk regelsignaal is een 15 functiegenerator (ROM) nodig en een nauwkeurige anplituderegeling cm het ingangssignaal van de functiegenerator de juiste amplitude te laten houden.

De uitvinding beoogt een dergelijke functiegenerator en ampli-tuderegeling te vermijden.

20 Een digitale kleurentelevisiesignaalverwerkingsschakeling van de in de aanhef genoemde soort volgens de uitvinding heeft daarcm tot kenmerk, dat de te vergelijken salvosignaalmonsters worden verkregen van een ingang en een uitgang van een vertragingsschakeling met een zodanige vertraging dat bij een juiste impulsgeneratorfaze 25 het verschil tussen de salvosignaalmonsters aan de ingang en aan de uitgang ervan nul wordt terwijl de vergelijkingsschakeling een ongelijkheidtepalende schakeling is voor het onafhankelijk van de ampli-tudewaarde van de salvosignaalmonsters vaststellen van de aanwezigheid van een ongelijkheid in amplitudewaarde tussen de salvosignaal-30 monsters aan de ingang en de uitgang van de vertragingsschakeling en het omzetten van de aanwezigheid van die ongelijkheid in een regelsignaal.

8200901 EHN 10.290 2 _______ Dat met de maatregel volgens de uitvinding dit doel wordt be- .

reikt zal duidelijk worden gemaakt aan de hand van de tekening.

Daarin illustreert:

Fig. 1 met een blokschema een digitale kleurentelevisiesig-5 naalverwerkingsschakeling volgens de uitvinding,

Fig. 2 met een meer gedetailleerd schema een deel van de schakeling volgens fig. 1 en

Fig. 3 met een aantal golf vormen de werking van de schakeling volgens fig. 1.

10 In fig. 1 wordt aan een ingang 1 van een analoog-digitaal- omzetter 3 een kleurentelevis ies ignaal toegevoerd dat een quadratuur-gemoduleerde kleurdraaggolf bevat waarvan de component met de faze nul in fig. 3 met de golfvorm 301 is geschetst. Het kleurdraaggolfsignaal wordt verondersteld een PAL-signaal te zijn. Dit bevat een salvosignaal 15 dat gedurende een horizontale onderdrukkingstijd x een faze van 135° heeft zoals aangegeven net de golfvorm 302 van fig. 3 en de volgende horizontale onderdrukkingstijd x+1 een faze van 225° zoals aangegeven met de golfvorm 304 van fig. 3.

Aan een ingang 5 van de analoog-digitaalomzetter 3 wordt 20 een impulssignaal toegevoerd afkomstig van een uitgang 7 van een im-^e pulsgenerator 9. Dit iirpulssignaal heeft een frequentie van vier maa]£van de kleurdraaggolf en zal in het vervolg met 4f worden aangeduid.

Het signaal 4f is in fig. 3 aangegeven met de golfvorm 307.

Op de positieve flanken van dit signaal, die optreden op de in fig. 3 25 aangegeven tijdstippen tQ, tq, t2, t3, t4, t5, tg, t?, tg, wordt het signaal aan de ingang 1 door de analoog-digitaalanzetter 3 bemonsterd en cmgezet in een digitale signaalcambinatie die in het daarop volgende tijdvak tot aan een volgende bemonstering aan een uitgang 11 van de analoog-digitaalanzetter 3 wordt afgegeven en toegevoerd aan een ingang 30 13 van een ongelijkheidbepalende schakeling 15. Van deze ingang 13 wordt het digitale signaal toegevoerd aan een ingang 17 van een vergelijker 19 en via een vertragingsleiding 21 met een vertraging van een bemonster ingspericdetijd ~ aan een ingang 23 van de vergelijker 19.

Het signaal aan de ingang 17 van de vergelijker 19 kant in 35 opvolgende horizontale onderdrukkingsperioden overeen met de monsters op de tijdstippen tQ, ty ..............van de golfvorm 302 pespek- tievelijk 304 en dat aan de ingang 23 met de monsters op diezelfde tijd- 8200901 H3N 10,290 3 fa. *

* J

________stippen van een golfvorm 306 respektievelijk 308.van fig. 3. ____

In fig. 3 is verondersteld dat de faze van de golfvorm 307 van het signaal 4f, en dus van de verdere uitgangssignalen van de iitt- 9 pulsgeneratco:£juist is. Dan is op de tijdstippen t^, tg, tg, t^ in 5 de ene en de op de tijdstippen tQ, 12, tg, tg in de andere horizontale onderdrukkingstijd de bemonsterde waarde aan de ingang 17 gelijk aan die aan de ingang 23 van de vergelijker 19. Is de faze van het impulssignaal 4f met de golfvorm 307 niet juist dan zal een ongelijkheid door de vergelijker 19 worden geconstateerd. De vergelijker 10 19 werkt serieel overeenkomstig als die beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 4 152 698 (EEN 8302). Aan een van zijn uitgangen 25 of 27 treedt dan een signaal met de logische waarde êên op aan het eind van de periode volgend op de bemonstering. Als de amplitudewaarde aan de ingang 17 kleiner is dan aan de ingang 23 wordt aan de uitgang 15 25 een een-signaal afgegeven en als de amplitudewaarde aan de ingang 17 groter is dan aan de ingang 23 geeft de uitgang 27 een een-signaal af. Hierbij wordt aangenomen dat de signalen 3Q2, 304, 306 en 308 in hun geheel boven het nulnivean liggen.

De uitgang 25 van de vergelijker 19 is verbonden met een 20 ingang van een EN-poort 29 en van een EN-poort 31 terwijl de uitgang 27 van de vergelijker 19 aan een ingang van een EN-poort 33 en van een EN-poort 35 ligt. De andere ingangen van de EN-poorten 31 en’ 35 zijn inverterend en zijn evenals de andere ingangen van de EN-poorten 29 en 33 verbonden met een ingang 37 van de ongelijkheidbepalende 25 schakeling 15.

De uitgangen van de EN-poorten 29 en 35 liggen aan de ingangen van een OF-poort 39 en de uitgangen van de EN-poorten 31 en 33 • aan de ingangen van een GF-poort 41. De uitgang van de OF-poort 39 ligt aan een D-ingang van een D-flip-flop 43 en een uitgang van de OF-poort 30 41 aan de D-ingang van een D-flip-flop 45. De D-flip-flops 43 en 45 ontvangen een kloksignaal van een ingang 47 en een resetsignaal van een ingang 49 van de ongelijkheidbepalende schakeling 15. Het reset-signaal houdt de D-flip-flops in de nultoestand in de tijd tussen twee opvolgende kleurdraaggolfsalvo's.

35 Van de D-flip-flop 43 ligt de niet-inverterende uitgang via een diode 51 en van de D-flip-flop 45 de inverterende uitgang via een tegengesteld aan de diode 51 geschakelde diode 53 aan een uitgang 55 van de ongelijkheidbepalende schakeling 15.

8200901 ΗίΝ 10.290 4 1 *» I » .......... De ingang 37 van de ongelijkheidbepalende schakeling 15 ligt aan de uitgang van een OF-poort 57 waarvan de ingangen met de uitgangen van een tweetal EN-poorten 59, 61 zijn verbonden. De ingang 47 van de ongelijkheidbepalende schakeling 15 ligt aan de uitgang van een g OF-poort 63 waarvan de ingangen met de uitgangen van een tweetal EN-poorten 65, 67 zijn verbonden.

Een ingang van de EN-poorten 59 en 65 en een inverterende ingang van de EN-poorten 61 en 67 krijgen een schakelsignaal m van de halve horizontale afbuigfrequentie toegevoerd van een uitgang 69 10 van een toestandbepalende schakeling 71 - De andere ingang van de EN-poorten 59 respektievelijk 61, 65, 67 ligt aan een uitgang 73 respek-tievelijk 75, 77, 79 van de impulsgenerator 9 waarvan een verdere uitgang 81 respektievelijk 83 is verbonden met een ingang 82 respektievelijk 84 van de toestandbepalende schakeling 71.

15 De golfvormen van de signalen aan de uitgangen 73 respek tievelijk 75, 77, 79, 81, 83 van de inpulsgenerator 9 zijn in fig. 3 geschetst en aangeduid met de verwijzingscijfers 373 respektievelijk 375, 377, 379, 381, 383.

Duidelijkheidshalve zullen in het vervolg de signalen aan 20 de ingang 17 respektievelijk 23 van de vergelijker 19 worden aangegeven met r Respektievelijk s en aan de uitgangen 7 respektievelijk 77, 79, 83 ,£75 en 81 van de inpulsgenerator 9 met 4f respektievelijk 2A, 2B, A, B, C, D.

Gedurende de horizontale onderdrukkingsperiode x treden 25 de signaalmonsters r en s uit de golfvormen 302 en 306 van fig. 3 op aan de ingang 17 respektievelijk23 van de vergelijker 19 en gedurende de volgende horizontale onderdrukkingsperiode x+1 de signaalmonsters r^ en s .j uit de golfvormen 304 respektievelijk 308 van fig. 3.

Gedurende de horizontale onderdrukkingsperiode x wordt bij 30 een juiste schakeltoestand in de toestandbepalende schakeling 71 de uitgang 69 ervan één en gedurende de horizontale onderdrukkingsperiode x+1 nul. Hierdoor wordt gedurende de onderdrukkingsperiode x aan de ingang 37 van de ongelijkheidbepalende schakeling 15 het signaal B en gedurende de onderdrukkingsperiode x+1 het signaal C toege-35 voerd.

Is het signaal 4f in faze achter respektievelijk voor cp de nulfaze 301 van de kleurdraaggolf dan verschuiven de bemonsterings- 8200901 H3N 10.290 5 ♦ a

' I

_____tijdstippen tQ, t^ ..........in fig. 3 naar rechts respektievelijk.. .

links.

In de periode x zijn van belang de bemonsteringstijdstippen tg, tg, t-, en in de periode x+1 de bemonsteringstijdstippen tQ, 5 t2, ^4» tg omdat daar bij een juiste faze van 4f het verschil tussen rx 01 sx rx+<| 011 sx+<| nul is.

Is het signaal 4f enigszins in faze achter op de nulfaze dan wordt in de periode xqpt^ en tg r^> εχ en op tg en t^ Γχ<εχ.

Aan de uitgang 27 verschijnt dan een bemonsteringsperiode vertraagd op 10 t2 en tg en aan de uitgang 25 op t^ en tg een logisch êên-signaal.

Omdat dan aan de ingang 37 van de ongelijkheidbepalende schakeling 15 het signaal B ligt kant aan de uitgang van de OF-poort 41 een logisch êên-signaal ter beschikking op de tijdstippen t^, t^, tg en tg en aan de uitgang van de OF-poort 39 een logisch nul-signaal.

15 In de periode x+1 wordt op tQ en t4 r ^ < sx+1 en op t2 en tg rx+1> 3χ+^. Aan de uitgang 25 verschijnt dan op t^ en tg en aan de uitgang 27 op tg en t^ een logisch êên-signaal. Omdat dan aan de ingang 37 van de ongelijkheidbepalende schakeling 15 het signaal C ligt komt aan de uitgang van de OF-poort 41 een logisch êên-signaal 20 ter beschikking op de tijdstippen t^, tg, tg en t^ en aan de uitgang van de OF-poort 39 een logisch nul-signaal.

In de periode x treedt aan de ingang 47 van de ongelijkheid-bepalende schakeling 15 het signaal 2A en in de periode x+1 het signaal 2B qp. Hierdoor worden in de periode x op de tijdstippen t2, t^, 25 tg, tg de uitgangssignalen van de OF-poorten 39 en 41 in de D-flip-flops 43 en 45 ingeschreven en in de periode x+1 qp de tijdstippen t'lr *3' fc5' t7*

Bij de veronderstelde situatie dat het signaal 4f enigszins in faze achter is wordt de uitgang van de flip-flqp 43 nul evenals 30 die van de flip-flop 45. De diode 51 blokkeert en de diode 53 geleidt waardoor een via een weerstand 85 en 87 met de uitgang 55 van de ongelijkbepalende schakeling 15 verbonden condensator 89 ontlaadt.

De condensator 89 is anderzijds via een weerstand 90 geaard.

Als het signaal 4f enigszins in faze voor is kan op dezelfde 35 manier worden aangetoond dat de uitgangen van de flip-flops 43 en 45 logisch één worden waardoor de diode 51 geleidt en de diode 53 blokkeert en de condensator 89 oplaadt.

8200901 EHN 10.290 . 6 _________ Van de condensator 89 wordt daarom een regels ignaal verkregen dat aan een regelsignaalingang 91 van de inpulsgenerator 9-wordt toegevoerd en waardoor de faze van het signaal 4f weer op nul wordt geregeld.

5 Wordt het schakels ignaal in tegenstelling met het boven staande aan de uitgang 69 van de toestandbepalende schakeling 71 in de periode x nul en in de periode x+1 één, dan zal het signaal aan de uitgang 55 van de angelijkheidbepalende schakeling 15 afwisselend nul en een werden en de regellus met de analoog-digitaalcmzetter 3, de onge-10 lijkheidbepalende schakeling 15, het filter 85, 87, 89, 90 en de im-pulsgenerator 9 zal niet in de juiste faze kunnen werken totdat het juiste schakels ignaal weer optreedt. Hierop zal warden teruggekanen , bij de bespreking van de toestandbepalende schakeling 71. Het afwisselend optredende nul en êên-signaal aan de uitgang 55 wordt via een filter met 15 een weerstand 92 en een condensator 93, en een schmitt-trekker 95 aan een AT.T.FEN-OF poort 97 en een vertragingsschakeling 99 met een vertraging van een horizontale afbuigperiodetij d toegevoerd waarvan de uitgang aan een verdere ingang van de AT.IERN-OF poort 97 ligt. De vertragingsschakeling 99 wordt gevormd door een D-flip-flop die als 20 kloksignaal van een ingang 100 hetzelfde signaal ontvangt dat aan de ingang 49 van de angelijkheidbepalende schakeling 15 wordt toegevoerd en dat alleen tijdens het optreden van het salvosignaal nul is en tussen twee opvolgende salvosignalen, dus ook in de rasteronder-drukkingstijd als er geen salvosignaal is, één. Daardoor wordt 25 telkens onmiddellijk na het salvosignaal het door het filter 92, 93 en de schmitt-trekker 95 enigszins vertraagde uitgangssignaal van de ongelijkheidbepalende schakeling in de D-flip-flop 99 opgeslagen tot de volgende salvosignaalpericde. De ALLEEN-OF poort 97 geeft nu bij een van aftuigperiode tot afbuigperiode wisselende nul- en een-30 waarde een êên-s ignaal af aan een ingang 101 van de toestandbepalende schakeling 71. Het signaal aan deze ingang 101 zal in het vervolg het signaal e worden genoemd.

De ingang 100 van de schakeling is verbonden met een ingang 103 van de toestandbepalende schakeling 71 en levert daaraan het boven-35 beschreven signaal dat in het vervolg g' wordt genoemd.

Aan een verdere ingang 105 van de toestandbepalende schakeling 71 wordt het signaal afkomstig van de uitgang 27 van de verge- 8200901 A «.

PHN 10.290 7 ---------lijker 19 toegevoerd dat één is als r>s en dat in het vervolg c wordt .

genoemd. Dit signaal wordt' gebruikt cm de Ingevangen toestand te onderscheiden van de toestand waarin geen salvosignaal wordt ontvangen.

In beide gevallen levert iirmers de vergelijker 19 aan zijn uitgangen 5 25 en 27 een nulsignaal. ’

De toestandbepalende schakeling 71 geeft verder aan een uitgang 107 een signaal k af dat aan een een kleurdoofsignaaluitgang 109 van de schakeling en aan een schakelsignaalingang 111 van een schakelaar 113 wordt toegevoerd. Met de schakelaar 113 wordt daardoor in een . io niet ingevangen toestand van de regellus de weerstand 85 overbrugd.

Aan een ingang 115 van de toestandbepalende schakeling 71 wordt een irrpolssignaal h mat de horizontale afbuigfrequentie toegevoerd dat één is tijdens de horizontale onderdrukkingstijd.

In fig. 2 waarin een mogelijke uitvoeringsvorm van een toe-15 standbepalende schakeling 71 is geschetst, zijn voor overeenkomstige delen dezelfde verwijzingscijfers gebruikt als in fig. 1.

De ingangen 101, 103 en 105 vormen tevens de ingangen van een telleringangsschakeling 201, die een EN-poort 203 heeft waarvan een ingang met de ingang 101, een EN-poort 205 waarvan een inverterende 20 ingang met de ingang 103 is verbonden en een GF-poort 207 waarvan een inverterende ingang aan de ingang 105 van de toestandbepalende schakeling ligt. Een verdere inverterende ingang van de EN-poort 205 is verbonden met de uitgang van een tweedeler 208 waaraan ook' de uitgang 69 ligt waaraan het schakelsignaal m wordt afgegeven.

25 De uitgang van de EN-poort 205 ligt aan een verdere ingang van de GF-poort 207 en aan een voorinstelingang 210 van een verlengings-schakeling die wordt gevormd door een teller 211, een voorinstelgeheugen 213 en een EN-poort 215. Een uitgang van de teller 211 die één wordt als zijn stand van nul verschilt, geeft aan een uitgang 217 van de 30 teller ingangsschakeling 201 een signaal n af dat ook aan een ingang van de EN-poort 215 wordt toegevoerd. Aan de andere ingang van de EN-poort 215 wordt het signaal A afkomstig van de ingang 87 van de toestandbepalende schakeling 71 toegevoerd. De uitgang van de EN-poort 215 ligt aan een telsignaalingang 219 van de teller 211.

35 Het signaal gm' aan de uitgang van de EN-poort 205, dat in het vervolg b' wordt genoemd, treedt cm de andere afbuigperiode tijdens het salvosignaal op en doet de teller 211 zijn voorinstelwaarde uit 8200901 r J , * EHN 10.290 8 -------het vocrinstelgeheugen 213 ovememen waardoor het uitgangssignaal n één wordt. Na afloop van de salvosignaalperiode loopt de teller tengevolge van het signaal nA aan zijn ingang 219 naar nul terug. Het signaal n aan zijn uitgang 217 wordt dan weer nul.

5 . Een derde ingang van de OF-poort 207 en een inverterende ingang van de EN-poort 203 liggen aan een uitgang 219 van een drempel-schakeling 221 waaraan een signaal t wordt af gegeven. Een verdere uitgang 223 van de drempelschakeling 221 geeft een signaal p af aan een verdere inverterende ingang van de EN-poort 203 en aan een ingang 10 van een EN-poort 225 waarvan een verdere ingang aan de uitgang van de OF-poort 207 ligt. De uitgangen van de EN-poort en 203 en 225 liggen aan de ingangen van een OF-poort 227 waarvan de uitgang aan de ingang van een D-flip-flop 229 ligt die als klopsignaal het signaal A afkomstig van de ingang 84 van de toestandbepalende schakeling 71 krijgt toege-15 voerd..

Een uitgang 231 van de D-flip-flop 229 vormt een uitgang van de telleringangsschakeling 201 waaraan een signaal u wordt afgegeven.

Het is gemakkelijk in te zien dat het uitgangssignaal van 20 de OF-poort 227 gelijk is aan p't'e + pic'+t+b'). Dit signaal wordt door het kloksignaal A in de D-flip-flop 229 ingeschreven. Het bevat informatie omtrent de juiste toestand van het schakelsignaal ra die in het signaal e is vervat en ontrent de ingevangen toestand van de regellus die in het signaal c aanwezig is. De informatie in het signaal 25 c wordt, als deze in de gegeven formule een rol speelt, tengevolge van het signaal A door de D-flip-flop 229 opgeslagen op de tijdstippen tj, tg, ......Dit zijn de tijdstippen waarop het resultaat van de vergelijking van r met s op het tijdstip tg, t^, ......aan de uitgang27 van de vergelijker 19 ter beschikking kont. In de periode x+1 is dat één 30 omdat dan bij een ingevangen regellus op t_ en t_ r >s .

De signalen u en n worden van de uitgang 231 respektievelijk 217 van de telleringangschakeling 201 naar een ingang 233 respektievelijk 235 van een teller 237 gevoerd. Het signaal u aan de ingang 233 bepaaldt of de teller 237 op- of af telt, als het één is telt de teller 35 237 af, als het nul is op. De teller 237 kan alleen tellen als het sig naal n aan zijn ingang 235 één is. Aan een ingang 239 van de teller 237 wordt het van de ingang 85 afkomstig, als klciksignaal dienende, 8200901

' I

EHN 10.290 9

* V

_____ signaal D toegevoerd en aan een voorinstelsignaalingang 241 een signaal.

dat de teller 237 een door een voorinstelgeheugen 243 bepaalde stand kan doen aannemen.

Met een uitgangenccmbinatie 245 is een ingangenccmbinatie 5 247 van de drempelschakeling 22.1 verbonden die tevens een ingangen- combinatie van een niveauselektieschakeling 251 is.

De niveauselektieschakeling 251 geeft aan een uitgang 253 respektievelijk 255, 257, 259 en 261 een signaal t respektievelijk i, p, k^ en k2 af. De uitgang 253 respektievelijk 257 van de niveau-10 selektieschakeling 251 ligt aan de uitgang 219 respektievelijk 223 van de drempelschakeling 221 ► De uitgang 255 van de niveauselektieschakeling 251 ligt aan de ingang van een D-flip-flop 263 die van een met de ingang 84 van de toestandbepalende schakeling 71 verbonden ingang 265 als kloksignaal het signaal A krijgt toegevoerd.

15 De uitgangen 259 en 261 van de niveauselektieschakeling 251 liggen aan de j en k ingangen van een jk flip-flop 267 die als kloksignaal ook het van de ingang 265 van de drempelschakeling afkomstige signaal A krijgt toegevoerd.

De uitgang van de flip-flop 263 ligt aan de voorinstel-20 signaal ingang 241 van de teller 237 en aan een ingang van een EN-poart 269 waarvan een verdere ingang het van de ingang 115 van de toestandbepalende schakeling 71 afkomstige signaal h krijgt toegevoerd.·

De uitgang van de EN-poart 269 ligt aan de ingang van de als omschakel-signaalgeneratar dienende twaedeler 208. De uitgang van de flip-flop 25 267 ligt aan de uitgang 107 van de toestandbepalende schakeling 71 en geeft het kleurdoof- en tij dconstante-oms chakels ignaal k af.

Aan de uitgangen van de niveauselektieschakeling 251 treden afhankelijk van de stand van de teller 237 de volgende signalen op: uitgang 253: t = 0 tussen de minimum en de maximum stand 30 t = 1 bij het bereiken van de minimum of de maximum stand uitgang 255: i=Q beneden ongeveer een zestiende van de maximum stand i = 1 boven deze stand uitgang 257: p=0 beneden ongeveer een vierde van de maximum stand p = 1 daarboven 35 uitgang 259: kj =0 beneden ongeveer de helft van de maximum stand kj = 1 daarboven uitgang 261: k, =0 beneden ongeveer vijf achtste van de maximum stand k2 = 1 daarboven.

8200901 EHN 10.290 10 ______ De stand van de teller 237 waarbij p overgaat van nul naar een kcrat overeen met de in het voorinstelgeheugen 243 opgeslagen stand.

Uitgaande van het signaal aan de uitgang van de OF-poort 227 zal nu de werking van de schakeling worden besproken.

5 Dit signaal is p‘t'e + pCc^+t+b').

De teller 237 kan verder alleen tellen als het signaal n aan de uitgang 217 van de teller 211 één is.

Tengevolge van de werking van de D-flip-flop 229 wordt het signaal aan de uitgang van de OF-poort 227 omgezet in het aan de 10 uitgang 231 van de telleringangsschakeling 201 optredende signaal u = prt'e + pic'+t+b1).

De teller 237 telt qp als u = 0 en af als u = 1. Wanneer dit het geval is, is hieronder in een schema weergegeven.

15 De teller 237 telt af (u = 1 en n = 1)

Als p = 1 en (c'+t+b') =1)

Dus bij een hoge tellerstand en bij niet ingevangen regellus (c' - 1) of 20 als de maximumstand van de teller 237 bereikt is (t = 1) of enige tijd na de salvosignaalperiode (b1 = 1). Dit is een lekactie van de als integrator werkende teller 237 cm te voorkanen dat de hoge tellerstand gehandhaafd zou blijven 25 als het salvosignaal weg zou vallen en de dioden 51, 53 in fig. 1 zouden blokkeren, of

Als p = 0 en e = 1 en t = 0 Dus bij een lage tellerstand en 30 als de tweedeler 20 een foute schakeltoestand vertoont (e = 1) en de minimumstand van de teller 237 nog niet bereikt is (t = 0)

De teller 237 telt op (u = 0 en n = 1)

Als p = 1 en (c'+t+b') = 0 35

Dus bij een hoge tellerstand en bij een ingevangen regellus (c = 1, dus c' = 0) als de maximumstand van de teller 237 nog niet bereikt is (t = 0) 8200901 I -» « EBN 10.290 11 -------- tijdens het optreden van het salvosignaal (b* = 0) of

Als p = 0 en t'e = 0

Dus bij een lage tellerstand en 5 als de minimumstand is bereikt (t1 = 0) I 0f als de schakel toes tand van de tweedeler 20 goed is (e = 0) 10 Uit dit overzicht is te zien dat bij een niet-ingevangen toestand van de regellus en een onjuiste schakeltoestand van de tweedeler 208 de teller 237 naar zijn minimumstand zal aftellen. Bij het passeren van de stand i zal dan de D-flip-flop 263 een nul afgeven waardoor de EN-poort 269 zal blokkeren. Tevens wordt de stand van 15 de teller 237 via de ingang 241 qp de voor instelwaarde gebracht waardoor i weer één wordt en de uitgang van de EN-poort 269 weer hoog wordt zodat de tweedeler 208 weer omslaat en in de goede schakeltoestand kont. Daarna kan de regellus invangen en neemt de stand van de teller 237 toe. Daarbij wordt de drempel k^ gepasseerd en de 20 j-k flip-flop 267 verandert van toestand waardoor het signaal k = 1 wordt en een kleurdoving wordt opgeheven en de tijdconstante van de regellus wordt vergroot doordat de schakelaar 113 de kortsluiting van de weerstand 85 opheft. De teller 237 loopt nu naar zijn maximum-stand.

25 Bij het verdwijnen van de ingevangen toestand van de regellus of bij het wegvallen van het salvosignaal neemt de stand van de teller 237 weer af en gaat bij het passeren van de drempel k^ de j-k flip-flop 267 weer van stand veranderen zodat de tijdconstante van de regellus veer wordt verkleind en de kleurdooftoestand weer 30 optreedt.

De toestandbepalende schakeling 71 heeft dus twee functies: het bepalen van de toestand van de regellus en die van de tweedeler 208, die met behulp van slechts één als integrator dienende teller 237 worden gerealiseerd.

35 Desgewenst kan vanzelfsprekend voor elk van deze functies een bijvoorbeeld als teller uitgevoerde integrator worden toegepast.

Het kleurdoofs ignaal kan dan van een met de uitgangen van de integra- 8200901 5' » v ΓΗΝ 10.290 12 ______tors verbonden EN-poort woeden afgenanen.

Het is verder mogelijk voor een net een teller uitgevoerde integrator een ander type toe te passen of een niet net een teller uitgevoerde integrator net een teller uit te rusten.

5 De toestandbèpalende schakeling 71 kan desgewenst op elk salvosignaal werkzaam worden gemaakt door onder invloed van het signaal m aan de ingang 84 afwisselend het signaal A en D en aan de ingang 82 afwisselend het signaal D en c toe te voeren. De m ingang van EN-poort 205 moet dan laag worden gemaakt zodat de EN-poort 205 alleeen als 10 inverter dient en b' = g wordt.

De werking van de toestandbepalende schakeling kan desgewenst worden verbeterd door het e-signaal de voor instelwaarde van het voorinstelgeheugen 213 te laten.beïnvloeden.

Om de regellus ruisongevoelig te maken is zowel voor , 15 tg, ...... in de perioden x en tQ, t4, .....in de perioden x+1 als voor ty t7......in de perioden x en ty tg, ......in de perioden x+1 de ongelijkheidbepalende schakeling 15 werkzaam. Worden er minder eisen gesteld aan de ruisongevoeligheid dan kan de ongelijkheidbepaling voor bijvoorbeeld tg, t^, ...... in de perioden x en ty tg, .......

20 in de perioden x+1 achterwege worden gelaten.

De storingsongevoeligheid van de schakeling 95, 97, 99 kan "" — worden verbeterd door in plaats van de schmitt-trekker 95 een hysteresis-vrije schakeling, bijvoorbeeld een comparator toe te passen en het uitgangssignaal van de D-flip-flop 99 aan een verdere door het signaal g' 25 geklokte D-flip-flop toe te voeren waarvan de ingang en de uitgang met de ingangen van een verdere AELEEN-OF-poort zijn verbonden. Het signaal e wordt dan via een door het signaal g' geklokte D-flip-flop van een EN-poort afgenanen waarvan de ingangen aan de uitgangen van de ALIEEN-OF-poort 97 en de verdere AEIEEN-OF-poort liggen.

30 Als de schakeling wordt gebruikt voor het verwerken van een NTSC-signaal vervallen de weerstand 92, de condensator 93, de schmitt-trekker 95, de flip-flop 99 de ALLEEN-OF-poort 97, de ingang 101 van de EN-poort 203 en daarmee ook de EN-poort 203 en de OF-poort 227, de tweedeler 208 en de EN-poort 269. De ingang 155 van de toestand-35 bepalende schakeling 71 wordt met zijn uitgang 69 doorverbonden. De ingang m van de EN-poort 205 wordt laag gemaakt zodat deze alleen als inverter dient. De vertragingstijd van de vertragiiigsleiding 21 iroet . dan..een even aantal periodetijden van het signaal 4f warden in plaats 8200901 ‘ r x 9 E3N 10.290 13 ----van een oneven aantal bij PAL. Verder vervallen dan de poorten 57, 59, 61, 63, 65 en 67 en wordt aan de ingang 37 van de ongelijkheidbepalende schakeling 15 het signaal A en aan- de ingang 47 het signaal 2B toege-voerd en aan de ingang 87 van de toestandbepalende schakeling 71 het s signaal C en aan de ingang 85 het signaal B. Aan de ingang van de D-flip-flop 263 wordt verder in plaats van het signaal i een signaal p' toegevoerd.

10 15 20 25 30 8200901 35

Claims

2. Digitale kleurentelevisiesignaalverwerkingsschakeling volgens 20 conclusie 1, met het kenmerk, dat met een uitgang (25) van de ongelijkheidbepalende schakeling een toestandbepalende'schakeling (71)__ is gekoppeld waarmee de al of niet ingevangen toestand van de fazeregellus kan worden bepaald en met een uitgangssignaal waarvan (aan 107) een omschakeling (111) van een tijdconstante (85, 86, 89) 25 in de fazeregellus (3, 15, 9) kan worden verkregen.
3. Digitale kleurentelevisiesignaalverwerkingsschakeling volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de toestandbepalende schakeling (71) een kleurdoofsignaaluitgang (109) heeft.
4. Digitale kleurentelevisiesignaalverwerkingsschakeling volgens 30 conclusie 1 of 2, voor het verwerken van een EAL-kleurentelevisie- signaal, met het kenmerk, dat een ingang (101) van de toestandbepalende schakeling (71) via een vergelijkingsschakeling (97, 99) voor het vergelijken van in twee opvolgende horizontale aftastperioden optredende uitgangssignalen van de ongelijkheidbepalende schakeling (15) 35 met een uitgang (55) van de ongelijkheidbepalende schakeling (15) is gekoppeld terwijl de toestandbepalende schakeling (71) een schakeling (263, 269) heeft voor het met behulp van een correctiesignaal (i) 8200901 JO ¢. "μ ' EHN 10.290 15 ________verkrijgen van een juiste schakeltoestand van een amschakelsignaalgene- rator (20) op de halve horizontale aftastfrequentie. 5. · Digitale kleurentelevisiesignaalverwerkingsschakeling volgens een voorgaande conclusie voor een EftL-kleurentelevisiesignaal, wet het 5 kenmerk, dat de vertragingsschakeling (21) een vertraging heeft van een oneven aantal malen de periodetijd van vier maal de kleurhulpdraag-golffrequentie (4f).
5. Digitale kleurentelevisiesignaalverwerkingsschakeling volgens een van de conclusies 1 tot en met 3 voor een NTSC-kleurentelevisie-10 signaal, met het kenmerk, dat de vertragingsschakeling (21) een vertraging heeft van een even aantal malen de periodetijd van vier maal de kleurhulpdraaggolffrequentie (4f). 20 25 30 35 8200901