NL8102902A - Inrichting voor het overdragen van een draaimoment vanaf een rond een draaihartlijn draaiend aandrijf- op een draaibaar aangedreven element. - Google Patents

Inrichting voor het overdragen van een draaimoment vanaf een rond een draaihartlijn draaiend aandrijf- op een draaibaar aangedreven element. Download PDF

Info

Publication number
NL8102902A
NL8102902A NL8102902A NL8102902A NL8102902A NL 8102902 A NL8102902 A NL 8102902A NL 8102902 A NL8102902 A NL 8102902A NL 8102902 A NL8102902 A NL 8102902A NL 8102902 A NL8102902 A NL 8102902A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
displacement
mass body
driven element
mass
displacement chamber
Prior art date
Application number
NL8102902A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Castens Rudolf Richard
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Castens Rudolf Richard filed Critical Castens Rudolf Richard
Publication of NL8102902A publication Critical patent/NL8102902A/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16DCOUPLINGS FOR TRANSMITTING ROTATION; CLUTCHES; BRAKES
    • F16D31/00Fluid couplings or clutches with pumping sets of the volumetric type, i.e. in the case of liquid passing a predetermined volume per revolution
    • F16D31/02Fluid couplings or clutches with pumping sets of the volumetric type, i.e. in the case of liquid passing a predetermined volume per revolution using pumps with pistons or plungers working in cylinders

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Transmission Devices (AREA)
  • Braking Arrangements (AREA)
  • Fluid-Damping Devices (AREA)

Description

[ · · a VO 2036
Inrichting voor het overdragen van een draaimoment vanaf een rond een draaihartlijn draaiend aandrijf- op een draaibaar aangedreven element.
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het overdragen van een draaimoment vanaf een rond een draaihartlijn draaiend aandrijf- op een draaibaar aangedreven element, welke inrichting is voorzien van althans een met het aandrijfelement verbon-5 den massalichaam, dat door het aandrijfelement wordt aangedreven voor het draaien rond de genoemde draaihartlijn.
Een klassiek voorbeeld van bekende inrichtingen van deze soort zijn de zogenoemde centrifugaalkrachtkoppelingen. Bij deze centrifugaalkrachtkoppelingen vergroot of verkleint de op het massa-10 lichaam werkzame centrifugaalkracht een wrijvingsaangrijping (kracht- aangrijping) tussen aandrijf- en aangedreven element in afhankelijkheid van het toerental van het massalichaam of het toerental van het aandrijfelement. Bij bepaalde centrifugaalkrachtkoppelingen veroorzaakt bovendien de op het massalichaam werkzame centrifugaal-15 kracht zelfs een vormaangrijping tussen het aandrijf- en aangedreven element zodra tussen deze elementen althans nagenoeg een synchronisatie is bereikt.
Een belangrijk nadeel van de bekende centrifugaalkrachtkoppelingen is te zien in het feit, dat de draaimomentoverdraging in 20 de regel tot stand komt door een krachtaangrijping. Bij een slip van meer dan 0 tussen aandrijf- en aangedreven element wordt een aanzienlijke wrijvingswarmte opgewekt met de daaruit voortvloeiende slijtageverschijnselen. Bovendien zijn de bekende centrifugaalkrachtkoppelingen niet in staat een van het toerental van het aandrijfele-25 ment afhankelijke versterking van het op het aangedreven element over te dragen of daarvan af te nemen draaimoment, te verschaffen.
Het is derhalve als onderhavig doeleinde te zien om een in- 81 02 9 02 - 2 - richting van de beschreven soort te verschaffen, waarbij onafhankelijk van slip tussen aandrijf- en aangedreven element (afgezien van legerwrijving) praktisch geen wrijvingsverliezen optreden, verder een vormaangrijping tussen aandrijf- en aangedreven element praktisch 5 niet voorkomt, en het van het aangedreven element af te nemen draai- moment praktisch toeneemt met het kwadraat van het toerental van het aandrijfelement.
Hiervoor is aan de uitvinding de opgave ten grondslag gelegd om een inrichting van de in de aanhef beschreven soort zodanig 10 uit te voeren, dat het van het aangedreven element af te nemen draaimoment direct en niet via de omweg van een kracht- of wrijvings-aangrijping wordt verkregen uit de op het massalichaam tijdens zijn draaibeweging inwerkende centrifugaalkracht of uit een component daarvan.
15 Deze opgave is bij de voorgestelde inrichting in de breed ste betekenis opgelost, doordat het massalichaam is gekoppeld aan een met het aangedreven element verbonden krukpen of excenter, waarbij middelen zijn voorzien om in een bepaald deelgebied van de onderlinge draaistand tussen aandrijf- en aangedreven element, de op 20 het massalichaam tijdens zijn draaibeweging werkzame centrifugaal kracht althans gedeeltelijk te belemmeren om via de krukpen of de excenter een draaimoment uit te oefenen op het aangedreven element.
Kenmerken van voorkeursuitvoeringsvormen zijn te ontlenen aan de volgconclusies.
25 De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de te kening, waarin:
Fig.1 een doorsnede is van een eerste, eenvoudige uitvoeringsvorm volgens de lijn I-I in fig.2; fig.2 een axiale doorsnede is volgens de lijn II-II in fig.lj 30 Fig.3 een schematische doorsnede is van een van de uitvoe ringsvorm van fig.1 afgeleide tweede uitvoeringsvariant met drie mas-salichamen;
Fig.4 een axiale doorsnede is volgens de lijn IV-IV in fig.3j
Fig.5 een schematische doorsnede is van een derde uitvoe-35 ringsvariant; 8102902 - 3 -
Fig.6 een doorsnede is volgens de lijn VI-VI in fig.5;
Fig.7 een gedeelte is van een aan fig.5 gelijke doorsnede echter in een andere onderlinge draaistand tussen aandrijf- en aangedreven element; 5 Fig.8 een schematische doorsnede is van de uitvoeringsvorm van fig.5, waarbij echter de onderlinge stand tussen aandrijf- en aangedreven element in vergelijking met fig.5 over 180° is gedraaid;
Fig.9 een axiale doorsnede is van een vierde uitvoeringsvorm; 10 Fig.10 een doorsnede is volgens de lijn X-X in fig.9;
Fig.11 een aan fig.10 gelijke doorsnede is, echter bij een andere onderlinge draaistand tussen aandrijf- en aangedreven element ;
Fig.12 een sterk vereenvoudigde axiale doorsnede is van 15 een vijfde uitvoeringsvorm, waarbij echter een aantal onderdelen duidelijkheidshalve is weggelaten;
Fig.13 een eveneens vereenvoudigde axiale doorsnede is van een zesde uitvoeringsvariant;
Fig.14 een doorsnede is volgens de lijn XIV-XIV in fig.12; 20 Fig.15 zeer schematisch de uitvoeringsvorm van fig.12 in axiaal aanzicht toont;
Fig.16 een doorsnede is van een zevende uitvoeringsvorm volgens de lijn XVI-XVI in fig.17;
Fig.17 een doorsnede is volgens de lijn XVII-XVII in fig.
25 16;
Fig.18 een doorsnede is van een achtste uitvoeringsvorm volgens de lijn XVIII-XVIII in fig.19;
Fig.19 een axiale doorsnede is van de uitvoeringsvorm van fig.18; 30 Fig.20 een doorsnede is van een negende uitvoeringsvorm volgens de lijn XX.-XX in fig.21; en
Fig.21 een axiale doorsnede is van de uitvoeringsvorm van . fig.20.
Allereerst wordt verwezen naar de fig.1 en 2.
35 De in deze fig.1 en 2 afgebeelde inrichting 10 bezit als 8102002 : - 4 - aandrijfelement een aandrijfas 11 en als aangedreven element een aangedreven as 12, die onderling coaxiaal zijn aangebracht. Met de aandrijfas 11 is vast een huisgedeelte 13 in de vorm van een vlakke cilindrische doos verbonden. Aan de aangedreven as 12 is een ronde 5 krukschijf 14 bevestigd, aan de buitenomtrek waarvan het huisge deelte 13 draaibaar is gelegerd bij 15. In het inwendige van het met een hydraulische vloeistof gevulde huisgedeelte 13 zijn twee onderling evenwijdige en vanaf de buitenomtrekswand 15 tot nabij de omtrek van de krukschijf 14 zich uitstrekkende scheidings- of 10 leiwanden 16, 17 aangebracht. Deze scheidings- of leiwanden 16, 17 scheiden van de inwendige ruimte 18 van het huisgedeelte 13 een verdringingskamer 19 af. Deze verdringingskamer 19 is via een slechts schematisch aangegeven, in de scheidingswand 16 (of 17] gevormde terugslagklep 20 verbonden met de inwendige ruimte 18, wel-15 ke terugslagklep 20 naar de verdringingskamer 19 opent.
Tussen de scheidings- of leiwanden 16 en 17 en de vlakke eindzijden 21, 22 van het huisgedeelte 13, dus in de verdringingskamer 19 is een als een zuiger uitgevoerd verdringingslichaam 23 met eenzelfde buitendoorsnede, verschuifbaar gelegerd.
20 Het hol uitgevoerde verdringingslichaam 23 bezit in zijn eindzijde een doorlaat 24 en is aan zijn tegenover de doorlaat 24 liggende einde via een krukpen 25 draaibaar gekoppeld aan een drijfstang 26. Het andere einde van de drijfstang 26 is draaibaar verbonden met een krukpen 27, die zich vanaf de naar de inwendige 25 ruimte 18 gekeerde vlakke zijde van de krukschijf 14 evenwijdig aan de aangedreven as 12 naar binnen uitstrekt.
In het inwendige van het verdringingslichaam 23 is een mas-salichaam 28 gevangen, dat met betrekking tot het verdringingslichaam 23 beperkt verschuifbaar is en tevens een sluitgedeelte vormt 30 voor de doorlaat 24. Het massalichaam 28 kan een bepaalde zijdeling se speling hebben ten opzichte van de binnenwand van het verdringingslichaam 23, of kan, zoals aangegeven, een in zijn mantelvlak gevormd kanaal 29 met een klein doorlaatvermogen hebben.
Voor het beschrijven van de werking wordt in het bijzonder 35 verwezen naar fig.1, waarin met onderbroken lijnen verschillende 81 02 9 0 2 - 5 - onderlinge draaistanden zijn weergegeven van de met het huisgedeel-te 13 meedraaiende onderdelen ten opzichte van de geblokkeerd gedachte aangedreven as 12. Aangenomen is, dat de aandrijfas 11 en zodoende het huisgedeelte 13 in de richting van de pijl 30 draaien 5 met het toerental n. Verder is aangenomen, dat de massa van het ver dringingslichaam 23 en die van de drijfstang 26 verwaarloosbaar klein zijn in vergelijking met die van het massalichaam 28.
Door het draaien van het huisgedeelte 13 wordt het verdrin-gingslichaam 23 en daarmee het massalichaam 28 tot draaien gebracht 10 rond de draaihartlijn van de aandrijfas 11. Daardoor is het massa lichaam 28 altijd onderhevig aan een centrifugaalkracht, die evenredig is aan het kwadraat van het toerental n en aan de afstand van het zwaartepunt van het massalichaam 28 tot de hartlijn van de aandrijfas 11. Deze centrifugaalkracht is altijd radiaal ten opzichte 15 van de hartlijn van de aandrijfas 11 gericht.
In de in fig.1 met getrokken lijnen weergegeven onderlinge stand veroorzaakt deze centrifugaalkracht alleen, dat het massa- -lichaam 28 met een betrekkelijk grote sluitkracht de doorlaat 24 gesloten houdt. De op het massalichaam 28 werkzame centrifugaal-20 kracht wordt opgenomen door het verdringingslichaam 23 en in volle omvang overgedragen op de drijfstang 26, die op zijn beurt radiaal is gericht. In deze onderlinge draaistand wordt derhalve nog geen draaimoment vanaf de drijfstang 26 via de krukpen 27 uitgeoefend op de aangedreven as 12. Het verdringingslichaam bevindt 25 zich in zijn buitenste dode punt.
Wanneer in fig.1 de rechtsom gaand volgende onderlinge draaistand wordt beschouwd tussen de aandrijfas 11 en de aangedreven as 12, is te zien, dat de (stilstaand aangenomen) krukpen 27 via de drijfstang 26 het, het verdringingslichaam 23 en het daarin 30 gevangen massalichaam 28 mogelijk heeft gemaakt zich radiaal in de verdringingskamer 19 naar binnen te bewegen. Dit is dank zij het naar de verdringingskamer 19 openende terugslagklep 20 zonder meer mogelijk. Nog altijd is de centrifugaalkracht (hier aangeduid met de pijl 31) werkzaam op het massalichaam 28, zodat deze de doorlaat 35 24 verder gesloten houdt en deze centrifugaalkracht zodoende over- 8102902 - 6 - draagt op het verdringingslichaam 23. De drijfstang 26 daarentegen is niet langer radiaal gericht. Hij kan alleen de component van de centrifugaalkracht 31 opnemen, die dezelfde richting heeft en is aangeduid met de pijl 32. De scheidings- of leiwanden 16, 17 daar-5 entegen nemen de onder een rechte hoek daarop staande component 33 van de centrifugaalkracht 31 op.
Omdat de drijfstang 26 niet langer radiaal is gericht, bezit hij een met r aangeduide afstand tot de hartlijn van de aangedreven as 12. Derhalve heeft in deze onderlinge draaistand, de op 10 het massalichaam 28 werkzame centrifugaalkracht 31 tot gevolg, dat . via de krukpen 27 een draaimoment wordt uitgeoefend op de aangedreven as 12, welk moment gelijk is aan het produkt van r met de component 32, die op zijn beurt afhankelijk is van de massa van het massalichaam en van het toerental van de aandrijfas.
15 Een dergelijk draaimoment ontstaat (overigens in afhanke lijkheid van de onderlinge draaistand) totdat het verdringingslichaam 23 zijn binnenste dode punt heeft bereikt, zoals in fig.1 met onderbroken lijnen naar beneden gericht is weergegeven. De verdrin-gingskamer 19 heeft dan zijn grootste volume-inhoud bereikt en is 20 gevuld met hydraulische vloeistof, die via de (geopende) terugslag klep 20 is toegestroomd. De drijfstang is weer radiaal, nu echter naar binnen gericht. In deze draaistand wordt weer geen draaimoment uitgeoefend op de aangedreven as 12.
Wanneer dan het huisgedeelte 13 verder voorijlt op de aan-25 gedreven as 12, wordt een onderlinge draaistand bereikt, zoals deze b.v. in fig.1 links naar beneden gericht is afgebeeld. De draaibaar met de (stilstaand gedachte) krukpen 27 verbonden drijfstang 26 dringt dan het verdringingslichaam 23 in de verdringingskamer 19 radiaal naar buiten. De dan gesloten terugslagklep 20 laat de hydrau-30 lische vloeistof niet ontwijken uit de verdringingskamer 19. De zich opbouwende druk werkt dan door de doorlaat 24 heen in op het massalichaam 28 in precies tegengestelde richting ten opzichte van de centrifugaalkracht. Het massalichaam 28 wordt daardoor gelicht vanaf de doorlaat 24,zodat de hydraulische vloeistof de mogelijk-35 heid heeft om door de doorlaat 24 heen en langs het massalichaam 81 0 2 9 0 2 .-7- 28 (Kanaal 29] vanuit de verdringingskamer 19 terug te vloeien in de inwendige ruimte 18 (pijl 34] totdat het verdringingslichaam 23 weer zijn buitenste dode punt heeft bereikt. Natuurlijk draagt de vermelde, zich in de verdringingskamer 19 opbouwende druk ertoe 5 bij om ten opzichte van de draairichting 30 in dezelfde richting -werkzaam draaimoment te verschaffen op de aangedreven as 12. Wanneer echter de werking van deze zich opbouwende druk wordt verwaarloosd, kan worden aangetoond, dat in de onderlinge draaistanden, O o waarin de aandrijfas. 11 tussen 0 en 180 voorijlt op de aangedre-10 . ven as 12, door de centrifugaalkracht 31 of door de component 32 daarvan alleen een van de aangedreven as 12 af te nemen draaimoment wordt opgewekt, dat toeneemt vanaf 0 (voorijlhoek 0°] tot een maximum om dan bij een voorijlhoek van 180° weer af te nemen tot 0.
Bij de uitvoeringsvorm van fig.1 wordt zodoende, zolang 15 geen synchronisatie is bereikt tussen aandrijf- en aangedreven as, op deze laatste met stoten een draaimoment uitgeoefend, waarbij de frequentie van deze "draaimomentstoten” evenredig is aan het toeren-talverschil tussen aandrijf- en aangedreven as.
Qm deze stootgewijze draaimomentoverdraging of -verschaffing 20 te verzachten, kan b.v. de in fig.3 en 4 afgebeelde oplossing wor den gekozen. Hier zijn in het huisgedeelte 13 op regelmatige hoek-afstanden van 120° rond de hartlijn van de aandrijfas verdeeld drie verdringingskamers 19, 19', 19” voorzien, die elk een verdringingslichaam 23, 23’, 23” met een daarin "gevangen” massalichaam bevat-25 ten. De draaibaar met de verdringingslichamen 23, 23’. 23” verbon den drijfstangen 26, 26’, 26” zijn alle draaibaar verbonden met dezelfde krukpen 27 van de krukschijf 14.
Door deze maatregel bevindt zich met zekerheid altijd althans één van de verdringingslichamen met zijn massalichaam in een 30 stand met betrekking tot de krukschijf 14, die kan worden aangeduid als tussen 0° en 180° voorijlend op de aangedreven as 12, d.w.z. in een stand, waarin de op het betreffende massalichaam inwerkende centrifugaalkracht direct een draaimoment uitoefent op de aangedreven as 12. Hoewel in fig.3 en 4 een uitvoering is weergegeven, waar-35 bij drie verdringingskamers met elk een verdringingslichaam en een 8102902 - 8 - massalichaam zijn voorzien, is het duidelijk, dat in een en hetzelfde huisgedeelte zich ook vier of meer gelijkvormig uitgevoerde ver-dringingskamers kunnen worden aangebracht.
Aan de uitvoeringsvorm van de fig.5, 6, 7 en 8 ligt het 5 streven ten grondslag om bij in beginsel dezelfde buitenafmetingen van het huisgedeelte 13 ten eerste- de massa van het massalichaam te vergroten (vergroting van de centrifugaalkracht) en ten tweede de lengte van zowel de krukarm van de krukpen 27 (afstand van de hartlijn van de krukpen tot de hartlijn van de aangedreven as 12) als 10 de lengte van de drijfstang 26 te vergroten.
Als verschil met de uitvoeringsvormen van de fig.1, 2 en 3,4 is bij de uitvoeringsvorm van de fig.5 - 8 het massalichaam 28 vast verbonden met het massief uitgevoerde verdringingslichaam 23. De verdringingskamer 19 is met betrekking tot de hartlijn van de aan-15 drijfas 11 aan de tegenoverliggende zijde van het massalichaam 28 aangebracht. Dienovereenkomstig is de terugslagklep 20 zodanig uitgevoerd, dat hij naar de verdringingskamer 19 sluit. Het sluit-gedeelte 35 van de terugslagklep 20 heeft bovendien een doorlaat 36 met een klein döorlaatvermogen, die als opgave heeft een gesmoor-20 de stroming van de hydraulische vloeistof vanuit de inwendige ruim te 18 tot in de verdringingskamer 19 toe te laten, waarbij de stroming vanuit de verdringingskamer 19 naar buiten praktisch onbelemmerd kan plaatsvinden.
Het massalichaam 28 is bij de uitvoeringsvorm van de fig.5-25 8 niet alleen door het vast daarmee verbonden verdringslichaam 23 en de leiwanden 16, 17 verschuifbaar geleid, maar ook door twee daaraan gevormde zijwangen 37, 38, die kunnen glijden langs vlakke buitenwanddelen 39, 40 van het huisgedeelte 13 en bovendien bijdragen aan de massa van het massalichaam 28.
30 Het betrekking tot de werking van de uitvoeringsvorm van de fig.5 - 8 het volgende: in fig.5 is de inrichting getoond in de stand, waarin het huisgedeelte 13 en daarmee het massalichaam 28, de verdringingskamer 19 met het verdringingslichaam 23 niet voorijlen op de krukpen 27 of de aangedreven as 12 (voorijlhoek 0°).
35 De drijfstang 26 heeft dezelfde richting als een vanaf de hartlijn 81 02 9 02 .-9- van de aangedreven as 12 uitgaande straal. De centrifugaalkracht, waaraan het massalichaam 28 is onderworpen, oefent, omdat hij dezelfde richting heeft als de genoemde straal, geen draaimoment uit op de aangedreven as 12, Het massalichaam 2B bevindt zich in zijn 5 buitenste, het verdringingslichaam 23 daarentegen in zijn binnenste dode punt.
Wanneer dan het huisgedeelte 13 voorijlt op de aangedreven as 12, b.v. over 90°, ontstaat de in fig.7 afgebeelde toestand.
De drijfstang 26 heeft het, het massalichaam 28 mogelijk gemaakt 10 dichter naar de hartlijn te gaan en tezelfdertijd het verdringings lichaam 23 verder in de verdringingskamer 19 naar binnen te dringen. Dit geschiedt praktisch zonder weerstand, omdat de dan open terugslagklep 20 immers het naar buiten stromen van de hydraulische vloeistof toelaat. Op het massalichaam 28. werkt de centrifugaal-15 kracht 31, waarvan de component 32 via de hefboomarm r een overeen komstig draaimoment uitoefent op de aangedreven as 12, waarbij de component 33 wordt opgenomen door het zijwanddeel 40 of de leiwand 17.
Deze werking, d.w.z. het uitoefenen van een draaimoment op 20 de aangedreven as 12, duurt voort tot vlak voordat een voorijlhoek van 180° tussen.het huisgedeelte 13 en de aangedreven as 12 is bereikt. Deze toestand is afgebeeld in fig.8. Het massalichaam 28 heeft zijn binnenste, het verdringingslichaam 23 zijn buitenste dode punt bereikt, en de drijfstang 26 wijst vanaf de krukpen 27 25 radiaal naar binnen. De verdringingskamer 19 heeft zijn kléinste volume-inhoud, en de terugslagklep 20 is dan gesloten. De verdrin-gingskamer 19 blijft dan nog via de doorlaat 36 in verbinding met de inwendige ruimte 18.
Wanneer uitgaande van de in fig.8 afgebeelde stand, het 30 huisgedeelte 13 verder voorijlt op de aangedreven as 12, dringt de drijfstang het massalichaam 28 weer naar buiten en zodoende het verdringingslichaam 23 uit de verdringingskamer 19 naar buiten. Hierdoor ontstaat in deze laatste (naar de mate van het doorlaatvermo-gen van de doorlaat -36) een onderdruk, die tegen de centrifugaal-35 kracht werkt, waaraan het massalichaam 28 onderhevig is. Enerzijds 81 02 9 02 .-13- draagt deze onderdruk er weer toe bij, hoewel slechts in kleine mate, dat een draaimoment in dezelfde richting wordt uitgeoefend op de aangedreven as 12, en anderzijds dat de resulterende, radiaal op het massalichaam 28 werkende kracht aanzienlijk kleiner wordt 5 dan de zuivere centrifugaalkracht. Zodoende wordt in het gebied van de voorijlhoek 180° - 360° het van deze resulterende kracht uitgaande, in dezelfde richting op de aangedreven as 12 werkzame draaimoment in ieder geval kleiner dan dat in het gebied van de voorijlhoek 0° - 180°. De over het gehele voorijlhoekengebied 0° - 360° 10 vastgestelde integraal van de op het moment op de aangedreven as 12 uitgeoefende draaimomenten blijft zodoende positief, d.w.z. in dezelfde richting als de draairichting 30.
De uitvoeringsvorm van de fig.9 - 11 is afgeleid van de uitvoeringsvorm van de fig.5 - 8. Hier is het massalichaam 28 niet 15 vast verbonden met het verdringingslichaam 33, maar (vergelijkbaar met de uitvoeringsvorm van fig.1] ten opzichte daarvan beperkt verschuifbaar.
Hiervoor bezit het hier van een doorgaande boring 41 voorziene verdringingslichaam 23 aan zijn van de verdringingskamer 19 20 afgekeerde einde, twee zijdelings uitstekende vleugels 42, 43 (fig.10], Direct voor deze vleugels liggende bezit het verdringingslichaam 23 een van de boring 41 uitgaande dwarsboring 44 met beperkt doorlaatvermogen. De vleugels 42, 43 zijn aangebracht in een in het massalichaam 28 gevormde uitsparing 45, die op zijn beurt 25 zodanig is bemeten en gevormd, dat het massalichaam 28 met betrek king tot het verdringingslichaam beperkt verschuifbaar is in de lengterichting daarvan. De twee vleugels 42, 43 grijpen elk aan onder een aan het massalichaam gevormd verlengstuk 46, resp. 47 (fig. IQ], waarbij in het verlengstuk 46 nog een vanaf de uitsparing 45 30 naar de inwendige ruimte 18 voerende doorlaat 48 met een beperkt doorlaatvermogen is gevormd.
Aan fig.10 is verder te ontlenen, dat de terugslagklep 20 eveneens naar de verdringingskamer 19 sluit, waarbij echter het sluitgedeelte 35 niet is voorzien van een doorlaat. De drijfstang 35 26 is (zoals in fig.1] via de hier haaks omgebogen uitgevoerde 81 02 9 02 —---—--------------------------------- ..... ..... — - 11 - "krukpen" 25 draaibaar verbonden met het verdringingslichaam 23. (fig.9).
Uit het gestelde volgt, dat bij deze uitvoeringsvorm het massalichaam 2Θ of het verlengstuk 46 daarvan werkzaam is als 5 "sluitdeel”, dat afhankelijk van de onderlinge draaistand tussen aandrijf- en aangedreven as, de verbinding tussen de dwarsboring 44 en de doorlaat 48 vrijgeeft of verhindert.
Voor het overige komt de constructie van de uitvoeringsvorm van de fig.9 - 11 in hoofdzaak overeen met de fig.5 - 8.
10 Evenzo komt de werking van deze uitvoeringsvorm in hoofd zaak overeen met die van de fig.5 - 8 met als verschil, dat in het voorijlhoekengebied 180°,- 360° (b.v. afgebeeld in fig.11), het toevloeien van de hydraulische vloeistof uit de'inwendige ruimte 18 in de verdringingskamer 19 niet plaats vindt via een smoorplaats 15 in het gebied van de terugslagklep 20, maar via de doorlaat 48, de dwarsboring 44 en de boring 41. Hierbij wordt de verbinding tussen de dwarsboring 44 en de doorlaat 48 in afhankelijkheid van de drukval tussen de in de inwendige ruimte 18 heersende druk en de zich in de verdringingskamer 19 ontwikkelende onderdruk in meer of 20 mindere mate gesmoord vrijgegeven.
In de fig.12, 14 en 15 is zeer schematisch een praktische uitvoeringsvorm afgebeeld met in totaal acht massalichamen, elk voorzien van een tweedelig verdringingslichaam in een eveneens tweedelige verdringingskamer.
25 Aan de aandrijfas 11 bevindt zich hier een tandwiel 49, dat aangrijpt in een zich in een in de vorm van een legernaaf 50 uitgevoerde doorgang van het huisgedeelte 13 bevindend tandwiel 51. In het inwendige van het huisgedeelte 13 zijn twee axiaal verspringend aangebrachte groepen van elk vier op hun beurt axiaal verspringend 30 aangebrachte, tweedelige verdringingskamers 19, 19* (fig.14) aanwe zig, waarbij in fig.12 eenvoudigheidshalve slechts één van deze verdringingskamers is weergegeven. Oe verdringingskamers in elke groep zijn onderling over 90° gedraaid aangebracht, waarbij de ene groep met betrekking tot de andere groep over 45° gedraaid is aangebracht. 35 Dit blijkt uit fig.15, waarin de richtingen van de vier verdringings- 81 02 9 02 - 12 -
Kamers van de ene groep zijn aangeduid met de onderbroken lijnen 119, en die van de verdringingsKamers van de andere groep met de onderbroken lijnen 219.
EIK gedeelte van het tweedelige verdringingslichaam 23, 23' 5 strekt zich uit in het overeenkomstige gedeelte van de tweedelige verdringingskamer 19, 19’ en is gevormd aan de zijden van het massa-lichaam 2Θ (vgl. fig.14). Elk der acht massalichamen is via een "krukbout" 25 draaibaar verbonden met een bijbehorende drijfstang 26. De drijfstangen 26 van de ene groep massalichamen. zijn elk via 10 · een kogelleger 52 gekoppeld aan een gemeenschappelijke, vanaf een krukschijf 14 zich uitstrekkende krukpen 27 (fig.12, links), en de drijfstangen van de andere groep eveneens elk via een kogelleger (niet weergegeven) aan een gemeenschappelijke, van een krukschijf 14' zich uitstrekkende krukpen 27’ (fig.12, rechts).
15 De twee krukschijven 14, 14’ zijn ten opzichte van elkaar over 180° gedraaid aangebracht. Om te verzekeren, dat deze over 180° gedraaide onderlinge stand van de twee krukschijven 14, 14’ behouden blijft, kunnen de twee krukschijven 14, 14’ via een vanaf hun assen 12, 12’ zich uitstrekkend drijfwerkstel (bestaande uit 20 de tandwielen 53, 54, 55, een as 56 en de tandwielen 55’, 54’,. 53’) of via een aan de einden van de twee krukpennen 27, 27' bevestigde krukwang 57 aan elkaar zijn gekoppeld. Wanneer de krukwang 57 is voorzien, vervalt de noodzaak van een van de assen 12, 12’ en het drijfwerkstel, zodat de overblijvende as 12' of 12 direct kan die-25 nen als aangedreven as.
De constructie van elk stel van een massalichaam 28 met bijbehorend verdringingslichaam 23, 23’ en verdringingskamer 19, 19’ kómt in beginsel overeen met die van de fig.5 - 8 met het reeds genoemde verschil, dat het verdringingslichaam en derhalve ook de 30 verdringingskamer tweedelig is teneinde daartussen de vereiste ruimte te verschaffen voor de krukpen 27 en de drijfstang 26. Deze twee elementen zijn niet zoals in de fig.5 - 8 axiaal verspringend ten opzichte van het massalichaam, het verdringingslichaam en de verdringingskamer aangebracht, maar praktisch in hetzelfde vlak.
35 Derhalve is ook in het massalichaam een uitsparing 58 aanwezig, die 81 02 9 02 - 13 - het slingeren, toelaat van de drijfstang 26 met betrekking tot het massalichaam 2B.
De twee gedeelten 19, 19’ van de verdringing^kamer staan elk via een naar dit gedeelte sluitende terugslagklep 20, 20’ in 5 ' verbinding met de inwendige ruimte 18, waarbij het onder veerkracht voorgespannen sluitgedeelte 35 van elk dezer terugslagkleppen 20, 20’ is voorzien van een doorlaat 36 met een beperkt doorlaatvermo-gen, zoals in fig.14 linksonder weergegeven.
Uit het gestelde blijkt, dat de werking van elk stel massa-10 lichamen, verdringingslichamen. en verdringingskamers van de uitvoe ringsvorm van de fig.12, 14, 15 in hoofdzaak overeenkomt met die van de uitvoeringsvorm van de fig.5 - 8. Elk stel oefent zodoende via de betreffende krukpen een draaimomentcomponent uit op de bijbehorende aangedreven as 12, 12’ naar de mate van zijn op het moment 15 aanwezige voorijlhoek ten opzichte van deze aangedreven as. Het is reeds uiteengezet, dat deze draaimomentcomponent in het voorijlhoe-kengebied tussen 0° en 180° een maximum heeft. Omdat nu in de fig. 13, 14, 15 in totaal acht stellen massalichamen, verdringingslichamen en verdringingskamers aanwezig zijn, die onderling over 45° 20 gedraaid zijn aangebracht (vgl. fig.15], bevindt zich altijd één of twee van deze stellen in het "gunstigste” voorijlhoekengebied. Omdat dan de van de afzonderlijke stellen uitgaande draaimomentcomponenten worden gesuperponeerd, kan derhalve van de aangedreven as 12 of 12' van de uitvoeringsvorm van de fig.12, 14, 15 een prak-25 tisch zonder stoten plaatsvindend draaimoment worden genomen, dat des te groter is naarmate het toerental van de aandrijfas 11 of het huisgedeelte 13 hoger ligt.
De fig.13 toont tenslotte een uitvoeringsvorm, die in beginsel is afgeleid van die van de fig.9 - 11, en die in het bijzonder 30 geschikt is willekeurig veel geprefabriceerde stellen massalicha- men, verdringingslichamen en verdringingskamers in een optimale onderlinge draaistand axiaal in een rij tegen elkaar op te nemen.
De in fig.13 afgebeelde uitvoeringsvorm bezit een vast, in de praktijk b.v. uit een aantal, axiaal aan elkaar geflensde 35 gedeelten opgebouwd huis 60. Aan de in het huis 60 voerende aan- 8102902 " : - 14 - drijfas 11 is een aandrijfschijf 61 bevestigd. De aandrijfschijf 61 draagt een uitwendige vertanding 62, die aangrijpt in een rondsel 63, dat zich op zijn beurt bevindt aan een in het huis 60 draaibaar gelegerde en evenwijdig aan de aandrijfas 11 lopende as 64, die 5 zich uitstrekt door het gehele huis 60. Aan de as 64 bevindt zich nog een rondsel 65, dat gelijk is aan het rondsel 63 en met een uitwendige vertanding 66 aangrijpt in een tweede aandrijfschijf 67. Beide aandrijfschijven 61, 67 zijn in beginsel gelijk uitgevoerd, maar hierbij (omdat slechts twee aandrijfschijven aanwezig zijn) 10 over 180° gedraaid aangebracht. De verbinding van de twee aandrijf- schijven 61, 67 via de rondsels 63, 65 en de as 64 verzekert, dat deze over 180° gedraaide stand behouden blijft. Aan elte aandrijf~ schijf is een verdringingskamer 19 gevormd, die zich in hoofdzaak radiaal ten opzichte van de aandrijfas 11 uitstrekt. Zoals' in de 15 fig.9 ~ 11, strekt zich in elke verdringingskamer 19 het bijbehoren de, buisvormige verdringingslichaam 23 uit, aan het van de verdringingskamer 19 afgekeerde einde waarvan een massalichaam 28 is gekoppeld. In deze einden van de verdringingslichamen 23 is draaibaar , een evenwijdig aan de aandrijfas 11 lopende tap 67’ gelegerd, die 20 in axiale richting uitsteekt vanaf de omtrek van een excentrische schijf 68. De twee excentrische schijven 68 zijn elk draaibaar gelegerd in een uitsparing 69 en 70, welke uitsparingen op hun beurt excentrisch zijn gevormd in een eerste en een tweede aangedreven schijf 71, 72. Beide aangedreven schijven 71, 72 dragen op soortge-25 lijke wijze als de aandrijfschijven 61, 67 een uitwendige vertan ding 73 en 74, en zijn, zoals schematisch aangeduid bij 75, via een rondsel-as-rondsel voor het onderling synchroon lopen gekoppeld.
Op de aangedreven schijf 72 sluit de uit het huis 60 naar buiten voerende aangedreven as 12 aan. De excentrische schijven 68 30 in hun uitsparingen 69 en 70 nemen hier de werking over van de in de voorgaande uitvoeringsvormen weergegeven drijfstangen en kruk-pennen, waarbij de lengte van de krukarm overeenkomt met de afstand vanaf het midden van de excentrische schijven tot de hartlijn van de aangedreven as 12 (pijl 127) en de lengte van de drijfstang met 35 de afstand vanaf het midden van de excentrische schijf 68 tot de 81 02 9 02 - 15 - hartlijn van de tap 67’ (pijl 126],
Uit het gestelde blijkt, dat de uitvoeringsvorm van de fig.13 in zekere mate is opgebouwd uit twee voor wat betreft de kracht evenwijdige, maar geometrisch axiaal achter elkaar gescha-5: kelde, onderling over 180° gedraaid aangebrachte "trappen”, die elk in beginsel zijn uitgevoerd als de uitvoeringsvorm van de fig.
. 9 - 11 en dienovereenkomstig werkzaam zijn.
Bij de uitvoeringsvorm van de fig.16 en 17 is de aandrijfas 11 te zien, verder de aangedreven as 12, het met een hydraulische . 10 vloeistof gevulde huisgedeelte 13 en het massalichaam 28. Door de inwendige ruimte 18 van het huisgedeelte 13 strekken zich twee leistangen 76, 77 uit, waaraan het massalichaam 28 verschuifbaar is gelegerd. De leistangen 76, 77 zorgen er zodoende ook voor, dat het massalichaam 28 in staat wordt gesteld rond de draaihartlijn 15 van de aandrijfas 11 of het huisgedeelte 13 te draaien. Een L-vorrrag koppelstuk 78 is met zijn kortere, evenwijdig aan de aandrijfas 11 lopende been 79 bij 81 draaibaar gelegerd in het massalichaam. Het andere, onder een rechte hoek op het been 79 staande been 80 van het koppelstuk 78 grijpt als een plunjer telescopisch aan in een 20 aan één einde open hulsstuk 82, dat zich bevindt in de verdrin- gingskamer 19. Aan het hulsstuk 82 is de evenwijdig aan de aandrijfas 11 lopende krukpen 27 verankerd, die op zijn beurt draaibaar is gelegerd in een penhuls 83. De penhuls 83 is aan één einde vast bevestigd aan de vanaf de aangedreven as 12 zich uitstrekkende kruk-25 arm 14’, en draagt aan het andere einde een in hoofdzaak cirkel- ringvormige sluitschijf 84, waarvan het naar het hulsstuk 82 gekeerde eindvlak twee vlakke vlakgedeelten 85, 86 heeft, waarvan het vlakgedeelte 85 zo dicht mogelijk tegen het hulsstuk 82 aanligt waarbij het vlakgedeelte 86 tot het hulsstuk 82 een afstand heeft.
30 In beginsel zou de sluitschijf 84 ook alleen de vorm kunnen hebben van een halve cirkelring, die zich alleen uitstrekt over het vlakgedeelte 85.
Het hulsstuk 82, waarin het eventueel van afdichtingen 87 voorziene been 80 als een plunjer aangrijpt, heeft aan zijn van 35 het been 79 afgekeerde einde slechts een doorlaat 88, die voert 81 02 9 02 - 16 - naar een in het hulsstuk 82 gevormd kanaal 89. Dit kanaal 89 voert naar een inlaat 90 in het gebied van de sluitschijf 84. Deze inlaat 90 is afgesloten door het vlakgedeelte 85 of althans zeer sterk gesmoord zo lang in de betreffende onderlinge draaistand tussen het 5 huisgedeelte 13 en de aangedreven as 12, de inlaat 90 het vlakge deelte 85 bestrijkt. Daarentegen is de inlaat 90 open wanneer hij het gebied van het vlakgedeelte 86 passeert.
Met betrekking tot de werking van de uitvoeringsvorm van de fig.16, 17 is weer aangenomen, dat de aandrijfas 11 en zodoende 10 het huisgedeelte 13 met de leistangen 76, 77 in de richting van de pijl 30 draait, waarbij de aangedreven as 12 en zodoende de krukarm 14’ met de penhuls 83 stilstaat,. In fig.16 is de uitgangsstand af-gebeeld, waarin de hoek waarover het huisgedeelte 13 voorijlt op de krukarm 14’ 0° bedraagt. Bij stilstaande penhuls 83 kan bij 15 draaiend huisgedeelte 13, het been 80 en het hulsstuk 82 slechts draaien rond de met 91 Cfig.17D aangeduide hartlijn van de krukpen 27. Hierdoor wordt echter de inlaat 90 direct gesloten door het vlakgedeelte 85, waardoor wordt voorkomen, dat hydraulische vloeistof vanuit de inwendige ruimte 18 navloeit in het inwendige van 20 het hulsdeel 82. Zodoende gedraagt het koppelstuk 78 zich samen met het hulsstuk 82 als een in lengte niet veranderlijke drijfstang tussen de penhuls 83 en het massalichaam 28. Bij toenemende voor-ijlhoek wordt zodoende het massalichaam 28 steeds meer in staat gesteld zich langs de leistangen 76, 77 naar de hartlijn van de aan-25 drijfas 11 toe te verschuiven, waarbij tezelfdertijd het been 80 en het hulsstuk 82 niet langer in lijn liggen met de krukarm 14’. Omdat echter op het massalichaam 28 altijd een radiaal vanaf de hartlijn van de aandrijfas 11 weggerichte centrifugaalkracht werkzaam is, wordt op grond van de knikstand tussen het been 80, het · 30 hulsstuk 82 enerzijds en de krukarm 14’ anderzijds, via deze laat ste een aan de draairichting 30 gelijk draaimoment uitgeoefend op de aangedreven as 12, in hoofdzaak zoals verduidelijkt aan de hand van fig.1.
Zodra echter de hoek, waarover het huisgedeelte 13 voorijlt 35 op de aangedreven as 12, nagenoeg 180° heeft bereikt, wordt de in- 8102902 - 17 - laat 90 vrijgegeven, zodat dan hydraulische vloeistof vanuit de inwendige ruimte 18 via het kanaal 89 in het inwendige van het hulsstuk 82, d.w.z. in de verdringingskamer 19, kan navloeien. De door deze en het koppelstuk 78 gevormde "drijfstang” kan zodoende zijn ' , 5 lengte in de mate van de door de inlaat 90 toestromende hoeveel heid hydraulische vloeistof, vergroten, waarbij het massalichaam 28 (dat tot kort voor de voorijlhoek 180° zijn volgens de hartlijn naburige stand heeft bereikt] onder de werking van de centrifugaal-kracht zich weer in zijn van de hartlijn van de aandrijfas 11 het 10 verst liggende stand, kan verschuiven zonder dat daardoor via de krukarm 14’ een draaimoment wordt uitgeoefend op de aangedreven as 12. Deze toestand blijft totdat de voorijlhoek 360° of weer 0° bedraagt, d.w.z. totdat de in fig.16 afgebeelde onderlinge stand weer is bereikt.
15 De twee uitvoeringsvormen van de fig.18, 19 en 20, 21 on derscheiden zich van de tot nu toe beschreven uitvoeringsvormen in beginsel, doordat de middelen teneinde in een bepaald deelgebied van de onderlinge draaistand tussen aandrijf- en aangedreven element, de op het massalichaam tijdens zijn draaibeweging werkzame 20 centrifugaalkracht althans gedeeltelijk te verhinderen om via de krukpen of het excenter een draaimoment uit te oefenen op het aangedreven element, zuiver mechanisch van aard zijn.
Bij de uitvoeringvorm van de fig.18 en 19 is de aandrijfas 11 te zien, waaraan het huisgedeelte 13 is bevestigd, verder de 25 ten opzichte van de aandrijfas 11 coaxiale aangedreven as 12, van waar de krukarm 14’ zich uitstrekt, alsmede het massalichaam 28, dat langs de dwars door de inwendige ruimte 18 van het huisgedeelte 13 zich uitstrekkende leistangen 76, 77 verschuifbaar is en daarlangs wordt geleid.
30 Aan het massalichaam 28 is een evenwijdig aan de assen 11, 12 zich uitstrekkende tap 91 gevormd, aan het einde waarvan een slechts schematisch aangegeven kogelleger 92 is gemonteerd.
Aan de krukarm 14’ is vast een cirkelronde schijf 93 bevestigd, waarvan het middelpunt 94 samenvalt met het' middelpunt van 35 het werkzame vrije einde van de krukarm 14’. Aan de omtrek van de 81 02 9 02 - 18 - schijf 93 is een in de richting van de assen 11, 12 zich uitstrekkende mantel 95 bevestigd in de vorm van een cilindersector, die in dit voorbeeld de schijf 93 over 180° omspant. De diameter van de schijf 93 of de binnendiameter van de mantel 95 en de lengte van 5 de krukarm 14’ zijn zodanig gekozen, dat de het verst van de assen verwijderde plaats 95’ van de mantel 95 (fig.18 boven) zo nauwkeurig mogelijk overeenkomt met de diameter van de baan, die het buitenvlak van het kogelleger 92 tijdens het draaien daarvan rond de as 11 beschrijft.
10 Aangenomen wordt dat het huisgedeelte 13 draait in de rich ting van de pijl 30. Het massalichaam 18, geleid door de leistangen 76, 77, draait zodoende rond de as 11. Verder is aangenomen dat de aangedreven as 12 en zodoende de schijf is geblokkeerd. In de in fig.18 weergegeven stand begint het kogelleger 92 onder de mantel 15 aan te grijpen. Dit dwingt dan bij een toenemend voorijlen van het huisgedeelte 13 ten opzichte van de schijf 93, het massalichaam 28 toenemend naar binnen. Op het massalichaam 28 werkt echter voortdurend de van het toerental van de aandrijfas 11 afhankelijke centri-fugaalkracht, die wordt beknot door de mantel 95. Zodoende wordt 20 echter door het massalichaam 28 via de mantel 95 en via de krukarm 14' een draaimoment opgewekt aan de aangedreven as, dat van 0 (stand van fig.18: voorijlhoek 0°) toeneemt tot een maximum om dan bij een voorijlhoek van 180°, d.w.z. wanneer het kogelleger 92 het . eindgedeelte, d.w.z. het het dichtst bij de assen 11, 12 liggende 25 gedeelte 95" van de mantel 95 verlaat, weer tot 0 te dalen. Wanneer de as 11 verder voorijlt op de as 12, verlaat het kogelleger 92 de mantel 95 en komt het massalichaam 28 weer in zijn radiaal buitenste stand, waarin het kogelleger 92 dan weer zonder stoten in de mantel kan bewegen.
30 Opdat de koppeling tussen aandrijf- en aangedreven as 11 en 12 bij geen van de onderlinge draaistanden tussen deze twee assen 11, 12, wordt verbroken, is bij deze uitvoeringsvorm met voordeel een tweede massalichaam 28’ met een tap 91' en een kogelleger 92’ voorzien, zoals met onderbroken lijnen is aangegeven in fig.19.
35 Bij deze uitvoering gaat het kogelleger 92’ in de aanvang 95’ van 81 02 9 02 - 19 - de mantel 95 naar binnen op het moment, dat het kogelleger 92 de mantel 95 bij 95” verlaat. De in fig.18 met een onderbroken lijn ingetekende cirkel toont de baan van het middelpunt 94 van de schijf 93 tijdens het draaien van de aangedreven as 92.
5 Bij de uitvoering van de fig.20 en 21 is de aandrijfas 11 te zien, die draaivast is verbonden, met het huisgedeelte 13, en de aangedreven as 12, waaraan de schijf 93 met de mantel 95 direct is bevestigd. Het massalichaam 28 met zijn tap 91 en het daaraan gemonteerde kogelleger 92 is hier slingerend, d.w.z. scharnierbaar, 10 gelegerd aan een vanaf het huisgedeelte 13 evenwijdig aan de assen 11, 12, maar excentrisch ten opzichte daarvan in de inwendige ruimte 18 zich uitstrekkende tap 97. De werking van de uitvoeringsvorm van de fig.20, 21 is soortgelijk als die van de fig.18, 19 met als verschil, dat de door de mantel 95 via het kogelleger 92 afgedwon-15 gen beweging van het massalichaam 28 niet rechtlijnig is, zoals bij de uitvoeringsvorm van de fig.18, 19, maar in de vorm van een slingerbeweging rond de tap 97. De streepstippellijn 98 in fig.20 geeft de baan aan, die door het middelpunt van de tap 91, waaraan de kogelleger 92 is gemonteerd, tijdens het draaien van het huisgedeelte-20 13 over 360° ten opzichte van de aangedreven as 12, wordt beschre ven.
Het is duidelijk, dat ook hier meer dan één massalichaam 28 kan zijn voorzien, welke lichamen alle met het bijbehorende kogelleger 92 op een en dezelfde mantel 95 inwerken.
25 De beschreven inrichtingen zijn vrijwel gepredestineerd om als krachtoverbrengingseenheid te worden toegepast voor motorisch gedreven voertuigen (te land en te· water), hoewel ook andere toepassingsmogelijkheden natuurlijk denkbaar zijn. Juist in de automobielindustrie kan de beschreven inrichting worden toegepast. Daar 30 kan de inrichting de gebruikelijke koppelingen (of draaimoment- omvormers), drijfwerken en zelfs de differentiaaldrijfwerken vervangen in afhankelijkheid van waar en hoeveel inrichtingen worden toegepast. De te bereiken vermindering van het eigen gewicht (en ook de produktiekosten) is even duidelijk als de te bereikbare verbete-35 ring van de krachtoverdragingskarakteristiek. Bij deze toepassing 81 02 9 02 - 20 - wordt met voordeel tussen de motoras en het aandrijfelement van de inrichting een het toerental van de inrichting reducerende, eenvoudige overbrengingstrap aangebracht, en wordt eventueel achter het aangedreven element een reductietrap geschakeld. Dit omdat de op 5 het massalichaam 28 of de massalichamen 28 werkzame centrifugaal- kracht toeneemt met het kwadraat van het toerental, zodat bij een gelijkblijvende draaimomentbehoefte, de massa van het massalichaam en zodoende de afmetingen, van de inrichting overeenkomstig kunnen worden verminderd. In de beschreven inrichtingen treedt in hét ge-10 hele slipgebied tussen aandrijf- en aangedreven element, afgezien van legerwrijving, geen wrijving op en kan bovendien bij een slip van 0% niet worden gesproken van een vormaangrijping tussen aandrijf- en aangedreven element.
8102902

Claims (25)

1. Inrichting voor het overdragen van een draaimoment van een rond een draaihartlijn draaiend aandrijf- op een draaibaar aangedreven element, in het bijzonder een krachtoverdragingsinrichting in een door een aandrijfmotor aangedreven voertuig, voorzien van al* 5 thans één in samenhang met het aandrijfelement aangebracht massa- lichaam, dat door het aandrijfelement tot draaien rond de genoemde draaihartlijn wordt aangedreven, met het Kenmerk, dat het massali-chaam (28] is gekoppeld aan een met het aangedreven element.(12) verbonden krukpen (27, 27') of excenter (68], waarbij middelen (19, 10 ; 20, 23, 24,met 28; 19, 20, 23, 35, 36; 78, 80, 89, 90 met 84;91, 92 met 93, 95) zijn voorzien om in een vooraf bepaald deelgebied van de onderlinge draaistand tussen aandrijf- en aangedreven element, de op het massalichaam tijdens zijn draaibeweging werkzame centri-fugaalkracht (31) althans gedeeltelijk te belemmeren-om via de kruk-15 pen of het excenter een draaimoment uit te oefenen op het aangedre ven element (12, 12').
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het massalichaam (28) door een met het aandrijfelement (13) meedraaiende en in hoofdzaak dwars op de draaihartlijn daarvan lopende gelei- 20 ding (16, 17; 39, 40; 76, 77) verschuifbaar wordt geleid.
3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het massalichaam (28) is gekoppeld aan althans een daarmee draaiend en in een verdringingskamer (19; 82) verschuifbaar verdringingslichaam (23; 80), waarbij middelen (20, 24 met 28 of 20, 35, 36; 85 met 90) 25 zijn voorzien om de verschuiving van het verdringingslichaam in de verdringingskamer in de ene richting te beletten.
4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de geleiding van het massalichaam wordt gevormd door wanden (16, 17) van de verdringingskamer (19).
5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat het verdringingslichaam (23) via een drijfstang (26) is gekoppeld aan de krukpen (27). 81 02 9 02 - 22 -
6. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk,, dat de verdringingskamer (19} 52) is aangebracht in een met een hydraulische vloeistof gevuld huisgedeelte (13] of is verbonden met een hydraulische vloeistof bevattende voorraadkamer. 5,
7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het huisgedeelte (13) tevens het aandrijfelement is.
8. Inrichting volgens conclusie 3 of 5, met het kenmerk, dat het verdringingslichaam (23} 80) is uitgevoerd als een zuiger, waarbij een in afhankelijkheid van de onderlinge draaistand tussen het 10 aandrijfelement (13) en het aangedreven element (12) gestuurde doorlaat (24} 41, 44, 48} 90) is voorzien, die de beweging van de zuiger belet of vrijgeeft.
9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de doorlaat (24} 41, 44) in de zuiger zelf is gevormd, waarbij het met 15 betrekking tot de zuiger beperkt beweegbaar aangebrachte massa- lichaam (28) tevens een sluitdeel vormt voor de genoemde doorlaat.
10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het massalichaam (28) is aangebracht in .het inwendige van de zuiger, in de bodem waarvan de doorlaat (24) is gevormd (fig.1 - 4).
11. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de zui ger buisvormig is uitgevoerd, waarbij het massalichaam (28) het van de verdringingskamer (19) afgekeerde einde van de buisvormige zuiger met axiale speling omgrijpt (fig.9 - 11).
12. Inrichting volgens de conclusies 3 en 6, met het kenmerk, 25 dat de verdringingskamer (19) met het verdringingslichaam (23) met betrekking tot de draaihartlijn van het aandrijfelement (13) radiaal aan dezelfde zijde is aangebracht als het massalichaam (28), waarbij de verdringingskamer (19) via een naar de inwendige ruimte daarvan openende terugslagklep (20) is verbonden met de rest van de 30 inwendige ruimte (18) van het huisgedeelte (13) (fig.1 - 4).
13. Inrichting volgens de conclusies 3 en 6, met het kenmerk, dat de verdringingskamer (19) met het verdringingslichaam (23) met betrekking tot de draaihartlijn van het aandrijfelement (13) in hoofdzaak diametraal tegenover het massalichaam (28) is aangebracht, 35 waarbij de verdringingskamer (19) via een naar de inwendige ruimte 8102902 ' V ' % - 23 - daarvan sluitende terugslagklep (20) is verbonden met de rest van de inwendige ruimte (18) van het huisgedeelte (13) (fig.5 -14).
14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat het massalichaam (28) en het verdringslichaam (23). vast met elkaar zijn 5 verbonden en via een drijfstang (26) zijn gekoppeld aan de krukpen (27) of de excenter van het aangedreven element (12).
15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de verdringingskamer (19) verder via een smoorplaats (36) is verbonden met de rest van de inwendige ruimte (18) van het huisgedeelte (13).
16. Inrichting volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de smoorplaats (36) is gevormd in het sluitdeel (35) van de terugslagklep (20).
17. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat een aantal, elk door een geleiding verschuifbaar geleide massalichamen 15 (28) is voorzien, waarbij de geleidingen op regelmatige onderlinge hoekafstanden rond de draaihartlijn van het aandrijfelement (13) verdeeld zijn aangebracht (fig.3, 4; 12, 14, 15j 13).
18. Inrichting volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de massalichamen (28) zijn gekoppeld aan een gemeenschappelijke, met 20 het aangedreven element (12) verbonden krukpen (27) of excenter (fig.3, 4i 12, 14, 15).
19. Inrichting volgens conclusie 17, met het kenmerk,'dat de massalichamen (28) in groepen elk aan een met het aangedreven element (12, 12') verbonden krukpen (27, 27') zijn gekoppeld, waarbij 25 de krukarmen van de krukpennen daartussen regelmatige hoekafstanden hebben met betrekking tot de draaihartlijn van het aangedreven element (fig.12, 14, 15).
20. Inrichting volgens een der conclusies 1, 2, 3 en 6, met het kenmerk, dat de massalichamen (28) via twee telescopisch in elkaar 3. verschuifbare gedeelten (78, 82) zijn gekoppeld aan het aangedreven element (12), waarbij het ene gedeelte (78) draaibaar is verbonden met het massalichaam en het andere gedeelte (82) de krukpen (27) draagt, die op zijn beurt draaibaar is gelegerd in een penhuls (83),, die axiaal uitstekend is bevestigd aan het vrije einde van een van-35 af het aaneedreven element (12) zich uitstrekkende krukarm (14’) (fig.16, 17). 81 02 9 02 ’ - 24 - r
21. Inrichting volgens conclusie 20, met het Kenmerk, dat het ene gedeelte een L-vormig Koppelstuk (78) is, dat met zijn evenwijdig aan de aandrijfas lopende been (79) scharnierbaar is gelegerd in het massalichaam (28), waarbij zijn onder een rechte hoek op het . 5 eerstgenoemde been staande tweede been (80) als een plunjer aan grijpt in een aan een einde open, het andere gedeelte vormende hulsstuk (82), dat de verdringingskamer (19) bevat (fig.16, 17).
22. Inrichting volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat het hulsstuk (82) aan het tegenover zijn open einde liggende einde een 10 uit de verdringingskamer (19) naar buiten in een kanaal (89) voe rende doorlaat (88) heeft, welk kanaal eindigt in een nabij de krukpen (27) aangebrachte inlaat (90), die op zijn beurt door een aan de penhuls (83) bevestigde sluitschijf (84) wordt gestuurd (fig.16, 17).
23. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het massalichaam (28) is voorzien van een meenemer (91, 92), die aangrijpt in een in hoofdzaak halfcirkelvormig ten opzichte van het aangedreven element (12) excentrische en vast daarmee verbonden dwanglijst of mantel (95) (fig.18, 19).
24. Inrichting volgens conclusie 1, met’het kenmerk, dat het massalichaam (28) pendelend is gelegerd aan een ten opzichte van de draaihartlijn.van het aandrijfelement (23). evenwijdige en excentrisch ten opzichte daarvan aangebrachte tap (97) (fig.20, 21).
25. Inrichting volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat het 25 massalichaam (28) is voorzien' van een meenemer (91, 92), die aan grijpt in een in hoofdzaak halfcirkelvormige, ten opzichte van het aangedreven element (12) excentrische en vast daarmee verbonden dwanglijst of mantel (95) (fig.20, 21). 81 02 9 02
NL8102902A 1980-06-26 1981-06-16 Inrichting voor het overdragen van een draaimoment vanaf een rond een draaihartlijn draaiend aandrijf- op een draaibaar aangedreven element. NL8102902A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
CH489880 1980-06-26
CH489880 1980-06-26

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8102902A true NL8102902A (nl) 1982-01-18

Family

ID=4284457

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8102902A NL8102902A (nl) 1980-06-26 1981-06-16 Inrichting voor het overdragen van een draaimoment vanaf een rond een draaihartlijn draaiend aandrijf- op een draaibaar aangedreven element.

Country Status (13)

Country Link
JP (1) JPS5786632A (nl)
BE (1) BE889383A (nl)
BR (1) BR8104028A (nl)
DD (1) DD160072A5 (nl)
DE (1) DE3123586A1 (nl)
ES (1) ES503274A0 (nl)
FR (1) FR2485673A1 (nl)
GB (1) GB2078908A (nl)
IT (1) IT1167545B (nl)
LU (1) LU83458A1 (nl)
NL (1) NL8102902A (nl)
PL (1) PL231888A1 (nl)
SE (1) SE8103540L (nl)

Families Citing this family (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JP2888580B2 (ja) * 1990-01-24 1999-05-10 株式会社ユニシアジェックス フライホイール
JPH06331286A (ja) * 1993-05-26 1994-11-29 Nec Corp 伝熱制御型ヒートパイプ
CN102691734B (zh) * 2012-02-10 2014-09-24 陈学福 传动轴结构
US9745074B2 (en) 2015-09-30 2017-08-29 Brp-Powertrain Gmbh & Co Kg Aircraft propeller drive system
TWI803900B (zh) * 2021-07-07 2023-06-01 王勝豊 聯軸器裝置
CN117985630B (zh) * 2024-04-03 2024-06-11 福建华南重工机械制造有限公司 一种便于码垛的电动伸缩臂式叉车

Family Cites Families (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB489587A (en) * 1936-06-26 1938-07-29 Marius Jean Baptiste Barbarou Improvements in and connected with flexible couplings
US3421343A (en) * 1966-08-01 1969-01-14 Continental Motors Corp Engine drive system
GB1227576A (nl) * 1968-07-17 1971-04-07
GB1489606A (en) * 1974-02-08 1977-10-26 Cav Ltd Fuel injection pumps
AT341280B (de) * 1975-11-13 1978-01-25 Geislinger Dr Ing Leonard Drehschwingungsdampfer bzw. schwingungsdampfende und drehelastische kupplung

Also Published As

Publication number Publication date
ES8204050A1 (es) 1982-04-01
GB2078908A (en) 1982-01-13
DE3123586A1 (de) 1982-06-16
BE889383A (fr) 1981-12-28
JPH0214568B2 (nl) 1990-04-09
ES503274A0 (es) 1982-04-01
IT8122604A0 (it) 1981-06-26
IT1167545B (it) 1987-05-13
JPS5786632A (en) 1982-05-29
BR8104028A (pt) 1982-03-16
FR2485673A1 (fr) 1981-12-31
SE8103540L (sv) 1981-12-27
PL231888A1 (nl) 1982-03-01
DD160072A5 (de) 1983-04-27
LU83458A1 (de) 1981-10-29

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4421074A (en) Automatic timing variator for an internal combustion engine
US5187835A (en) Door closer with rack and pinion, spring, and spring mounting plate
US4261213A (en) Friction transmission
DE4423640C2 (de) Hydrodynamischer Drehmomentwandler mit Überbrückungskupplung
DE68903144T2 (de) Antriebskraft-uebertragungsvorrichtung.
US3052132A (en) Control mechanism for infinitely variable gears
DE10160865B4 (de) Stufenlos verstellbares Kegelscheibenumschlingungsgetriebe mit integriertem Drehmomentfühler
DE19623818A1 (de) Steuervorrichtung zum Variieren einer Dreh- oder Winkelphase zwischen zwei drehenden Wellen, vorzugsweise anwendbar auf eine Ventilsteuerzeiten-Steuervorrichtung für einen Verbrennungsmotor
CA1232822A (en) Torque fluctuation absorber between a flywheel and a stepless hydraulic transmission
US4734080A (en) Rotary-elastic, oscillation-damping shaft coupling
NL8102902A (nl) Inrichting voor het overdragen van een draaimoment vanaf een rond een draaihartlijn draaiend aandrijf- op een draaibaar aangedreven element.
DE1575863C3 (de) Betätigungsvorrichtung für eine Reibscheibenkupplung oder -bremse, insbesondere für Zahnräderwechselgetriebe für Kraftfahrzeuge
DE2236257C3 (de) Reibungsgetriebe mit veränderlicher Übersetzung
DE19510587C2 (de) Variables Ventilsteuersystem mit einem sich drehenden Vibrationsdämpfer
DE4433256A1 (de) Drehmomentwandler
DE19903622A1 (de) Gerät zur variablen Ventilsteuerung
US2916927A (en) Variable speed belt drive
JPS6091028A (ja) 振動を減衰する高ねじれ弾性的な軸用カツプリング
EP0188436B1 (en) Hydraulic braking and/or locking device and inter alia use of same as differential brake and/or lock
KR20000057516A (ko) 댐퍼 밸브
DE2407062A1 (de) Fluid-kupplung
DE10221264A1 (de) Hydrodynamischer Drehmomentwandler
JPH05126167A (ja) 伝動装置
DE2236290B2 (de) Hydraulische Schalteinrichtung für Schwenkrollengetriebe
DE330425C (de) Fluessigkeitsgetriebe, insbesondere fuer Kraftfahrzeuge

Legal Events

Date Code Title Description
BV The patent application has lapsed