NL8102627A - Digitale plaatsingsinrichting en werkwijze voor het bedienen daarvan. - Google Patents

Digitale plaatsingsinrichting en werkwijze voor het bedienen daarvan. Download PDF

Info

Publication number
NL8102627A
NL8102627A NL8102627A NL8102627A NL8102627A NL 8102627 A NL8102627 A NL 8102627A NL 8102627 A NL8102627 A NL 8102627A NL 8102627 A NL8102627 A NL 8102627A NL 8102627 A NL8102627 A NL 8102627A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
bore
drive
piston
port
pressure
Prior art date
Application number
NL8102627A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Halliburton Co
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Halliburton Co filed Critical Halliburton Co
Publication of NL8102627A publication Critical patent/NL8102627A/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F15FLUID-PRESSURE ACTUATORS; HYDRAULICS OR PNEUMATICS IN GENERAL
    • F15BSYSTEMS ACTING BY MEANS OF FLUIDS IN GENERAL; FLUID-PRESSURE ACTUATORS, e.g. SERVOMOTORS; DETAILS OF FLUID-PRESSURE SYSTEMS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • F15B11/00Servomotor systems without provision for follow-up action; Circuits therefor
    • F15B11/08Servomotor systems without provision for follow-up action; Circuits therefor with only one servomotor
    • F15B11/12Servomotor systems without provision for follow-up action; Circuits therefor with only one servomotor providing distinct intermediate positions; with step-by-step action
    • F15B11/121Servomotor systems without provision for follow-up action; Circuits therefor with only one servomotor providing distinct intermediate positions; with step-by-step action providing distinct intermediate positions
    • F15B11/125Servomotor systems without provision for follow-up action; Circuits therefor with only one servomotor providing distinct intermediate positions; with step-by-step action providing distinct intermediate positions by means of digital actuators, i.e. actuators in which the total stroke is the sum of individual strokes

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Analytical Chemistry (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Fluid Mechanics (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Actuator (AREA)
  • Electrophonic Musical Instruments (AREA)
  • Input Circuits Of Receivers And Coupling Of Receivers And Audio Equipment (AREA)
  • Servomotors (AREA)

Description

w -*·
Digitale plaatsingsinrichting en werkwijze voor het bedienen daarvan·
Digitale plaatsingsinrichtingen worden reeds enige tijd gebruikt in bedrijfs- en industriële toepassingen, in het bijzonder voor overbrenging en machineregeling. In deze plaatsingsinrichtingen kan gebruik worden gemaakt van lucht, 5 olie, water of een ander fluïdum, dat werkzaam is tegen lén of meer zuigers voor het in lengterichting bewegen van een stang tussen een aantal afzonderlijke standen.
De bekende met fluïdumdruk bedienbare plaatsingsinrichtingen lijden aan verschillende nadelen, die de doelmatig-10 heid van hun werking nadelig beïnvloeden. Bij het merendeel van de bekende inrichtingen wordt bij voorbeeld gebruik gemaakt van een mechanische veer voor het naar een uitgangs- of neutrale stand terugbrengen van de plaatsingsinrichting. Dergelijke veren neigen na enige tijd tot slijtage en vermoeidheid, waar-15 door zij minder doeltreffend worden, en worden in vele toepassingsgebieden in werking belemmerd door gruis en verontreinigingen in het bedieningsfluïdum. Vele bekende plaatsings-S- inrichtingen vereisen drukregelaars in de fluïdum toevoer- leidingen en/of vereisen verschillende drukken in verschillende 20 leidingen. Naast het onnodig ingewikkeld maken van deze inrichtingen, heeft dit tevens een betrekkelijk smal fluï'dum-druk bereik tot gevolg welk bereik kan worden gebruikt voor het aandrijven van de inrichting. Bepaalde plaatsingsinrichtingen vereisen palmechanismen voor het tot stand brengen van het 25 nauwkeurig plaatsen, hetgeen een mechanisch kenmerk is, dat 8102627 , -* 2 deze inrichtingen minder betrouwbaar maakt. Ten slotte lijden de bekende inrichtingen aan "doorslaan" of valse verschuivingen tussen standen bij het werkzaam zijn onder minder dan ideale omstandigheden met een daaruit voortvloeiende beschadiging van 5 de plaatsingsinrichting, alsmede van het mechanisme, dat door de plaatsingsinrichting wordt geregeld.
De onderhavige digitale plaatsingsinrichting omvat een buitenhuis, waarin zich een aantal concentrische zuigers - bevindt, op welke zuigers wordt ingewerkt door een fluïdum 10 (bij voorbeeld lucht) -druk Voor het bewegen van een coaxiale stang. De afstand van de stangbeweging wordt geregeld door de onder druk geplaatste aandrijfpoort in het huis, welke poort er één is van een aantal. Zes verschillende standen zijn mogelijk, en ook wordt luchtdruk toegepast door een luchtveerpoort 15 voor het naar een uitgangsstand terugbrengen van de stang van de plaatsingsinrichting wanneer luchtdruk is verwijderd uit alle aandrijfpoorten. Volgens de uitvinding wordt geen gebruik gemaakt van mechanische veren of pallen, en zijn geen drukrege-laars vereist in tegenstelling tot de stand van de techniek.
20 Het onderhavige ontwerp is dus niet ingewikkeld en betrekkelijk gedrongen. Als gevolg van de in het onderhavige zuigerontwerp gebruikte oppervlakte verhoudingen kan een veel breder bereik van fluïdumdruk worden toegepast dan mogelijk is met de stand van de techniek. Verder zijn slechts vier logische of toevoer-25 leidingen naast een voortdurend onder druk geplaatste terug-voerleiding nodig voor het tot stand brengen van de zes verschillende standen. Ten slotte is de onderhavige plaatsingsinrichting niet onderhevig aan doorslaan zelfs niet onder toe-passingsomstandigheden in betrekkelijk vijandige omgevingen.
30 De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin: fig. 1 een horizontale doorsnede is van de digitale plaatsingsinrichting met zijn plaatsingsstang in een eerste of neutrale stand, 35 fig. 2 een horizontale doorsnede is van de inrichting 81 0 2 6 2 7 * * 3 met de plaatsingsstang in de tweede stand, fig. 3 een horizontale doorsnede is van de inrichting met de plaatsingsstang in een derde stand, fig. 4 een horizontale doorsnede is van de inrichting 5 ®et de plaatsingsstang in een vierde stand, fig. 5 een horizontale doorsnede is van de inrichting met de plaatsingsstang in de vijfde stand, fig. 6 een horizontale doorsnede is van de inrichting met de plaatsingsstang in een zesde stand, waarbij een aan de 10 plaatsingsstang bevestigde koppeling is weergegeven, fig. 7 een eindaanzicht is van dé inrichting met de bevestigde koppeling, en fig. 8 een. logisch schema is, dat weergeeft welke aandrijfpoorten voor de verschillende stangstanden onder druk 15 worden geplaatst.
Verwijzende naar figuur 1 is de voorkeursuitvoeringsvorm weergegeven. De digitale plaatsingsinrichting 10 omvat een hol cilindrisch huis 12, voorzien van een cirkelvormig einddek-sel 14, dat daaraan is bevestigd door een aantal schroeven, en 20 veerringen 22, waarbij tussen het huis 12 en het einddeksel 14 een afsluiting tot stand is gebracht door een pakking 15·
Figuur 7 vertoont het einddeksel 14 in aanzicht met de schroeven en veerringen 22 daaraan. Het einddeksel 1½ heeft een axiale opening daar doorheen met een in hoofdzaak regelmatige boring 25 16, voorzien van een ringvormig kanaal 18, dat daarin uitmondt en is voorzien van een daarin geplaatste cirkelvormige afsluiting 20.
Het huis 12 heeft aandrijfpoorten A,B,C en D, waarvan de radiale buiteneinden 24, 26, 28 en 30 inwendig zijn voorzien 30 van schroefdraad voor het mogelijk maken van de verbinding van niet weergegeven fluïdum toevoerleidingen. De radiale binneneinden van de aandrijfpoorten A, B, C en D omvatten doorgangen 32, 34, 36 en 38, die alle naar het inwendige van het huis 12 voeren. De doorgangen 3^» 36 en 38 worden onderschept door 35 ringvormige kanalen 40, 42 en 44 in het inwendige oppervlak van 81 0 2 6 2 7 4 het huis 12. Het inwendige van het huis 12 beschrijvende, voert een afgeschuind oppervlak 46 naar een eerste boring 48 met een in hoofdzaak regelmatige diameter, welke boring eindigt bij zijn verbinding met het ringvormige kanaal 40. Een afge-5 schuind oppervlak 49 voert naar een in hoofdzaak regelmatige tweede boring 50 met een kleinere diameter dan de eerste boring 48. De tweede boring 50 eindigt bij zijn verbinding met het ringvormige kanaal 42, dat voert naar een in hoofdzaak regelmatige derde boring 52 via een afgeschuind oppervlak 51· De 10 derde boring 52 heeft een kleinere diameter dan de tweede boring 50 en eindigt bij zijn verbinding met het ringvormige kanaal 44, dat via een afgeschuind oppervlak 53 voert naar een in hoofdzaak regelmatige vierde boring 5^ met een kleinere diameter dan de derde boring 52. De vierde boring 54 eindigt 15 bij een afgeschuind oppervlak 55» dat voert naar een ringvormig kanaal 56 van waar zich een in hoofdzaak regelmatige vijfde boring 58 uitstrekt. De vijfde boring 58 en de derde boring 52 hebben dezelfde diameter, waarvoor de reden hierna wordt uiteengezet in samenhang met de bediening van de in-20 richting. Een afgeschuind oppervlak 60 strekt zich uit vanaf de vijfde boring 58 naar het rechter einde van het huis 12.
Een in lengterichting lopende, radiaal verspringend aangebrachte doorgang 62 onderschept het ringvormige kanaal 42 aan zijn binneneinde in het huis 12, en is afgesloten door een 25 drukstop 64, die aan zijn buiteneinde is geschroefd in de cilindrische doorgang 62. Een schuine doorgang 66 strekt zich uit vanaf de in lengterichting zich uitstrekkende doorgang 62 door de wand van de vijfde boring 58.
Een filterontluchter 70 is geschroefd in een radiale 50 doorgang 68, die zich uitstrekt vanaf het uitwendige van het huis 12 door de wand van de vierde boring 54.
Een luchtveerdeksel 72 is bevestigd aan het rechter einde van het huis 12 door een aantal schroeven met veerringen 22, waarbij tussen het huis 12 en het luchtveerdeksel 72 een 35 afsluiting is tot stand gebracht door een veereindpakking 73· 81 0 2 6 2 7 5
Het luchtveerdeksel 72 heeft een axiale opening 7^ daar doorheen met een in hoofdzaak regelmatige diameter.
Een plaatsingsstang 80 strekt zich uit door de axiale opening 16 in het einddeksel 1^, waarbij de diameter 82 van de 5 stang 80 afsluitend in aanraking is met de afsluitring 20 in het ringvormige kanaal 18. Aan het buitenste einde van de plaatsingsstang 80 is een van schroefdraad voorziene boring 8*f aanwezig, waarmee een koppeling kan worden verbonden voor het overbrengen van de verschillende standen van de stang 80 naar 10 het mechanisme, dat moet worden geregeld door de digitale plaatsingsinrichting 10. De diameter 82 van de stang 80 strekt zich over een aanzienlijke axiale afstand uit in het huis 12, waarna de boring bij een radiaal plat voorste eindvlak 85 toeneemt tot een diameter 86 over een korte axiale afstand en bij 15 een radiaal plat aandrijfeindvlak 87 weer toeneemt tot een diameter 88, die slechts iets kleiner is dan die’van de vierde boring 5^t die deze diameter omgeeft, waarbij tussen de plaatsingsstang 80 bij de diameter 88 en de wand van de vierde boring 5^ een afsluiting is verschaft door een afsluitring 92, 20 die wordt gedragen in een ringvormig kanaal 90.«Een diameter 9^ aan het rechter einde van de stang 80 is iets kleiner dan de diameter 88 en eindigt in een eindvlak 96, dat een diametraal gerichte groef 98 daarin heeft. Een afgeschuind oppervlak 100 voert naar een in hoofdzaak regelmatige boring 102 in het 25 rechter einde van de plaatsingsstang 80·, welke boring 102 eindigt in een plat cirkelvormig oppervlak 106 met dezelfde diameter als het ringvormige kanaal 10^, waar de boring 102 naar toe voert.
Een luchtveerzuiger 110, die coaxiaal is met de 30 plaatsingsstang 80, strekt zich uit in de boring 102 en is in schuifaangrijping met de wand van de boring 102 bij het gebied 112 met een in hoofdzaak regelmatige diameter. Tussen de wand van de boring 102 en de luchtveerzuiger 110 is bij het gebied 112 een afsluiting verschaft door een afsluitring 1-16, gedragen 35 in een ringvormig kanaal 114 dat uitmondt in het gebied 112.
81 0 2 6 2 7 6
Vanaf het gebied 112 strekt de luchtveerzuiger 110 zich uit naar de binnenwand van het luchtveerdeksel 72 met een kleinere, in hoofdzaak regelmatige diameter 118. Een ringvormig kanaal 120, dat uitmondt in het oppervlak van de diameter 118, draagt 5 een 0-ring 122. De luchtveerzuiger 110 steekt door de axiale opening 7½ in het luchtveerdeksel 72 bij een gebied 12**·, waarvan de diameter iets kleiner is dan die van de axiale opening 7^ι waarbij tussen het gebied 12*f en de wand van de opening 7^ een afsluiting is verkregen door een 0-ring 128, die is gevat 10 in een ringvormig kanaal 126 in de luchtveerzuiger 110. Het buitenste einde van de luchtveerzuiger 110 is bij 130 voorzien van schroefdraad, waarbij het binnenste einde eindigt in een radiaal plat oppervlak 132, waar doorheen een axiale doorgang 13^ zich uitstrekt naar een van schroefdraad voorzien gebied 15 136 bij een luchtveerpoort E, die voert naar het uitwendige van de digitale plaatsingsinrichting 10 voor verbinding met een niet weergegeven fluïdum toevoerleiding. Het van schroefdraad voorziene einde van de luchtveerzuiger 110 wordt concentrisch omgeven door een platte sluitring 138, die grenst aan de veer-20 ring 1^0, welke ringen beide tegen het luchtveerdeksel 72 worden gehouden door een zeskante tegenmoer 1^2, die is geschroefd op het van schroefdraad voorziene einde 130.
Een aantal zuigers omgeeft concentrisch de plaatsings-stang 80. Een zuiger 1^0 met een radiaal platte voorste wand 25 1^9 heeft daar doorheen een boring 152,. waarbij tussen de plaatsingsstang 80 en de zuiger 150 een afsluiting is verkregen door een afsluitring 156 in een ringvormig kanaal 15^r dat uitmondt in de wand van de boring 152. Het radiaal uitwendige van de zuiger 150 omvat een gebied 151 met een betrekkelijk 30 kleine diameter, en een tweede gebied 158 met een diameter die iets kleiner is dan die van de eerste boring ^8 van het huis 12 met daartussen een plat aandrijfvlak I53. Tussen het gebied I58 en de wand van de eerste boring k8 is een afsluiting verkregen door een afsluitring 162, gedragen in een ringvormig kanaal 160 35 in de zuiger 150. De zuiger 150 is verschuifbaar met betrekking 81 0 2 6 2 7 7 tot zowel de plaatsingsstang 80 als de wand van de eerste boring **8. Een radiaal plat eindvlak 164 van de eerste zuiger 130 heeft een diametraal gerichte groef 166 daarin*
Naast de eerste zuiger 150 bevindt zich een tweede 5 zuiger 170. De tweede zuiger 170 heeft een radiaal platte voorste wand 171 en een axiale boring 17^» door welke boring de plaatsingsstang 80 verschuifbaar gaat, waarbij tussen de zuiger 170 en de plaatsingsstang 80 een afsluiting is verkregen door een afsluitring 178, gedragen in een ringvormig kanaal 176.
10 Het radiaal uitwendige van de tweede zuiger 170 heeft een eerste gebied 172 met een verkleinde diameter en een radiaal plaat aan-drijfvlak 173» dat voert naar een tweede gebied 180 met een diameter die slechts iets kleiner is dan die van de tweede boring 50 en in schuifaangrijping daarmee. Een afsluitring 184 15 in een ringvormig kanaal 182 verschaft een afsluiting tussen de wand van de tweede boring 50 en de tweede zuiger 170. Een radiaal platte eindwand 106 van de tweede zuiger 170 heeft een diametraal gerichte groef 188 daarin.
Een derde zuiger 200 bevindt zich naast de tweede 20 zuiger 170 en heeft een platte voorste wand 201. De derde zuiger 200 omgeeft concentrisch en verschuifbaar de plaatsingsstang 80, die verschuifbaar door een axiale boring 204 gaat van de derde zuiger 200, waarbij een afsluiting is verkregen door een afsluitring 208 in een ringvormig kanaal 206, dat 25 uitmondt in de wand van de boring 20k, Een gebied 202 aan het radiaal uitwendige van de derde zuiger 200 heeft een betrekkelijk kleine diameter en eindigt in een radiaal plat aandrijf-vlak 203, waarbij een gebied 210 een slechts iets kleinere diameter heeft dan de derde boring 52, waarbij een schuif-30 afsluiting tussen het gebied 210 en de boringwand is verkregen door een afsluitingring 21 *l·, gedragen in een ringvormig kanaal 212, dat uitmondt in het gebied 210. Een radiaal platte eindwand 216 van de derde zuiger 200 heeft een diametraal gerichte groef 218 daarin.
35 Een vierde zuiger 260 omgeeft concentrisch de lucht - 81 0 2 6 2 7 8 veerzuiger 110 en is verschuifbaar daarop via een boring 261 in afsluitende aangrijping daarmee, waarbij een afsluiting tussen de luchtveerzuiger 110 en de vierde zuiger 260 is verkregen door de reeds beschreven 0-ring 122. Een gebied 262 5 aan het uitwendige van de vierde zuiger 200 heeft een iets kleinere diameter dan de vijfde boring 58, waarbij een in een ringvormig kanaal 264 gedragen afsluitring 266 verschuifbaar afsluit tussen het gebied 262 en de wand van de vijfde boring 58. Een eindwand 270 van de zuiger 200 is radiaal plat. Een 10 gebied 268 aan het radiaal uitwendige van de zuiger 260 heeft een betrekkelijk kleine diameter ten opzichte van het gebied 262. Een aandrijfvlak 263 strekt zich radiaal uit vanaf het gebied 262 naar het gebied 268, en een voorste eindvlak 265 strekt zich uit naar de boring 261.
15 Een aantal ringvormige kamers 168, 190, 220, 224, 228 en 230 met een verschillende axiale lengte, wordt verschaft door het samenstel van de zuigers en de plaatsingsstang 80.
De aandrijfpoort A mondt uit in de kamer 168, de aandrijfpoort B in de kamer 190, de aandrijfpoort C in de kamer 220 en de 20 aandrijfpoort D in de kamer 224, waarbij de kamer 228 in verbinding staat met het uitwendige van het huis 12 via de ont- luchter 70· De kamer 230 staat via de in lengterichting zich uitstrekkende doorgang 62 in verbinding met de kamer 220.
Een cilindrische kamer 226 mondt uit naar de lucht-25 veerpoort E via de axiale doorgang 134 in de luchtveerzuiger 110.
Verwijzende naar figuur 6 is een koppeling 240 weergegeven, die is bevestigd aan de plaatsingsstang 80. Een dergelijke koppeling kan worden gebruikt voor het overbrengen van 30 een beweging van de plaatsingsstang 80 voor het bij voorbeeld regelen van een overbrenging voor een verbrandingsmotor. Een koppelinghuis 242 is aan de stang 80 bevestigd door een bout 250 en een sluitring 248, die niet in doorsnede zijn weergegeven. Een trekpen 244, die gaat door in lijn liggende 35 openingen 243 in het koppelinghuis 242 wordt daarop gehouden 8102627 9 door een penkop 2^5 en een breekpen 2^6. Figuur 7» die een aanzicht is van het linker einde van de plaatsingsinrichting 10, toont de koppeling 2k0 in aanzicht.
Onder verwijzing naar de figuren 1-6 en 8 wordt de 5 werking van de digitale plaatsingsinrichting 10 beschreven. Figuur 1 toont de digitale plaatsingsinrichting 10 met de plaatsingsstang 80 in zijn het verst uitgedrukte stand. Γη deze stand, zoals weergegeven in figuur 8, zijn de aandrijfpoorten A, B, C en D niet onder druk geplaatst, waarbij de luchtveer-10 poort E is verbonden met een fluïdum (lucht) drukleiding. Luchtdruk is werkzaam op het cirkelvormige oppervlak 106 van de plaatsingsstang 80 in de kamer 226 voor het naar de grens van zijn buitenwaartse beweging drukken van de plaatsingsstang 80, welke beweging wordt beperkt door de tussenplaatsing van 15 respectievelijk de eerste, tweede en derde zuigers 150» 170 en 200 tussen het einddeksel ik en het voorste vlak 85 van de plaatsingsstang 80.
Figuur 2 toont de digitale plaatsingsinrichting 10 met de plaatsingsstang 80 in een tweede stand, waarbij de aan-20 drijfpoort A en de luchtveerpoortE onder fluïdumdruk staan in deze stand, zoals weergegeven in figuur 8. Fluïdumdruk is werkzaam op het voorste eindvlak 1^9 en het aandrijfvlak 153 van de eerste zuiger 150. Het eindvlak 164 van de eerste zuiger 150 is in aanraking met het voorste vlak 171 van de tweede zuiger 25 170 en het eindvlak 186 van de tweede zuiger 170 is in aan raking met het voorste eindvlak 201 van de derde zuiger 200.
Het eindvlak 216 van de derde zuiger 200 drukt tegen het voorste eindvlak 85 van de plaatsingsstang 80. Omdat het opper-vlaktegebied van het voorste vlak 1^9 en het aandrijfvlak 153 30 groter is dan dat van het cirkelvormige oppervlak 106 aan de plaatsingsstang 80, beweegt de plaatsingsstang, omdat de aan-drijfpoort A en de luchtveerpoort E onder in hoofdzaak dezelfde druk staan, naar rechts naar het axiale einde van de eerste boring 48. Omdat de kamer 228 open is naar het uitwendige van 35 het huis 12 via de ontluchter 70, bestaat er vrijwel geen weer- 8102627 10 stand tegen de beweging van de plaatsingsstang 80. De vierde zuiger 260 beweegt niet omdat geen fluïdumdruk of een andere kracht daarop wordt uitgeoefend.
Figuur 3 toont de digitale plaatsingsinrichting 10 5 met de plaatsingsstang 80 in een derde stand, waarbij de aan-drijfpoorten A en B en de luchtveerpoort E onder druk staan, zoals weergegeven in figuur 8. Fluïdumdruk is werkzaam op het voorste eindvlak 1^9 en het aandrijfvlak 153 van de eerste zuiger 150, en op het voorste eindvlak 171 en het aandrijfvlak 10 173 van de tweede zuiger 170, waarbij fluïdumdruk de kamer 168 direkt bereikt door de aandri j.f poort A en de kamer 190 door de diametrale groef 166 in het eindvlak 164 van de eerste zuiger 150. Hoewel de groef 166, zoals weergegeven, vertikaal in verbinding staat met de aandrijfpoort A, moet het duidelijk zijn, 15 dat deze richting niet noodzakelijk is omdat het ringvormige kanaal Λθ fluïdumdruk vanuit de aandrijfpoort A in verbinding plaatst met de groef 166 bij elke richting. Het eindvlak 166 van de tweede zuiger 170 is in aanraking met het voorste eindvlak 201 van de derde zuiger 200, waarvan het eindvlak 216 in 20 aanraking is met het voorste vlak 85 van de plaatsingsstang 80. De tweede zuiger 170 beweegt naar rechts naar het axiale einde van de tweede boring 50, waardoor de plaatsingsstang 80 verder naar rechts wordt bewogen dan in figuur 2 omdat de op de tweede zuiger 170 uitgeoefende kracht groter is dan die, uitgeoefend 25 op het cirkelvormige oppervlak 106 van de plaatsingsstang 80 als gevolg van het verschil in oppervlaktegebieden. Het handhaven van druk op> de zuiger 150 heft de neiging op tot valse verschuiving of doorslaan wanneer druk wordt uitgeoefend op de aandrijfpoort B, omdat de kamer 190 slechts in een richting kan 30 uitzetten. De kamer 228 is weer open naar het uitwendige van het huis 12 via de ontluchter 70, waardoor weerstand tegen beweging van de plaatsingsstang 80 wordt voorkomen. Evenals in figuur 2, beweegt de vierde zuiger 260 niet.
Figuur toont de digitale plaatsingsinrichting 10 35 met de plaatsingsstang 80 in een vierde stand. De aandrijf- 81 02 6 27 * * 11 poorten A, B en C, alsmede de luchtveerpoort E staan onder fluïdumdruk, zoals weergegeven in figuur 8. Het eindvlak 216 van de derde zuiger 200 is in aanraking met het voorste vlak 85 van de plaatsingsstang 80, waarbij fluïdumdruk wordt uitge-5 oefend op het voorste vlak 201 en het aandrijfvlak 203 van de derde zuiger 200 door de aandrijfpoort C in de kamer 220 via het ringvormige kanaal 42 en de diametrale groef 188 in het eindvlak 186 van de tweede zuiger 170. Omdat het oppervlakte-gebied van het voorste eindvlak 201 en het aandrijfvlak 203 van 10 de derde zuiger 200 groter is dan dat van het cirkelvormige oppervlak 106, waarbij alle poorten zich in hoofdzaak onder de zelfde druk bevinden, beweegt de derde zuiger 200 naar het rechter axiale einde van de derde boring 52, waardoor de plaatsingsstang 80 naar zijn vierde stand wordt bewogen, zoals 15 weergegeven. Het handhaven van fluïdumdruk door de aandrijf-poorten A en B bij het onder druk plaatsen van de kamer 220 door de aandrijfpoort C maakt kameruitzetting slechts mogelijk in een richting, waardoor de neiging tot doorslaan wordt voorkomen. De vierde zuiger 260 beweegt bij het onder druk 20 geplaatst zijn daarvan door het ringvormige kanaal 42, de in lengterichting zich uitstrekkende doorgang 62 en de schuine doorgang 66 niet, omdat hij zich aan zijn linker axiale einde bevindt in de vijfde boring 58· Figuur 5 toont de digitale plaatsingsinrichting 10 met de plaatsingsstang 80 in een vijfde 25 stand. De aandrijfpoorten A, B, C en D, alsmede de luchtveerpoort E staan onder fluïdumdruk, waarbij de aan alle poorten geleverde druk in hoofdzaak de zelfde is. De eerste zuiger 150, de tweede zuiger 170 en de derde zuiger 200 bevinden zich aan het rechter axiale einde van respectievelijk de eerste boring 30 48, de tweede boring 50 en de derde boring 52. Onder druk ge plaatst fluïdum wordt geleverd aan de kamers 168, 190 en 220, zoals reeds opgemerkt, en aan de kamer 224 door de poort D via het ringvormige kanaal 44 en de diametrale groef 218 in het eindvlak 216 van de derde zuiger 200. Omdat het oppervlaktege-35 bied van het voorste eindvlak 85 en het aandrijfvlak 87 aan de 81 0 2 6 2 7 12 plaatsingsstang 8O groter is dan dat van het cirkelvormige oppervlak 106 van de plaatsingsstang 8o, beweegt deze naar rechts in de vierde boring 5^r waarbij zijn beweging wordt tegengehouden door aanraking met het voorste vlak 270 van de 5 vierde zuiger 260, die op zijn plaats wordt gehouden als gevolg van de fluldumdruk, uitgeoefend op zijn voorste eindvlak 265 en aandrijfvlak 263 door de in lengterichting zich uitstrekken---- de doorgang 62 vanaf de aandrijfpoort G. De druk op de samengevoegde oppervlaktegebieden van het voorste eindvlak 265 en 10 het aandrijfvlak 263 en het cirkelvormige oppervlak 106 is werkzaam tegen een beweging van de plaatsingsstang langs het in figuur 5 weergegeven punt. Zoals reeds opgemerkt verschaft handhaving van druk op de aandrijfpoorten A, B en C onder het onder druk plaatsen van de aandrijfpoort D een positief ver-15 schuiven. Evenals in de andere standen, verschaft de naar het uitwendige van het huis 12 open kamer 228 geen weerstand tegen de beweging.
Figuur 6 toont de digitale plaatsingsinrichting 10 met de plaatsingsstang 80 in een zesde stand. De aandrijfpoort-20 en A, B en D, alsmede de luchtveerpoort E staan onder fluïdum-druk, zoals weergegeven in figuur 8. Aangezien het oppervlakte-gebied van het voorste eindvlak 85 en het aandrijfvlak 87 aan de plaatsingsstang 80 groter is dan dat van het cirkelvormige oppervlak 106, beweegt de plaatsingsstang 80 naar rechts in de 25 vierde boring 5^· In tegenstelling tot figuur 5 echter staat de aandrijfpoort C niet onder druk, als gevolg waarvan de vierde zuiger 260 niet in zijn linker stand in de vijfde boring 58 wordt gehouden. De plaatsingsstang 80 kan derhalve over een aanvullende afstand naar rechts bewegen totdat de vierde zuiger 30 260 in aanraking komt met het luchtveerdeksel 72. De derde zuiger 200, die eveneens niet onder druk staat, is naar links bewogen in de derde boring 52 tot in aanraking met het eindvlak 188 van de tweede zuiger 170.
Zoals reeds opgemerkt, voorkomt het handhaven van 35 druk op de aandrijfpoort A bij het bewegen vanuit de stand van 8102627 13 figuur 2 naar die van figuur 3, doorslaan of valse verschuivingen, zoals in bekende inrichtingen, omdat er geen uitzetting plaatsvindt van de kamer 190 naar links, maar alleen naar rechts, de beoogde bewegingsrichting voor de plaatsingsstang 5 80. Het zelfde beginsel geldt voor het bewegen vanuit de stand van figuur 3 naar die van figuur en vanuit figuur k naar figuur 3· Bij het verschuiven naar de in figuur 6 weergegeven stand vanuit die van figuur 5, wordt de druk tezelfdertijd verlaagd op zowel de derde zuiger 200 als de vierde zuiger 260, 10 zodat er geen eigen neiging is voor de plaatsingsinrichting voor het naar links of naar rechts bewegen, waarbij de beweging uitsluitend tot stand wordt gebracht door fluïdumdruk op de eindvlakken 85 en 87 van de plaatsingsstang 80.
Indien het gewenst is terug te schuiven naar de vijfde 15 stand, weergegeven in figuur 5, vanuit die van figuur 6, behoeft de druk alleen te worden uitgeoefend door de aandrijfpoort C, hetgeen de vierde zuiger 260 naar links beweegt. Opgemerkt moet worden, dat fluïdum in en uit alle gedeelten van de kamer 228 beweegt als gevolg van de aanwezigheid van de diametrale 20 groef 98 in het eindvlak 96 van de plaatsingsstang 80, zelfs wanneer het eindvlak 96 aanligt tegen het voorste vlak 270 van de vierde zuiger 260.
Op soortgelijke wijze wordt een beweging vanuit de stand van figuur 5 naar die van figuur k eenvoudig tot stand 25 gebracht door het opheffen van de druk op de aanhefpoort D, het verschuiven naar de stand van figuur 3 door het opheffen van de druk op de aandrijfpoort C, naar de stand van figuur 2 door het opheffen van de druk op de aandrijfpoort B en naar de uitgangsstand van figuur 1 door het opheffen van de druk op 30 de aandrijfpoort A. In alle standen blijft de luchtveerpoort E onder druk. Elke beweging van de plaatsingsstang in elke richting wordt tot stand gebracht door het verschil in opper-vlaktegebieden, waarop fluïdumdruk inwerkt, waarbij de aan alle poorten geleverde druk in hoofdzaak gelijkmatig is.
35 Gedurende een beweging van de plaatsingsstang zet de kamer 228 81 0 2 6 2 7
4 I
vrij uit en krimpt hij vrij, omdat hij open is naar het uitwendige van het huis 12.
Het kiezen van de gebiedsverhoudingen van de zuigers heeft een betrekkelijk breed bereik van fluïdum werkdrukken 5 tot gevolg. De weergegeven voorkeursuitvoeringsvorm bij voorbeeld kan worden bediend met drukken van 3^5 - 3^50 kPa, met een voorkeurswerkdruk vein ongeveer 690 kPa.
Het is duidelijk, dat veranderingen en verbeteringen kunnen worden aangebracht zonder buiten het kader van de uit-10 vinding te treden.
8102627

Claims (19)

1. Digitale plaatsingsinrichting, gekenmerkt door huismiddelen, voorzien van eerste, tweede, derde, vierde en vijfde, in lengterichting op onderlinge afstanden liggende 5 boringmiddelen daar doorheen, en van in lengterichting zich uitstrekkende doorgangsmiddelen in verbinding tussen de derde en vijfde boringmiddelen, verder door plaatsingsmiddelen in de huismiddelen, welke plaatsingsmiddelen zijn voorzien van in lengterichting zich uitstrekkende stangmiddelen met kamer-10 middelen aan een einde daarvan, waarbij de stangmiddelen zich uitstrekken door de huismiddelen in schuif afsluit aangrijping daarmee, en een uitwendig gedeelte van de plaatsingsmiddelen in schuif afsluit aangrijping is met de wand van de vierde boringmiddelen, door eerste, tweede en derde aandrijfzuiger-15 middelen, aangebracht in de eerste, tweede en derde boringmiddelen en rond de stangmiddelen van de plaatsingsmiddelen, welke eerste, tweede en derde aandrijfzuigermiddelen in schuif afsluit aangrijping zijn met de wand van de boringmiddelen, waarin zij zich bevinden, en in schuif afsluit aangrijping met 20 de stangmiddelen van de plaatsingsmiddelen, door luchtveer zuigermiddelen, voorzien van doorgangsmiddelen daar doorheen, die zich uitstrekken vanaf het uitwendige van de huismiddelen naar de kamermiddelen waarin een einde van de luchtveer zuigermiddelen in schuif afsluit aangrijping met de wand daarvan is 25 aangebracht, door vierde aandrijf zuigermiddelen, aangebracht in de vijfde boringmiddelen rond de luchtveer zuigermiddelen rn in schuif afsluit aangrijping met zowel de luchtveer zuigermiddelen als de wand van de vijfde boringmiddelen, en door poortmiddelen in verbinding met de eerste, tweede, derde en 30 vierde boringmiddelen vanaf het uitwendige van de huismiddelen.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat alle boringmiddelen coaxiaal zijn.
3. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de zuigermiddelen en de plaatsingsmiddelen coaxiaal zijn.
35 Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, 8102627 ιβ dat de boringraiddelen, de zuigermiddelen en de plaatsings-middelen coaxiaal zijn.
5. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de eerste, tweede, derde en vierde aandrijf zuigermiddelen 5 elk een gedeelte omvatten van een diameter, verder een in lengterichting aangrenzend gedeelte met een duidelijk kleinere diameter, een radiaal plat voorste eindvlak grenzende aan het kleinere diameter gedeelte, een radiaal plat eindvlak grenzende aan het grotere diameter gedeelte en een radiaal plat aan-10 drijfvlak, dat zich uitstrekt vanaf het kleinere naar het grotere diameter gedeelte.
6. Inrichting volgens conclusie 5» met het kenmerk, dat de eerste, tweede en derde aandrijf zuigermiddelen elk een diametraal gerichte groef hebben in hun betreffende eindvlakken.
7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de tweede, derde en vierde poortmiddelen in verbinding staan met een ringvormig kanaal., grenzende aan respectievelijk de eerste, tweede en derde boringmiddelen.
8. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, 20 dat het dwarsdoorsnedegebied van de eerste boringmiddelen groter is dan dat van de tweede boringmiddelen, dat groter is dan dat van de derde boringmiddelen, dat groter is dan dat vein de vierde boringmiddelen, waarbij het dwarsdoorsnedegebied van de vijfde boringmiddelen in hoofdzaak gelijk is aan dat van de derde 25 boringmiddelen.
9. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het dwarsdoorsnedegebied van de kamermiddelen kleiner is dan dat van één van de boringmiddelen.
10. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, 30 dat de vierde boringmiddelen in hoofdzaak open zijn naar het uitwendige van het huis.
11. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de stangmiddelen van de plaatsingsmiddelen koppelingmidde-len hebben aan een einde daarvan.
12. Digitale plaatsingsinrichting, gekenmerkt door 81 02 62 7 huismiddelen, verder door in lengterichting beweegbaar in de huismiddelen aangebrachte plaatsingsmiddelen, door eerste, tweede, derde en vierde, op fluïdumdruk aansprekende aandrijf-middelen voor de plaatsingsmiddelen, en door eerste en tweede, 5 op fluïdumdruk aansprekende terugvoermiddelen voor het weerstaan van de eerste, tweede, derde en vierde aandrijfmiddelen.
13· Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat fluïdumdruk wordt geleverd aan de aandrijfmiddelen en aan de terugvoermiddelen via poorten in de huismiddelen. 10 1*+. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de door elk der aandrijfmiddelen en terugvoermiddelen uitgeoefende kracht een funktie is van het dwarsdoorsnedegebied, waarop wordt ingewerkt door de fluïdumdruk.
15· Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, 15 dat de poorten vijf poorten omvatten.
16. Inrichting volgens conclusie 151 met het kenmerk, dat de eerste aandrijfmiddelen aanspreken op fluïdumdruk door de eerste poort, waarbij de tweede aandrijfmiddelen aanspreken op fluïdumdruk door de tweede poort, de derde aandrijfmiddelen 20 en de eerste terugvoermiddelen aanspreken op fluïdumdruk door de derde poort, de vierde aandrijfmiddelen aanspreken op fluïdumdruk door de vierde poort en de tweede terugvoermiddelen aanspreken op fluïdumdruk door de vijfde poort.
17· Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, 25 dat de eerste aandrijfmiddelen meer kracht uitoefenen op de plaatsingsmiddelen dan de tweede aandrijfmiddelen, die meer kracht uitoefenen dan de derde aandrijfmiddelen, die meer kracht uitoefenen dan de vierde aandrijfmiddelen, die meer kracht uitoefenen dan de eerste terugvoermiddelen, die meer 30 kracht uitoefenen dan de tweede terugvoermiddelen.
18. Werkwijze voor het bedienen van een met fluïdumdruk werkzame, digitale plaatsingsinrichting, voorzien van vijf fluïdumdruk leverpoorten, gekenmerkt door het plaatsen van druk op een eerste poort voor het in een eerste werkstand 35 houden van de inrichting, verder het plaatsen van druk op een 8102627 tweede poort onder handhaving van de druk op de eerste poort, voor het bewegen van de inrichting naar een tweede werkstand, het plaatsen van druk op tweede en derde poorten onder het handhaven van de druk op de eerste poort voor het bewegen van de 5 inrichting naar een derde werkstand, het plaatsen van druk op tweede, derde en vierde poorten onder handhaving van de druk op de eerste poort voor het bewegen van de inrichting naar een vierde werkstand, het plaatsen van druk op de tweede, derde en vierde en vijfde poorten onder handhaving van de druk op de 10 eerste poort voor het bewegen van de inrichting naar een vijfde werkstand, en het plaatsen van druk op de tweede, derde en vijfde poorten onder handhaving van druk op de eerste poort voor het bewegen van de inrichting naar een zesde werkstand.
19· Plaatsingsinrichting in hoofdzaak zoals in de 15 beschrijving beschreven en in de tekening weergegeven.
20. Werkwijze in hoofdzaak zoals in de beschrijving beschreven en in de tekening weergegeven. X 81 0 2 6 2 7
NL8102627A 1980-06-02 1981-05-29 Digitale plaatsingsinrichting en werkwijze voor het bedienen daarvan. NL8102627A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US15570780A 1980-06-02 1980-06-02
US15570780 1980-06-02

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8102627A true NL8102627A (nl) 1982-01-04

Family

ID=22556478

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8102627A NL8102627A (nl) 1980-06-02 1981-05-29 Digitale plaatsingsinrichting en werkwijze voor het bedienen daarvan.

Country Status (7)

Country Link
AU (1) AU7113081A (nl)
BR (1) BR8103390A (nl)
DE (1) DE3121128A1 (nl)
GB (1) GB2077856A (nl)
IT (1) IT1137172B (nl)
NL (1) NL8102627A (nl)
NO (1) NO811849L (nl)

Families Citing this family (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5125326A (en) * 1991-01-29 1992-06-30 Rockwell International Corporation Three position actuator having a neutral normal position for shifting a two speed transfer case
US5165322A (en) * 1992-06-22 1992-11-24 The United States Of America As Represented By The Secretary Of The Navy Three position power cylinder
CN100449158C (zh) * 2006-10-27 2009-01-07 成都电子机械高等专科学校 变比反馈式数字流体缸
ES2364995B1 (es) * 2008-12-23 2012-08-06 Universidad De Zaragoza Cilindro hidráulico.
DE102011005680A1 (de) * 2011-03-17 2012-10-04 Zf Friedrichshafen Ag Schaltzylinderanordnung

Also Published As

Publication number Publication date
DE3121128A1 (de) 1982-04-01
IT1137172B (it) 1986-09-03
IT8122042A0 (it) 1981-05-29
AU7113081A (en) 1981-12-10
BR8103390A (pt) 1982-02-16
NO811849L (no) 1981-12-03
GB2077856A (en) 1981-12-23

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4190198A (en) Oil cooler bypass valve actuating means
CA2501691A1 (en) Multi-cycle downhole apparatus
US4281676A (en) Pressure modulating selector valve
DE2355447B2 (de) Temperaturgesteuertes, stufenlos drehzahlregelbares geblaese
US2935999A (en) Delay action pressure by-pass systems and valves therefor for hydraulic transmissions
DE112016004901T5 (de) Mehrstufiges Bypass-Ventil
GB2590311A (en) Multi-piston activation mechanism
NL8102627A (nl) Digitale plaatsingsinrichting en werkwijze voor het bedienen daarvan.
US4125059A (en) Fluid pressure operable servo positioner
US4000795A (en) Apparatus for controlling the pressure of a fluid fed to a clutch
DE19542228B4 (de) Vorrichtung zur Betätigung eines Hydraulik-Motors
US4147180A (en) Condition responsive valve construction
DE1803528C3 (de) Steuereinrichtung für hydraulische Anlagen von Amphibienfahrzeugen
US3465851A (en) Transmission overshift inhibitor
US4041840A (en) Control system
DE102020124848A1 (de) Elektromagnetisches schaltventil
US4513653A (en) Automatic hydraulic reversing valve for a double-action working cylinder
US3939869A (en) Hydraulic control valve for remote receiver
US4133349A (en) Condition responsive by-pass valve construction and method of making the same
US2859735A (en) Shiftable mechanism with momentarily actuated control
US3321913A (en) Self-adjusting clutch slave cylinder
DE2212679A1 (de) Hydraulische schaltvorrichtung fuer lastschaltgetriebe
DE10103426A1 (de) Ansteuereinrichtung für hydraulische und/oder mechanische Komponenten
DE19542766A1 (de) Arbeitszylinder
US4733601A (en) Combined servo control and jack unit

Legal Events

Date Code Title Description
BV The patent application has lapsed