NL8101121A - Toevoerinrichting. - Google Patents

Description

-1- . ^ vo 1711

Toevoerinrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het achtereenvolgens toevoeren van voortbrengselen.

Klinkmachines, pijkerpistolen en schroefindrijvend gereedschap worden met bepaalde intervallen voorzien van aan een kop 5 voorziene bevestigingsmiddelen, d.w.z. klinknagels, spijkers of schroeven, waarvan de schacht een verbrede kop heeft .Het gecontroleerd en intermitterend toevoeren van bevestigingsmiddelen dient betrouwbaar te zijn, terwijl het toevoerapparaat het bevestigingsmateriaal nauwkeurig en individueel moet kunnen leveren, waarbij de volgorde niet 10 onderbroken mag worden, welke toevoer plaatsvindt na een bepaalde plaats van een verwerkingsmachine.

Het doel van de uitvinding is te voorzien in een toevoerinri chting voor van een kop voorzien bevestigingsmateriaal, dat aan de gestelde eisen voldoet.

15 De uitvinding wordt onder verwijzing naar de tekening toegelicht. Daarin.toont: figuur "'een vooraanzicht van een inrichting voor de toevoer van klinknagels in overeenstemming met de uitvinding; figuur 2 op vergrote schaal een doorsnede door een gedeel-20 te van de inrichting; figuur 3 een bovenaanzicht van de.in figuur 2 weergegeven delen; figuur b en 5 doorsneden overeenkomstig figuur 2 doch op elkaar volgende fasen bij de toevoer van klinknagels; en 25 figuur 6 een doorsnede van een gedeelte van een klink- machine, waaraan klinknagels door een toevoerinrichting volgaas de uitvinding toegevoerd worden.

Het toevoerapparaat volgens de uitvinding omvat een monta-geplaat 10 met een kolom 11, welke een as 12 voor een haspel 13 draagt, 30 welke losneembaar door een pen 1U wordt vastgehouden.

Op de haspel is een klinknagel bevattende band 15 gewikkeld, welke band bestaat uit een plooibaar en veerkrachtig rekkend kunststofmateriaal met van een flens voorziene zijwanden 16, zodat de band een ondiep kanaal vormt.

35 Klinknagels zijn met de schacht op gelijke afstanden in 8101121 * i -2- ondennaatse boringen 18 van de band gedreven, -waarbij de koppen 19 van de klinknagels zich bevinden tussen de flenzen 16.

Het einde van de draagband is getrokken door een gelei-dingsblok 20 en wordt door een kanaal 21 omsloten, terwijl een ver-5 dieping 22 in het geleidingsblok 20 de schachten van de klinknagels 17 leidt naar een groef 23, welke zich vanaf het kanaal 21 uit strekt en in het onderste gedeelte van het geleidingsblok eindigt in een ronde opening 2k waarvan de as haaks op het kanaal 21 staat. Onder de opening 2k bevindt zich een diepe groef 23a, welke doorloopt tot aan het 10 bodemeinde van het geleidingsblok in het verlengde van de groef 23.

*

Een bedieningsorgaan 25 voor het intermitterend voortbewegen van de band 15 door het geleidingsblok 20 is verschuifbaar tussen de flenzen van de band en wordt heen en weer bewogen door de zuiger 26 van een eerste pneumatische cylinder 27, welk orgaan bij 28 15 draaibaar aan de zuiger is bevestigd. Het bedieningsorgaan heeft een aantal paltanden 29, welke gelijktijdig in samenwerking kunnen worden gebracht met een aantal koppen 19 van de klinknagels.

Door een sleufgat 30 van het bedieningsorgaan loopt een slagpen 31, welke buiten de zuiger 32 van een tweede pneumatische cy-20 linder 33 uitsteekt, coaxiaal met de opening 2k in het geleidingsblok 20. Een zuiger 32 kan in een draagblok 31* en een mof 36 glijden, waarbij een veer 35,/welke is opgenomen tussen het legerblok 3^ en de flens 37, op de mof deze mof 36 naar het bedieningsorgaan toedrukt, dat dan naar het geleidingsblok 20 wordt bewogen.

25 Het einde van de opening 2k waarlangs de band 15 wordt getrokken, heeft een grotere diameter dan de koppen 19 van de klinknagels, en loopt schuin toe tot een kleinere diameter, welke slechts iets groter is dan die van de klihknagelkoppen.

Perslucht kan door een axiale doorgang 38 door de slagpen 30 31 en de zuiger 32 via een flexibele leiding 39, welke in de zuiger uitmondt, toegevoerd worden.

Twee conische kragen Uo op de zuiger 26 van de eerste pneumatische cylinder 27 zijn zodanig opgesteld, dat zij kunnen samenwerken met pneumatische kleppen Ui voor de regeling van de mate, waar-35 in de zuiger en het daarmee verbonden bedieningsorgaan 25, naar voren en terugbewogen worden. Overeenkomstige kragen k2 op de zuiger 32 van de tweede pneumatische cylinder 33 werken samen met de pneumatische 8101121 -3- kleppen 1+3, welke de slag van de zuiger 32 en de slagpen 31 bepalen. Andere pneumatische regelkleppen, waarvan er een door bb is aangeduid, leiden de werking van de pneumatische inrichtingen van het apparaat in en regelen deze.

5 Wanneer de draagband 15 door het kanaal 21 van het blok 20 wordt getrokken, zal de eerste klinknagel 17 met zijn kop 19 in het sleuigat 30 van het bedieningsorgaan komen. Het gedeelte van het sleuf gat 30 dat nabij de band 15 is gelegen, is bij 1*5 werggesneden en iets wijder uitgevoerd. De bodems van deze uitsnijdingen U5 blok-^ keren de neerwaartse beweging van de eerste klinknagel, wanneer deze coaxiaal op een lijn wordt gebracht met de slagpen 31 en de opening 2b. De op elkaar volgende klinknagels 17 worden opgenomen door de pal-tanden 29 van het bedieningsorgaan 25.

Een kiesblok b6 is verschuifbaar langs een zijde van een 15 geleidingsblok 20 tegenover het bedieningsorgaan 25 en heeft coaxiaal verlopende assen it-7 en U8, welke door legerhlokken b9 en 5Q kunnen glijden. Het kiesblok wordt gecommandeerd door een derde pneumatische cylinder 51 waarvan de zuiger 52 met de onderste as bQ is verbonden, waarbij de slag wordt geregeld door de samenwerking van conische kra-20 gen 53 op de zuiger 52 met pneumatische kleppen 5^< Het bewegen van het kiesblok brengt een van de twee.openingen 55 en 56 op een lijn met de opening 3^· in het geleidingsblok. De twee openingen 55 en 56 zijn verbonden met flexibele afvoerslangen 57 door tussenkomst van een verbindingsbuis 58 en 59· De binnendiameter van elke slang en elke ver-25 bindingsbuis en de diameter van elk van de openingen 55 en 56 is gelijk aan de diameter van het verdunde gedeelte van de opening in het geleidingsblok.

De twee afvoerslangen zijn verbonden met twee klinkkoppen van een klinkmachine en een gedeelte van de klinkkop 60 van deze ma-30 chine is in figuur 6 weergegeven. 'Een nippel 61 en een verbindingsbuis 62 verbinden elke afvoerslang met een doorgang 63 van dezelfde diame-' ter, welke schuin toeloopt in de doorgang Sb van een drijfstang van de klinkmachine 60. Een klinknagel 17, welke door de afvoerslang 57 en de schuin verlopende doorgang 63 in de doorgang 6b komt maakt 35 een kleine beweging vanuit de schuine doorgang in de doorgang voor de drijfstang door tussenkomst van een geleidingspal 65, welke bestaat uit een stuk veerkrachtig draad, dat bij 66 aan de klinkmachine is. vastge- 8101121

» V

-1+- zet en reikt in de doorgang 6k via een sleuf 67, welke verende draad een eindgedeelte 68 heeft ter vorming van een overgang van de schuine doorgang 63 in de doorgang 6i+ voor de drijfstang. De klinknagel kan aldus niet kantelen en wordt in de overgang tussen de doorgangen 63 5 en 6U geleid.

De klinknagel 17 wordt coaxiaal in de doorgang 2h vastgehouden door drie stalen kogels 69, welke zich elk in een boring 70 bevinden, die radiaal verloopt ten opzichte van de doorgang, welke kogels in de doorgang 61+ reiken onder invloed van een verende ring 10 71» welke is aangebracht in een ringvormige groef 72 welke de drie * boringen 70 snijdt.De drijfstang 73 van de klinkkop 60 kan hydraulisch worden bewogen waarbij de verende geleidingspal 65 uit de doorgang 61+ wordt weggedrukt en de slagpen op de klinknagel 17 stoot en deze uit de doorgang 61+ naar buiten stoot voor een klinkhandeling.

15 Tijdens bedrijf van de klinknageltoevoerinrichting zal de slagpen 31 een in de band 15 aanwezige klinknagel 15 met de kop 19 door de band heendrukken, waarbij deze wordt gerrekt en in de opening 2k wordt gedreven, waarna de klinknagel via de afvoerbuis 57 naar de klinkkop 60 van een klinkmachine wordt gevoerd door perslucht, welke 20 door de slagpen wordt toegevoerd.

Bij het opeenvolgend toevoeren van klinknagels wordt de bedieningsinrichting'25 allereerst teruggetrokken en de slagpen 31 . staat in de stand volgens figuur 1 en 2, waarbij deze slagpen , nadat deze een klinknagel 17 uit de band 15 heeft gedreven door de opening 18 25 reikt, waaruit een klinknagel is geperst.

Nadat van de klinkkop 60 een signaal is ontvangen, wordt de bedieningsinrichting 25 in werking gesteld, waarbij paltanden over een aantal klinkkoppen 19 van de band 15 heen geleiden. De band 15 wordt tegengehouden door de slagpen 31, welke daardoorheen reikt en 30 blijft staan, terwijl het bedieningsorgaan, zoals blijkt uit figuur k, wordt bewogen.

Nadat het bedieningsorgaan 25 in rust is, wordt de slagpen 31 automatisch teruggetrokken, waarna het bedieningsorgaan naar omlaag beweegt, waarbij de paltanden 29 een dienovereenkomstig aantal 35 klinknagelkoppen 19 opnemen, de band wordt bewogen en de voorste klinknagel op een lijn komt met de slagpen 31, zoals figuur 5 dit toont.

Het_is duidelijk, dat de aaderste klinknagel niet door een paltand van 8101121

V

-5- het bedieningsorgaan in het geleidingshlok 20 wordt gebracht en deze zal dan waarschijnlijk ook niet op de juiste wijze worden uitgestoten.

Wanneer een klinknagel 17 naar de klihkkop 60 is gevoerd, zal het hydraulische transport van de drijfstang 73 wanneer deze een 5 bepaalde stand heeft bereikt, een signaal.overbrengen naar de toevoer-inrichting, waardoor de slagpen snel naar de stand volgens figuur 2 beweegt, waarbij de kop 19 van de eerste klinknagel 17 door de veerkrachtige band 15 wordt gedrukt, en de slagpen door de opening 18. heen reikt, waaruit de klinknagel in de opening 2b is gestoten. Op 10 hetzelfde moment wordt perslucht door de leiding Ul in de zuiger b2 gevoerd, en via de slagpen 31 zal dan de klinknagel .17 snel naar buiten door de afvoerbuis U7 worden bewogen naar de doorgang 6k van de klinkmachine, waarin de drijfstang 73 is teruggetrokken en de klinknagel tijdelijk wordt vast gehouden door de kogel 69. De luchttoevoer via 15 de slagpen 31 wordt dan automatisch afgesloten.

De toevoer van een klinknagel 17 naar de klinkkop 60 . van de klinkmachine wordt herhaald voor bet aanvoeren van een tweede klinknagel naar een andere klinkkop, nadat het kiesblok met de tweede afvoerslang 57 tegenover de opening 3U in het gelei dingshlok 20 is ge-20 bracht, als gevolg van het aantrekken van de derde pneumatische cylin-der-zuiger 52.

In vele gevallen zal de toevoerinrichting worden gebruikt voer het in volgorde toevoeren van klinknagels naar een klinkkop,. in welk geval het kiesblok met de bijbehorende delen moet worden wegge-25 laten en een afvoerslang 1+7 rechtstreeks met de opening 3U in het ge-leidingsblok 20 is verbonden.

Wanneer een klinknagel 17 uit de wand 15 is gestoten, zal het materiaal van de band rondom de opening 18 zijn gerekt als gevolg van de kracht waarmede de overmaat kop door de opening is gedrukt 30 van welke opening de diameter dan ongeveer overeenstemt met die van de opening 2U. Het gerekte en gedeformeerde deel van de band zal niet onmiddellijk de oorspronkelijke vorm hernemen, wanneer de klinknagel daaruit gestoten is, doch een smalle groef 23a in het blok 20 maakt een vrije doorgang van heb dan gevormde uitsteeksel in de band mogelijk, zo-35 als blijkt uit de figuren 2, 1+ en 5.

De geleidingspal 65 is niet alleen om het geleiden van klinknagels in de doorgang van de drijfstang van een klinkmachine doch voorkomt dat deze naar de schuine doorgang 63 terug verplaatsen wanneer 8101121

V V

-6- de klinkmachine wordt omgekeerd om klinkhandelingen in opwaartse richting uit te voeren.

4 8101121

Claims (7)

1. Inrichting voor het achtereenvolgens toevoeren van van een kop voorziene bevestigingsmiddelen, gekenmerkt door een draagband (15) uit plooibaar en veerkrachtig deformeerbaar materiaal, waar- 5 bij de schachten van de bevestigingsmiddelen (17) in dezelfde richting door openingen (18) zijn gedreven, welke openingen op gelijke afstanden in de band (15) aanwezig zijn, een afvoerleiding (2^) aanwezig is, alsmede een slagpen (31), welke op een lijn ligt met de ingang van de afvoerbuis (2l), voorts met middelen (20) voor het geleiden van de 10 draagband tussen de slagpen (31) en de invoer van de afvoerleiding (2U) * een bedieningsorgaan (25), welke kan samenwerken met de bevestigingsmiddelen (17) in de draagband (15) en deze vooruit beweegt, teneinde elke klinknagel in volgorde op een lijn te brengen met de slagpen (31), en middelen (32) voor het bewegen van de slagpen (31) voor het 15 uitdrijven van bevestigingsmiddelen (17)» welke op een lijn daarmee zijn gekomen, waarbij- de kop (19) van het bevestigingsmiddel (17) door de band (15) wordt heengedrukt en het bevestigingsmiddel (17) in de afvoerleiding (2i+) wordt gedreven.

2. Inrichting volgens conclusie 1, gekenmerkt door een 20 doorgang (38), welke leidt naar de afvoerleiding (2^) en middelen (39) voor het voeren van lucht onder druk door de doorgang (38) teneinde bevestigingsmiddelen’(17) in de afvoerleiding (2k) uit te stoten.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de doorgang (38) gevormd wordt door een slagpen (31).

4. Inrichting volens conclusie 1, met het kenmerk, dat het bedieningsorgaan (25) bestaat uit een getand deel (25) met paltanden (29), waarin een aantal koppen (19) van bevestigingsmiddelen (17) in de band (15) gelijktijdig opgenomen kunnen worden en middelen aanwezig zijn voor het drukken van het getande orgaan (25) naar de draagband 30 (15) en middelen (25) voor het heen en weer bewegen van het getande or gaan (25), waardoor de tanden (29) over de koppen (25) kan bewegen bij de ene_slag en deze worden meegenomen bij de teruggaande slag.

5· Inrichting volgens conclusie U, met het kenmerk, dat de draagband (15) een machine is van zij flenzen (16) en het getande or-35 gaan (25) heen en weer beweegbaar is tussen die zij flenzen.

6. Inrichting volgaas conclusies k of 5» met het kenmerk, dat de slagpen (31) een heen en weer beweegbare staaf (31) is, welke 81 0 1 1 2 1' -8- door een sleuf (30) door het getande _ orgaan (25) v3*1 "bedienings-middel kan reiken. T. Inrichting volgens conclusie 1» met het kenmerk, dat in de afvoerleiding (6¾) een gèleidingspal (65) aanwezig is voor het 5 geleiden van bevestigingsmiddelen (17)» welke door de leiding worden aangevoerd en om te voorkomen, dat de bevestigingsmiddelen (17) daarin terugbewegen.

8. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de afvoerleiding (2¾) voorzien is van een vaste invoer (2¾), een 10 beweegbaar kiesorgaan ^6), een aantal doorgangen (55, 56) in het kiesorgaan (k6), elk verbonden met een afvoerslang (57) en middelen (52) .voor het bewegen van het kiesorgaan {kè) 3 teneinde een van de doorgangen ^5, 56) tegenover een vaste invoer (2¾) te brengen. 8101121