NL8100492A

NL8100492A - Inrichting voor het vormen van een voorraadwikkel uit een van een garenvoorraad aangevoerde draad.

Info

Publication number: NL8100492A
Application number: NL8100492A
Authority: NL
Original assignee: Rueti Te Strake Bv
Priority date: 1981-02-02
Filing date: 1981-02-02
Publication date: 1982-09-01
Also published as: DE3203223A1; JPS6361255B2; FR2499045A1; JPS57141358A; FR2499045B1; IT8219389A0; DE3203223C2; BE891898A; US4410146A; CH653314A5; IT1149531B

Description

» t P & c W 947-282 Ned.

Inrichting voor het vormen van een voorraadwikkel uit een van een garen-voorraad aangevoerde draad.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vormen van een voorraadwikkel uit een van een garen voorraad aangevoerde draad, voorzien van een wikkeltrommel en een ten opzichte daarvan draaibare draadgeleider, van welke wikkeltrommel ten minste een gedeelte van de 5 trommelmantel wordt gevormd door zich in hoofdzaak in axiale richting uitstrekkende pennen of ribben, terwijl middelen aanwezig zijn voor het in axiale richting over de trommel verplaatsen van de erop gevormde voorraadwikkel.

Een dergelijke inrichting is bekend uit de Nederlandse octrooi-10 aanvrage 7806469.

Bij deze bekende inrichting wordt telkens een draadwikkel opgesloten tussen twee achtereenvolgens vanuit het inwendige van de trommel naar buiten tredende en naar een axiale verplaatsing weer in het inwendige van de trommel terugtredende pennen. Zodra daarbij de voorste 15 pen naar het inwendige van de trommel wordt teruggetrokken, ligt de voorraadwikkel vrij om over het voorste, vrije kopvlak van de trommel te worden afgetrokken.

De trommelmantel, c.q. de deze trommelmantel begrenzende pennen of ribben, hebben daarbij een licht konisch verloop, waardoor de windingen 20 van de op de trommel gevormde voorraadwikkel bij het in axiale richting over het trommeloppervlak verplaatsen, geleidelijk losser komen te liggen ' en het aftrekken wordt vergemakkelijkt.

De inrichting volgens de uitvinding nu vertoont het kenmerk, dat tenminste een deel van de het manteloppervlak van de wikkeltrommel 25 begrenzende ribben of pennen althans bij benadering evenwijdig aan de as van de wikkeltrommel verlopen, terwijl de rest van de ribben of pennen, in de garentransportrichting gezien, een licht convergerend verloop hebben.

Door deze maatregel blijft het voordeel behouden, dat de windingen 30 van de op de trommel gevormde voorraadwikkel bij het in axiale richting verplaatsen geleidelijk losser op het manteloppervlak van de trommel komen te liggen. De evenwijdig aan de trommelas verlopende ribben c.q. pennen nu voorkomen, dat de voorraadwikkel bij het vrijgeven daarvan het vrije trommeleindvlak te abrupt verlaat. In plaats daarvan bevorderen 35 deze ribben, dat de voorraadwikkel meer gelijkmatig, dat wil zeggen winding voor winding, wordt afgetrokken.

8 1 0 0 4fl 2 - 2 -

De uitvinding wordt hieronder aan de hand van de tekening met een uitvoeringsvoorbeeld nader toegelicht.

Fig. 1 is een gedeeltelijk in zijaanzicht en gedeeltelijk in langsdoorsnede weergegeven afbeelding van de inrichting volgens de uit-5 vinding en fig. 2 is een eindaanzicht van rechts in fig. 1.

De in de tekening weergegeven inrichting is in hoofdzaak van een bekende constructie.

Met 1 is een busvormig steundeel aangegeven/ met behulp waarvan 10 de inrichting aan het freem van een garenverwerkende machine, meer in het bijzonder een spoelloze weefmachine, kan worden bevestigd. In dit steundeel 1 is een as 2 draaibaar gelegerd. Op het links buiten het steundeel 1 uitstekende einde van de as 2 bevindt zich een rondsel 3, dat via een geschikte overbrenging door een niet nader weergegeven stuuras 15 van de garen-verwerkende machine aandrijfbaar is. Met 4 is een op de as 2 bevestigd huis aan gegeven, dat dus ten opzichte van het stationaire steundeel 1 draaibaar is en steun biedt aan de door een buis 5 gevormde draadgeleider.

Met 6 is een cilindrisch naafdeel aangegeven, dat onder tussenkomst 20 van kogellegers 7 draaibaar op de as 2 is gelegerd en via een niet nader weergegeven overbrengingsmechanisme binnen het huis 4 zodanig met het steundeel 1 is gekoppeld, dat het bij draaien van de as 2 stationair blijft.

Met 8 is de garenwikkeltrommel aangegevèn. Deze trommel heeft een licht-conisch huis 9 met een cirkelvormig grondvlak, welk huis aan 25 zijn rechtereinde door een eindwand 9a is afgesloten en met zijn linker open einde is bevestigd tegen een door het naafdeel 6 gedragen schijf 10.

Het trommelhuis 9 neemt daarbij een excentrische positie ten opzichte van de as 2 in en blijft door zijn bevestiging aan het naafdeel 6 bij draaiende as stationair. Het huis 9 is over een deel van zijn omtrek, 30 in het beschouwde uitvoeringsvoorbeeld over de het dichtstbij de hartlijn van de as gelegen helft van die omtrek, voorzien van een aantal in hoofdzaak L-vormig gebogen elementen 11. De elementen 11 zijn elk met één been 11a in radiale richting verstelbaar opgenomen in een radiale boring in het betreffende omtreksrandgedeelte van het huis 9 en kunnen met 35 behulp van een klembus 12 worden vastgezet. De andere benen 11b van de L-vormige elementen zijn in hoofdzaak overeenkomstig de beschrijvende lijnen van het huis 9 gevormd en gericht. De benen 11b vormen daarbij tezamen met de het verst van de as 2 verwijderd liggende beschrijvende lijn van het huis het wikkeloppervlak van de trommel.

40 Het is duidelijk, dat voor het in radiale richting verstellen van de L-vormige elementen de effectieve diameter van de wikkeltrommel kan 8100492 ' * - 3 - worden vergroot of verkleind in overeenstemming met de gewenste garenlengte van de door de draadgeleider 5 op de trommel aangebrachte garenwikkel.

Tot zover is de beschreven inrichting van een bekende constructie.

5 Het door de uitvinding bewerkstelligde onderscheid betreft het afwijkende verloop van het tweede been 11b van een aantal van de L-vormige gebogen elementen 11.

Als voorbeeld zijn de volgens de uitvinding afwijkend gevormde L-vormige bovenelementen 11 in fig. 2 met x aangeduid. Van deze elementen 10 verloopt het tweede been 11b niet, zoals in fig. 1 met voorgetrokken lijnen is aangegeven, licht conisch ten opzichte van de as van de wikkel-trommel, doch althans bij benadering evenwijdig aan die as. In fig. 1 is dit afwijkende verloop met streeplijnen aangegeven. Het is duidelijk, dat door de aldus gewijzigde uitvoering van althans een aantal van de 15 elementen 11, het aftrekken van de vrijgegeven garenwikkel beter te beheersen is. Bovendien is dit effect in grootte regelbaar, door de betreffende elementen 11 ten opzichte van de overige elementen verder danwel minder ver in radiale zin ten opzichte van het huis 9 te doen uitsteken.

20 Voor de rest van de constructie van de inrichting, zoals de pennen 18, die bij draaiende draadgeleider 5 achtereenvolgens vanuit het inwendige van het huis 9 naar buiten treden en de op de trommel gevormde voorraadwikkel naar rechts toe over het trommeloppervlak verplaatsen, wordt verwezen naar de hierboven genoemde octrooiaanvrage.

8 1 00 49 2

Claims

1. Inrichting voor het vormen van een voorraadwikkel uit een van een garenvoorraad aangevoerde draad, voorzien van een wikkeltrommel en een ten opzichte daarvan draaibare draadgeleider, van welke wikkeltrommel ten minste een gedeelte van de trommelmantel wordt gevormd door zich in 5 hoofdzaak in aziale richting uitstrekkende pennen of ribben, terwijl middelen aanwezig zijn voor het in axiale richting over de trommel verplaatsen van de erop gevormde voorraadwikkel, met het kenmerk, dat tenminste een deel van de het manteloppèrvlak van de wikkeltrommel begrenzende ribben of pennen althans bij benadering evenwijdig aan de as van de 10 wikkeltrommel verlopen, terwijl de rest van de ribben of pennen, in de garentransportrichting gezien, een licht convergerend verloop hebben.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de ribben of pennen om en om evenwijdig respectievelijk convergerend ten opzichte van de as van de trommel verlopen.

3. Inrichting volgens conclusies 1-2, met het kenmerk, dat de evenwijdig respectievelijk convergerend verlopende ribben of pennen ten opzichte van elkaar verstelbaar zijn.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de convergerende ribben of pennen vast en de evenwijdig verlopende ribben 20 of pennen verstelbaar zijn.

5. Inrichting volgens conclusies 1-2, met het kenmerk, dat de convergerend verlopende ribben of pennen verstelbaar zijn en de evenwijdig verlopende ribben of pennen vast zijn gemonteerd.

5. Inrichting volgens conclusies 1-3, met het kenmerk, dat alle 25 ribben of pennen verstelbaar zijn. t 8100492