NL8100373A

NL8100373A - Bandoplegger voor het op een velg leggen van een band.

Info

Publication number: NL8100373A
Application number: NL8100373A
Authority: NL
Original assignee: Servais Bernard
Priority date: 1980-01-29
Filing date: 1981-01-27
Publication date: 1981-08-17
Also published as: ES8203729A1; DE3102946A1; DK33681A; GB2068307A; ES498870A0; SE8100383L

Description

A

T tJ/EA/Servais 1 ► " ..... *' ....

. BANDOPLEGGER VOOR HET OP EEN VELG LEGGEN VAN EEN BAND

De uitvinding heeft betrekking op eén handoplegger voor het op een velg leggen van een band.

Er zijn reeds handopleggers bekend die (zie de Zwitserse octrooischriften nr. 156.634 en 198.595) een stijve 5 hefboom omvatten, wélke aan- één van zijn einden voorzièn is van een naar de hefboom toegekeerde haak, die bedoeld is om achter de velg gestoken te worden zodat de Baak in aangrijping komt met één van de randen van de velg waar· om de hefboom dan *' ’kan kantelen.

10 Op deze hefboom is een tweede, eveneens stijve hef- . boom gemonteerd, die aan zijn vrije einde voorzien is van een van de hefboom afgekeerd steunvlak, dat bedoeld is om in contact te komen met de rand van de op te leggen band, om deze op .de velg te drukken.

15 Door de eerste hefboom om zijn haak te kantelen, om de rand van de velg, drukt de tweede hefboom, met zijn steunvlak, tegen de rand van de band, zodat deze op de hoogte van de rand van de velg komt en daarna met de hand achter de rand van de velg gedrukt kan worden.

20 Deze bekende handoplegger heeft verschillende na delen, met betrekking tot het feit dat deze alleen vervaardigd kan worden voor het opleggen van banden óp velgen met een bepaalde breedte of, in het tegengestelde geval, is het nodig om middelen aan te brengen waardoor het montagepunt van 25 de tweede hefboom op de eerste hefboom verschoven en daarna geblokkeerd kan worden, afhankelijk van de breedte van de velg.

Ook moet het opleggen van de band met deze handoplegger omzichtig gebeuren, omdat het zeer vaak voorkomt dat de rand van de band van het drukvlak van de tweede hefboom 30 afglijdt terwijl deze rand van de band toch niet achter de betreffende rand van de velg terechtkomt. Dit is het gevolg van het feit dat de tweede hefboom stijf is en dat de ver-' plaatsing van het steunvlak naar het inwendige van de velg toe noodzakelijkerwijze begrensd wordt door de rand van de-35 ze velg.

De uitvinding heeft dan ook tot doel deze nadelen 8100373 - 2 - te verhelpen en heeft hiertoe betrekking op een inrichting voor het op een velg monteren van een band, waarbij die inrichting een eerste stijve hefboom die aan één van zijn einden voorzien is van middëlen voor het'samenwerken daarvan met één 5 van de kanten van een velg en een tweede hefboom omvat die aan één van zijn einden voorzien is van middelen voor het samenwerken daarvan met één van de kanten van een band, waarbij het einde van deze tweede hefboom ten opzichte van het einde van de eerste hefboom beweegbaar is, waarbij de inrichting 10 wordt gekenmerkt doordat de aan het einde van de eerste hef-.. .boom aangebrachte middelen voor het samenwerken daarvan met één van de kanten van een velg gevormd wordt door een van de hefboom afgekeerd steunvlak en doordat de aan het einde van de tweede hefboom aangebrachte middelen voor het samenwerken ' 15 daarvan met één van de kanten van de band gevormd wordt door een naar de hefboom toegekeerde hefhaak.

Volgens een ander kenmerk van de uitvinding is de aan één van zijn einden van het steunvlak voorziene stijve hefboom met zijn andere einde met de tweede hefboom waarvan 20 het vrije einde van de haak is voorzien, verbonden.

Volgens een ander kenmerk van de uitvinding wordt de tweede, aan zijn einde van de hefhaak voorziene hefboom gevormd door een bladveer.

De uitvinding is als niet beperkend voorbeeld weer-25 gegeven in de bijgevoegde tekeningen waarin: fig. 1 een perspectivisch aanzicht is ven een,eerste uitvoeringsvorm van de handoplegger, fig. 2 een zijaanzicht is van een tweede uitvoeringsvorm van de handoplegger, 30 fig. 3 een gedeeltelijk doorgesneden zijaanzicht is van een derde uitvoeringsvorm van de handoplegger Volgens de uitvinding.

De uitvinding heeft bijgevolg als doel het verschaffen van een handoplegger met een eenvoudige constructie, die 35 gebruikt kan worden voor het op velgen met'verschillende af- . metingen leggen van banden en die bovendien gemakkelijk te hanteren is, waarbij deze handoplegger, tijdens het opleggen yan een band langs de velg verschoven kan worden, en wel aan 8100373 ' 42È*__ -¾ - 3 - de buitenzijde van de band, zodat een geleidelijk voortschrijdende montage van de hele omtrek van de band op de velg mogelijk is zonder dat de band weer los kan schieten.

Bij de in fig. 1 getoonde uitvoeringsvorm omvat de 5 handoplegger een eerste hefboom 1, die stijf is en vervaardigd is van metaal of van kunststofmateriaal, en met een van zijn einden, bijvoorbeeld door middel van klinknagels 2, met een tweede hefboom 3 is verbonden, die eveneens van metaal of kunststof is, maar buigzaam is zódat deze naar de stijve hef-10 boom 1 bewogen kan worden en aldus een knijptang kan vormen.

_ „ Deze hefboom 3 zou op gunstige wijze vervaardigd kunnen worden van een bladveer van metaal of kunststof, of ook van een gevlochten metaalstrook.

Het vrije einde van de stijve hefboom 1 is voorzien 15 van een steunoppervlak 1^ dat van de hefboom 1 is afgekeerd en voorzien is van een dwarsschroef 1^, bij voorkeur met een cirkelvormige doorsnede, terwijl het vrije einde van de buigzame hefboom 3 voorzien is van een haak 3^ die naar de hefboom 3 toegekeerd is en naar het oppervlak van het einde 20 toe' is omgebogen.

Bij het op een velg monteren van een band, wordt de inrichting aan de buitenzijde van de velg geplaatst zodanig dat de hefbomen 1 en 3 de te monteren band omsluiten'en zodanig dat het oppervlak 1^ op één van de randen van de velg 25 steunt, terwij1 de haak 3^ onder de tegenovergestelde rand van de op te leggen band wordt geplaatst.

Door een kantelbeweging scharniert het einde 1^ om de rand van de velg, terwijl de haak 3^ de rand van de band optilt.

30 Door tegelijkertijd de twee hefbomen l en 3 naar elkaar toe te knijpen, komt de hefhaak 3^ boven de velg te liggen waar deze met de hand, zoals bijvoorbeeld met de duim vastgehouden kan worden, terwijl men de inrichting langs de velg laat glijden waarbij achtereenvolgens na elkaar kantel-35 bewegingen worden uitgevoerd van de inrichting om de gehele rand van de band op de velg te bewegen.

Deze kantelbewegingen en voortschrijdende verschuiving van de inrichting op de velg is mogelijk omdat tijdens deze bewegingen de band tijdens de montage constant tussen de 8100373 - 4; “ twee hefbomen 1 en 3 blijft.

Vanwege de buigzaamheid van de hefboom 3, heeft de haak 3' overigens de neiging om automatisch boven de. velg te bewegen om de rand van de band op zijn plaats te brengen, 5 terwijl de haak 3 over de rand van de velg beweegt.

Bij het uitvoeringsvoorbeeld van fig. 2, omvat de inrichting eveneens twee hefbomen 4 en 5 die met hun einden 6 met elkaar zijn verbonden en die vervaardigd zijn van ëën enkel gietstuk van kunststofmateriaal of van metaal.

10 De twee hefbomen 4 en 5 zijn in langsrichting stijf " "terwijl hun van resp. het steunoppervlak 4^ en de haak 5^ voorziene vrije einden naar elkaar toe kunnen bewegen dankzij de buigzaamheid en de èlasticiteit van het materiaal waarvan ' de inrichting is vervaardigd.

15 In dit voorbeeld is het steunoppervlak 4^ eveneens bedoeld om samen te werken met de rand van een velg door middel van een dwarsschroef, terwijl de haak 5 een in hoofdzaak loodrecht op de hefboom 5 staande rand vormt die naar het steunoppervlak,41 toegekeerd is.

20 Bij deze inrichting kan de rand van de band veel gemakkelijker over de haak 5^ glijden en daarvan af bewegen tijdens de kantelbeweging van de inrichting.

Aan de binnenzijde van de verbinding 6 van de twee hefbomen 4 en 5 is een cilindrische opening gevormd die 25 door verschuiving in dwarsrichting de ribben met een overeenkomstige doorsnede 7^ aan één van de einden van een hefboom 7 op kan nemen, die op deze wijze verwijderbaar tussen de . twee hefbomen 4 en 5 vastgehouden kan worden.

De hefboom 7 is aan zijn andere einde voorzien, van 30 een dwarsprofilerihg ?2 die een bandenlichter vormt.

Om de inrichting te gebruiken als handoplegger of . als bandenlichter, behoeft slechts het einde 7 uit de.holte geschoven te worden door een druk in dwarsrichting uit te oefenen, waarna ofwel de hefboom 7 gebruikt kan worden voor 35 het demonteren van de banden of de door de twee hefbomen 4 en 5 gevormde tang om een band op te leggen.

Zoals in fig. 2 is weergegeven, kan de hefboom 7 ook weggelaten worden en kan in dit geval de bandenlichter 8100373 - 5 - gevormd worden door een uitsteeksel 7^ dat eindigt in een dwarsprofilering 7waarbij dit uitsteeksel in het verlengde van de hefbomen 4, 5 is aangebracht tegenover de verbinding 6 daarvan.

5 In het uitvoeringsvoorbeeld van fig. 3, zijn de twee armen 8 en 9 van de inrichting onafhankelijk van elkaar uitgevoerd, waarbij de hefboom 9 voorzien is van het steun-oppervlak 9^ en een opening 9^ omvat waar één van de randen 92 een cirkelvormige steun vormt die de overeenkomstige 10 cirkelvorm!ge steun van de, van de haak 82 voorziene hefboom 8 op kan nemen.

Èën van de twee hefbomen 8 en 9 of beiden zijn tegenover de cirkelvormige steunen 81 en 9^ voorzien van uitsteeksels 8^ en 9^ die eindigen in dwarsprofileringen 8^ 15 en 9g die bedoeld zijn om een bandenlichter te vormen.

Wanneer de twee hefbomen samengevoegd zijn zoals weergegeven in de fig. 3, kan de aldus gevormde inrichting als een tang worden gebruikt om de rand 11^ van de band 11 achter de rand 12^ van de velg 12 te bewegen.

20 Door daarentegen de hefboom 8 uit de opening 92 van de hefboom 9 te nemen, kan één van de hefbomen, door middel van de einden 8^ of 9^ daarvan gebruikt worden als bandenlichter voor het demonteren van een band.

8100373

Claims

3* _ "V - 6 - * ·
1. Inrichting voor het op een velg monteren van een t band omvattende een eerste stijve hefboom 1, die aan één van zijn einden voorzien is van middelen voor het samenwerken daarvan met één van de randen van een velg en omvattende een 5 tweede hefboom 3 die aan één van zijn einden voorzien is van . middèlen voor het samenwerken daarvan met één van de randen van een band, waarbij het einde van de tweede hefboom beweeg-. baar is ten opzichte van het einde van de eerste hefboom,, met *·' ^ het kenmerk, dat dé aan het einde van de eerste hefboom 1 -· 10 aangebrachte middelen, voor het samenwerken daarvan met één van de randen van een velg gevormd wordt door een van de hefboom 1 af gekeerd steunoppervlak 1^ en dat de aan het einde van de tweede hefboom aangebrachte middelen voor het samenwerken daarvan met één van de randen van de band gevormd wordt 15 door een naar deze hefboom 3 toegekeerde hefhaak 3^.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de aan één van zijn einden van het steunoppervlak 1^ voorziene stijve hefboom 1 met zijn andere einde verbonden is met de tweede hefboom 3 waarvan het vrije einde van de 20 haak 3^ is voorzien.
3. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met.het kenmerk, dat de tweede, aan zijn einde van de helhaak 31 voorziene hefboom 3 gevormd wordt door een blad-veer. 4. inrichting volgens één van de voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat de tweede hefboom 3 van een buigzaam.....materiaal is gevormd.
5. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat deze een derde hefboom 7 omvat 30 waarvan het vrije einde in dwarsrichting geprofileerd is voor het vormen van een bandenlichter. 6. .Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de twee hefbomen 4, 5 tussen zich in, ter plaatse, van hun verbinding, een holte 6^ omvatten voor het verwijderbaar 35 opnemen van het einde van de bandenlichterhefboom 7.
7. Inrichting volgens conclusie 1, met het kénmerk, 8100373 -gar - 7 - dat de derde hefboom 7 van de bandenlichter gevormd wordt door een zich van de verbinding van de twee andere hefbomen uitstrekkend uitsteeksel.
8. Inrichting volgens één van de voorgaande conclu-5 sies, met het kenmerk, dat de haak 5^ een in hoofdzaak loodrecht op de tweede hefboom 5 staande en naar het steunopper-vlak 4^ van de eerste hefboom 4 gerichte rand vormt.
9. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat deze als één enkel vormstuk van 10 kunststof is vervaardigd. *·' ' 10Inrichting volgens één van de voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat de eerste stijve hefboom 9 die van het van zich afgekeerde steunoppervlak 91 is voorzien verwijderbaar met de tweede hefboom 8 is verbonden die voorzien is .15 van de naar deze tweede hefboom toegerichte haak 8^.
11. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de aan één van zijn einden van de hef haak voorziene hefboom 8 en/of de aan één van zijn einden van hét steunoppervlak voorziene hefboom 9 aan zijn andere 20 einde tegenover de verbinding van de twee hefbomen, verlengd is met een lichter deel 83, 9^. -
12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat het lichter deel 8^, 9^ van ten minste één van de hefbomen 8, 9 aan zijn vrije einde een dwarsprofilering 8^, 9^ 25 heeft voor het kunnen demonteren van een band.
13. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de twee armen 8, 9 scharnierend . met elkaar zijn verbonden.
14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, 30 dat de scharnierende verbinding van de twee hefbomen gevormd wordt door een cilindrische steun 8^, 9^ die aan één van de hefbomen is gevormd en een overeenkomstige cilindrische steun van de andere hefboom opneemt.
15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, 35 dat de cilindrische steun 9^ van één van de hefbomen gevormd is aan de rand van een opening 92 in deze hefboom, waarbij de andere hefboom door deze opening steekt. 8100373