NL8004465A

NL8004465A - Verbindingsinrichting voor een toestel voor toediening in de aderen.

Info

Publication number: NL8004465A
Application number: NL8004465A
Authority: NL
Original assignee: Abbott Lab
Priority date: 1979-08-06
Filing date: 1980-08-05
Publication date: 1981-02-10
Also published as: ES258147Y; AU6090880A; IT8024014A0; DE3029663A1; IT1132329B; FR2462912A1; GB2056007B; BE884640A; ES258147U; US4296949A; JPS5623958A; DE3029663C2; CA1181111A; FR2462912B1; GB2056007A; NL187787C; NL187787B; MX147870A; JPH0232852U; AU539764B2

Description

i :; · ‘ VO 78Θ

Verbindingsinrichting voor sen toestel voor toediening in de aderen.

De' uitvinding heeft betrekking op een verbindingsinrichting, die snel en doeltreffend een toestel voor toediening in de aderen kan verbinden met een eenheid voor het prikken in de aderen. Meer in het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een draaibare 5 verbindingsinrichting voor een slang voor toediening in de aderen , welke inrichting een snelle verbinding magelijk maakt tussen een toestel voor toediening in de aderen en een katheter zonder de ka-theterslang of de slang voor toediening in de aderen te verbuigen, en tegelijkertijd een fluxdumdichte verbinding verschaft.

10 Een verbinding tussen een toestel voor toediening in de ade ren en een inrichting voor het prikken in de aderen, zoals een katheter, wordt gewoonlijk tot stand gebracht door de wrijvings-aangrijping van een ihsteekorgaan aan het toedientoestel, en een opneemorgaan aan de inrichting, voor het prikken in de aderen. Hoe-15 wel een redelijk veilige en lekvrije in elkaar passing tot stand wordt gebracht, is deze soort verbinding gevoelig voor ontkoppeling door hanteren of"inwendige druk. Draaibare verbindingskraagdelen die al of niet verschuifbaar zijn, zijn bekend voor toepassing bij het verbinden van onderdelen in toestellen voor toediening in de ade-20 ren. Draaibare verbindingsorganen voor buisvormige delen zijn beschreven in de Amerikaanse octrooischriften 3.201-.148, 3.616.866, 3.640.551, 3.977.708 en 4.014.568. Hoewel deze octrooischriften verschillende soorten buisvormige verbindingsdelen beschrijven, ontstaan moeilijkheden indien de draaibare kraag niet vrij kan worden 25 gehanteerd, doordat de buispassing niet grendelt en de kraag dwars / geschroefd kan worden met de katheter. Geen der bekende inrichtin gen verschaft een verbindingseenheid, die in het bijzonder is ontworpen voor toepassing in samenhang met een slang voor toediening in de aderen en een inrichting voor het prikken in de aderen, welke 30 inrichting in constructie is vereenvoudigd en het snel en fluïdum- 800 4 4 65

" 'A

Ψ - 2 - dicht verbinden magelijk maakt tussen de twee eenheden zonder het draaien van de eenheden of daarmee verbonden slangen. Ook verschaft de stand van de techniek geen verbinding tussen een toestel voor toediening in de aderen en een katheter, waarbij het uitlijnen voor-5 afgaande aan het verbinden snel en gemakkelijk wordt bevorderd.

f . Het is een voordeel van de uitvinding een nieuwe verbindings- inrichting te verschaffen voor het verbinden van een toestel voor toediening in de aderen met een eenheid voor het prikken in de aderen, waarbij de verbinding met een minimum aan hanteren kan worden 10 gemaakt. Andere voordelen zijn een verbindingsinrichting voor een slang voor. toediening in de aderen en een kathetereenheid, welke inrichting het verbuigen van de katheterslang of de slang voor toediening in de aderen gedurende het verbinden opheft, verder een fluï-dumdichte verbinding tussen de inrichting voor het prikken in de 15 aderen en de slang voor toediening in de aderen, welke verbinding aan de bedienaar de keuze laat van gebruik daarvan als een secundair beveiligingsstelsel, zodat de passing gedurende het normale gebruik niet wordt ontkoppeld, een verbindingsinrichting, die gemakkelijk wordt vervaardigd met een minimum aantal onderdelen en zonder 20 moeite wordt geplaatst in een toestel voor toediening in de aderen, en een verbindingseenheid, die kan worden vervaardigd van harsachtige kunststofmaterialen om zodoende wegwerpbaar te zijn en de kosten van een toestel voor toediening in de aderen niet aanmerkelijk te verhogen.

25 ,0e voorgaande voordelen worden tot stand gebracht en de te kortkomingen van de stand van de techniek worden overwonnen door de onderhavige verbindingsinrichting, die twee delen omvat, elk voorzien van een fluldumkanaal daar doorheen. Een taps samenpassingsmid-del, zoals insteek- en opneembuisorganen, zijn verschaft voor een 30 fluïdumdichte aangrijping. Een stuk slang is vastgezet aan althans een deel tegenover het samenpassingsmiddel. Een flens strekt zich uit vanaf één van de delen en bij voorkeur het deel, voorzien van / de katheterslang. Een kraagdeel is draaibaar gemonteerd aan het andere deel en heeft inwendige schroefdraad voor aangrijping van de· 35 flens. Het draaibare deel wordt zodanig vastgehouden op een van de 8 00 4 4 65 -3-: Λί delen, dat een vrije beweging magelijK is volgens de lengtehartlijn daarvan, waarbij de Kraag daarop wordt gehouden. De vasthoudmidde-len bevatten wrijvingsaangrijpmiddelen, bepaald: door het deel, waaraan de Kraag is gemonteerd, en de Kraag voor een wrijvingssamen-5 passing. Wanneer de buisgrendelgedeelten in elKaar grijpen, grijpt het Kraagdeel de flens aan, waarbij de buisgrendelgedeelten bij het draaien van de Kraag tot in fluïdumdichte aangrijping worden gedwongen, en de wrijvingsaangrijpmiddelen van de monteer- en Kraagdelen aangrijpen zonder het draaien van de Katheternaaf of het lichaams-10 deel, verbonden met de slang voor toediening in de aderen. In een voorKeursuitvoeringsvorm is de draaibare Kraag bevestigd aan het lichaamsgedeelte van de verbindingsinrichting, bevestigd aan de slang voor toediening in de aderen, waarbij een flens of flenzen zich uitstreKKen vanaf de naaf van de Katheter. In een andere uitvoe-15 ringsvorm is een gedeelte van de vasthoudmiddelen voor de draaibare

Kraag gevormd als een breeKbaar gedeelte aan het Kraagdeel.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de teKe-ning, waarin:

Fig.l een ruimtelijk aanzicht is van een inrichting voor toe-20 · diening van een bloedoplossing, waarbij de onderhavige verbindings inrichting de toedieninrichting werKzaam verbindt met een Katheter;

Fig.2 een ruimtelijK aanzicht is van de verbindingsinrichting volgens fig.l;

Fig.3 eert verticale doorsnede toont van het deel van de ver-25 bindingsinrichting, dat het draaibare Kraagdeel heeft;

Fig.4 een aanzicht is, gedeeltelijK in verticale doorsnede, waarbij het deel met de draaibare Kraag de naaf aangrijpt van een Katheterorgaan;

Fig.5 een aan fig.3 gelijKe doorsnede is van een andere uit-30 ' voeringsvorm;

Fig.6 een doorsnede toont van.een gedeelte van- de verbindingsinrichting met de in fig.5 weergegeven draaibare Kraag en in aangrijping met het in fig.4 weergegeven Katheterorgaan;

Fig.7 een aan fig.2 gelijK aanzicht is van een andere uitvoe-35 ringsvorm; 800 4 4 65

‘X

.-4-

Fig.8 een aan fig.6 gelijke doorsnede is van de verbindings-inrichting volgens fig.7;

Fig.9 een aanzicht is, gedeeltelijk in verticale doorsnede, van de verbindingsinrichting. volgens fig.8, waarbij het kraagdeel 5 is teruggetrokken en de flenzen aangrijpt van het kraagvasthoudor- gaanj

Fig.10 een doorsnede is volgens de lijn X-X in fig.8j

Fig,11 een doorsnede is volgens de lijn XI-XI in fig.9j en

Fig.12 een aanzicht is van een verdere uitvoeringsvorm van 10 de draaibare-kraag en de kathetemaaf voor de onderhavige verbin dingsinrichting,

Overgaande tot een gedetailleerde beschrijving van een van de uitvoeringsvormen van de uitvinding, is de verbindingsinrichting in fig.1 weergegeven in samenhang met een bloedoplossinghouder 11, waar-15 mee een doorprikpen- en druppelkamersamenstel 12 is verbonden. Een stuk slang 14 strekt zich uit van de druppelkamer 12, aan welke slang een stromingsregelklem 15 is bevestigd. De slang 14 is vastgezet aan de verbindingsinrichting 10, waarmee de katheter 24 is verbonden, voorzien van de katheterslang 16.

20 Meer in het bijzonder aan de hand van fig.2, is op te merken, dat de verbindingsinrichting 10 een draaibare kraag 20 bevat, die zich uitstrekt over een lichaamsdeel 17 van een katheterverloopstuk.

' Schouderdelen in de vorm van flenzen 22 en 23 steken naar buiten vanaf een einde van het lichaamsdeel 17 en een uitwendige buispassing 25 30 vanaf het andere einde. Een draaibare kraag 20 bevat twee sleu ven 27 en 28, omgeven door gebogen wanden 18 en 19 voor het vasthou- -dend opnemen van de flenzen 22 en 23. De uitwendige buispassing 30 is uitgevoerd om te passen in de katheternaaf 32, die een inwendige buispassing 31 heeft (zie fig.43. De katheternaaf 32 heeft twee uit-30 stekende flenzen 25 en 26, verbonden door een ringvormig gedeelte-29.

Meer in het bijzonder aan de hand van de fig.3 en 4 is op te merken, dat het lichaamsdeel 17 een tapse wand 33 heeft voor een wrijvings-passing met het naar binnen tapse randgedeelte 40 van het draaibare deel 20. Het draaibare deel 20 heeft tevens inwendige schroefdraad 35 35 voor schroefaangrijping op de flenzen 25 en 26 wanneer de uitwen- 80 0 4 4 65 - 5 - dige buispassing 30 van het lichaamsdeel 17 rust in de inwendige buispassing 31 van de katheternaaf 32. Een fluïdumkanaal 36 strekt zich uit door het lichaamsdeel 17 en is in verbinding met de slang 14, die rust in de kamer 38. Een fluïdumkanaal 37 is eveneens ver-5 schaft over de gehele lengte van de katheter 24.

De in de fig.5 en 6 weergegeven verbindingsinrichting 50 is soortgelijk aan de inrichting 10, doordat hij een draaibare kraag 52 heeft, geplaatst over het lichaamsdeel 51. Een tapse wand 65 is voorzien aan het lichaamsdeel 51 voor een wrijvingspassing met 10 een naar binnen taps gedeelte 72 van het draaibare' deel of de kraag 52. Flenzen 55 en 56 strekken zich uit vanaf het vasthcuddeel 74, dat in eerste instantie is verbanden met de draaibare kraag 52 door middel van een breekbaar gedeelte 73. Een inwendige schroefdraad 67 is aangebracht in de draaibare kraag 52, waarbij een uit-15 wendige buispassing 61 zich uitstrekt vanaf het lichaamsdeel 51 met een fluïdumkanaal 69 voor_verbinding met de slang 14. Een katheternaaf 64 wordt aangegrepen door de draaibare kraag 52 wanneer de inwendige schroefdraad 67 de flenzen 58 en 59 aangrijpt. De uitwendige .buispassing 61 van het lichaam 51 rust in de inwendige buis-20 passing 62 van de katheternaaf 64, die een fluïdumkanaal 68 heeft in verbinding met de katheterslang 16. ,

De fïg.S - 11 tonen een andere uitvoeringsvorm, waarbij de verbindingsinrichting 80, evenals de inrichtingen 10 en 50, eén lichaamsdeel 81 bevat met een draaibare kraag 82, die daarop is aan-25 gebracht en is voorzien van een ribbeling 108. Het lichaamsdeel 81 heeft een eindgedeelte 84 waaraan, b.v. door ultrasoon lassen, een vasthoudkraag 86 is bevestigd nadat de draaibare kraag 82 daarop is geplaatst. Sleuven 88 en 89 zijn voorzien in de kraag 80 en gescheiden door.schouder- of flensgedeelten 87 en 90, die de flenzen 91 en 30 92 van de draaibare kraag 82 opnemen, waarbij de draaibare kraag 82 op het lichaamsdeel 81 wordt vastgehouden door aanraking van gebogen wanden 111 en 112, die zich bevinden tussen de flenzen 91 en 92 en in aanraking zijn met schoudergedeelten 90 en 87 van het vasthoud-orgaan 86. Een uitwendige buispassing 93 strekt zich uit vanaf het 35 lichaamsdeel 81 voor een afdichtend aangrijpen van de katheter 94 800 4 4 65 ? ..

- 6 - en de inwendige buispassing 106 van de Katheternaaf 96. Flenzen 98 en 99, verbonden door de ring 100, strekken zich uit vanaf de Katheternaaf 96 aan een einde, en een katheterslang 97 vanaf het tegenoverliggende einde. Zoals- het duidelijkst is te zien in fig.8 5 strekt een fluldumkanaal 101 zich uit door het lichaamsdeel 81 welk ' ; kanaal in fluxdumverbinding is met de slang 14. De kraag 82 heeft een naar binnen taps gedeelte 102 voor wrijvlngsaangrijping met de • tapse wand 103 van het lichaamsdeel 81. Een inwendige schroefdraad 106 is. aangebracht in de kraag 82 voor aangrijping op de flenzen 98 10 en 99 van de katheter 94.

Aan de hand van fig.10 is op te merken, dat het lichaamsdeel » 81 een hellingaanwijsorgaan 110 heeft in de vorm van een in het fluldumkanaal 101 zich uitstrekkend uitsteeksel. Het doel van het hellingaanwijsorgaan 110 is het aanwijzen van de stand af helling 15 van een naald of stilet, wanneer deze gedurende het prikken in de ader is geplaatst. Opdat het hellingaanwijsorgaan zichtbaar is,· bestaat het lichaamsdeel 81 uit een doorzichtig materiaal.

Fig.12 toont een andere manier voor het verzekeren, dat de draaibare kraag 115 in aanraking blijft met de wand 116 van het in-20 steek-katheterverloopstuk 118. Voor dit doel zijn wrijvingsaan- grijpingen in de vorm van een rug 117 aangebracht op de wand 116 van het kathetsrverloopstuk 118, en een.inwendige ribbeling 119 in de’ kraag 115 voor aangrijping daarmee. De rug 117 en de ribbeling 119 kunnen worden gebruikt in plaats van de tapse wanden 33, 65 en 25 de naar binnen tapse gedeelten 40, 72.

Een beter begrip van de. voordelen van de onderhavige verbin-dingsinrichting kan worden verkregen door beschrijving van zijn werking. De verbindingsinrichting 10 is in hoofdzaak op dezelfde wijze werkzaam als de verbindingsinrichtingen 5Q en 80. Het ligt 30 voor de hand, dat in het merendeel van de gevallen het lichaamsge- deelte 17 en de draaibare kraag 20 zijn verbonden met de slang 14 en onafhankelijk van de katheter 16 en de naaf 32 worden geleverd. Op het moment van gebruik is de katheterslang 16 door de gebruikelijke werkwijzen reeds in een passende ader gestoken. Wanneer het 35 gewenst is de inhoud van de oplossinghouder 11 toe te dienen, be- 800 44 65 . ·ΐ- -· 7 - staat het enige dat nodig is uit het op de in fig,2 weergegeven wijze richten van de uitwendige buispassing 30 met de katheternaaf 32. De Kraag 20 bevindt zich in de fig.2 aangegeven stand voor het blootleggen van een oppervlaKtegebied 21, dat Kan worden aangegre-5 pen met de vingers van een hand, waarbij de overige vingers het draaibare deel 20 aangrijpen. De Katheternaaf 32 wordt met de andere hand aangegrepen. Na de aangepaste verbinding tussen de uitwendige buispassing 30 en de inwendige buispassing 31 van de naaf 32, wordt het draaibare deel 20 gedraaid, waardoor de inwendige 10 schroefdraad 35 de flenzen 25 en 26 aangrijpt. Het draaien wordt voortgezet totdat de naar binnen tapse wand 40 van het draaibare - deel 20 de tapse wand 33 van het lichaamsdeel 17 aangrijpt voor het zodoende stevig in een f lui duindichte aangrijping houden van de uitwendige en inwendige buispassingen 30 en 31, zodat deze niet losko-15 men zonder het draaien van de Kraag 20, Door de wrijvingsaangrijping van het naar binnen tapse gedeelte 40 en de tapse wand 33 veroorzaakt alleen het bewust draaien van het draaibare deel het losmaken van het draaibare deel 20> waarbij een aanvullende Kracht nodig is voor het losmaken van de hiervoor beschreven buispassing. Het is 20 duidelijk, dat da Kraag 20 wordt vastgehouden op het lichaamsdeel 17 door middel van de flenzen 22 en 23 aan een einde, die de einden aangrijpen van de sleuven 27 en 28, en de aangrijping aan het tegenoverliggende einde van het naar binnen tapse gedeelte 40 en de tapse wand 33.

25 Een· belangrijk kenmerk van de uitvinding is het mogelijk ma ken van een lengtebeweging van de kraag over een aanzieriLijk gedeelte van hét lichaamsdeel 17, zoals aangeduid door de pijl 34 voor het zodoende mogelijk maken van het uitlijnen van de uitwendige buispassing 30 met de inwendige buispassing 31 voorafgaande aan de 30 aangrijping van de inwendige schroefdraad 35. Dit wordt gedeeltelijk verschaft door het rechtwandige lichaamsgedeelte 39. Bij een juiste samenpassing wordt de kraag dan naar varen gebracht, zodat de schroefdraad 35 de flenzen 25 en 26 aangrijpt, en het draaien voortgezet tot aanraking van het naar binnen tapse gedeelte 40 en de tap-35 se wand 33.

s.

3 0 0 4 4 63 7 -8- Ορ te merken is, dat al het voorgaande tot stand wordt gebracht zonder het ongewenst draaien van de katheternaaf 32 of zijn bijbehorende slang. 16 of het draaien van de slang 14.

De werking van de verbindingseenheid 50 is in hoofdzaak de-5 zelfde als hiervoor beschreven voor de eenheid 10, behalve dat bij da oorspronkelijke vervaardiging daarvan het naar binnen tapse gedeelte 72 van de draaibare kraag 52 is verbonden met het vasthoud-deel 74 door middel van een breekbaar gedeelte 73. Gedurende het vervaardigen wordt de kraag 52 van het vasthouddeel 74 losgebroken, 10 waarbij de kraag wegbreekt van het deel 74 om vrij beweegbaar daar van te worden, waarbij het vasthouddeel 74 overblijft en ultrasoon wordt bevestigd aan het lichaamsdeel 51. In alle andere opzichten is· de aangrijping van de inwendige schroefdraad 67 met de flenzen - . 58 en 59 van de katheternaaf 64 dezelfde als beschreven voor de ver- 15 bindingsinrichting 10, alsmede de beweging van de kraag 52 over het lichaam 51 en de wrijvingsaangrijping van het naar binnen tapse gedeelte 72 en de tapse wand 65.

0e eenheid 80 is in beginsel op dezelfde wijze werkzaam;als hiervoor beschreven voor de eenheid 10 in de aangrijping tussen het 20 lichaamsdeel 81 en de katheter 94. Een hoofdverschil tussen de een heid 80 en de eenheden 10 en 50 ligt in de oorspronkelijke vervaardiging. In de eenheid 80 wordt de kraag 82 eerst over het lichaamsdeel 81 geplaatst, waarbij, zoals aangegeven in fig.7, het kraag-vasthoudorgaan 86 ultrasoon wordt afgedicht aan een eindgedeelte 84 25 van het lichaamsdeel 81. Verder is te zien, dat de plaatsing van de flenzen 91 en 92 aan de kraag 82, alsmede de sleuven 88 en 89 in het vasthoudorgaan 86, tegengesteld zijn aan die van de overeenkomstige delen in de eenheid 10. In ieder geval dienen zij voor hetzelfde doel van het verschaffen van een wringwerking voor het ophef— 30 fen van de wrijvingsaangrijping tussen de uitwendige en inwendige buispassingen 93 en 106, wanneer de flenzen 91 en 92 zijn geplaatst voor aangrijping in de sleuven 88 en 89 van het vasthoudorgaan 86, en de kraag 82 wordt gedraaid onder het vasthouden van de katheter 94. Dezelfde koppelwerking wordt in de eenheid 50 tot stand gebracht , 35 tussen de flenzen 55 en 56 en de kraag 52, behalve dat in dit geval 800 4 4 65

- j ' . , : «C

..... * -¾ :.-9-::- de flenzen zich evenwijdig uitstrekken aan de lengtehartlijn van het lichaamsdeel 51 en worden opgenomen door openingen (niet weerge-, geven3 aan het einde van het naar binnen tapse gedeelte 72 van de kraag 52.

5 De voorkeursmaterialen voor het samenstellen van de lichaams delen 17, 51 en 81, alsmede hun bijbehorende kragen 20, 52 en 82, zijn stijve polyvinylchloride. Andere kunststofmaterialen echter, zoals polycarbonaat* A0S of styreen kunnen worden gebruikt. In het geval van de verbindingsinrichting 50 ligt het.voor de hand, dat 10 het breekbare gedeelte 73 in eerste instantie ultrasoon wordt ge last aan het lichaamsdeel 51, waarbij verzwakte gedeelten zijn ver-, schaft voor het zodoende mogelijk maken van het wegbreken van de kraag 52 vanaf het breekbare gedeelte 73.

De. onderhavige verbindingsinrichting is beschreven voor ge-15 bruik met een katheterverloopstuk. Het is duidelijk, dat hetzelfde voordeel kan worden verkregen wanneer de inrichting wordt gebruikt in samenhang met een plugkraaneenheid, te gebruiken met een toestel voor toediening in de aderen. Verder heeft de verbindingsinrichting toepassing met een grote verscheidenheid van toedieninrichtingen, 20 zoals slagaderlijke infuusleidingen, centrale aderleidingen, druk- infuustoepassingen, toedientoestellen voor kinderen, alsmede bijzondere toestellen, waarbij de patiënt ambulant is.

Het is dus duidelijk, dat door de uitvinding thans een verbindingsinrichting is verschaft voor een toestel voor toediening 25 in de aderen en een katheterslang, waarbij een verbinding alsmede een ontkoppeling op een snelle en doeltreffende wijze tot stand kan worden gebracht zonder het draaien van de katheterslang of de slang voor toediening in de aderen. De onderhavige verbindingsinrichting kan zonder moeite en met weinig kosten in een vorm worden gevormd 30 en vervaardigd om zodoende niet aanzienlijk toe te voegen aan de kosten van het toestel voor toediening in de aderen, en toch weg-werpbaar zijn. Samenpassing van de verbindingsinrichting is vergemakkelijkt door het verschaffen van een lengtebeweging van de kraag over het lichaamsdeel voor het zodoende verschaffen van een juist 35 uitlijnen met de flenzen aan de katheternaaf voorafgaande aan de 8 00 4 4 65 - 10 - +> r . - ...

aangrijping van de inwendige schroefdraad in het kraagdeel.

De voorgaande uitvinding kan thans door deskundigen op dit gebied worden toegepast. Dergelijke deskundigen weten, dat de uitvinding niet noodzakelijkerwijze is beperkt tot de hier aangedragen 5 bepaalde uitvoeringsvormen. De omvang van de uitvinding moet worden bepaald door de termen van de conclusies, zoals daaraan betekenis is gegeven door de voorgaande beschrijving.

> 800 4 4 65

Claims

1, Verbindingsinrichting voor een toestel voor toediening in de aderen, gekenmerkt door een eerste deel,dat een fluïdumkanaal bepaalt en een lengtehartiijn heeft, verder door een tweede deel, dat een fluïdumkanaal bepaalt en een lengtehartiijn heeft, door 5 tapse samenpassingsmiddelen, uitgevoerd en aangebracht met betrek king tot elk der delen voor een fluïdumdichte aangrijping, door een stuk slang, vastgezet aan althans een deel tegenover de tapse samenpassingsmiddelen, door een flens, die zich uitstrekt vanaf het eerste of het tweede deel bij de tapse samenpassingsmiddelen, door 10 een kraagdeel, dat draaibaar is· gemonteerd aan het eerste of het tweede deel tegenover de flens, welk kraagdeel een inwendige schroefdraad heeft voor aangrijping op de flens, en door vasthoudmiddelen, die werkzaam samenhangen met een van de delen en het kraagdeel voor ' het mogelijk maken van een vrije beweging volgens de lengtehartiijn 15 van het deel, waarbij de kraag op het deel wordt vastgehouden en toch een draaibare aangrijping magelijk is met de flens, in welke vasthoudmiddelen wrijvingsaangrijpmiddelen aanwezig zijn, bepaald door het deel, waaraan de kraag is gemonteerd, en de kraag voor een wrijvingspassing daarmee, een en ander zodanig, dat wanneer de tap-20 se samenpassingsmiddelen in aangrijping zijn, het kraagdeel in aangrijping is met de flens, waarbij door het draaien van de kraag de samenpassingsmiddelen tot in fluïdumdichte aangrijping worden gedwongen en de wrijvingsaangrijpmiddelen aangrijpen zonder het draaien van het eerste of het tweede deel. 25

2, Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de tap- -. se samenpassingsmiddelen worden bepaald door een inwendige en een ' uitwendige buispassing, waarbij de· inwendige buispassing en de flens zijn aangebracht aan een eerste deel, en.de kraag en de uitwendige buispassing aan het tweede deel.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de vast houdmiddelen schouderdelen bevatten, gedragen door het tweede deel en op afstand vanaf de wrijvingsaangrijpmiddelen; van het monteerdeel. 800 4 4 65 - 12 -

4. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de flens wordt bepaald door twee flenzen en zich uitstrekt vanaf het eerste . deel, geplaatst direct grenzende aan een ingang naar de inwendige buispassing, en verbonden door een ringvormig gedeelte.

5. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het tweede deel een inwendige kamer bevat voor een zittingaangrljping van de slang.

6. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de schou-derdelen warden bepaald door twee tegenover elkaar geplaatste en 10 zich uitstrekkende flensdelen, waarbij de kraag wordt bepaald door twee tegenover elkaar liggende sleuven, uitgevoerd en aangebracht voor het. opnemen van de flensdelen.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de flensdelen zich vanaf het schouderdeel naar bulten uitstrekken.

8. Inrichting volgens conclusie S, met het kenmerk, dat de te genover elkaar liggende sleuven zich evenwijdig aan de lengtehart-lijn van het tweede deel uitstrekken, waarbij de flensdelen zijn verbonden met het kraagdeel door een breekbaar gedeelte.

9. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de schou-20 derdelen worden bepaald door twee tegenover elkaar geplaatste en zich uitstrekkende flensdelen, gescheiden door twee tegenover elkaar liggende sleuven, waarbij de kraag wordt bepaald door twee uitstekende flenzen, uitgevoerd en aangebracht om te worden opgenomen in de sleuven.

10. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de wrij- vingsaangrijpmiddelen worden bepaald door een naar binnen taps gedeelte, dat zich uitstrekt vanaf het kraagdeel voor aanraking met een tapse wand, bepaald door het monteerdeel.

11. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de inwen- 30 dige schroefdraad van het kraagdeel doorlopend is.

12. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het deel, waaraan de kraag is gemonteerd, een rechtwandig lichaamsgedeel-te bevat, dat doorlopend is met de tapse wand.

13. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het stuk 35 slang is verbonden met het eerste deel en een katheterslang bepaalt, 800 4 4 65 - 13 - waarbij- het stuk slang is verbonden met het tweede deel en bestaat uit een kunststofslang voor het steken in de aderen.

14. Verbindingsinrichting voor een toestel voor toediening in de aderen , welke inrichting kan worden verbonden met een uitstekende 5 flens van een kathetereenheid, voorzien van een inwendige tapse . kamer, gekenmerkt door een monteerdeel, dat een fluldumkanaal en sen lengtehartlijn bepaalt, verder door een stuk slang, vastgezet . aan het deel, door een kraagdeel, dat draaibaar is op het deel en is voorzien van inwendige schroefdraad voor aangrijping van de 10 flens van de kathetereenheid, door vasthoudmiddelen, werkzaam samenhangend met het deel voor het mogelijk maken van een vrije beweging volgens de lengtehartlijn daarvan, waarbij de kraag pp het deel wordt vastgehouden en toch een draaibare aangrijping magelijk maakt met de flens, door een taps zich uitstrekkend deel voor een fluidum-15 dichte passing in de inwendige tapse kamer van de kathetereenheid, en door wrijvingsaangrijpmiddelen,'bepaald door het deel voor het onder wrijving aangrijpen van het kraagdeel, een en ander zodanig, dat wanneer het taps zich uitstrekkende deel in de tapse kamer is geplaatst, het kraagdeel de flens aangrijpt, en bij draaien van de 20 kraag, het taps zich uitstrekkende deel tot in fluidumdiohte aan grijping wordt gedwongen en het kraagdeel in aanraking komt met de wrijvingsaangrijpmiddelen.

15. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de vasthoudmiddelen een schouderdeel bevatten, gedragen door het deel, 25 waarbij de wrijvingsaangrijpmiddelen worden bepaald door een tapse wand.

16. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat het schouderdeel wordt bepaald door twee tegenover elkaar liggende flenzen, waarbij het kraagdeel twee sleufgedeelten bevat, uitgevoerd en 30 aangebracht voor het opnemen van de flenzen.

17. Inrichting volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de ' flenzen zijn gevormd als een breekbaar gedeelte van het kraagdeel.

18. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de vasthoudmiddelen en het kraagdeel samengrijpingsmiddelen bepalen 35 voor het verschaffen van een wringwerking tussen de vasthoudmiddelen 800 4 4 65 - 14 - en het kraagdeel.

19. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat het monteerdeel verder een hellingaanwijsmiddel bevat.

20. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de 5 wrijvingsaangrijpmiddelen worden bepaald door een ribbeling en een rug, werkzaam samenhangende met de kraag en. monteerdelen. 800 44 65