NL8000950A - Inrichting en werkwijze voor het impregneren van een droge vezelmat. - Google Patents

Inrichting en werkwijze voor het impregneren van een droge vezelmat. Download PDF

Info

Publication number
NL8000950A
NL8000950A NL8000950A NL8000950A NL8000950A NL 8000950 A NL8000950 A NL 8000950A NL 8000950 A NL8000950 A NL 8000950A NL 8000950 A NL8000950 A NL 8000950A NL 8000950 A NL8000950 A NL 8000950A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
cloth
chamber
liquid
mat
condensable gas
Prior art date
Application number
NL8000950A
Other languages
English (en)
Other versions
NL177928B (nl
NL177928C (nl
Original Assignee
Cotton Inc
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Cotton Inc filed Critical Cotton Inc
Publication of NL8000950A publication Critical patent/NL8000950A/nl
Publication of NL177928B publication Critical patent/NL177928B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL177928C publication Critical patent/NL177928C/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D06TREATMENT OF TEXTILES OR THE LIKE; LAUNDERING; FLEXIBLE MATERIALS NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • D06BTREATING TEXTILE MATERIALS USING LIQUIDS, GASES OR VAPOURS
    • D06B21/00Successive treatments of textile materials by liquids, gases or vapours
    • DTEXTILES; PAPER
    • D06TREATMENT OF TEXTILES OR THE LIKE; LAUNDERING; FLEXIBLE MATERIALS NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • D06BTREATING TEXTILE MATERIALS USING LIQUIDS, GASES OR VAPOURS
    • D06B3/00Passing of textile materials through liquids, gases or vapours to effect treatment, e.g. washing, dyeing, bleaching, sizing, impregnating
    • D06B3/10Passing of textile materials through liquids, gases or vapours to effect treatment, e.g. washing, dyeing, bleaching, sizing, impregnating of fabrics
    • D06B3/20Passing of textile materials through liquids, gases or vapours to effect treatment, e.g. washing, dyeing, bleaching, sizing, impregnating of fabrics with means to improve the circulation of the treating material on the surface of the fabric
    • D06B3/201Passing of textile materials through liquids, gases or vapours to effect treatment, e.g. washing, dyeing, bleaching, sizing, impregnating of fabrics with means to improve the circulation of the treating material on the surface of the fabric the treating material being forced through the textile material
    • DTEXTILES; PAPER
    • D06TREATMENT OF TEXTILES OR THE LIKE; LAUNDERING; FLEXIBLE MATERIALS NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • D06BTREATING TEXTILE MATERIALS USING LIQUIDS, GASES OR VAPOURS
    • D06B5/00Forcing liquids, gases or vapours through textile materials to effect treatment, e.g. washing, dyeing, bleaching, sizing impregnating
    • D06B5/02Forcing liquids, gases or vapours through textile materials to effect treatment, e.g. washing, dyeing, bleaching, sizing impregnating through moving materials of indefinite length
    • D06B5/08Forcing liquids, gases or vapours through textile materials to effect treatment, e.g. washing, dyeing, bleaching, sizing impregnating through moving materials of indefinite length through fabrics

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Materials Engineering (AREA)
  • Treatment Of Fiber Materials (AREA)
  • Spinning Methods And Devices For Manufacturing Artificial Fibers (AREA)
  • Apparatuses For Generation Of Mechanical Vibrations (AREA)

Description

Inrichting en werkwijze voor het impregneren van een droge vezelmat.
De uitvinding heeft in het algemeen betrekking op een werkwijze en een inrichting voor het impregneren van een stof, en meer in het bijzonder op een werkwijze en een inrichting voor het snel verwijderen van lucht uit een droge stof gedurende het impregneren 5 in een nat-op-droog-impregneerfase van een onafgebroken behandelings-stelsel voor de stof.
Niet-geweven matten of vliezen, in het bijzonder niet geweven matten van niet gewassen katoen, worden gewoonlijk behandeld met werkwijzen, die een vloeistofimpregnering en/of het wassen 10 omvatten van de niet-geweven mat. Dergelijke werkwijzen beginnen gewoonlijk met een "nat-op-droog',-vloeistofaanbrengfase, waarin de niet-geweven vezelmat (hierna aangeduid als mat) in een houder wordt gevoerd met een eerste behandelingsvloeistof. De natte mat wordt dan gewoonlijk door de neep geleid van een paar sterk uitdrukkende 15 neeprollen volgende op het nat-op-droog-impregneren voor het verminderen van de hoeveelheid opgenomen behandelingsvloeistof tot een voorafbepaalde hoogte.
Verschillende moeilijkheden worden ondervonden bij het ,,nat-op-droog"-impregneren, doordat de niet-geweven vezelmat de be-20 handelingsvloeistof gedurende de eerste impregneerfase niet volkomen absorbeert. Indien de mat de behandelingsvloeistof gedurende de eerste impregneerfase niet volledig absorbeert, kan een ernstige vervorming en beschadiging van de mat het gevolg zijn, in het bijzonder wanneer de mat door de neep gaat van een paar sterk uitdrukkende 25 neeprollen.
800 0 9 50 2
Dergelijke paren neeprollen zijn gewoonlijk aangebracht tussen de eerste impregneerfase en de daaropvolgende natte bewerkings-fasen van een ononderbroken behandelingsstelsel voor de vezelmat.
Gewoonlijk wordt een vezelmat van niet gewassen katoen 5 geleid in een waterige oplossing van natriumhydroxide. Het dompelen van de katoenvezelmat in de natriumhydroxideoplossing verschaft het eerste impregneren van de droge vezelmat. Bij het op deze wijze dompelen is het niet ongebruikelijk, dat de middenlaag van de vezelmat ingesloten lucht bevat zelfs nadat de mat is gedompeld in de waterige 10 oplossing. De natriumhydroxideoplossing moet een betrekkelijk grote hoeveelheid lucht verplaatsen gedurende het in eerste instantie bevochtigen van de vezel om zodoende te trachten alle lege ruimten in en tussen naburige vezels volledig te vullen met de natriumhydroxideoplossing. Het vraagstuk van de ingesloten lucht in de vezelmat treedt 15 in het bijzonder op gedurende dit eerste impregneren van de droge mat, en treedt aanzienlijk minder op gedurende het "nat-op-nat"-impregneren. Gedurende het nat-op-nat-impregneren, wordteen eerste behandelingsvloeistof vervangen door een tweede. De waarschijnlijkheid van het vervangen van de eerste behandelingsvloeistof door lucht 20 in plaats van door de tweede behandelingsvloeistof, zal derhalve veel minder zijn.
De moeilijkheid bij het bevochtigen van de droge katoenmat is in het bijzonder aanwezig bij katoen, dat niet is gewassen en zich nog in de natuurlijke toestand daarvan bevindt. Een dergelijke katoen 25 bevat een betrekkelijk grote hoeveelheid natuurlijk olie, vet en was op het oppervlak van de vezels, die alle samenwerken voor het geven van een grote mate van waterafstotende kracht aan de vezel. Deze vetten, wassen en waterafstotende oliën maken het bijzonder moeilijk een niet-gewassen katoenmat te bevochtigen met een waterige oplossing. 30 Hatuurlijk treedt het vraagstuk, van de ingesloten lucht meer op in het geval van niet-geweven matvormige vezelsamenstellen met een betrekkelijk hoog gewicht en een betrekkelijk grote mate van lijvigheid dan in het geval van dichter samengevoegde vezels, bijvoorbeeld in geweven en gebreide stoffen, hoewel het vraagstuk ook bij deze stof-35 fen optreedt, evenals bij stoffen van zowel natuurlijke als kunstmatige 800 0 9 50 * i 3 vezels. Niet-geweven vezelsamenstellen bevatten gewoonlijk een grotere verhouding van lucht per massa-eenheid van de vezels en zijn ook in het algemeen zwakker voor wat betreft de treksterkte en de samenhangende laagsterkte in vergelijking met geweven en gebreide stoffen.
5 De met ingesloten lucht samenhangende moeilijkheden zijn derhalve zowel veelvuldiger aanwezig als vernietigender in niet-geweven matten van ongewassen katoen dan in geweven en gebreide stoffen. Het vraagstuk van ingesloten luchtholten treedt echter enigermate in al deze stoffen op.
10 Voor het sneller en vollediger bevochtigen van een stof is het bekend een bevochtigingsmiddel toe te passen bij vele natte af-werkbehandelingen van textiel. De bevochtigingsmiddelen worden in kleine hoeveelheden toegevoegd aan de verschillende waterige was-, bleek- en verfvloeistoffen. Het gebruik van bevochtigingsmiddelen 15 verhoogt in het algemeen de snelheid waarmee de stof kan worden bevochtigd door de behandelingsvloeistof. Een dergelijke verhoging van de snelheid verwijdert gewoonlijk lucht, die in de vezel, de garen of de stof is meegenomen, met een betrekkelijk hogere snelheid.
De bevochtigingsmiddelen, die gewoonlijk worden gebruikt, zijn opper-2o vlakte aktieve middelen, die als gevolg het verlagen hebben van de oppervlaktespanning van de behandelingsvloeistof. Hoewel de met waterige natriumhydroxideoplossingen gebruikte bevochtigingsmiddelen werkzaam zijn voor het verhogen van de snelheid waarmee de stof door de oplossing wordt bevochtigd, blijft het vraagstuk van de luchtholten 25 aanwezig. De luchtholten worden in het bijzonder gevormd in de in het midden zich bevindende, binnenste vezellagen in de vezelmatten van niet-gewassen katoen (in het bijzonder de matten, die ongeveer 379 gram of meer wegen per m ), zelfs bij het gebruik van bevochtigingsmiddelen. De lastige luchtholten, die nog worden gevormd in 30 de matten van niet-gewassen katoen, hebben de neiging groter te worden wanneer de mat wordt onderworpen aan nepen met een lage druk of aan sterk uitpersende drukrollen gedurende de vezelbehandelingswerkwijze, zodat dus de vernietigende gevolgen van de ingesloten luchtholten, dienovereenkomstig toenemen.
35 Het gebruik van een herhalende perswerking gedurende het 80 0 0 9 50 h eerste impregneren van een droge katoenmat is gebleken te helpen bij het verwijderen van luchtbellen of luchtholten uit de niet-gevassen katoenmat. Desalniettemin is zelfs de samenvoeging van het gebruik van bevochtigingsmiddelen met het gebruik van het herhaalde uitpersen 5 van de mat in de eerste impregneerhouder, niet doeltreffend gebleken bij het verwijderen van alle of voldoende ingesloten lucht in de niet-geweven katoematten. Dit geldt in het bijzonder in het geval van betrekkelijk fijne, micronaire (een lage lineaire dichtheid), katoenvezelmengsels, die het snel grondig bevochtigen weerstaan.
10 Katoenmatten met betrekkelijk korte vezellengten en/of een lager gehalte aan gelijkblijvendheid van de vezellengte, hebben een lagere inherente sterkte, en zijn dienovereenkomstig gevoeliger voor de vernietigende gevolgen van het openbarsten van de ingesloten luchtholten. De ongewassen katoenmat vormt gewoonlijk blaren wanneer de 15 luchtholten met kracht uit de mat worden gestoten door een paar sterk uitpersende neeprollen, gevoonlijk aangetroffen bij het einde van de eerste impregneerhouder.
Gaten of vervormde, verzwakte gebieden, die gewoonlijk het gevolg zijn van het openbarsten van de ingesloten luchtholten, hebben 2o de neiging groter te worden tijdens het verder behandelen van de mat.
De gaten of verzwakte gebieden hebben in het bijzonder de neiging groter te worden wanneer de mat wordt getransporteerd vanaf een transportband naar een paar sterk uitpersende neeprollen en vandaar op de volgende transportband. Het aantal gaten en de mate van niet-25 gelijkblijvendheid in de dichtheid van het gebied van de mat hebben samen een direkte invloed op de regelmatigheid van de natte behan-delingswerkwijze van het impregneren van spoelen. Verder hebben deze factoren een direkte invloed op de regelmatigheid van het drogen van de vezels, wanneer de vezelmat bijvoorbeeld over verwarmde droog-30 trommels loopt of door een hete luchtdroger.
In het bijzonder in het geval van niet-gewassen katoen-vezels, zijn de gebruikelijke werkwijzen voor het verminderen van ingesloten luchtholten in het algemeen technisch niet uitvoerbaar of economisch niet uitvoerbaar voor het behandelen van niet-geweven 35 matten. In het geval van geweven of gebreide stoffen, kan de tijdsduur, 80 0 0 9 50 « * 5 dat de geweven of gebreide stoffen in de eerste nat-op-droog-impreg-neervloeistof verblijven, worden verlengd, indien gewenst, door het verlengen van de baanlengte van de stof in de vloeistof. Dit kan tot stand worden gebracht door het vergroten van de lengte en het aan-^ tal van de sinuslijnvormige lopen van de stof in een gebruikelijke "waskast"-gedaante.
Ruimtebeperkeningen en economische grenzen, die samenhangen met de behandeling van niet-gewassen katoenvezels vereisen, dat de baanlengte van de vezelmat door de eerste impregneervloeistof niet 1q wordt verlengd in de mate, die nodig is voor het volledig verwijderen van ingesloten lucht met alleen het gebruik van bevochtigingsmidde-len.
Andere bekende pogingen tot het verwijderen of verminderen van het optreden van luchtholten in een stof in de nat-op-droog-impreg-15 neerstap, bevatten het gebruik van een kamer, voorzien van een sterk vacuüm voor het verwijderen van zoveel mogelijk lucht direkt voorafg-gaande aan het dompelen van de stof in de eerste impregneervloeistof. Dergelijke inrichtingen zijn niet volledig bevredigend geweest, omdat het moeilijk is een voldoende vacuüm te verschaffen, dat vol-2o doende is voor het verwijderen van voldoende lucht voor het voorkomen van de vorming van luchtholten. Verder vereist het gebruik van sleuven met een sterk vacuüm voor het verwijderen van lucht uit de droge katoenmatten, een verfijnde, kostbare en lastige uitrusting, zoals een pomp voor ees sterk vacuüm, een in het bijzonder ontworpen 25 transportband (of van openingen voorziene cilinder) en hogedrukaf-, dichtingen bij de stof-ingangs- en uitgangspoorten.
Inrichtingen, die een vacuümkamer bevatten voor het verwijderen van lucht ui een vezelmat direkt voorafgaande aan het impregneren, zijn geopenbaar in de Anerikaanse octrooischriften 3° 3.6¼. 137 en 3.730.678.
Bij een andere bekende inrichting, wordt een lange strook van het doek geleid over een "uitstomer", bestaande uit een vertikaal gerichte, U-vornige opvangbak. De strookdoek wordt dan getransporteerd vanaf de opvangbak vertikaal naar beneden in een houder en tenslotte 35 in een hoeveelheid vloeistof in de houder. Een dergelijke inrichting 80Q 0 9 50 6 is geopenbaard in het Amerikaanse octrooischrift 1.410.256.
Bij een andere bekende inrichting, vordt een bewegend vlies van een textielmateriaal geleid in een afgedichte kamer, die wordt voorzien van stoom voor het volledig omgeven van het vlies.
^ Het vlies wordt geleid in een hoeveelheid vloeistof na het bewegen in de afgedichte stoomkamer over een voorafbepaalde afstand. Een dergelijke inrichting is geopenbaar in het Amerikaanse octrooischrift 3.955.386.
Ook is een werkwijze bekend voor het in ladingen verven van IQ vezels onder toepassing van afgedichte hogedrukvaten. Zeer sterk onder druk geplaatste stoom wordt gebruikt bij een in hoofdzaak isother-mische werkwijze voor het verven van de vezels. Een dergelijke werkwijze is beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 4.082.502.
Nog een andere inrichting, geopenbaard in het Amerikaanse octrooischrift 4.136.535 , verschaft een vulinrichting voor goederen in vliesvorm, waarbij een stoommantel, die in verbinding staat met een stoombron, vertikaal is aangebracht boven een vloeistofbad. De stoom wordt geleverd onder een druk iets boven de atmosferische aan weerszijden van de bewegende stof. De stoom kan in tegenstroom 20 bewegen met betrekking tot de bewegende stof. Nog andere bekende inrichtingen voor het behandelen van vezelmatten, zijn beschwren in de Amerikaanse octrooischriften 956.550, 971.575, 797.659, 1.209.465 en 2.785.042.
Geen van deze bekende inrichtingen en werkwijzen is echter 25 voldoende gebleken voor het opheffen of in voldoende mate verminderen van het vraagstuk van ingesloten lucht in stoffen, in het bijzonder in een niet-gewassen katoenmat.
Dienovereenkomstig is het een doel van de uitvinding een werkwijze en een inrichting te verschaffen voor het impregneren 2q van een droge, bewegende stof met een fluïdum, waarbij de vorming van ingesloten luchtholten aanzienlijk wordt verminderd of opgeheven.
Een ander doel van de uitvinding is het verschaffen van een werkwijze en een inrichting voor het impregneren van een droge, bewegende vezelmat, waarbij de dichtheid, de gelijkmatigheid van de 35 vorming en de sterkte van de vezelmat aanzienlijk worden vergroot 80 0 0 9 50 » 4 7 als gevolg van een verminderde vorming van luchtholten in de mat.
Nog een ander doel van de uitvinding is het verschaffen van een werkwijze en een inrichting voor het volledig impregneren van een droge, bewegende stof met een eerste impregneervloeistof 5 op een doeltreffende en economische wijze.
Tenslotte is het een doel van de uitvinding een werkwijze en een inrichting te verschaffen , die in hoofdzaak: de moeilijkheden van de bekende stand van de techniek vermijden of opheffen.
Een inrichting, die voldoet aan deze en andere doeleinden, 10 bevat een houder voor het opnemen van een eerste impregneervloeistof.
Een transportinrichting, bijvoorbeeld een eerste transportband zonder einde, is verschaft voor het transporteren van de vezelmat in en uit de fluïdumhouder. Een reinigingsinrichting is direkt bovenstrooms van de impregneervloeistof aangebracht en drukt een 15 condenseerbaar gas door de droge stof direkt voorafgaande aan het in de impregneervloeistof bewegen van de vezelmat. De stof gaat vanuit de reinigingsinrichting in de vloeistof in hoofdzaak voordat condenseerbaar gas in de stof is gecondenseerd. De reiniginingsinrich-ting verschaft een drukverschil voor het condenseerbare gas over 2o de stof. Het condenseerbare gas is bij voorkeur stoom, dat direkt bij het in de betrekkelijk koele behandelingsvloeistog gaan van de stof, condenseert. Het condenseren van de stoom, wanneer de stof zich in de vloeistof bevindt, verschaft een voldoende vacuüm in de stof voor het daarin zuigen van de eerste impregneervloeistof voor 25 het volledig of nagenoeg volledig bevochtigen van de stof.
Bij voorkeursuitvoeringsvormen, bevat de reinigingsinrichting een eerste kamerdeel, dat is aangebracht aan de eerste zijde van de stof, en een tweede kamerdeel, dat is aangebracht aan de tweede zijde van de stof. Stoom wordt geleverd aan het eerste kamer-30 deel onder een eerste voorafbepaalde druk. Het tweede kamerdeel wordt op een tweede voorafbepaalde druk gehouden voor het vergemakkelijken van het verwijderen van lucht en overmaat stoom uit het werkgebied.
De tweede voorafbepaalde druk is bij voorkeur negatief met betrekking to de omgevingsatmosfeer en de eerste voorafbepaalde druk. De 35 eerste en tweede kamerdelen zijn bij voorkeur afgedicht met betrekking 80 0 0 9 50 8 tot de stof voor het zodoende tot een minimum "beperken van zowel het ontsnappen van stoom uit de reinigingsinrichting als het daarin komen van omgevingslucht.
Een eerste roldeel is bij voorkeur aangebracht dicht bij 5 de reinigingsinrichting, waarbij de stof tussen de eerste transportband zonder einde en het eerste roldeel wordt samengeperst. Een tweede roldeel kan zijn aangebracht benedenstrooms van het eerste roldeel voor het zodoende tegen het eerste roldeel drukken van de transportband.
10 De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin: fig. 1 een doorsnede is van de onderhavige inrichting, . .
fig. 2 een doorsnede is van een zijgedeelte van de inrichting van fig. 1 met inbegrip van de reinigingsinrichting met 15 de vezelmat, en ook een met onderbroken lijnen weergegeven wijziging, fig. 3 een zijaanzicht is van een gedeelte van de reinigingsinrichting van fig. 2, fig. 4 een zijaanzicht is van een ander gedeelte van de reinigingsinrichting van_fig. 2, 20 fig, 5 een aanzicht is volgens de lijn V-V in fig. U, fig. 6 een aanzicht is volgens de lijn VI-VI in fig. 3, en fig. 7 een aanzicht is volgens de lijn VII-VII in fig. 3, waarbij de overgang is weergegeven van een rechthoekige leiding naar 25 een cirkelvormige leiding.
De onderhavige werkwijze en inrichting zijn bestemd voor het bereiken van een grote mate van doelmatigheid van de "vloei-stof-voor-luchtuitwisseling" voor het nat-op-droog-impregneren van textielstoffen, en in het bijzonder zwaar wegende, niet geweven 30 vezelmatten op een wijze, die het weefsel niet waarneembaar verstoort, scheurt of breekt, en in aanzienlijke mate de hoeveelheid bevochtigingsmiddelen verkleint, de noodzaak opheft voor een uitrusting voor een sterk vacuüm en het aantal paren sterk uitpersende neeprollen vermindert, evenals de transportbanden,de pompen voor 35 het in kringloop voeren van vloeistoffen en roerorganen, enz, die 80 0 0 9 50 r * 9 anders nodig zijn.
Een "ideale'1 nat-op-droog-impregneerwerkwijze is een werkwijze, die lucht of andere gassen (meegnomen in de droge stof, die het impregneervat binnengaat) volledig vervangt door een behan-5 delingsvloeistof in een betrekkelijk korte tijd, dat wil zeggen in de orde van enkele seconden. De "ideale" werkwijze verstoort noch verwart de vezels in een mat noch verzwakt, scheurt of breekt de mat wanneer deze door de werkwijze beweegt. Hoewel wordt onderkend, dat elke feitelijke, echte werkwijze niet gauw de bij de ideale 1Q werkwijze beoogde volkomenheid bereikt, benaderen de onderhavige werkwijze en inrichting de ideale werkwijze doeltreffender en met eenvoudiger, goedkopere middelen dan elke andere bekende werkwijze en inrichting.
Hoewel de onderhavige werkwijze en inrichting kunnen wor-15 den gebruikt bij elke werkwijze, waarbij het nodig is een droge stof van natuurlijke of kunstmatige vezels te dompelen in een behandelingsvloeistof in een inrichting voor het impregneren, spoelen of wassen, worden zij hierna beschreven in samenhang met een representatieve katoenvezelbehandeling.
20 Onder verwijzing naar fig. 1 bevat een eerste uitvoerings vorm van de onderhavige inrichting, die bij voorkeur wordt gebruikt als een impregneerinrichting voor een droge, niet geweven mat, een langwerpige houder 10, voorzien van een bodemdeel 12 en van een paar eindwanden 1H,16. Een paar zijwanden (niet weergegeven) is verbonden 25 met zowel de eindwanden als het bodemdeel voor het vormen van een houder voor een fluïdum, welke houder aanzienlijk langer is dan breed.
Volgens de uitvinding kan het gewenst zijn een tegenstroming te verschaffen voor het fluïdum in de houder. Dienovereenkom-30 stig is de eindwand 14, die een voorwand vormt van de houder, lager in hoogte dan de andere eindwand 16, die de achterwand vormt van de houder. Wanneer de houder wordt voorzien van een fluïdum, stroomt dit eerder over de voorwand dan over de achterwand 16. De zijwanden (niet weergegeven) bevatten elk een bovenrand, die zich uit-35 strekt vanaf de bovenkant van de voorwand naar de bovenkant van de q η λ n qκλ 10 achterwand, zodat de bovenste fluïdumhoogte doeltreffend in de houder wordt opgenomen wanneer het fluïdum door zwaartekracht in een in hoofdzaak horizontale richting stroomt, die schuin naar beneden gaat naar de voorwand 1U.
5 Een van openingen voorziene transporteur 22 zonder einde bevat een band 2kt die in een gesloten baan beweegt om de langwerpige houder 10. Bij de in fig. 1 weergegeven inrichting, beweegt de band 2k over een aantal rollen 26, aangebracht onder en aan beide einden van de langwerpige houder. Een of meer van de rollen 26 zijn door IQ een passend drijfwerk (niet weergegeven) verbonden met een elektromotor (eveneens niet weergegeven) voor het verschaffen van een aandrijf kracht voor de band 2k. De band beweegt in het algemeen rechtsom, waarbij de band beweegt vanaf de voorwand 1¾ naar de achterwand 16 in de langwerpige houder.
15 Een reinigingsinrichting 100 is aangebracht bij een eerste einde van de houder voor het vanuit de mat verwijderen van de niet condenseerbare lucht met een condenseerbaar gas, zoals stoom. De mat wordt dan direkt getransporteerd in de impregneervloeistof, waar het condenseerbare gas condenseert voor het verschaffen van een 20 vacuüm in de mat. Het vacuüm zuigt de vloeistof in de mat voor het volledig of nagenoeg volledig bevochtigen van de mat.
De mat 50 wordt door de eerste transportband 2k in een doorgang gedragen, verschaft tussen een eerste kamerdeel 102 en een tweede kamerdeel 10¼ van de reinigingsinrichting 100. De doorgang 25 van de reinigingsinrichting 100 heeft een breedte, die in hoofdzaak gelijk is aan die van de mat, dat wil zeggen gewoonlijk 105 cm breed. De afstand tussen de eerste en tweede kamerdelen 102, 10^ van de reinigingsinrichting wordt bepaald door de dikte van de mat, en kan naar keuze worden veranderd.
30 Een van de kamerdelen 102,10U kan veerkrachtig zijn gemon teerd met betrekking tot het andere kamerdeel door een inrichting (niet weergegeven) voor het zodoende voorzichtig tegen het tweede kamerdeel drukken van het eerste kamerdeel voor het afdichten van de reinigingsinrichting met betrekking tot de mat. Het is echter 35 van belang, dat de reinigingsinrichting de mat niet verstoort noch 80 0 0 9 50 4 * 11 de beweging daarvan door de reinigingsinrichting.
Het eerste kamerdeel 102 heeft onder verwijzing naar de fig. U en 5» een rechthoekig raam, dat is gericht naar één zijde van de mat. Het raam bevat een bovendeel 106 en een bodemdeel 108, cj welke delen beide plaatvormig zijn en een in het algemeen glad oppervlak verschaffen voor het kamerdeel 102 voor aanligging tegen de vezelmat. Aanvullende delen 110 en 112 zijn aan weerszijden van de delen 10é,108 verschaft voor het zodoende voltooien van het plaatvormige raam van het kamerdeel 102.
Ίq Een opening, die wordt bepaald door de delen 106,112, verschaft een doorgang 11^ voor stoom, geleverd aan het kamerdeel 102 en in verbinding met de mat. Het kamerdeel 102 heeft onder verwijzing naar fig. 2, een in het algemeen driehoekige doorsnede voor het zodoende verschaffen van een inwendig volume, dat nabij de doorgang 11U is vergroot. Een toevoerpijp 116 is aangebracht in verbinding met het inwendige van het kamerdeel 102 voor het zodoende leveren van een voldoende hoeveelheid stoom onder een voorafbepaalde druk aan het kamerdeel.
Onder verwijzing naar fig. 5, kan het raam van het kamer-2q deel 102 zijn voorzien van afdichtingen van polytetrafluoretheen (PTFE), in het bijzonder langs zowel de ingangsrand als de uitgangs-rand van het raam. De afdichtingen 118,120 verschaffen een oppervlak met lage wrijving voor de mat of voor een bovenste luchtdoek of band (indien gebruikt), en helpen het ontsnappen te voorkomen van de 25 stoom door de doorgang van de reinigingsinrichting naar de omgevingslucht. Ook kunnen naar keuze afdichtdelen zijn aangebracht langs de zijden van het raam voor het tot een minimumbeperken van stoomver-lies bij de randen van de doorgang van de mat. Indien gewenst, kunnen de randen van de eerste en tweede kamerdelen ook aan elkaar zijn 30 afgedicht langs de zijden van de doorgang van de mat.
Het tweede kamerdeel 10^ (zie fig. 2), indien aangebracht, is grenzende aan het eerste kamerdeel 102 aan de andere zijde van de mat aangebracht. De transportband 2h zonder einde beweegt bij voorkeur om een buitenoppervlak van het tweede kamerdeel 10^, waarbij het 35 roldeel 26 is verschaft voor het transporteren van zowel de band als 80 0 0 9 50 12 de mat in de doorgang van de reinigingsinrichting.
Dienovereenkomstig kan het tweede kamerdeel 10U zijn voorzien van een omgekeerde gootvorm, zoals is weergegeven in de tekening. Andere gedaanten voor de eerste en tweede kamerdelen vallen 5 binnen het kader van de uitvinding, waarbij de kamerdelen op elke willeukeurige passende wijze kunnen zijn uitgevoerd in afhankelijkheid van de fysische gedaanten van de andere delen van de inrichting.
Onder verwijzing naar de fig. 3 en 6, heeft het tweede kamerdeel een rechthoekig raam, dat in constructie soortgelijk is aan het raam van het eerste kamerdeel 102. Een boven- en bodemraam-deel 122 en 12U werken samen met een paar zijdelen 126, 128 voor het verschaffen van een in het algemeen vlak oppervlak voor aanraking met de transportband of de mat. De raamdelen bepalen samen een doorgang 13^· voor het kamerdeel.
15 Bovenste en onderste polytetrafluoretheen (PTFE)-afidich tingen, 130,132 kunnen zijn voorzien voor het zodoende verschaffen van het oppervlak met lage wrijving voor het dragen van de transportband 2b. Verder helpen de polytetrafluoretheen-afdichtdelen 130,132 bij het voorkomen of verminderen van het ontsnappen van stoom uit 2o de reinigingsinrichting 100 naar de omgevingslucht. Eevenals bij het eerste kamerdeel, kunnen naar keuze afdichtdelen ook zijn aangebracht langs de zijde van het raam van het tweede kamerdeel voor het tot een minimu beperken van het in het tweede kamerdeel binnengaan van lucht.
25 Het tweede kamerdeel 10H heeft onder verwijzing naar fig. 2 een in het algemeen rechthoekige doorsnede nabij het raam en de doorgang 13^· De in het algemeen rechthoekige doorsnede ondergaat een verandering naar cirkelvormige leiding benedenstrooms van de doorgang 13^ (zie fig. 7). Op deze wijze kan het tweede kamerdeel 10H 30 in verbinding staan met een cirkelvormige leiding 1U0, die het vacuüm verschaft in het kamerdeel.
Onder verwijzing naar fig. 2 kan een draairol 150 of een ander pasend orgaan, zoals een leiplaat of goot (niet weergegeven) direkt bovenstrooms zijn aangebracht van de ingang naar de reini-35 gingsinrichting 100 voor het zodoende daarin leiden van de mat 50.
80 0 0 9 50 13 * 4
Op deze wijze kan de mat voorzichtig worden samengedrukt voor het zodoende verkleinen van de dikte van de mat voorafgaande aan het bewegen tussen de delen 118 en 130.
Verder kan het in bepaalde gevallen wenselijk zijn het 5 gebied van het drukverschil over de mat te beëindigen op een bepaalde afstand boven de ingang van de mat in de vloeistof. Dienovereenkomstig kan een goot of overbrengleiding (met onderbroken lijnen weergegeven), die zich uitstrekt in de machinerichting vanaf de reinigingsinrichting, zijn voorzien.
10 Het is essentieel, dat een waarneembaar condenseren van het condenseerbare gas niet optreedt bij aanwezigheid van een niet condenseerbaar gas (lucht). Derhalve dient de goot of overbrengleiding ( gevormd door de wanden 154, 156» weergegeven met onderbroken lijnen, en een onderste gedeelte van de kamerdelen 102,104) 15 voor het voorkomen van het in aanraking komen van de omgevingslucht met de mat 50, die het condenseerbare gas bevat.
In het geval, dat enig condenseerbaar gas toch zou condenseren in de goot of overbrengleiding. kan aanvullend condenseerbaar gas de goot of overbrengleiding binnengaan vanuit de reinigingsin-20 richting 100. Verder kan stoom worden toegevoegd aan de goot of overbrengleiding aan weerszijden van de mat door stoomtoevoerpijpen 158,160. Op deze wijze wordt hoewel de druk van het condenseerbare gas aan weerszijden van de mat benedenstrooms van de reinigingsinrichting gelijk kan zijn, het condenseerbare gas niet door niet con-25 denseerbaar gas verplaatst. Inplaats daarvan zuigt het condenseren van het condenseerbare gas aanvullend condenseerbaar gas of de im-pregneervloeistof in de mat.
Wanneer de mat 50 door de reinigingsinrichting is gegaan en is onderworpen aan het drukverschil voor het verplaatsen van het 30 niet condenseerbare gas (lucht) door het condenseerbare gas (stoom), kan de mat natuurlijk over enige afstand worden getransporteerd in een omgeving met condenseerbaar gas voorafgaande aan het feitelijk dompelen in de impregneervloeistof. Zolang de mat niet in een waarneembare mate wordt blootgesteld aan een niet condenseerbaar gas 35 tussen het reinigen en impregneren met de vloeistof, wordt de mat 80 0 0 9 50 1¼ geacht "direkt" in de vloeistof te worden gedompeld na te zijn onderworpen aan het drukverschil. Het verdient echter de voorkeur, dat de mat direkt vanaf de "blootstelling aan het drukverschil in de impregneervloeistof gaat voor het zodoende tot een minimum beperken 5 van de hoeveelheid volgens de uitvinding vereist condenseerbaar gas.
Bij andere uitvoeringsvormen van de inrichting, kan de transportband 2b worden weggelaten of kan een tweede transportband (niet weergegeven) aan de andere zijde van de mat zijn aangebracht. Indien twee transportbanden zijn aangebracht, kan de tweede trans-10 portband bewegen in de doorgang van de stoomreinigingsinrichting samen met de mat en de andere band. De tweede transportband kan ook in aanraking zijn met de vezelmat benedenstrooms van de reinigings-inrichting, bijvoorbeeld bij een van de rollen 28, aangebracht benedenstrooms van de reinigingsinrichting.
^5 De transportband 2b en een, indien aangebracht, tweede transportband zijn bij voorkeur voorzien van openingen voor het zodoende verschaffen van een verbinding tussen het eerste kamerdeel en het tweede kamerdeel, en het zodoende door zowel de mat als de ene of de twee banden in het tweede kamerdeel laten gaan van de 20 stoom.
Hoewel de onderhavige reinigingsinrichting kan worden gebruikt met een impregneerhouder zonder enige rollen in de houder, is het in het algemeen voordelig de mat onder althans een rol 28 in de houder te leiden. Verder kunnen bij bepaalde uitvoeringen 25 voordelen het gevolg zijn van het samenvoegen van de stoomreinigingsinrichting met een impregneer/spoelinrichting. Dienovereenkomstig wordt de uitvinding in fig. 1 weergegeven en hierna beschreven in samenhang met een aantal pers- en samenwerkende rollen.
Een aantal persrollen 28 kan zijn aangebracht in de houder 30 volgens een in hoofdzaak vlakke gedaante, waarbij elke rol 28 cilindrisch is en is voorzien van een as 3^, die dwars staat op de bewegingsrichting van de band 2b, Alle assen van de persrollen zijn evenwijdig aan zowel elkaar als het bodemdeel 12 van de houder. De assen 3^ zijn aan de twee einden gemonteerd in de zijwanden van 35 de houder, zodat elke persrol vrij kan draaien rond de betrokken as.
80 0 0 9 50 15
De band 2k transporteert een niet geweven mat 50 vanuit een voorafgaande fase in een vezelbehandelingswerkwijze, zoals een fase voor het vormen van een geconsolideerde mat, in de langwerpige houder via de reinigingsinrichting 100. De mat 50 wordt door de 5 gehele langwerpige houder gedragen op het bovenoppervlak van de band 2k, zodat de mat zich altijd boven de band bevindt.
Een antal enkelvoudige of samenwerkende rollen 30 is aangebracht in de houder volgens het in het algemeen vlakke gedaante op onderlinge afstanden afwisselend tussen de persollen 28. Elk 70 der samenwerkénde rollen 30 is cilindrisch en heeft een as 32, die dwars staat op de bewegingsrichting van de band 2k. De samenwerkende rollen zijn met de persrollen zodanig gericht, dat een bovenoppervlak van elk der samenwerkende rollen zich zowel tussen naburige persrollen bevindt als boven de onderoppervlakken daarvan.
75 De band 2k beweegt volgens een slingerende baan afwisse lend onder de persrollen en boven de samenwerkende rollen. Na het bewegen over het vooreinde 1¾ van de houder, draagt de band 2k de mat 50 onder de eerste persrol 28, waar de mat voorzichtig wordt samengeperst in een neep, bepaalt tussen de band en de rol. De 2o openingen van de barld maken het mogelijk, dat een groot gedeelte van het fluïdum, dat door de mat is geabsorbeerd, uit de mat kan worden geperst. In het algemeen vermindert de persrol 28 het bruto-fluïaumvolume, dat zich in de mat bevindt, van ongeveer 1/5 tot ongeveer 1/2 van het niet uitgeperste bruto natte fluïdumvolume, en 25 veeleer van ongeveer 1A tot ongeveer 1/3 zonder in waarneembare mate de samenhang van de niet geweven mat nadelig te beïnvloeden. Direkt nadat de mat voorbij de eerste persrol is gegaan, absorbeert de mat aanvullend fluïdum voor het vervangen van het gedurende het uitpersen verwijderde fluïdum.
30 Het bewegen van de mat 50 onder de eerste persrol 28 vermindert de doorsnededikte van de mat als gevolg van krachten, uitgeoefend door de band 2k in de richting naar de as 3^ van de persrol. Wanneer de band onder de persrol doorgaat, bestaat een trek-spanning, die over de gehele lengte van de band is verschaft, uit 35 raaklijn en radiale componenten, waarbij de radiale conroonent een 80 0 0 9 50 16 maximum waarde bereikt bij het onderste gedeelte van de persrol.
Het is derhalve bij het onderste gedeelte van de persrol, dat de mat de grootste samendrukking ondergaat tussen de band 2b en het oppervlak van de persrol 28. Nadat de mat tot voorbij het onderste 5 gedeelte van de persrol is gegaan, neemt de radiale component van de door de band op de mat uitgeoefende kracht, af. Radiale component van de kracht is gelijk aan 0 wanneer de mat niet langer in aanraking is met het oppervlak van de persrol.
Wanneer de mat door de band 2b wordt gedragen vanaf de 10 persrol 28 naar de naburige samenwerkende rol 30, kan de mat vrij fluïdum absorberen uit de langwerpige houder. De doorsnededikte van de mat neemt toe tot een maximum wanneer de mat volledig is verzadigd met het fluïdum.
Wanneer de mat wordt getransporteerd door de gehele 15 langwerpige houder, wordt de mat herhaaldelijk samengeperst tijdens het bewegen tussen een persrol en de transportband 2b. De mat kan fluïdum absorberen tussen het aantal met tussenpozen plaatsvindende samenpersingen, en wordt volledig verzadigd bij het bewegen tussen opeenvolgende persrollen.
20 Vanaf de laatste persrol wordt de mat door de band naar boven gedragen en over het achtereinde 16 van de houder naar een paar sterk uitpersende neeprollen Uo,k2, die het merendeel van het fluïdum uit de mat verwijderen voordat de mat de onderhavige inrichting verlaat. In het algemeen verwijderen de neeprollen in 25 afhankelijkheid van de volgende behandeling, waaraan de niet geweven mat wordt onderworpen, het fluïdum in de mat tot een hoogte van ongeveer 60% tot ongeveer 300¾ WPU, bij voorkeur van 80¾ tot ongeveer 150¾ WPU (hetgeen betekent 0,6 tot ongeveer 3 kg vloeistof per kg droge vezel in de mat, bij voorkeur van ongeveer 0,8 tot onge-30 veer 1,5 kg vloeistof per kg droge vezel in de mat).
Onder het nog steeds verwijzen naar fig. 1, ontvangt een opvangbak Uk, die zich onder zowel de langwerpige houder 10 als de transporteur 22 bevindt, het fluïdum, dat wordt verwijderd uit de mat door de neeprollen Uo,k2. Dit fluïdum wordt gehercirculeerd 35 naar de langwerpige houder via een pomp U6, een pomp 52 en een leidingstelsel 51, waarbij de afvoeronening 51 bij voorkeur dichter 80 0 0 9 50 π bij de achterwand 16 van de langwerpige houder 10 is geplaatst voor het versterken van de tegenstroming vanaf de achterwand 16 naar de voorwand 1U. Omdat de voorwand 1U van de langwerpige houder 10 lager is dan de achterwand 16, beweegt verse vloeistof, geleverd 5 door de opening 5U, ook in de richting, die tegengesteld is aan die van de bewegende mat in de houder 10. Dienovereenkomstig wordt een belangrijke tegenstroming verkregen, waarbij de mat geleidelijk wordt blootgesteld aan verser fluïdum wanneer de mat door de houder beweegt.
10 Indien de inrichting wordt gebruikt als een spoelinrich- ting voor een droge mat, kan verse spoelvloeistof aan de houder worden toegevoegd door een opening 52 teneinde in het algemeen in tegenstroom te zijn aan de richting van de matbeweging, en over te stromen in een goot 55, die direkt met de afvoer is verbonden 15 door zwaartekrachtsstroming, of ook met de inlaat van een pomp 53, waaruit de spoeluitstroming van de houder 10 naar de afvoer kan worden gepompt. Indien de inrichting wordt gebruikt als een impreg-neerinrichting voor het aanbrengen van een behandelingsvloeistof (zoals een bleek- of verfvloeistof), zijn de goot 55 en de pomp 53 20 niet nodig.
Hoewel bij voorkeur stoom wordt gebruikt als het compenseerbare gas, kunnen andere condenseerbare gassen worden gebruikt.
Het condenseerbare gas, geleverd door het eerste kamerdeel van de reinigingsinrichting, verplaatst de lucht (die wordt geacht een ^5 niet condenseerbaar gas te zijn ten behoeve van de onderhavige bespreking) in de mat. Het condenseerbare gas condenseert dan onmiddd-lijk bij het in de betrekkelijc koele impregneervloeistof bewegen van de vezelmat. Het condenseerbare gas moet condenseren wanneer de mat is gedompeld in de impregneervloeistof, omdat anders het 30 daaruit voortvloeiende vacuüm lucht zou doen terugkeren in de mat.
De terugkeer van lucht in de mat zou het insluiten van lucht tot gevolg hebben, evenals de vorming van ongewenste luchtholten, die barsten gedurende het water bewerken van de mat.
Het verdient zeer de voorkeur, dat een droge stof met het 35 condenseerbare gas wordt gereinigd direkt voorafgaande aan het eerste 80 0 0 9 50 18 dompelen van de stof in de vloeistof. Het is betrekkelijk moeilijk lucht of stoom door een bevochtigde stof te leiden in vergelijking met het gemak van het leiden van lucht of stoom door een droge stof.
Indien bijvoorbeeld een gewassen en gebleekte katoenmat wordt be- 5 vochtigd met water, zodat ongeveer 454 g katoenvezel ongeveer 2 505 g water per m van de mat bevatten, is ruwweg 10 maal de statische drukval nodig door de dikte van de mat voor het produceren van een gewenste gasstromingssnelheid door de mat. Gebleken is, dat helemaal geen lucht door de mat gaat totdat het drukverschil 10 over de mat, dat wil zeggen het statische drukverschil, zoals boven en beneden de mat gemeten, een belangrijke drempelhoogte overschrijdt.
Een redelijke luchtsnelheid, die in de orde is van 30-42 lineaire meter per minuut kan worden verkregen in een droge 15 katoenmat met een statische drukval, overeenkomende met ongeveer 12,25 kPa. Voor het verkrijgen van een vergelijkbare luchtsnelheid in een bevochtigde katoenmat, kan een drukval van ruwweg 122,5 kPa of meer nodig zijn.
Indien een droge mat van lucht wordt gereinigd met een 20 condenseerbaar gas, zoals volgens de aanvrage, kan een drukverschil van slechts ongeveer 2,45 kPa of minder nodig zijn over de mat voor het in voldoende mate verplaatsen van in hoofdzaak al het niet condenseerbare gas door het condenseerbare gas. Bij voorkeur wordt een voldoende drukverschil gehandhaafd over de mat , zodat de absolute 25 druk in de mat niet beneden de omgevingsatmosfeerdruk daalt. Het tweede kamerdeel dient voor het afvoeren van zowel de lucht als de overmaat stoom uit de mat voor het zodoende verwijderen van het warme, vochtige gasmengsel uit het werkgebied.
Het raamgedeelte van de eerste en tweede kamerdelen helpt 30 naast het voorkomen van het ontsnappen van stoom tot in de omgevingslucht, ook bij het voorkomen van een stroming van de omgevingslucht in het tweede kamerdeel, voorzien van het vacuüm. Voor het verder afdichten van de eerste en tweede kamerdelen verdient het de voorkeur de kamerdelen zodanig te plaatsen, dat dez eindigen in de 35 houder met vloeistof. Op deze wijze verdient het de voorkeur een 80 0 0 9 50 * «. 19 voorafbepaalde vloeistofhoogte te handhaven in de houder, en de eerste en tweede kamerdelen zodanig aan te brengen, dat deze zich in een betrekkelijk kleine mate uitstrekken in de vloeistof.
Zoals hiervoor beschreven, kan een goot of overbrengleiding zijn 5 aangebracht tussen de reinigingsinrichting en de hoogte van de vloeistof voor het zodoende handhaven van een omgeving met condenseer-baar gas om de mat. Op deze wijze wordt een verplaatsing van het condenseerbare gas door een niet condenseerbaar gas tot een minimum beperkt.
IQ Voor het op juiste verplaatsen van de niet condenseerbare lucht van een gebruikelijke vezelmat met een breedte van 105 cm, is berekend, dat ongeveer 0,097 tot 0,139 IBM stoomcondensaat nodig zijn per LBM droge vezelmat bij het verwarmen van de transportband en de vezel. Bij het condenseren voegt het stoomvolume dat de 15 lucht in de vezelmat vervangt, slechts ongeveer 0,00876 LBM condensaat toe per LM droge vezel. Het totale stoomcondensaat heeft echter de neiging het inpregneervloeistofbad op te warmen, bijvoorbeeld een alkalivloeistofbad, gedurende de werking van de inrichting.
Het totale stoomcondensaat komt overeen met ongeveer 10-15 gew.% 2o van 3e droge vezel of ongeveer 222-311 kJ per kg droge vezel, die door de alkaliimpregneerinrichting gaat. Berekend is, dat ongeveer 0,1+5 tot 0,68 kg verse alkali aanvul vloei stof moet worden toegevoegd aan de alkali-impregneerinrichting voor. elke 0,1+5 kg droge vezel, die door de impregneerinrichting gaat.
25 Verder is berekend, dat de temperatuur van het alkalibad langzaam stijgt tot een maximum evenwichtswaarde, die ruwweg 19°C tot 60°C boven de ingangstemperatuur is van de aanvulvloeistof, aannemende dat geen warmteverliezen vanuit de alkali-impregneer-inrichting plaatsvinden. Omdat warmteverliezen echter optreden vanaf 30 de wanden van de alkali-impregneerinrichting, in het bijzonder wanneer de temperatuur van het alkalibad toeneemt, is te verwachten, dat de feitelijk temperatuurstijging van het vloeistofbad aanzienlijk minder is dan de geïsoleerde temperatuurstijging van 19°C tot 60°C, zoals hiervoor hypotetisch berekend.
35 Als gevolg van de warmte, toegevoegd aan de impregneer- 80 0 0 9 50 20 vloeistof, en als gevolg van de voorkeur tot onmiddellijk condenseren van de stoom tij het in de vloeistof gaan van de vezelmat, verdient het de voorkeur de vloeistofhouder zodanig uit te voeren, dat deze voldoende warmte accumulatievermogen heeft. In het ideale 5 geval moet de vloeistofhouder opmeen voorkeurstemperatuurshoogte "blijven, zelfs wanneer warmte wordt toegevoegd aan de vloeistof door het condenseerbare gas. Verschillende inrichtingen en uitvoeringen kunnen worden egbruikt voor het, indien nodig, uit de vloeistof verwijderen van de overmaat warmte.
1Q Verder is de totale hoeveelheid stoom, die in de afvoer- leiding gaat, berekend als liggende tussen een theoretische minimum waarde van 0 en een geschatte waarde van 0,0351 LBM of meer stoom per LBM droge vezel. Dienovereenkomstig wordt de hoeveelheid stoom-verlies berekend als een zeer kleine hoeveelheid in de orde van ^5 ongeveer 0,35 stoom per minuut. Het kan wenselijk zijn de stoom in de afvoerleiding te condenseren ου een bepaald punt benedenstrooms van het tweede kamerdeel.
Samenvattend beschrijft dus de aanvrage een inrichting en een werkwijze voor het impregneren van een onafgebroken bewegend 20 stofsamenstel van textielvezels (bijvoorbeeld geweven en gebreide stoffen, natuurlijke en kunstmatige vezels, niet geweven vliezen of matten), waarbij een stoom/luchtreinigingsinrichting wordt gebruikt voor het reinigen van alle lucht, of het grootste gedeelte daarvan, in de lege ruimten in en tussen de vezels van een in hoofdzaak 25 droge stof op een zodanige wijze, dat gasvormige stoom, in hoofdzaak onder atmosferische omgevingsdruk, alle lege ruimten, die voorheen werden ingenomen door de lucht, of het grootste gedeelte daafvan, vult. De stoom/luchtreinigingsinrichting kan bij voorkeur bestaan uit een stoomtoevoerdrukkamer, die naast êén eindvlak (bijvoorbeeld 30 het boveneindvlak) is geplaatst van de stof. De stoom/luchtreinigings-inrichting kan ook naar keuze een afvoerdrukkamer bevatten (voor het verwijderen van lucht en overmaat reinigingsstoom), die naast het andere eindvlak (bijvoorbeeld het bodemeindvlak) kan zijn geplaatst van het doek en tegenover de toevoerdrukkamer.
35 Stoomdruk, die wordt geleverd aan de stoomtoevoerdrukkamer 80 0 0 9 50 21 voor het reinigen van de lucht uit de stof, is een hetrekkelijk kleine verschilwaarde boven de atmosferische omgevingsdruk, bijvoorbeeld minder dan 10$ boven en bij voorkeur minder dan 1,0 $ boven de atmosferische omgevingsdruk. De afvoerdruk (vacuüm) 5 geplaatst op de afvoerdrukkamer (indien toegepast) is een betrekkelijk kleine verschilwaarde beneden de atmosferische druk, bijvoorbeeld minder dan 10$ beneden en bij voorkeur minder dan 1,0 $ beneden de atmosferische omgevingsdruk.
De stoom/luchtreinigingsinrichting of een verlenging 10 daarvan moet dicht aan het impregneervloeistofbad grenzende zodanig zijnaangebracht, dat de gasvormige stoom, die de lege ruimten in en tussen de vezels van de stof inneemt, deze lege ruimten volledig vult tot aan het moment, dat de stof wordt ondergedompeld in het behandelingsvloeistofbad. Dienovereenkomstig kan de stof bewegen Ij door een goot of overbrengleiding indien de reinigingsinrichting zich niet tot direkt grenzende aan of in de impregneervloeistof uitstrekt. Het impregneervat kan elke gewenste behandelingsvloeistof bevatten voor het impregneren van het met stoom gevulde doek, dat dan uit het impregneervat naar buiten komt.
20 Inrichtingen kunnen zijn voorzien voor het handhaven van het impregneervloeistofbad op een temperatuur, die voldoende beneden die van de verzadigingstemperatuur (dus condensatie) ligt van een in hoofdzaak 100$ stoomatmosfeer bij in hoofdzaak de atmosferische omgevingsdruk (dat wil zeggen de atmosferische omgevings-25 druk plus de kleine hydrostatische druk van het inpregneervloeistof-bad, dat het doek omgeeft, wanneer dit door het impregneervloeistofbad gaat). De inrichtingen voor het handhaven van de vloeistoftemperatuur op een voldoende lage hoogte, kunnen bestaan uit in voldoende mate blootgestelde, niet geïsoleerde oppervlaktegebieden van de 30 wanden van het impregneerbadvat voor het verspreiden van de warmte, vrijgemaakt door de condensatie van de reinigingsstoom,(gecondenseerd in het doek en op de bijbehorende doektransportbanden) op een temperatuur shoogte , die voldoende laag is voor het handhaven van een voldoende snelle stoomcondenstie bij het ondergedompelde tussenvlak 35 tussen de hete verzadigde stoom en de wat koelere impregneervloeistof, 80 0 0 9 50 22 die het ondergedompelde doek omgeeft.
Hoewel het in het algemeen niet nodig behoeft te zijn, kunnen aanvullende warmtewisselingsoppervlaktegebieden zijn verschaft buiten het impregneervat voor het aanvullend koelen van 5 de impregneervloeistof. Deze aanvullende, uitwendige warmtewisselaar kan uitsluitend worden gebruikt voor het koelen van de impregneervloeistof, vlak voordat deze in het impregneervat wordt gedoseerd, of kan deel uitmaken van een hercirculatiestels voor het vloeistof-bad. Behalve echter 3P gevallen, waarin het gewenst is een aanzienlijk 10 lagere temperatuur te handhaven in het grootste gedeelte van de impregneervloeistof (bijvoorbeeld om de chemische stabiliteit te handhaven van het vloeistofbad in de impregneerinrichting), is het blootgestelde wandoppervlaktegebied van op juiste wijze ontworpen impregneervaten vervaardigd uit staal en roestvrijstaal, voldoende 15 voor het verspreiden van de warmte, afgegeven door de betrekkelijk kleine hoeveelheid stoom, gecondenseerd per massa-eenheid van de verse impregneervloeistof, verbruikt in een nat-op-droog-impregneer-werkwijze.
Dienovereenkomstig wordt de onderhavige werkwijze bij 20 in hoofdzaak atmosferische druk uitgevoerd, dat wil zeggen bij ongeveer 98 kPa, gelijk aan de absolute hydrostatische druk van een waterkolom met een diepte van ongeveer 1 meter. Bij de stoom/ luchtreinigingsinrichting wordt gebruik gemaakt van een toevoer-drukkamer met een in hoofdzaak 100$ stoomatmosfeer, waarin de stoom-25 toevoerdruk betrekkelijk laag is ( ongeveer + 0,25 kpA boven de atmosferische druk). De stoomtoevoerdrukkamer kan bij voorkeur samenwerken met een bijbehorende, naar keuze toegepaste stoom/luchtafvoer-drukkamer. De stoom/luchtafvoerdrukkamer is bevestigd aan een af-voerventilator, die een kleine negatieve druk kan ontwikkelen (dat 30 wil zeggen een klein vacuüm beneden de atmosferische druk,) van ongeveer 0,25 kPa beneden de atmosferische druk. Derhalve wordt de stof blootgesteld aan een atmosfeer van 100$ lucht bij atmosferische druk (ongeveer 1 meter water absoluut) voordat het doek de stoom/luchtreinigingsinrichting binnengaat.
35 Bij het binnengaan van de stoom/luchtrenigingsinrichting, 80 0 0 9 50 23 wordt een (bovenste) eindvlak van het doek blootgesteld aan een in hoofdzaak 100% stoomatmosfeer in de stoomtoevoerdrukkamer onder een positieve druk van ongeveer 0,25 kPa boven de atmosferische druk. Tegelijkertijd kan het andere (bodem) eindvlak van het doek 5 zijn blootgesteld aan de negatieve druk van ongeveer 0,25 kPa beneden de atmosferische druk voor een naar keuze toegepaste afvoerdruk-kamer voor het verwijderen van overmaat stoom. Op deze wijze wordt alle of in hoofdzaak alle lucht verwijderd (gereinigd) uit de lege ruimten in en tussen de vezels van de droge stof wanneer deze door 10 de stoom/luchtreinigingsinrichting gaat.
De doekuitlaatpoort uit de stoom/luchtreinigingsinrichting of een verlenging daarvan, is zodanig ontworpen en dicht bij het oppervlak van het impregneervloeistofbad geplaatst, dat het doek volledig vrij van lucht direkt vanuit de stoom/luchtreinigingsinrich-15 ting of een verlengende goot of overbrengleiding daarvan, gaat in en tot onder het oppervlak van de impregneervloeistof, in hoofdzaak zonder enige tussentijdse blootstelling aan de omgevingsluchtatmosfeer. Bij een dergelijk dicht plaatsen van de doekuitlaatpoort of een verlengende overbrengleiding of goot van de stoom/luchtreinigings-20 inrichting, bij (of gedompeld onder) het oppervlak van de impregneervloeistof en met het gebruik van een kleine positieve druk (van ongeveer + 0,25 kPa boven de atmosferische druk) in de stoomtoevoer-drukkamer, is de werkwijze voldoende voor het voorkomen van het terug in de lege ruimten van het doek stromen van de omgevings-25 temperatuurlucht hetgeen voortijdig koelen en condenseren zou veroazaken van de gasvormige stoom, die zich in het doek bevindt. Derhalve is het doek nog gevuld met gasvormige stoom en vrij van lucht wanneer het de stoom/luchtreinigingsinrichting verlaat en beneden het oppervlak wordt gedompeld van het impregneervloeistof-30 bad. De absolute druk, uitgeoefend tegen het met stoom gevulde doek wanneer dit onder het oppervlak van het vloeistofbad beweegt, is in hoofdzaak gelijk aan de atmosferische omgevingsdruk plus de kleine hydrostatische druk, toegevoegd door de diepte van het vloeistofbad, dat het ondergedompelde doek omgeeft.
35 Wanneer de werkwijze wordt uitgevoerd bij in hoofdzaak 80 0 0 9 50 2h de atmosferische omgevingsdruk met de zeer kleine aanvullende stoomdrukken en hydrostatische drukken, wordt een verder hegrip van het belang van de hiervoor bepaalde omstandigheden duidelijker door het beschouwen van de verzadigingsdrukken van 100¾ verzadigde 5 stoom bij verschillende temperaturen. De verzadigingsdrukken (of dampdrukken) van verzadigde stoom bij verschillende temperaturen kan worden afgeleid uit genormaliseerde stoomtabellen voor het verduidelijken van de betrekkelijk mogelijke vacuums, die ter plaatse in het doek kunnen worden opgewekt wanneer de hete gasvormige 10 stoom wordt gekoeld en gecondenseerd door de betrekkelijk koele impregneervloeistof, die het ondergedompelde doek omgeeft. Zoals duidelijk is bij een bestudering van de verzadigingsdrukken is de uitwerking van de temperatuur op de verzadigings (dus condenstie) druk van 100¾ stoom, zeer aanzienlijk. Indien bijvoorbeeld de tem-15 peratuur van het impregneerbad, dat het doek omgeeft, boven de 82°C uitstijgt, blijft de dampdruk van verzadigde stoom boven 1+9 kPa. Indien echter de temperatuur van het impregneervloeistofbad op 60°C of lager wordt gehouden, daalt de dampdruk van verzadigde stoom tot 20 kPa of minder. Met andere woorden kan bij 82°C een 20 hypotetisch vacuüm worden opgewekt van slechts (98-^9)=1+8,9¾ van het absolute vacuüm door het condenseren van stoom voor het in de mat zuigen van impregneervloeistof. Bij 38°C, is het door de condenserende stoom opgewekte vacuüm gelijk aan (98-6,1+)=93,5¾ van het maximaal mogelijke absolute vacuüm. Derhalve worden hypotetische 25 condensatietemperaturen boven de 82°C minder wenselijk geacht, waarbij hypotetische condensatietemperaturen beneden de 60°C de voorkeur verdienen.
Omdat het impregneervloeistofbad, dat het met stoom gevulde doek omgeeft, zich in hoofdzaak onder 98 kPa bevindt, stroomt de 30 impregneervloeistof gunstiger in het doek voor het vullen van de lege ruimten daarin wanneer de stoom dan condenseert tot vloeibaar water. Het volume van 0,1*5 kg verzadigde stoom bij 98 kPa is gelijk 3 aan 0,7 m . Nadat deze stoom condenseert tot verzadigd vloeibaar water bij bijvoorbeeld 6o°C, is het volume van 0,1*5 kg stoomconden-
O
35 saat slechts gelijk aan 0,000l* m , Derhalve is de volumeverhouding 80 0 0 9 50 25 van verzadigde stoomdamp bij 10Q°C, gedeeld door het volume van verzadigde stocancondensaatvloeistof bij 60°C gelijk aan 0,7/0,0004= 1644/1. Derhalve is het volume, ingenomen door een bepaalde hoeveelheid stoomcondensaat, verwaarloosbaar in vergelijking met het volume, ^ ingenomen door dezelfde hoeveelheid als verzadigde -stoomdamp. Verder is derhalve de lege ruimte in het doek, welke ruimte gemakkelijk en direkt kan worden gevuld door de impregneervloeistof, evenredig aan het stoomvolume, dat kan worden gecondenseerd in het doek nadat dit onder het oppervlak van de behandelingsvloeistof is gedompeld.
10 Verder neemt de nselheid waarmee stoom kan worden gecondenseerd toe bij een verlaging van de verzadigingsdrukken.
Van belang is, dat een vermindering van de verzadigingsdruk sterk afhankelijk is van een vermindering van de verzadigings (dus condensatie) temperatuur, dat wil in dit geval zeggen de temperatuur 15 van het impregneervloeistofbad. Tenslotte is de temperatuur van de impregneervloeistof afhankelijk van de snelheid waarmee warmte wordt toegevoegd (door de condenserende stoom) en door de mogelijkheid van de impregneervloeistof tot absorberen en verspreiden van deze warmte door warmteoverdraagoppervlakken van de impregneervatwanden, 20 toegevoegde warmtewisselaaroppervlakken en vloeistofbadverdamping naar de atmosfeer. Voor het handhaven van een voldoende warmte-accumulatievermogen in het impregneervloeistofbad voor het handhaven van een temperatuur van bijvoorbeeld 6o°C of lager, kunnen dus warmtewisselaaroppervlakken, indien nodig, worden toegevoegd voor 25 het koelen van het impregneerbad in de onderhavige inrichting.
Tijdens bedrijf wordt het droge doek getransporteerd naar de reinigingsinrichting, waar het condenseerbare gas door het doek wordt gedreven als gevolg van een drukverschil over de matdikte. Het condenseerbare gas verplaatst het niet condenseerbare gas (lucht) 30 in het doek. Het doek wordt dan direkt getransporteerd in een hoeveelheid van een eerste impregneervloeistof, waar het condenseerbare gas wordt gecondenseerd. De condensatie van het gas wekt een vacuüm op voor het in het doek zuigen van de impregneervloeistof en derhalve het bevochtigen van het doek.
35 Het doek wordt dan bij voorkeur door een eerste transportband 80 0 0 9 50 26 onder en over een aantal rollen gedragen, waar het doek voorzichtig wordt samengeperst en vrij gegeven op een herhalende wijze. Op deze manier wordt de impregneervloeistof herhaaldelijk in het doek gewisseld, hetgeen helpt bij het verder bevochtigen van het doek, 5 en in bepaalde gevallen ook helpt bij het overdragen van warmte vanuit het stoom-vloeistoftussenvlak in de hoofdmassa van het impreg-neervloeistofbad.
Bij de onderhavige inrichting en werkwijze is een bijzondere benadering gevolgd met betrekking tot het vraagstuk, dat samen-hangt met ingesloten lucht in doeken in de nat-op-droog-impregneer-fasen. Door toepassing van een betrekkelijk klein drukverschil kan een condenseerbaar gas, in het bijzonder stoom, worden gebruikt voor het vervangen van een niet-condenseerbaar gas, lucht, voor het zodoende opheffen of sterk verminderen van de lastige uitwerking van 15 ingesloten lucht in de doeken.
Het gebruik van het condenseerbare gas vereist niet het gebruik van kostbare bevochtigingsmiddelen. Verder behoeft de baanlengte van de vezelmat in de eerste impregneerhouder niet bovenmatig te worden verlengd op een kostbare en soms onpraktische 20 wij ze.
Als een gevolg van de betrekkelijk goedkope behandeling van het doek in de droge toestand daarvan, wordt dienovereenkomstig de mogelijkheid van het met de eerste impregneervloeistof volledig bevochtigen van het doek, aanzienlijk vergroot.
25 Het is duidelijk, dat veranderingen en verbeteringen kunnen worden aangebracht zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
800 0 9 50

Claims (16)

1. Inrichting voor het met vloeistof impregneren van een droog, bewegend doek, gekenmerkt door een houder voor het opnemen van een hoeveelheid van de vloeistof, door middelen voor het in en 5 uit de houder transporteren van het doek, en door reinigingsmiddelen voor het drijven van een condenseerbaar gas door het droge doek direkt voorafgaande aan het in de hoeveelheid vloeistof gaan daarvan, welke reinigingsmiddelen zowel eerste kamermiddelen bevatten voor het in verbinding brengen van het condenseerbare gas met een 10 zijde van het droge doek, als middelen voor het verschaffen van een drukverschil voor het doek, welke middelen een middel bevatten voor het in hoofdzaak afdichten van het droge doek met betrekking tot de eerste kamermiddelen.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat 15 het condenseerbare gas bestaat uit stoom, waarbij de eerste kamermiddelen een eerste kamerdeel bevatten, aangebracht aan een eerste zijde van het doek, en de stoom aan het eerste kamerdeel wordt geleverd onder een eerste voorafbepaalde druk.
3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat 2o de reinigingsmiddelen een tweede kamerdeel bevatten, aangebracht aan de tweede zijde van het doek in hoofdzaak tegenover het eerste kamerdeel, waarbij lucht en overmaat stoom uit het doek worden verwijderd door het tweede kamerdeel onder een tweede voorafbepaalde druk.
25 U. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de eerste en tweede kamerdelen zodanig zijn uitgevoerd, dat zij een doorgang bepalen, die zich in hoofdzaak over de gehele breedte van het doek en in de machinerichting uitstrekt, waarbij het doek door deze doorgang van de reinigingsmiddelen beweegt. 30 5· Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de middelen voor het in en uit de houder transporteren van het doek een eerste, van openingen voorziene transportband zonder einde bevatten, die het doek door de houder draagt.
6. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat 35 de middelen voor het transporteren van het doek een eerste rol in de 80 0 0 9 50 houder bevatten, waarbij het doek onder de eerste rol doorgaat tijdens het zich in de hoeveelheid vloeistof bevinden daarvan.
7. Inrichting volgens conclusie 1+, net het kenmerk, dat middelen zijn aangebracht voor het afdichten van de reinigingsmid- 5 delen met betrekking tot het doek, welke middelen eerste en tweede afdichtdelen bevatten, aangebracht bij de doorgang, welke eerste en tweede afdichtdelen aan weerszijden van het doek liggen.
8. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat middelen zijn aangebracht voor het handhaven voor een condenseerbare 10 gasomgeving om het doek tussen de reinigingsmiddelen en de ingang van het doek in de hoeveelheid vloeistof.
9. Werkwijze voor het met vloeistof impregneren van een droog, bewegend doek, gekenmerkt door de stappen van het leiden van het doek naar een houder met vloeistof, het leveren van een conden- ^ seerbaar gas aan een eerste kamer aan een eerste zijde van het doek direkt bovenstrooms van de vloeistof, het onder druk plaatsen van de eerste kamer met betrekking tot de atmosferische omgevingsdruk voor het verschaffen van een in hoofdzaak regelmatig drukverschil door het doek over de gehele eerste opening van de eerste kamer bij 20 bet doek, het in hoofdzaak afdichten van de eerste opening van de eerste kamer met betrekking tot het doek, het verplaatsen van een niet condenseerbaar gas in het doek door het condenseerbare gas van de eerste kamer, het direkt dompelen van het doek in de vloeistof van de houder voor het condenseren van het condenseerbare gas in het 25 doek, en het leiden van het doek uit de vloeistof van de houder.
10. Werkwijze volgens conclusie 9S gekenmerkt door het verwijderen van het niet condenseerbare gas en de overmaat condenseerbaar gas uit het doek met een tweede kamer aan een tweede zijde van het doek welke tweede kamer zich in hoofdzaak tegenover en ^ grenzende aan de eerste kamer bevindt.
11. Werkwijze volgens conclusie 9» met het kenmerk, dat het drukverschil over het doek niet meer is dan 9>8 kPa.
12. Werkwijze volgens conclusie 9» met het kenmerk,dat het drukverschil over het doek niet meer is dan 1 kPa.
13. Werkwijze volgens conclusie 9, met het kenmerk,dat 800 0 9 50 het condenseerbare gas aan de eerste kamer wordt geleverd onder een positieve druk van althans 0,12 kPa. 1U. Werkwijze volgens conclusie 10, gekenmerkt door het in hoofdzaak afdichten van de tweede kamer met betrekking tot het 5 doek.
15· Werkwijze volgens conclusie 9S met het kenmerk, dat het condenseerbare gas bestaat uit stoom.
16. Werkwijze volgens conclusie 9» gekenmerkt door het handhaven van een condenseerbare gasomgeving om het doek tussen 10 het verplaatsen van het niet condenseerbare gas en het in de vloeistof dompelen van het doek.
17· Inrichting in hoofdzaak zoals in de beschrijving beschreven en in de tekening weergegeven.
18. Werkwijze in hoofdzaak zoals in de beschrijving 15 beschreven en in de tekening weergegeven. 80 0 0 9 50
NLAANVRAGE8000950,A 1979-03-28 1980-02-15 Inrichting voor het met vloeistof impregneren van textielmateriaal. NL177928C (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US2453379 1979-03-28
US06/024,533 US4231129A (en) 1979-03-28 1979-03-28 Apparatus and method for impregnating a dry fiber batt

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL8000950A true NL8000950A (nl) 1980-09-30
NL177928B NL177928B (nl) 1985-07-16
NL177928C NL177928C (nl) 1985-12-16

Family

ID=21821088

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NLAANVRAGE8000950,A NL177928C (nl) 1979-03-28 1980-02-15 Inrichting voor het met vloeistof impregneren van textielmateriaal.

Country Status (10)

Country Link
US (1) US4231129A (nl)
JP (1) JPS5855265B2 (nl)
CA (1) CA1131414A (nl)
CH (1) CH635717B (nl)
DE (1) DE3007140A1 (nl)
FR (1) FR2452542A1 (nl)
GB (1) GB2045298B (nl)
IT (1) IT1130556B (nl)
MX (1) MX150111A (nl)
NL (1) NL177928C (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN113026131A (zh) * 2021-02-08 2021-06-25 袁婷 一种锦纶纤维制造装置

Families Citing this family (55)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE2950014A1 (de) * 1979-12-12 1981-06-19 Bayer Ag, 5090 Leverkusen Verfahren und vorrichtung fuer einen waschprozess im anschluss an das spinnen von chemiefasern
US5145527A (en) * 1982-04-09 1992-09-08 Owens-Corning Fiberglas Corporation Apparatus for applying foamed treating liquor
FI71966C (fi) * 1983-11-22 1987-03-09 Myllykoski Oy Foerfarande och anordning foer fuktning av en pappersbana.
JPH0426856Y2 (nl) * 1985-09-06 1992-06-26
DE4211055C2 (de) * 1992-04-02 1997-01-23 Kuesters Eduard Maschf Breitwaschmaschine zum kontinuierlichen Waschen eines bahnförmigen textilen Gewebes
US5456869A (en) * 1993-12-08 1995-10-10 May Coating Technologies, Inc. Deckle piston compression and adjustment mechanism
US5917118A (en) * 1997-12-19 1999-06-29 Shelby Yarn Company Apparatus and process for continuous dyeing of fiber
US7743644B2 (en) * 2003-10-21 2010-06-29 Owens Corning Intellectual Capital, Llc Method for determining density of insulation
US8417374B2 (en) 2004-04-19 2013-04-09 Curt G. Joa, Inc. Method and apparatus for changing speed or direction of an article
US7703599B2 (en) 2004-04-19 2010-04-27 Curt G. Joa, Inc. Method and apparatus for reversing direction of an article
US20050230037A1 (en) 2004-04-20 2005-10-20 Curt G. Joa, Inc. Staggered cutting knife
US7708849B2 (en) 2004-04-20 2010-05-04 Curt G. Joa, Inc. Apparatus and method for cutting elastic strands between layers of carrier webs
US7638014B2 (en) 2004-05-21 2009-12-29 Curt G. Joa, Inc. Method of producing a pants-type diaper
US7752889B2 (en) * 2004-10-20 2010-07-13 OCIC Intellectual Capital, LLC Apparatus and method for determining density of insulation
US7811403B2 (en) 2005-03-09 2010-10-12 Curt G. Joa, Inc. Transverse tab application method and apparatus
US8007484B2 (en) 2005-04-01 2011-08-30 Curt G. Joa, Inc. Pants type product and method of making the same
US20060265867A1 (en) * 2005-05-31 2006-11-30 Curt G. Joa, Inc. Use of ultrasonic horn to mechanically secure hooks to a smooth material web
US7770712B2 (en) 2006-02-17 2010-08-10 Curt G. Joa, Inc. Article transfer and placement apparatus with active puck
US8016972B2 (en) 2007-05-09 2011-09-13 Curt G. Joa, Inc. Methods and apparatus for application of nested zero waste ear to traveling web
US8172977B2 (en) 2009-04-06 2012-05-08 Curt G. Joa, Inc. Methods and apparatus for application of nested zero waste ear to traveling web
US9622918B2 (en) 2006-05-18 2017-04-18 Curt G. Joe, Inc. Methods and apparatus for application of nested zero waste ear to traveling web
US7780052B2 (en) 2006-05-18 2010-08-24 Curt G. Joa, Inc. Trim removal system
US10456302B2 (en) 2006-05-18 2019-10-29 Curt G. Joa, Inc. Methods and apparatus for application of nested zero waste ear to traveling web
US9433538B2 (en) 2006-05-18 2016-09-06 Curt G. Joa, Inc. Methods and apparatus for application of nested zero waste ear to traveling web and formation of articles using a dual cut slip unit
US9550306B2 (en) 2007-02-21 2017-01-24 Curt G. Joa, Inc. Single transfer insert placement and apparatus with cross-direction insert placement control
CA2622049C (en) 2007-02-21 2015-04-21 Curt G. Joa, Inc. Single transfer insert placement method and apparatus
US9944487B2 (en) 2007-02-21 2018-04-17 Curt G. Joa, Inc. Single transfer insert placement method and apparatus
US9387131B2 (en) 2007-07-20 2016-07-12 Curt G. Joa, Inc. Apparatus and method for minimizing waste and improving quality and production in web processing operations by automated threading and re-threading of web materials
US8398793B2 (en) 2007-07-20 2013-03-19 Curt G. Joa, Inc. Apparatus and method for minimizing waste and improving quality and production in web processing operations
US8182624B2 (en) 2008-03-12 2012-05-22 Curt G. Joa, Inc. Registered stretch laminate and methods for forming a registered stretch laminate
US8673098B2 (en) 2009-10-28 2014-03-18 Curt G. Joa, Inc. Method and apparatus for stretching segmented stretchable film and application of the segmented film to a moving web
US9089453B2 (en) 2009-12-30 2015-07-28 Curt G. Joa, Inc. Method for producing absorbent article with stretch film side panel and application of intermittent discrete components of an absorbent article
US8460495B2 (en) 2009-12-30 2013-06-11 Curt G. Joa, Inc. Method for producing absorbent article with stretch film side panel and application of intermittent discrete components of an absorbent article
US8663411B2 (en) 2010-06-07 2014-03-04 Curt G. Joa, Inc. Apparatus and method for forming a pant-type diaper with refastenable side seams
US9603752B2 (en) 2010-08-05 2017-03-28 Curt G. Joa, Inc. Apparatus and method for minimizing waste and improving quality and production in web processing operations by automatic cuff defect correction
US9566193B2 (en) 2011-02-25 2017-02-14 Curt G. Joa, Inc. Methods and apparatus for forming disposable products at high speeds with small machine footprint
US8656817B2 (en) 2011-03-09 2014-02-25 Curt G. Joa Multi-profile die cutting assembly
USD684613S1 (en) 2011-04-14 2013-06-18 Curt G. Joa, Inc. Sliding guard structure
US8820380B2 (en) 2011-07-21 2014-09-02 Curt G. Joa, Inc. Differential speed shafted machines and uses therefor, including discontinuous and continuous side by side bonding
EP2628472B1 (en) 2012-02-20 2016-01-13 Curt G. Joa, Inc. Method of forming bonds between discrete components of disposable articles
US9908739B2 (en) 2012-04-24 2018-03-06 Curt G. Joa, Inc. Apparatus and method for applying parallel flared elastics to disposable products and disposable products containing parallel flared elastics
CN104141209A (zh) * 2013-05-07 2014-11-12 昆山瑞恒峰技术咨询有限公司 一种密封式负压布料染色装置
US9283683B2 (en) 2013-07-24 2016-03-15 Curt G. Joa, Inc. Ventilated vacuum commutation structures
USD703712S1 (en) 2013-08-23 2014-04-29 Curt G. Joa, Inc. Ventilated vacuum commutation structure
USD703247S1 (en) 2013-08-23 2014-04-22 Curt G. Joa, Inc. Ventilated vacuum commutation structure
USD703711S1 (en) 2013-08-23 2014-04-29 Curt G. Joa, Inc. Ventilated vacuum communication structure
USD703248S1 (en) 2013-08-23 2014-04-22 Curt G. Joa, Inc. Ventilated vacuum commutation structure
USD704237S1 (en) 2013-08-23 2014-05-06 Curt G. Joa, Inc. Ventilated vacuum commutation structure
US9289329B1 (en) 2013-12-05 2016-03-22 Curt G. Joa, Inc. Method for producing pant type diapers
CN104674534B (zh) * 2015-02-13 2016-08-24 无锡星卫星机械科技有限公司 连续蒸烫机用抽湿装置
PL3325387T3 (pl) 2015-07-24 2022-06-20 Curt G. Joa, Inc. Urządzenie do komutacji próżniowej oraz sposoby
ITUA20163921A1 (it) * 2016-05-30 2017-11-30 Mayer Textilmaschf Apparecchiatura multifunzionale per la tintura in continuo di catene di ordito per tessuti.
US11737930B2 (en) 2020-02-27 2023-08-29 Curt G. Joa, Inc. Configurable single transfer insert placement method and apparatus
CN111764075B (zh) * 2020-06-20 2021-05-25 苏州吴坤纺织品有限公司 一种纺织面料用上色设备
CN115449976B (zh) * 2022-08-19 2023-09-26 杭州青云新材料股份有限公司 用于氨纶的纱线给湿自动定型系统及操作方法

Family Cites Families (20)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US1410256A (en) * 1922-03-21 By henrietta h
US797659A (en) * 1905-02-06 1905-08-22 American Knit Goods Mfg Company Method of finishing knit goods.
US956550A (en) * 1909-08-02 1910-05-03 Robert T Todd Finishing process.
US971575A (en) * 1909-08-02 1910-10-04 Robert T Todd Cloth-finishing machine.
US1209465A (en) * 1913-01-28 1916-12-19 I P Bemberg Aktien Ges Apparatus for leaching and rinsing mercerized fabrics and recovering the lye.
US2059880A (en) * 1935-03-12 1936-11-03 Eastman Kodak Co Method of sizing photographic paper
US2539947A (en) * 1946-03-27 1951-01-30 American Enka Corp Apparatus for the continuous aftertreatment of flocculent textiles
US2785042A (en) * 1953-07-08 1957-03-12 Collins & Aikman Corp Dyeing and finishing textile fabrics
GB964352A (en) * 1961-04-27 1964-07-22 Cotton Silk & Man Made Fibres Improvements in or relating to the continuous application of specified amounts of solids and/or liquids to a moving sheet of material
US3291639A (en) * 1963-02-25 1966-12-13 Gen Electric Method of insulating electrical conductors
FR1406703A (fr) * 1964-06-23 1965-07-23 Textilipari Ki Procédé pour le traitement de matières textiles, fils, articles tissés et tricotés à l'aide d'agents liquides ou pâteux
CH1408667D (nl) * 1966-10-10
US3730678A (en) * 1967-09-06 1973-05-01 Burlington Industries Inc Process for treating textile materials
US3503371A (en) * 1968-04-09 1970-03-31 Hercules Inc Roving impregnator for making low-void filament wound articles
FR2054528B1 (nl) * 1969-07-29 1975-09-26 Aerospatiale
US3955386A (en) * 1971-03-16 1976-05-11 Artos Gesellschaft Fur Industrielle Forschung Und Entwicklung C.A. Meier-Windhorst Apparatus for the continuous liquid treatment of running lengths of materials
DE2121722A1 (en) * 1971-05-03 1972-11-23 Vepa Ag, Riehen, Basel (Schweiz) Impregnating appts - partic for uniformly impregnating a binding agent into fleece
DE2156764A1 (de) * 1971-07-28 1973-05-24 Vepa Ag Verfahren und vorrichtung zum kontinuierlichen daempfen von chemiefasern
US4082502A (en) * 1973-06-22 1978-04-04 Hoechst Aktiengesellschaft Process for the dyeing of synthetic or natural fibers
US4136535A (en) * 1974-04-08 1979-01-30 Audas Francis G Padding apparatus for goods in web-form

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN113026131A (zh) * 2021-02-08 2021-06-25 袁婷 一种锦纶纤维制造装置

Also Published As

Publication number Publication date
JPS55129179A (en) 1980-10-06
NL177928B (nl) 1985-07-16
FR2452542B1 (nl) 1983-10-28
US4231129A (en) 1980-11-04
DE3007140C2 (nl) 1991-07-25
IT8020748A0 (it) 1980-03-18
GB2045298A (en) 1980-10-29
GB2045298B (en) 1983-03-23
CH635717GA3 (nl) 1983-04-29
IT1130556B (it) 1986-06-18
JPS5855265B2 (ja) 1983-12-08
CA1131414A (en) 1982-09-14
DE3007140A1 (de) 1980-10-09
CH635717B (de)
MX150111A (es) 1984-03-15
NL177928C (nl) 1985-12-16
FR2452542A1 (fr) 1980-10-24

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8000950A (nl) Inrichting en werkwijze voor het impregneren van een droge vezelmat.
EP1356150A1 (de) Verfahren und vorrichtung zum entfeuchten von kleidungsstücken
DE10220581B4 (de) Verfahren und Vorrichtung zum Behandeln von textilen Warenbahnen
JPS6111345B2 (nl)
CH646477A5 (de) Einrichtung zum impraegnieren einer bewegten fasermatte mit einer fluessigkeit.
US3797281A (en) Apparatus for treating webs
ITUA20164038A1 (it) Apparecchiatura per l'impregnazione di tessuti
US4142854A (en) Continuous liquid processing of cloth in a high pressure steamer
US3686905A (en) Method and machines for dyeing textile piece goods
US5359743A (en) Continuous process and installation for treating textile fabric webs
DE2412034A1 (de) Dampfphasenverfahren zum erzeugen einer bestaendigen dauerausruestung bei geweben und kleidungsstuecken
US4657555A (en) Process for rendering wool sliver shrinkproof, and apparatus for performing the process
DE60035886T2 (de) Verfahren und vorrichtung zum kontinuierlichen spülen von geweben
US5195201A (en) Method of and apparatus for permeating textile materials with liquids
US4275575A (en) Device for wet pre-treatment of web-shaped textile material in a damper
US4614096A (en) System for the continuous and open-width washing of a fabric
US3467975A (en) Process and apparatus for the wet-treatment of materials
CS207358B2 (en) Apparatus for wet finishing textile fabrics by underpouring
GB2052582A (en) Hot liquid treatment of a cloth
JPS5953940B2 (ja) 繊維品の連続洗浄方法
DE6806217U (de) Vorrichtung zur behandlung von gewebe und dergleichen
SU161033A1 (nl)
US3802839A (en) Method for processing knit goods and the like
JPS6117945B2 (nl)
JPH073036B2 (ja) セルロース繊維含有材料の染色方法および染色装置

Legal Events

Date Code Title Description
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
A85 Still pending on 85-01-01
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee