NL7908810A - Fluorescentielampeenheid. - Google Patents

Fluorescentielampeenheid. Download PDF

Info

Publication number
NL7908810A
NL7908810A NL7908810A NL7908810A NL7908810A NL 7908810 A NL7908810 A NL 7908810A NL 7908810 A NL7908810 A NL 7908810A NL 7908810 A NL7908810 A NL 7908810A NL 7908810 A NL7908810 A NL 7908810A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
tube
fluorescent tube
fluorescent
lamp unit
voltage
Prior art date
Application number
NL7908810A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Moriyama Sangyo Kk
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from JP15180078A external-priority patent/JPS5578498A/ja
Priority claimed from JP349779A external-priority patent/JPS5595201A/ja
Priority claimed from JP2886079A external-priority patent/JPS55121203A/ja
Priority claimed from JP8474279A external-priority patent/JPS569997A/ja
Application filed by Moriyama Sangyo Kk filed Critical Moriyama Sangyo Kk
Publication of NL7908810A publication Critical patent/NL7908810A/nl

Links

Classifications

    • HELECTRICITY
    • H05ELECTRIC TECHNIQUES NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • H05BELECTRIC HEATING; ELECTRIC LIGHT SOURCES NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; CIRCUIT ARRANGEMENTS FOR ELECTRIC LIGHT SOURCES, IN GENERAL
    • H05B41/00Circuit arrangements or apparatus for igniting or operating discharge lamps
    • H05B41/14Circuit arrangements
    • H05B41/16Circuit arrangements in which the lamp is fed by dc or by low-frequency ac, e.g. by 50 cycles/sec ac, or with network frequencies
    • H05B41/18Circuit arrangements in which the lamp is fed by dc or by low-frequency ac, e.g. by 50 cycles/sec ac, or with network frequencies having a starting switch
    • H05B41/19Circuit arrangements in which the lamp is fed by dc or by low-frequency ac, e.g. by 50 cycles/sec ac, or with network frequencies having a starting switch for lamps having an auxiliary starting electrode
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC
    • Y10STECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10S315/00Electric lamp and discharge devices: systems
    • Y10S315/01Fluorescent lamp circuits with more than two principle electrodes
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC
    • Y10STECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10S315/00Electric lamp and discharge devices: systems
    • Y10S315/05Starting and operating circuit for fluorescent lamp

Landscapes

  • Circuit Arrangements For Discharge Lamps (AREA)

Description

X/Sch/Hb/2. ' k y -1-
Fluorescentielampeenheid.
De uitvinding heeft betrekking op een fluorescentielampeenheid en in het bijzonder op een dergelijke eenheid met ee fluorescentie-ontladingsbuis en een resestieve belasting, bijvoorbeeld een.gloeilamp, voor de ontladingsbuis.
5 Tengevolge van de huidige noodzaak van energiebe sparing is men zich bewust geworden van het rendement van een fluorescentie-ontladingsbuis in vergelijking met een gloeilamp voor het verlichten van kamers of voor reclamedoeleinden.
De kleurweergave van de fluorescentiebuis is verbeterd, zodat 10 deze buis in staat is tot een natuurlijke kleurweergave, dat wil zeggen even natuurlijk als die van de gloeilamp. Tengevolge van deze verbetering in de kleurweergave is toepassing van de fluorescentiebuis in plaats van de gloeilamp gemakke-i lijker geworden.
15 Er bestaat een groot verschil tussen de vorm tussen êen gloeilampeenheid en een fluorescentielampeenheid tengevolge van het verschil in de lichtbronnen en de ontstekingseen-. heden. De keuze daarvoor is tot nog toe gemaakt met het oog op de plaats en het doel van toepassing. Onderlinge uitwis-20 seibaarheid tussen beide lampeenheden is niet makkelijk geweest.
Teneinde een fluorescentielampeenheid te kunnen gebruiken in plaats van een gloeilamp dient een onafhankelijk verbindingsorgaan enz. beschikbaar te zijn. Bijvoorbeeld is 25 een extra hoeveelheid bedrading noodzakelijk. Indien het mogelijk is, de fluorescentiebuis te gebruiken met de gebruike- -lijke verlichtingseenheid van de gloeilamp, zal de vraag naar fluorescentiebuizen toenemen, hetgeen voordelig is met het oog op energiebesparing.
30' Bij sommige fluorescentiebuizen is een voorverhit- cing van’ de ontladingselectroden noodzakelijk om de buis te starten. Voor het stabiel ontsteken van de fluorescentiebuis met voorverhitting is het noodzakelijk, een 7908810 * * voorverhittingsstroombesturingsorgaan op te nemen in de voe-ciingseenheid voor ontsteking. Als een dergelijk orgaan is gebruik gemaakt van een smoorspoel-belastingseenheid, waarin als stabilisator een smoorspoel wordt gebruikt. Afgezien van dit systeem is ook een resistief belastingssysteem bekend, 5 waarbij een weerstandsdraad of een gloeilamp wordt gebruikt.
Voor het ontsteken van de fluorescentiebuis van dit type is noodzakelijk een voorverhittingsketen op te nemen voor het voorverhitten van de ontladingselectroden van de ontla-dingsbuis voor het starten van de ontlading en eveneens een 10 aanzetspanningsgenerator ter verkrijging van een hoge start-spanning. ·
Het is noodzakelijk om in de voorverhittingsketen schakelmiddelen toe te passen voor het sluiten van de stroom-keten, teneinde aan de gloeidraden van de ontladingselectroden 15 gedurende een zeer korte periode bij de aanvang van het ont-stekingsbedrijf 'stroom toe te voeren. Als schakelmiddel is in I dit verband een glimontladingslamp gebruikt. Ook is een hand- schakelaar gebruikt voor een electrische tafelstandaard, enz-, die met de hand worden geregeld.
20 . Bij het smoorspoelbelastingssysteem is een hoge spanning tengevolge van de zelfinduetie van de stabilisator als gevolg van het onderbreken van de stroom aan het einde van het voorverhittingsbedrijf toegepast in de aanzetspanningsgenerator. Anderzijds is bij hêt Weerstandsballastsys-25 teem een hoogspanningsgenerator, bijvoorbeeld een transistor- · omvormer, afzonderlijk gebruikt. Voor een kleine gasontladings-buis van minder dan 20W zijn eenvoudige middelen voorgesteld, waarbij de lijnspanning rechtstreeks wordt toegevoerd aan een in de nabijheid van de buitenwand van de ontladingsbuis aange-30 brachte geleider.
Deze belastingen zijn gebruikt voor het verzekeren van een stabiele stroom door de buis en de juiste voorverhit-, tingsstroom. Het bovengenoemde smoorspoelbelastingssysteem voldoet aan deze vereisten. Binnen het lichaam is evenwel 35 een vrij grote ruimtë noodzakelijk voor het aanbrengen van de stabilisator enz.. Ter bescherming van de fluorescentiebuis 7908810 t -3- ï tegen de in de smoorspoelen opgewekte warmte dient de fluores-centiebuis op afstand te zijn geplaatst van de smoorspoelen.
Dit legt beperkingen op aan de constructie van de eenheid zelf> waardoor men minder vrijheid heeft in het ontwerp. Ten-5 gevolge van de zware spoorspoelen is het gewicht van de totale eenheid groot. Verder doen zich problemen voor tengevolge van de door de stabilisator opgewekte, betrekkelijk sterke bromgeluiden.
Anderzijds zijn in het resistieve belastingssysteem 10 de beschreven problemen tengevolge van de stabilisator opgelost en in het bijzonder wanneer als belasting een gloeilamp wordt gebruikt draagt de gloeilamp zelf bij tot het licht, netgeen van voordeel is bij het verbeteren van de kleurweerga-ve. De vermogensfactor van de eenheid en het rendement zijn 15 verbeterd. Ook kan de gloeidraad van de gloeilamp de fluores-centiebuis tegen abnormaal hoge stromen beveiligen.
Het resistieve belastingssysteem vereist een aan-zetspanningsgenerator, die de spanning tussen de ontladings- t electroden ten tijde van het einde van het voorberhittingsbe-20 drijf detecteert en een hoge spanning aanlegt tussen de ontladings electroden voor het starten van de ontlading daartussen.
1-erwij 1 de ontlading voortgaat moet de generator zijn werking stoppen teneinde energie-opname te voorkomen en voor het stabiliseren van de ontladingsstroom (de stroom in de buis).
25 ïeneinöe deze bedrijfsvoorwaarden te vervullen zijn ingewikkelde electronische schakelingen noodzakelijk, hetgeen heeft geresulteerd in hogere vervaardigingskosten.
Volgens de uitvinding wordt een fluorescentielamp-eenheiü verschaft met een fitting, die reeht-rstreeks aanpas-30 baar is aan een sokkel voor een gewone loeilamp, waardoor gebruik kan worden gemaakt van de reeds voor gloeilampen aanwezige organen waardoor fluorescentiebuizen kunnen worden gebruikt in plaats van gloeilampen, hetgeen van voordeel is zoals boven reeds is uiteengezet.
35 De fluorescentielampeenheid met een dergelijke fitting maakt gebruik van een glimstarter en een smoorspoel-stabilisator als ontstekingsschakeling, en een 7908810 -4- fluorescentiebuis en een ontstekingsschakeling zijn bedekt met een lichtdoorlatende bol uit kunststof, waardoor een uiterlijk is verkregen, dat sterk gelijkt op een gebruikelijke gloei-iampeenheid. Dit is met opzet gedaan teneinde onbehagen met 5 betrekking tot het geval van de gewone gloeilamp weg te ne- -men, terwijl hiermee tevens de uitwisselbaarheid tussen een fluorescentiebuis en een gloeilamp is verzekerd.
De smoorspoelstabilisator is zwaar. In de boven beschreven fluorescentielamp met de fitting waarin de smoor-10 spoel is opgenomen dient de sokkel zelf de hele last van de stabilisator, de fluorescentiebuis, enz., te dragen en op te 'nemen via de sokkel van de lampeenheid. Ter vermijding van het gevaar van vallen van de eenheid van de sokkel dient het gehele gewicht van de eenheid te worden verlaagd. In een der-15 gelijk geval dient het eerste de smoorspoelstabilisator, die . het zwaarste onderdeel van de· eenheid vormt, te worden vervangen door een kleinere eenheid. Indien een grotere fluores-i, centiebuis wordt toegepast dient een smoorspoel met een groter vermogen te worden gebruikt, hetgeen het gewicht van de eenheid 20 vergroot. Bovendien wordt daardoor veel warmte ontwikkeld, hetgeen bijdraagt tot een aanzienlijke verhoging van de temperatuur binnen een bol van de eenheid. Dit kan leiden tot een verlaging van het rendement van de fluorescentiebuis. Daardoor is de fluorescentielampeenheid met de fitting prak-25 tisch, indien hij wordt toegepast met een buis met een betrekkelijk gering vermogen (ongeveer 20W of minder).
Volgens de uitvinding-wordt gebruik gemaakt van een resistief belastingssysteem onder gebruikmaking van een gloeilamp, dit ter verkrijging van een grote fluorescentielampeén-30 heid van ongeveer 30 of 32W met een geringere last voor de eenheid en met een verhoogd rendement.
Zoals reeds is uiteengezet, is het resistieve belastingssysteem bekend als middel voor het beheersen van'de stroom door de f luorescentiebuis. Voor het starten van de 35 ontsteking in de fluorescentiebuis is een ontladingsstart-spanning (aanzetspanning) van enkele tientallen maal de net- of brandspanning vereist tussen de kathodes van dè ' 7908810 « · t » -5- fluorescentiebuis bij het einde van de voorverhitting- Daarom is bij dit resistieve belastingssysteem een ontladings-startgenerator afzonderlijk aanwezig. Deze generator detecteert de terugkeer van de spanning in de kathoden tot de 5 netspanning bij het voltooien van de voorverhittingsbewerking en legt op dat moment een hoge spanning aan tussen de ontladings electroden voor het starten van de ontlading daartussen, anderzijds dient de werking van de generator te worden gestopt gedurende de ontlading voor het sparen van energie, die dient 10 voor het in bedrijf houden van de generator, en voor het stabiliseren van de brandstroom. Teneinde aan deze vereisten te voldoen zijn gecompliceerde electronische schakelingen gebruikt in de gebruikelijke lampeenheden.
Volgens de uitvinding bleek het mogelijk, een scha-15 keling voor het starten van de ontlading te verschaffen met een eenvoudige opbouw, waarbij de problemen van de stand der techniek werden vermeden. Zo kan een hulpelectrode worden aangebracht aan de buitenwand van de fluorescentiebuis, waarbij de ontsteking wordt gestart door het aanleggen van een 2Ό hoge spanning aan de hulpelectrode. D.e verbinding tussen de hulpelectrode en de ontladingskathodes is de verbinding door middel van de strooicapaciteit van hoge impedantie, waardoor nauwelijks enige stroom benodigd is. In de nieuwe lampeenheid volgens de uitvinding wordt een kleine pulstransformator toe-25 gepast, waarvan de primaire spoel een aanzetspanning ontvangt bij het openen van de keten van een glimstarter, terwijl een aan de secundaire spoel van de pulstransformator opgewekte hoge spanning aan de hulpelectrode wordt toegevoerd. Op deze wijze is het volgens de uitvinding mogelijk een vereenvoudig-30 <ie en effectief werkende schakeling te verschaffen met een hulpelectrode en een zeer kleine pulstransformator in plaats van de gebruikelijke ontladingsstartspanningsgenerator. Voor het stabiel ontsteken van de fluorescentiebuis dient het starten van de onts-teekbewerking goed te zijn en dient verder 35 een goede herhaalde ontstekingsbewerking te zijn verzekerd bij elke halve cyclus van de wisselspanningsbron na het ontsteken van de lampeenheid.
7908810 * -6-
Nu zou aan de hand van de grafiek volgens figuur 1 de voorwaarde voor stabiele lichtafgifte van de lampeenheid met de smoorspoelstabilisator na het ontstekingsstartbedrijf • .worden uiteengezet. De kromme V toont de spanning van een 5 wisselspanningsbron. De kromme Vd en de kromme 1 tonen respectievelijk de spanning over de buis en de stroom door de buis, bepaald tussen de electroden van de fluorescentiebuis. br is een faseverschil aanwezig tengevolge van de zelfinduc-tie van de stabilisator. Indien de buisstroom I van de ver-10 schoven fase nul is, wordt een .tegen-EMK in de stabilisator opgewekt in de ten opzichte van de stroom tegengestelde richting. De op dat moment opgewekte spanning is voldoende hoog voor het ontsteken van de volgende- halve cyclus, die aan de fluorescentiebuis wordt aangelegd, en de fluorescentiebuis 15 ontbrandt onmiddellijk weer. Op deze wijze verkrijgt de buisstroom I ongeveer de vorm een sinusgolf, die gedurende de hele halve cyclus vloeit.
In het resistieve belastingssysteem, dat in de grafiek van figuur 2 is weergegeven, vertoont de buisspanning 20 Vd de zelfde fase als de voedingsspanning V. De instantane, waarde van de voedingsspanning V neemt geleidelijk toe, totdat hij de buisontstekingsspanning Vd bereikt, die noodzakelijk is voor het starten van de ontlading van de buis, en op dit moment ( op het tijdstip t^ valt hij terug. De ontlading ein-25 digt aan het einde van de halve cyclus (hettijdstip t2), wanneer de instantane waarde van de spanning V afneêmt en de voor het voortgaan van de ontlading noodzakelijke buisstroom niet meer vloeit. In het resistieve belastingssysteem treedt ontsteking op tussen de tijdstippen t1 en t2 in de halve 30 cyclus van de voedingsspanning V en er. zijn korte pauzes voor en na het bovengenoemde ontstekingsinterval.
De fluorescentiebuis van het type, dat is bedoeld voor bedrijf met een betrekkelijk geringe spanning, is zodanig ontworpen, dat het de beste eigenschappen vertoont, wanneer de 35 omgevingstemperatuur zich in het gebied tussen 20°C en 25°C * bevindt, en zijn eigenschappen worden slechter met het buiten dat gebied stijgen of dalen van de temperatuur. Met andere 7908810 -7- woorden, de buisspanning voor het ontsteken van de fluprescen-tiebuis stijgt met een lagere of hogere omgevingstemperatuur-De buisspanning stijgt niet alleen op het moment van het starten van de ontsteken, maar eveneens bij het ontsteken van de ontladingsbuis, die noodzakelijk is voor het terugslaan bij 5 elke halve cyclus van de wisselspanning, zoals in de figuren 1 en 2 met onderbroken lijnen is weergegeven. Het zal derhalve duidelijk zijn, dat, zelf met de ontstekingsschakeling met een smoorspoelstabilisator, de terugslag moeilijk optreedt, wanneer de omgevingstemperatuur zich boven 40°C is of onder 10 0°C bevindt. Bij een dergelijk geval zijn flikkeringen zichtbaar tijdens het branden van de buis. Aangezien, zoals boven reeds is uiteengezet, de pauzes in de ontlading van deze ontstekingsschakeling van het resistieve belastingssysteem optreden, treedt het terugslaan van de ontladingsbuis niet op, 15 totdat de instantane waarde de verhoogde buizenspanning bereikt .
Uit het bovenstaande blijkt, dat de pauzetijdsen de flikkeringen zich uitstrekken gedurende het interval, waarin licht wordt uitgezonden. Gebleken is, dat dit een zeer 20 belangrijk nadeel is bij de lichtafgifte, indien de lampeenheid niet is voorzien van een aanzetspanningsgenerator.
Bij toepassing van een lichtnet met een effectieve spanningswaarde van 100V bezitten ongeveer 90% van de markt verkrijgbare ringvormige fluorescentiebuizen een vermogen van 25 ongeveer 3OW. Een dergelijke buis is niet voorzien van ontstekingsmiddelen. Tengevolge van het buisontwerp van dergelijke < ontladingsbuizen is de stroom door de buis ongeveer 0,62A, hetgeen abnormaal hoog -is in vergelijking met de stroom (0,375A) door de ontladingsbuis met een vermogen van 20W.
30 De temperatuur van de buiswand tijdens het ontstekingsinterval nijgt tot stijging, waardoor de buizenspanning, 58V verder omhoog gaat. De invloed,van de omgevingstemperatuur is in de klasse van 30W groter dan die in de klasse met geringere wattages, hetgeen hierna zal worden uiteengezet..
35 Indien de voorverwarmingsschakeling is uitgevoerd met een glimstarter-, is de glimontladingsstartspanning van de 7908810 4 -δε tarter / die tussen 63V en 94V ligt, hoger ingesteld dan de gewone buizenspanning, namelijk 58V. Tengevolge van wijzigingen in de omgevingstemperatuur evenwel neemt.ide budsspanning toe. Indien hij toeneemt tot of tot boven de glimontladingsstart-2 spanning treedt de glimstarter opnieuw in werking en ontsteekt de fluorescentiebuis niet. In het bijzonder de stabiliteit van de ontsteking van een gloeilamp is verminderd tengevolge van de eigenschappen van de gloeilamp zelf Of de wijzigingen met het verstrijken van de tijd. Dit is een nadeel, indien het bruikbare omgevingstemperatuurgebied dient te worden vergroot.
Zelfs met de ontstekingsschakeling met -de smoor-spoelstabilisator is het waarschijnlijker, dat dit gebeurt.
In een dergelijk geval is dit verschijnsel evenwel een weinig minder sterk tengevolge van de bovengenoemde, door de stabilisator opgewekte tegen-EMK. Een dergelijke tegen-EMK wordt niet Opgewekt in de ontstekingsschakeling van het systeem met .résistieve' belasting, waardoor blijkt dat dit verschijnsel zich in aanzienlijke mate voordoet. Hiervoor dient derhalve . 20 een oplossing te worden geboden.
Teneinde het probleem het hoofd te bieden is reeds voorgesteld, gebruik te maken van een statisch halfgeleider-schakelelement, in plaats van de glimstarter.
De opbouw van de schakeling van de ontstekings-25 schakeling met toepassing van diè halfgeleider-schakelelement is voorgesteld teneinde wijzigingen in de eigenschappen van dé glimstarter met de tijd te elimineren. In het bijzonder de voorverhit tings tijd van de glimstarter dient te worden verkort. De uitvinding stelt zich verder ten doel, een ontste-50 kingssysteem te verschaffen, waarbij een snelle start verzekerd is. Voor het halfgeleiderelement komt een bideretionele dio.de-thyristor, bijvoorbeeld een SSS-element, een omkeer-blokkeertriode thyristor, bijvoorbeeld een SCR-element of een TRIAC, in aanmerking.
3'5 De in de gebruikelijke lampeenheden toegepaste halfgeleider-schakelelementen zijn hoofdzakelijk bedoeld voor , het openen en sluiten van de voorverhittingsketen. In deze 79 0 8 8 1 0 -9- gebruikelijke eenheden wordt de ontladingsstartspanning (aanzetspanning) verkregen door de smoorspoelstabilisator of de spoel voor het opwekken van de tegen-EMK.
Door toepassing van de smoorspoelstabilisator met 5 een zelfinductie-serieschakeling kan een goede ontstekings-start- en terugslagwerking worden verkregen, zodat het stijgen van "de buizenspanning betrekkelijk klein in vergelijking met de verandering van de omgevingstemperatuur. Daardoor kan de opbouw van de schakeling eenvoudig zijn onder.'toepassing 10 van het halfgeleider-schakelelement. Bij de resistieve belasting is anderzijds de ontstekingsstartspanning en de te-rugslagspanning van de fluorescehtiebuis van 30W FCL-30 maximaal 80V bij normale temperatuur, te weten 20°C, terwijl het tot ongeveer 120V stijgt bij een omgevingstemperatuur van 0°C. 15 op deze wijze wordt de schakeling, waarin het halfgeleider-schakelelement is opgenomen, gecompliceerd, aangezien het noodzakelijk is om te compenseren voor het veranderingsgebied van deze buisspanning teneinde een juiste werking onder alle omstandigheden te garanderen.
20 De hoogste doorbreekspanning (breaking over voltage) van de biderectionele diode thyristor (SSS-ele-ment)' ligt in de grootte-orde van 120V. Een SSS-element met een'hogere spanning νβ is momenteel niet op de markt beschik-Laar. Op deze wijze is de praktische toepassing van een derge-25 lijk halfgeleider-element in de ontsteekschakeling van het type met resistieve belasting een niet eenvoudig probleem.
Indien de ontsteekschakeling wordt opgebouwd volgens principe met resistieve belasting, kunnen de triode thyristoren, bijvoorbeeld SCR's of TRIAC’s, die kunnen worden 30 ingeschakeld door besturing van de stroom door de poortelectro-de, praktisch worden gebruikt. Volgens de uitvinding is de ontstekingsschakeling van de fluorescentiebuis van het type met voorverhitting uitgevoerd als systeem met resistieve belasting ter verlaging van het gewicht van de hele lampeenheid 35 en ter verkrijging van bepaalde, later uiteen te zetten effecten. In deze schakeling wordt een geïnduceerde puls met hoge frequentie en hoge spanning aangelegd aan de buitenwand van 'de ontladingsbuis onder toepassing van de glimstarter, zodat 79 0 88 1 0 ί -10- het startmechanisme kan worden vereenvoudigd en goedkoper worden vervaardigd. Ook wordt een halfgeleider-schakelelement in de schakeling toegepast met een zeer goede terugslagwer-king ter verbreding van het praktisch bruikbare omgevingstem-5 peratuurgebied.
Teneinde de gehele lampeenheid compact te maken wordt de voorkeur gegeven aan een cirkelvormige fluorescentiebuis. De rangschikking van de belastings-gloeilamp en de cirkelvormige fluorescentiebuis in de fluorescentielampeenheid 10 volgens de uitvinding is op de meest natuurlijke wijze uitgevoerd, dat wil zeggen, dat‘de belastings-gloeilamp is aangebracht in het midden van de cirkelvormige ontladingsbuis. ben fitting of ontvangstmechanisme is bevestigd aan een onderdeel van de genoemde combinatie. Deze rangschikking toont . .. . 15 voordelen voor wat betreft zijn compacte uitvoering, goed ontwerp van de eenheid en goede lichtverdëlingseigenschappen.
De uitvinding stelt zich derhalve ten doel, een zeer effectieve lampeenheid te verschaffen, zowel voor wat betreft de vervaariding als het gebruik, met een belastings-20 gloeilamp, die deel uitmaakt van een ontstekingsschakeling •en een cirkelvormige fluosrescentiebuis.
Een verder doel van de uitvinding is het verschaffen van een compacte fluorescentielampeenheid.
Teneinde deze doelstellingen te verweznelijken, 25 omvat de fluorescentiebuis volgens de uitvinding een onste-kingsschakeling, terwijl het ontvangstgedeelte in de door de cirkelvormige ontladingsbuis gevormde ring is geplaatst. Het hoofdlichaam van de eenheid kan bij gebruik worden samengevoegd en kan worden neergelegd ten opzichte van de steunpost, 30 de lampenkap of het omhulsel, zodat het de gehele eenheid de vorm van een kleine cirkel kan bezitten. Het hoofdlichaam kan verder worden losgemaakt van de rest voor gemakkelijk transport of onderhoud%
De lampeenheid volgens de uitvinding kan worden 35 toegepast voor een electrische standaard om op een lessenaar of andere plaats te worden neergezet.
Verdere kenmerken en bijzonderheden van.de lamp- 7 9 .0 8 8 1 0 -11- eenheid volgens de uitvinding zullen worden genoemd en toegelicht aan de hand van de bijgevoegde tekening. Hierin tonen: figuur 1 een grafiek van de onstekingskarakteris-tieken van een gebruikelijke fluorescentiebuis van het type 5 met voorverhitting, waarbij een ontstelingsschakeling met een smoorspoelstabilisator wordt gebruikt; figuur 2 een grafiek van de ontstekingskarakteris-tièk van een gebruikelijk fluorescentiebuis van het type met voorverhitting, waarbij een ontstekingsschakeling van het 10 type met resistieve ballast wordt toegepast, figuur 3 een schakeling van een uitvoeringsv-or-beeld van de basis-ontstekingsschakeling voor de fluorescen-tielampeenheid volgens de uitvinding; figuur 4 een grafiek, waarin de werkomstandighe-15 den van de basis-ontstekingsschakeling volgens figuur 3 als functie van de tijd zijn weergegeven; de figuren 5 en 6 grafieken ter vergelijking van de ontstekingskarakteristiek in de schakeling volgens figuur 3; 20· de figuren 7 tot en met 16 schakelingen volgens andere uitvoeringsvoorbeelden van ontstekingsschakeling vol-t,eiis de uitvinding op basis van de schakeling volgens figuur 3; de figuren 17 tot en met 19 doorsneden van voorbeel-25 uen van de rabgschikking van twee fluorescentiebuizen volgens de uitvinding; figuur 20 een schakeling van een ander uitvoerings-voorbeeld van de ontstekingsschakeling voor de lampeenheid van het type met twee buizen; 30 figuur 21 een. schakeling van een basis-uitvoerings- voorbeeld van de ontstekingsschakeling volgens de uitvinding waarbij een thyrsistor-starter wordt gebruikt; figuur 2 een grafiek van de prestaties van de schakeling volgens figuur 21; 3-5 figuur23 tot en met 27 schakelingen van andere uitvoeringsvoorbeelden van de uitvinding, die zijn ontwikkeld vanuit de basisschakeling volgens figuur 21; 7908810 * -12- * figuur 28 een grafiek van de prestaties van de schakeling volgens figuur 27; figuur 29 een schakeling van een verdere uitvoeringsvoorbeeld, waarvan de karakteristiek overeenkomt met 5 figuur 28; figuur 30 de schakeling van een vefder ander uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding; figuur 31 een grafiek van de prestaties van de schakeling volgens figuur 30; 10 figuur 32 een perspectivisch aanzicht van de fluorescentielampeenheid volgens de uitvinding, waarbij de onderdelen te.r wille van de duidelijkheid op enige afstand van elkaar zijn weergegeven; figuur 33 een zijaanzicht, gedeeltelijk in doorsne-15 de, van het in figuur 32 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de lampeenheid volgens de uitvinding in samengevoegde toestand; ! figuur 34 een onderzaanzicht van de samengevoegde lampeenheid; 20 figuur 35 een doorsnede- -zijaanzicht van een ander uitvoeringsvoorbeeld van de - lampeenheid volgens de uitvinding; figuur 36 een ander zijaanzicht van met in figuur 35 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld, gedeeltelijk in doorsne-25 de; figuur 37 een vergroot perspectivisch aanzicht van het in figuur 36 in doorsnede weergegeven gedeelte, waarbij de onderdelen ter wille van de duidelijkheid op enige afstand van elkaar zijn weergegeven; figuur 38.een perspectivisch aanzicht van de in figuur 35 weergegeven eenheid volgens de uitvinding, die 30 is ingepakt voor transport en dergelijke; figuur 39 een perspectivisch aanzicht van een ver-uer uitvoeringsvoorbeeld de fluorescentielampeenheid volgens de uitvinding, waarbij de onderdelen ter wille van de duide-rijkheid op enige onderlinge afstand zijn weergegeven; 35 figuur 40 een perspectivisch aanzicht van het uit- voeringsvoofbeeld volgens figuur 39 in samengestelde toestand; 7908810 -13- figuur 41 een perspectivisch aanzicht van de ingepakte fluorescentielampeenheid volgens figuur 40; figuur 42 tot en met 44 een aantal uitvoerings-voorbeelden van steunorganen voor de fluorescentiebuis 'vol-5 gens de uitvinding; figuur 45 een zijaanzicht van een verder uitvoe-ringsvoorbeeld van de fluorescentielampeenheid volgens de uitvinding; figuur 46 een bovenaanzicht daarvan; 10 figuur 47 tot en met 49 perspectivische aanzichten van een aantal uitvoeringsvoorbeelden van diverse onderdelen, waarbij is weergegeven, hoe het hoofdlichaam kan worden verwijderd van de fluorescentielampeenheid volgens de uitvinding; figuur 50 de fluprescentielampeenheid volgens de 15 figuren 45, 47 of 48 in ingepakte toestand; figuur 51 een desarsdoorsnede-zijaanzicht van een ander uitvoeringsvoorbeeld van de fluorescentielampeenheid volgens de uitvinding; figuur 52 een perspectivisch aanzicht van het 20 hoofdlichaam van de eenheid volgens figuur 51, waarvan de onderdelen ter wille van de duidelijkheid op enige onderlinge afstand zijn getekend; figuur. 53' een zijaanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, van een verder uitvoeringsvoorbeeld van de eenheid volgens de 25 uitvinding; figuur 54 een met figuur 53 overeenkomend aanzicht, waarbij de onderdelen ter wille van de duidelijkheid op enige onderlinge afstand zijn getekend; figuur 55 een perspectivisch aanzicht van de lamp-30 eenheid volgens de figuren 51 en 53 in ingepakte toestand; en figuur 56 een zijaanzicht van de lampeenheid, waarin een buisgrijporgaan of harp is weergegeven, die samenwerkt met de fluorescentiebuis volgens de uitvinding.
Volgens figuur 3, waarin een schakeling van een 35 uitvoeringsvoorbeeld van de fluorescentielampeenheid volgens de uitvinding is weergegeven, zijn beide ontladingselectroden (kathoden) 2a en 2b van een fluorescentiebuis 1 van het type met voorverhitting, die zijn uitgevoerd als gloeidraden, 7908810 * * *? -14- waarin wolframverhittingsdraden zijn gewikkeld.
De ontladingselectroden 2a en 2b zijn via een schakelaar 3 en een gloeilamp 4 elk verbonden met'ëëü van de toevoerleidingen van een commercieel lichtnet. De gloeilamp 4-5 is in serie geschakeld met de electroden en vormt een resis-tieve belasting.
De fluorescentiebuis 1 is van het voorverhittings-type met een rechte vorm of een cirkelvorm en de gebruikte gloeilamp 4 kan worden gekozen uit de in de handel 'eenvoudig 10 verkrijgbare lampen. Wanneer bijvoorbeeld een 100V wissel-spanningsnet wordt gebruikt zou de combinatie zijn: een 20W f luorescentiebuis en een 60W/100V gloeilamp, en 3QW fluorescen-tiebuis en een 100W/100V gloeilamp; of een 4OW fluorecentiebuis en twee 60W/100V gloeilampen.
15 De andere toevoerleidingen van de electroden 2a én 2b zijn via een glimontladingsbuis 5 verbonden met een voor-verhittingsketen. De glimbuis 5 is verbonden met een stoot-* spanningsabsorbtieschakeling, waarin een storingsonderukkings-condensator 6 daarmee is parallelgeschakeld voor het absorbe-20 ren van een in de buis 5 opgewekte stootspanning ten tijde van het openen en sluiten van de contacten.
Volgens de uitvinding is in de stootspanningsab-sorbtieschakeling eeh rond een ferriet kern 7c van een impuls-transformator 7 gewonden primaire spoel 7a opgenomen, in serie 25 met de condensator 6 daarvan. Eén van'de uiteinden de secundaire spoel 7b van de transformator 7 is verbonden met één uit' einde van de primaire spoel 7a, terwijl het andere uiteinde van de secundaire spoel 7a is verbonden met een hulpelec-trode 7 uit geleidend materiaal wele hulpelectrode is aange-30 bracht aan de buitenwand van de fluorescentiebuis 1.
Wanneer een voedingsschakelaar 3 wordt gesloten, wordt via de belastingsgloeilamp 4 en de gloeidraden van de twee ontladingselectroden 2a en 2b een spanning aangelegd aan de glimbuis 5. Daardoor ontstart in de glimbuis de glim-35 ontlading tussen de electroden. Naarmate de temperatuur binnen de glimbuis 5 stijgt tengevolge van deze ontlading, buigt één van de bimetalen electrode zodanig door, dat hij 7908810 * -15- de andere electrode raakt, waardoor de voorverhittingsketen wordt gesloten. Daardoor vloeit er een voorverhittingsstroom onder besturing van de gloeilamp 3 naar de gloeidraden van de ontladingselectroden 2a en 2b. De gloeidraden worden ver-5 hit en een thermo-elektron wordt uitgezonden van de electroden 2a en 2b. Het tijdafhankelijke karakter van dit verschijnsel en de karakteristiek van de voorverhittingsstroom zijn in figuur 4 weergegeven.
Na een voldoend lange voorverhittingstijd wordt de 10 bimetalen electrode afgekoeld en verwijdert zich van de andere electrode. Door dit scheiden van de contacten wordt de voor-verhitting beëindigt. Wanneer de bimetalen electrode buiten aangrijping van de andere electrode is gebracht, ontstaat een vonk tussen de bimetalen electrode en de andere electrode.
15 Door deze vonk wordt tussen de electroden van de glimbuis een stootspanning opgewekt, zoals in figuur 4 is weergegeven, als een karakteristieke kromme van de spanning tussen de contacten.
De stootstroom vloeit via de condensator 6 naar de 20 absorbtieschakeling en werkt in de op de primaire spoel 7a van de pulstransförmator 7, die in de schakeling in serie is opgenomen. Daardoor ontvangt.de transformator 7 aan zijn primaire spoel 7a de stootspanning van vele malen de bronspan-ning, waardoor aan zijn secundaire spoel 7b een hoogspannings-25 puls van hoge frequentie wordt opgemerkt. Deze hoogspannings-puls wordt aangelegd tussen de hulpelectrode 8 en de ontla-* Ciingselectrode 2b, en het thermo-elektron binnen de buis wordt daardoor versneld door de hulpelectrode 8 en volgt een baan in de richting van de andere ontladingselectrode. Op 30 deze wijze wordt de ontlading tussen de electroden ingeleid.
De pulstransförmator 7 ontvangt aan zijn primaire zijde een hoge stootspanning van hoge frequentie, ondanks dat de stroom door de primaire spoel betrekkelijk gering is. Daardoor kan een transformator met een geringe strooicapaciteit 35 maar met een hoge spanningopnemend vermogen worden toegepast. Δβη dergelijke transformator bezit aan zijn primaire wikkeling een geringe conductantie. In een uitvoeringsvoorbeeld 7908810 -16- van de volgens de uitvinding toegepaste pulstransformator is voor de primaire spoel een geïsoleerde draad met een diameter van 0,25 tot 0,2.90 met 11-20 windingen gebruikt; voor de secundaire spoel een geïsoleerde draad van 0,060, met 400 tot 5 500 windingen? waarbij de wikkelingen om een enkele ferriet- kern zijn gewikkeld tot een honingraatspoel met-een buitenlengte van 8,5-l6mm, en 8 mm, of daaromtrent, in diameter; het gewicht van de transformator was een weinig meer dan lOg. In de schakeling van het in figuur 3 getoonde uitvoeringsvoor-10 beeld, waarbij de pulstransformator volgens de bovenstaande specificaties met een 100V lichtnet werd gebruikt, blijkt de spanning in de secundaire wikkeling van de pulstransformator een gedempte oscillerende glofvorm met een breedte van 0,27 tot 0,5yUsec. te bezitten, waarbij de maximale spanning 15 5kV bedroeg, terwijl de tijdsduur van de oscillatie ongeveer 20^usec. bedroeg (tot een demping van 60%).
Figuur 5 toont een grafiek van de lichtopbrengst-proeven bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 3, waarbij het 100V lichtnet, een 30W fluorescentiebuis (FCL30) en 20 een 100W/100V belastingsgloeilamp zijn toegepast. In de grafiek geeft de abscis de omgevingstemperatuur (in °C) en de ordinaat de tijdsduur (sec.) vanaf het inschakelen van de voedingsschakelaar tot het starten van de ontlading van de electroden in de fluorescentiebuis. De kromme 1 toont de 25 karakteristiek van een schakeling, waarbij de leispanning rechtstreeks wordt, aangelegd op de hulpelectrode, terwijl de kromme L de karakteristiek volgens de uitvinding weergeeft.
In de karakteristiek van de schakeling, zoals die met de kromme 1 is weergegeven correspondeert het met een onderbroken 30 kruislijn weergegeven gebied boven de omgevingstemperatuur van 28°C met het gebied, waarin geen ontsteking kan plaats vinden, kort na een lange periode van lichtafgLfte van de fluorescentiebuis.
Figuur 6 toont ean met figuur 5 corresponderende 35 grafiek, in welk geval evenwel een 200V spanningsbron, een 40W fluorescentiebuis (FCL40) en twee 60W/100V gloeilampen zijn gebruikt,- die met elkaar in serie zijn geschakeld.
7908810 -17-
Zoals blijkt uit de onderzoeksresultaten volgens de figuren 5 en 6 toont de fluorescentielampeenheid volgens de uitvinding een aanzienlijk resultaat, in het bijzonder bij toepassing onder lage omgevingstemperaturen. Dit wordt ver-5 oorzaakt door het feit, dat gebruik wordt gemaakt van de pulstransformator, die wordt toegepast in samenhang met de door de glimbuis opgewekte stootspanning. Ontsteking kan optreden bij een normale temperatuur, en wel instantaan binnen ëën seconde vanaf de voorverhittingstijd, hetgeen corréspon-10 deert met de werking van de zogenaamde snelle ontsteking. Bij hogere temperatuur is hernieuwde ontsteking zelfs verzekerd, met een buis voor lagere spanning van 30W/100V of daaromtrent.
Indien een fluorescentiebuis voor een hogere spanning van 40W/200V wordt toegepast, kan bij alle omgevingstemperatuur-15 gebieden de voorverhittingstijd worden verkort. Op deze wijze kan elke verspilling van het emissiemateriaal van de ontladings-electroden van de fluorescentiebuis tengevolge van overmatige voorverhit ting worden voorkomen, hetgeen bi.j draagt tot de levensduur van de buis. Af gezien van de levensduur van de buis, 20 kan de lampeenheid volgens de uitvinding worden toegepast in samenhang met andere types fluorescnetiebuizen dan die van het type met voorverhitting.
In een in figuur 7 getoond ander uitvoeringsvoor-beeld van de uitvinding zijn de zelfde componenten als in 25 figuur 3 toegepast, zij het met een aantal andere aansluitingen, welke onderdelen met de zelfde verwijzingssymbolen als in figuur 3 zijn aangeduid.
In de schakeling volgens figuur 7 is de voorverhit-tincsketen alsvolgt opgebouwd: terwijl ëën van de toevoerlei-30 dingen van elke kathode 2a en 2b van fluorescentiebuis 1 via een. schakelaar 3 en een gloeilamp 4 is verbonden met het lichtnet, is de andere toevoerleiding'van elke electrode, voorzien van gewikkelde wolframdraden, verbonden met de serie— keten van de gloeilamp 5, die dienst doet als voorverhittings-35 schakelaar, en de primaire wikkeling 7a van de puls transformator 7, terwijl verder de storingsondrukkingscondensator 6 parallel is geschakeld met de serieketen. De condensator 6 absorbeert de stootspanning, die wordt opgewekt te tijde i 7908810 ♦ . i · ' -18- van het openen en sluiten van de contacten van de glimbuis 5. De verdere schakeling is gelijk aan die volgens figuur 3.
Indien de voedingsschakelaar wordt gesloten, wordt de voedingsspanning via de belastingsgloeilamp 4, de gloei-2 draden van de kathodes 2a en 2b en de primaire wikkeling 7a van de pulstransformator 7 toegevoerd aan de glimbuis 5, waarin vervolgens een glimontlading optreedt tussen de electroden daarvan. Bij het stijgen van de temperatuur binnen de glimbuis 5 tengevolge van die glimontlading buigt één van de electroden-, 10 die is uitgevoerd als bimetaal element, en raakt de andere electrode aan, waardoor de voorverhittingsketen wordt gesloten.. Daardoor vloeit een voorverhithingsstroom onder besturing van de belastinggloeilamp 4 naar de gloeidraden van de electroden 2a en 2b van de fluorescentiebuis. Na het opwarmen 15 van de gloeidraad wordt door de electroden 2a en 2b van de fluorescentiebuis 1 een thermo-electron geemitteerd.
Na het passeren van een voldoend lange voorverhit-I tingstijd neemt de temperatuur van de bimetalen electrode van de glimbuis 5 af, waardoor de bimetalen electrode de andere 20 electrode vrijgeeft, waardoor de contacten niet langer gesloten zijn en de voorverhitting wordt beëindigd. Wanneer de contacten geopend zijn, -treedt een vonk op tussen de zich terugtrekkende bimetalen electrode en de andere electrode. Tengevolge van deze vonk wordtr-een stootspanning opgewekt tussen 25 de electroden van de glimbuis 5.
De boven beschreven voorverhittingsstroom vloeit via de primaire wikkeling 7a van de pulstransformator 7, waardoor gedurende de tijdsduur van de voorverhitting een zekere versterkingsspanning.met een période, die correspon-30 deert met de frequentie van het wisselspanningsnet, wordt opgewekt:. Deze spanning wordt toegevoerd aan de hulpelectro-de 8, maar de spanning is niet voldoende hoog voor het doen ontsteken van de f luorescentiebuis 1. Bij het voltooien van de voorverhittingsketen en vloeit de stootstroom af naar de 35 condensator o. De stootstroom vloeit via de genoemde primaire wikkeling 7a, waardoor in de secundaire wikkeling 7b van de transformator 7 hoogspanningspulsen wTorden opgewekt. Ziet 7908810' -19- andere woorden, deze stootspanning bezit een hoge frequentie en een hoge spanninc tengevolge van de pulserende ontladings— stroom tussen de electroden tijdens de opening van de glim-buiselectroden. Deze spanning wordt toegevoerd aan de primai-5 re wikkeling 7a van de pulstransformator 7. De uitgangsspan-ning van de secundaire wikkeling 7b bestaat nu uit pulsen met een hogere spanning en een hoge frequentie.
Deze secundaire hoogspanningspulsen worden aangelegd tussen de hulpelectrode 8 en het kathode 2b. Thermo-10 electronen binnen de fluorescentiebuis 1 worden nu versneld door de hulpelectrode 8 en vervolgen hun baan in de richting van de andere kathode 2a. Op deze wijze begint de lichtafgifte namelijk door de ontlading tussen de electroden van de fluores-centiebuis.
15 De karakteristieken van het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 7 zijn even goed als die van figuur 3, waarbij wordt opgemerkt*, dat in de schakeling volgens figuur 3 de primaire wikkeling 7a van de pulstransformator 7 met de stootspanningsabsorbtiecondensator 6 is parallel geschakeld . 20 met de schakelaar van de glimpuis 5 enz. In het bijzonder is in het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 7 de primaire wikkeling 7a van de pulstransformator 7 in serie met dé voor-verhittingsketeïi opgenomen, zodat de verhoogde aanzetspanning wordt opgewekt aan de secundaire spoel 7b gedurende de voor-25 verhitting. Deze verhoogde aanzetspanning wordt aangelegd aan -de hulpelectrode 8 maar is niet voldoende voor het ontsteken van de fluorescentiebuis 1. Deze spanning heeft evenwel een zekere invloed op de thermo-electronen in de ontladingsbuis 1. Derhalve is deze invloed werkzaam voor het doen ontsteken van 30 de fluorescentiebuis"1 aan het einde van de voorverhitting.
De pulstransformator 7 wordt aan het einde van de voorverhitting in werking gesteld door de hoogfrequente oulserende stroom. Op deze wijze kan de condensator 6 met een geringe capaciteit in hoofdzaak worden gebruikt met het oog op zijn 35 storingsonderdrukkende werking. Ook neemt de stroomsterkte in de primaire spoel 7a snel af na het ontsteken van de fluorescentiebuis 1. Daarna wordt geen hoge spanning meer opgewekt in de secundaire spoel 7b. On deze wijze wordt de 7908810 i ® -20- hoogspanning gedurende een zeer korte tijd opgewekt, zodat de bij aanraking van de hulpelectrode 8 mogelijke electrische schok kan worden vermeden.
Anderzijds is in de in figuur 8 getoonde schakeling 5 zijnde een ander uitvoeringsvoorbeeld van de fluorescentie-lampeehheid volgens de uitvinding, een onafhankelijke voor-verhittingsstroomketen gevormd voor elk van de twee kathodes 2a en 2b van de fluorescentiebuis 1 en in elk van deze voqr-verhittingsketens zijn de schakelingscomponenten, namelijk de 10 glimbuis 5, de pulstransformator 7 en de condensator 6, opgenomen. De respectieve secundaire wikkelingen 7b van de puls-transformatoren 7 zijn verbonden met de respectieve hulp-electroden 8, 8, die aan de buitenwand van de fluorescentiebuis 1 zijn geplaatst. Verder zijn weerstanden 10, 10 in se- 15. rie opgenomen met de voorverhittingsstroomketen voor het reguleren van de voorverhittingsstroom.
Door het sluiten van de voedingsschakelaar .vloeit de voorverhittingsstroom van de keten naar de kathodes 2a en 2b, elk onafhankelijke van elkaar, via een loeilamp 4, 20. en wel bij het sluiten van de respectieve glimbuizen 5, 5.
Na verloop van een zekere tijd openen zich de glimbuizen 5, 5 en begint de ontsteking op d.e zelfde wijze als bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 7. Er wordt in verband op · gewezen, dat, zelfs indien glimbuizen van het zelfde .type 25· worden gebruikt voor het besturen van het openen en sluiten van beide voorverhittingsketens, hun karakteristiek, en in het bijzonder hun contact-open-tijd, altijd onderling en.igszins • verschilt. Op deze wijze is de volmaakte synchronisatie van het einde van de periode van de voorverhittingsketens onmoge-30 lijk. Door.de werking van de pulstransformator 7 in de voor-verhittingsketen van de zich het eerst openende glimbuis 5 van de twee buizen 5,. 5 ontsteekt en ontlaadt de fluorescentiebuis 1 en wanneer de andere voorverhittingsketen vervolgens open gaat wordt een normaal lichtafgiftebedrijf verkregen.
35 Aangezien.deze tijdvertraging zeer kort duurt, kan hij in de praktijd worden verwaarloosd. Indien dé synchronisatie beslist vereist is, kan één van de glimbuizen 5 worden 7908810 -21- vervangen door een reed-relaisschakelaar, waardoor de voor-verhittingsstroom van de andere glimbuis of een deel daarvan aan de bekrachtigingsspoel van het reed relais kan worden toegevoerd. In de onderhavige uitvoeringsvorm kunnen de uit-5 gangsspanningen van beide secundaire wikkelingen 7b van de transformatoren zijn verbonden met één van de hulpelectroden 8.
In de schakeling volgens figuur 9, waarin een verdere uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding wordt getoond, 10 zijn de zelfde componenten als in figuur 7 met de zelfde ver-wijzingssymbolen weergegeven. De schakeling volgens figuur 9 omvat een middenaftakking P2 afgezien van de uitgangsaanslui-ting P.^ en P^ van de secundaire wikkeling 7b van de pulstrans-formator 7, welke aansluiting P^, P2 en zijn verbonden met 15 respectievelijk drie hulpelectroden 8a, 8b en 8c, die aan de buitenwand van de fluorescentiebuis 1 zijn geplaatst. De nieuwe verbinding is gemaakt, is de uitgangsaansluiting P-^ verbonden met de in de nabijheid van de 2b geplaatste hulp-electrode 8c; de hulpelectrode 8b is dan verbonden met de .20 aansluiting P2? en de hulpelectrode 8a is verbonden met de resterende uitgangsaansluiting Pg.
Eet voorverhittingsbedrijf en het daarop volgende bedrijf voor opwekking van hoogspanningspulsen aan de secundaire wikkeling 7b van de pulstransformator 7 aan het einde 25 van de voorverhitting zijn gelijk aan de corresponderende stappen in het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 7. De aan elk van de aansluiting P^ ?2 en P^ van de secundaire, wikkeling 7b van de pulstransformator 7 opgewekte spanning wordt in dit uitvoeringsvoorbeeld evenwel zodanig toegevoerd aan 30 de kathodes 2a en 2b, dat de respectieve spanning successievelijk worden toegevoerd'. Derhalve vindt de verplaatsing van het thermo-electron tengevolge van de aan de hulpelectroden 8a, 8b en 8c aangelegde spanning effectiever plaats, waardoor een goede ontsteking van de fluorescentiebuis 1 35 is gewaarborgd.
, In de schakelingen van dé andere uitvoeringsvoor-beelden van de uitvinding, die in de figuren 10 tot net 13 7908810 -22- zijn weergegeven, worden de in de secundaire wikkeling 7b van de pulstransformator 7 opgewekte hoogspanningspulsen via verschillende verbindingsleidingen tussen de schakelingelemen-ten aangelegd aan de fluorescentiebuis 1.
5 In het in figuur 10 getoonde uitvoeringsvoorbeeld zijn de uitgangsaansluitingen van de secundaire wikkeling 7b via een condensator 11, die wordt gebruikt voor het reguleren van de stroom^ aangelosten tussen de kathodes 2a en 2b. Bij het beëindigen van de voorverhittingsbewerking wordt de in de secundaire wikkeling 7b opgewekte hoogspanningspuls rechtstreeks aangelegd aan de kathodes 2a en 2b en eveneens aan de hulpelectrode 8, waardoor een bedrijfszekere ontstekiagc* · wordt verkregen.
In het in figuur 11 getoonde uitvoeringsvoorbeeld *** is één van de aansluitingen van de secundaire wikkeling 7b verbonden met de verbindingskant van de primaire spoel 7a en·· de glimbuis 5, terwijl tussen de verbindingsdraad van het. verbindingspunt en de glimbuis 5 in serie een diode 12 is opgenomen ter voorkoming van verliezen in de secundaire 20 hoogspanningspuls door de glimbuis 5. Op deze wijze wordt · een zelfde werking verkregen als in het voorbeeld volgens figuur 10.
Ter oplossing van het probleem de polariteit van de aan de hulpelectrode· 8 toegevoerde hoogspanningspuls ten 25 opzichte van de kathodes 2a en 2b is het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 12 nuttig. In dit uitvoeringsvoorbeeld is één electrode van de secundaire wikkeling 7b van de pulstransformator 7 verbonden met de kathodes 2a en 2b van de fluorescentiebuis 1, en wel door stroomreguleringscondensa-30 toren 11 en 13, terwijl de andere electrode van de secundaire -wikkeling 7 b is verbonden met de hulpelectrode 8. Het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 13 toont waardevolle goede eigenschappen bij een laag temeperatuursgebied onder toepassing van de glimstarter. Met andere woorden: zoals boven 35 reeds is uiteengezet wordt in de fluorescentiebuis 1 van dit type de herhaalde ontladingsspanning (=buisspanning) bij “ lage temperaturen, onder 5°C, verhoogd, ten opzichte van de - 79 0 83 1 0 -23- omgevingstemperatuur, waardoor het verschijnsel van herhaalde werking van de glimstarter optreedt.
Teneinde dit verschijnsel het hoofd te bieden, is toepassing van de halfgeleiderstarter het meest voordelig, 5 zoals later zal worden uiteengezet. Ook kan evenwel het probleem worden opgelost door het in serie met elkaar opnemen van de twee glimbuizen 5a en 5b. Aan elk van de aldus in seriegeschakelde glimbuizen wordt 50% van de lijnspanning (de spanning tussen de aansluitklemmen) toegevoerd , waardoor 2Q de glimbuizen niet werken, aangezien ze pas in werking kunnen treden bij een spanning ter grootte van ongeveer 70% van de lijnspanning. Ter oplossing daarvan dient een stroom- en spanningsbesturingselement 14, bijvoorbeeld een weerstand, een condensator, of een combinatie daarvan, parallel te wor-25 een geschakeld met één van de twee in seriegeschakelde glimbuizen 5a en 5b, bijvoorbeeld 5b. Tengevolge van dit element 14 wordt de spanning tussen de aansluitklemmen van de glimbuis 5b verlaagd, terwijl die over de glimbuis 5a stijgt. De stroom/spanningsbesturingswaarde van het element 14 wordt zo-20 uanig ingesteld, dat het element werkzaam is voor het toevoeren van zijn bedrijfsspanning aan de buis 5a, waar de spanning tussen zijn aansluitklemmen stijgt, wanneer de net-wisselspan-ning zijn piekwaarde nadert. Bij het sluiten van een voedings-schakelaar ten tijde van het ontsteken van de fluorescentie-25 buis wordt spanning aangelegd aan de glimbuis 5a via het element 14 en de buis 5a begint met de ontlading. De cntla-uing duurt slechts een korte tijd, terwijl de netspanning zich rond zijn piekwaarde beweegt, en is ongeveer êén-vierde seconde tot het sluiten van het bimetalen contact van de 30 buis 5a vanaf het sluiten van de voedingsschakelaar, hetgeen slechts weinig langer is ’dan het gebeuikelijke geval. Door het sluiten van het contact in de glimbuis 5a bevindt de andere buis 5b in zijn gewone toestand, zodat het bekende voorverhitten van de fluorescentiebuis vervolgens kan plaats vinden bij 35 het sluiten van de contacten van de glimbuizen 5a en 5b. Door het openen of terugkeren van de contacten van de glimbuis 5a, die eerder gesloten waren dan de andere, eindigt de 7908810 * è -24- voorverhittingsbewerking. Dé fluorescentiebuis 1 wordt vervolgens ontstoken door de werking van de pulstransformator 7, evenals in de reeds eerder beschreven uitvoeringsvoorbeeld.
Aangezien de glimbuis 5a zodanig is ingericht, dat 5 hij slechts werkzaam is bij de door het element 14 bestuurde hogere lijnspanning, ontbrandt anderzijds, zelfs indien de buisspanning van de buis 1 hoog is, de fluorescentiebuis 1 slechts opnieuw, voordat de toegevoerde lijnspanning die spanning bereikt, waarbij de glimbuis 5 kan werken. Op deze ^ wijze kan herhaald bedrijf van de glimbuis worden vermeden.
Hoewel het in de figuren niet is weergegeven, kunnen diverse variaties in de schakelingen van de eerder beschreven uitvoeringsvoorbeelden worden aangebracht door wijziging van de combinatie van de-schakelingselementen. In het bijzonder kan toevoer van een in de secundaire spoel 7b opgewekte spanning aan de fluorescentiebuis 1 in het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 3 worden toegepast.
Figuur 14 toont een andere uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding. Zoals is weergegeven, kan een drukknopschake-
2D
laar 9 vooe handbediening worden gebruikt in plaats van de glimbuis 5, zoals die in het uitvoeringsvoorbeeld van figuur 3 is toegepast. In deze schakeling is een draaischakelaar gebruikt als voedingsschakelaar 3’, in samenhang met de schakelaar 9. In plaats van de gloeilamp 4 volgens figuur 3 is een 2 c weerstandsdraad 10 gebruikt. Ex wordt met betrekking tot dit uitvoeringsvoorbeeld in het bijzonder op gewezen, dat geen hulpelectrode 8 wordt gebruikt, terwijl in plaats daarvan de • pulstransformator 7 rechtstreeks in de nabijheid van een deel van de buitenwand van de fluorescentiebuis 1 is geplaatst.
Bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 14 begint het voorverhittingsbedrijf met het - indrukken en het sluiten van de schakelaar 9, terwijl de ontsteking gemakkelijk plaats vindt door het openen van de schakelaar 9 met de hand, indien men de ontlading waarneemt in de electroden 2a en
O C
2b van de fluorescentiebuis 1.
• De aandacht wordt erop gevestigd, dat door vervanging van de glimbuis 5 voor de drukknopschakelaar 9, 7908810 -25- c.e pulstransformator 7 door de hulpelectrode 8, of de gloeilamp 4 door de weerstandsdraad 10, ook gebruik wordt gemaakt van de principes volgens de uitvinding.
Figuur 15 toont een schakeling/ die bijzonder goed 3 werkzaam is voor een fluorescentiebuis voor een lagere spanning, minder dan 3QW bij een hoge spanning, bijvoorbeeld 200V, van het lichtnet. In het getekende uitvoeringsvoorbeeld worden · twee fluorescentiebuizen (elk van minder dan.3OW) gebruikt, die elk zijn voorzien van de in figuur 3 weergegeven voorverhit-10 tingsketen en de starthulpschakeling. Deze fluorescentiebuizen zijn zodanig gecombineerd, dat hun respectieve ontladingselec-troden 2a- en 2b in serie met elkaar zijn geschakeld. Als belasting zijn twee gloeilampen 4a en 4b voor het respectievelijk aanpassen van de beide fluorescentiebuizen 1 in de 15 keten in serie met elkaar opgenomen. In dit geval dienen de gloeilampen te zijn bestemd voor gebruik bij een spanning van 200V.
Voor het ontsteken van de fluorescentiebuis in de klasse van minder dan 3OW, die is ontworpen voor toepassing 20 hij 100V in aanwezigheid van een lichtnet met een spanning van 200V, is een spanningsverlagingstransformator gebruikt, die eveneens dienst doet als stabilisator. De aan de buis aangelegde spanning wordt derhalve gereguleerd tot een waarde van 1Q0V. De voor dit doel gebruikte transformator is evenwel 25 groot en duur, hetgeen resulteert in een groot en duur eindproduct.
Bij gebruikmaking van de wearstandsbelastingsmetho-ae is het eveneens noodzakelijk, da weerstandswaarde tweemaal zo groot te maken als die bij een lichtnetspanning van 100V, 30 jjijveorbeeld in het geval van de gloeilamp een parallelschakeling van twee gloilampen voor 200V. Let andere woorden: onder toepassing van twee fluorescentiebuizen zijn viermaal zoveel belastingsonderdelen nodig als bij toepassing van een 100V lichtnet, hetgeen duidelijk gepaard gaat met een aan-35 zienlijke kostenverhoging. Bovendien brengt het .grotere toe te passen aantal onderdelen problemen bij de vervaardiging met zich mee.
' 7908810 » * -26-
Anderzijds behoeven met de uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 15 slechts de twee gloeilampen 4a en 4b als belasting te worden gebruikt, hetgeen besparend werkt op de •kosten en de vervaaridingsarbeid. Zoals boven is uiteengezet, 5 is elke fluorescentiebuis 1 voorzien van een transformator 7 en een hulpelectrode 8, zodat een bedrijfszekere ontsteking zoals is uiteengezet aan de hand van figuur 3, is verzekerd zowel bij een normale als een hoge of lage temperatuur. De schakelingselementen en de schakeling volgens dit uitvoe-10 ringsvoorbeeld kunnen worden vervangen door die van de schakeling volgens figuur 14.
De schakeling volgens figuur 16 toont een verder verbeterd uitvoeringsvoorbeeld ten opzichte van figuur 15.
In dit uitvoeringsvoorbeeld zijn de gloeidraadkathode 2a, 2b, 15 2c en 2d van de eerste en tweede ontladingsbuis la en lb in die volgorde in serie geschakeld. Een voédingsnet is in serie . aangesloten met êën van de toevoerleidingen van de kathodes 2c en 2b. In deze voedingsschakeling is in serie een als resistieve belasting dienst doende gloeilamp 4a opgenomen.
20 ket deze belastingsgloeilamp 4a is een weerstand 4c parallel geschakeld voor het reguleren van de stroom door de schakeling. De weerstand 4c wordt gebruikt voor het instellen van de weerstandswaarde bij toepassing.van een handelsgloeilamp, zodat men het zonder kan doen in het geval van een speciaal 25 ontworpen electrische lamp die een weerstandswaarde heeft, corresponderend met de noodzakelijke stroom, of indien het andere zuiver resistieve element reeds wordt gebruikt.
In de voorverhittingsschakeling, waarin de gloei-•draadkathodes 2a, 2b, 2c en 2d in serie zijn geschakeld, 30 is een glimstarter 5a ingevoegd tussen de kathodes 2a en 2b, in serie daarmee, en is een glimstarter 5b in serie opgenomen tussen de kathodes 2c en 2d. De glimstarter 5b is parallel met een storingsonderdrukkingscondensator 6b aangesloten, terwijl de andere glimstarter 5a is parallel geschakeld met 35 een serieketen, bestaande uit een storingsonderdrukkings-condensator 6a en de primaire spoel 7a van een pulstransfor-mator 7. In dit geval kan de glimstarter worden vervangen 7908810 -27- door een halfgeleider-schakelelement, bijvoorbeeld een SCR-Gf SSS-element.
Een uiteinde van de secundaire wikkeling 7b van de pulstransformator 7 is verbonden met één uiteinde van de 5 primaire wikkeling 7a, terwijl het andere uiteinde van de 'secundaire wikkeling 7b is verbonden met de hulpelectroden 8a en 8b, die zijn aangebracht op of nabij de buitenwanden van respectievelijk de fluorescentiebuizen la en lb.
In het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 16 is de fluorescentiebuis lb van het type FGL-22W, waarvan de nominale spanning 100V bedraagt en de stroom 0,39A. De gebruikte ontladingsbuis la is van het type FCL-32W, waarvan de nominale spanning 147V en de buisstroom 0,435A bedraagt.
De netspanning bedraagt 220V tot 240V. Andere combinaties zijn 15 mogelijk, bijvoorbeeld twee buizen van het type FCL-22W voor de buizen la en lb. Ook kunnen twee buizen van het, type FCL-3OW worden gebruikt voor de buizen la en lb. Met andere woorden: alle huistypen kunnen worden gebruikt, indien de buis-stromen van de respectieve buizen la en lb ongeveer gelijk 20 zijn aan elkaar, terwijl de som van de nominale spanningen ongeveer gelijk is aan de lijnspanning.
Wanneer in dit uitvoeringsvoorbeeld een voedings-schakelaar wordt ingeschakeld in de schakelingseenheid volgens figuur 16, leiden de glimbuizen 5a en 5b van de voorver-25 hittingsketen van de buizen la en lb de ontlading in tussen de electroden van de fluorescentiebuis, via het belastings-element, zoals de gloeilamp 4a, enz. Tengevolge van de onder invloed daarvan opgewekte hitte raken de electroden van de glimbuizen 5a en 5b met elkaar in contact, waardoor de keten 30 wordt gesloten. De voorverhittingsstroom vloeit nu via de serieschakeling de voorverhittingsketens binnen, waardoor de gloeidraadkathodes 2a, 2b, en 2c, 2d van respectievelijk de ontladingsbuizen la en lb worden verhit.
Hoewel een hoge voedingsspanning wordt aangelegd, 35 vindt de voorverhitting plaats met de gelijkmatige scannings-toevoersituatie in beide buizen la en lb van het laagspan-ningstype onder invloed van· de belastingsgloeilamp 4a.
7908810 • ·· -28-
Naar mate het einde van de voorverhitting nadert, opent zich de gloeibuis 5b, die een lage nominale spanning bezit, voor de andere buis 5a, en gaat de ontladingsbuis lb van de laagste nominale spanning over vanaf de ontlading · 5 tussen de electroden tot het uitzenden van licht. De andere fluorescentiebuis la ontvangt na het sluiten van de glimbuis 5a de buisstroom van de reeds ontstoken ontladingsbuis lb en in dit stadium verkeert de buis la nog in voorverhittings-bedrijf.
101. Wanneer de glimbuis 5a van de ontladingsbuis la met de hoogste nominale spanning opent, wordt de voorverhit-tingsketen onderbroken. De buisstroom van de ontladingsbuis lb wordt eveneens onderbroken en de buis lb wordt gedurende zekere tijd uitgeschakeld. In dit stadium wordt de op de lijn-· 15 spanning gebaseerde buisspanning aangelegd over de ontladings-Luizen la en lb. Tengevolge van het openen van de glimbuis 5a vloeit plotseling een overstroom door de storingsonderddruk-kingsondensator 6a, welke stroom wordt toegevoerd aan de primaire wikkeling 7a van de pulstransformator 7. Een in de 20 secundaire wikkeling 7b van de transformator 7 opgewekte hoge spanning wordt toegevoerd aan de hulpelectroden 8a en 8b van de fluorescentiebuizen la en lb, die synchroon ontsteken onder invloed van de bekrachtiging van de thermo-electronen door de hoogspanningspuls.
25 Indien evenwel de synchrone ontsteking van de bui zen la en lb niet optreedt tengevolge van de ene opening van de glimbuis 5a, die open gaat na een lange voorverhittings-tijd, sluit de glimbuis 5a onmiddellijk tengevolge van de door de. ontlading opgewekte hitte. Op deze wijze ontsteekt 3q de fluorescentiebuis lb, terwijl de buis lb zich in zijn voorverhittingsbedrijf bevindt. De buis la herhaalt de werking van het verwisselen naar de synchrone ontsteking in een zeer beperkt tijdsbestek, en de fluorescentiebuizen la en lb ontsteken op deze wijze stabiel.
35 De twee fluorescentie-ontladingsbuizen la en lb van het in figuur 16 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld'kunnen op de in de figuren. 17, 18 en 19 weergegeven wijze zijn 7908810 -29- geplaatst. In de variant volgens figuur 17 bezitten de buizen verschillende diameters. Ze zijn in het zelfde vlak aangebracht. In de variant volgens figuur 18 zijn ze dicht bij elkaar aangebracht, met een onderlinge afstand van minder dan 30 mm.
5 In dit geval (figuur 18) kan één enkele hulpelectrode zijn aangebracht op uitsluitend de buis la met de hoogste nominale spanning. Deze electrode ontvangt een hoogspanningspuls van de secundaire spoel 7b van de pulstransformator 7 en de electrode of de buis la zelf doet dienst als de hulpelectrode 10 voor de andere fluorescentiebuis lb. Op deze wijze behoeft men geen gebruik te maken van de hulpelectrode 8b voor de fluorescentiebuis lb. indien op de in figuur 19 weergegeven wijze de buizen op onderlinge afstand zijn geplaatst, zijn de hulpelectroden 8a en 8b noodzakelijk voor het 'ontsteken van 15 de respectieve buizen la en lb. De twee hulpelectroden 8a en 8b kunnen worden gedragen door éen enkele metalen buizenhou-der 12.
In de schakeling volgens figuur 20, die correspondeert met die van figuur 16, is de starter van de voorverhit-20 tingsketen voor de fluorescentiebuis lb eenhalfgeleider-schakelelement, dat wil'zeggen een SSS-element 16. De door-breekspanning van het element 16 dient hoger te zijn dan de vuurspanning van de fluorescentiebuis lb en verder dan de ontladingsspanning van de glimbuis 5 van de andere voorver-25 hittingsketen. Wanneer de schakelaar 3 wordt ingeschakeld, wordt een serieverbinding tot stand gebracht tussen de primaire wikkeling van de pulstransformator 7, de electroden 2a, 2d, het element 16 en de electrode 2c. Op deze wijze wordt de lijnspanning toegevoerd aan het element 16. Der-, 30 halve wordt de geleidende en sperrende toestand van het SSS-element 16 telens afwisselend bij elke halve periode van het lichtnet herhaald, terwijl de ontladingsbuis lb aan zijn kathodes 2c en· 2d een voedingsspanning ontvangt gedurende de sperrende toestand van het element 16, totdat de buis lb 35 de vuurspanning bereikt. Indien de fluorescentiebuis lb de vuurspanning bereikt, die lager is dan de doorbreekspanning van het SSS-element, ontsteekt hij na een voldoende ontlading 7908810 -30- van thermo-electronen tengevolge van de voorverhitting. In de fluorescentiebuis lb treden de voorverhitting en de toevoer van spanning over de buis afwisselend op bij elke halve periode van de lichtnetstroom, terwijl het vuren optreedt in een 5 vroeg stadium van het voorverhittingsinterval, gedurende hetwelk de ontlading van de thermo-electronen, die noodzakelijk is voor de ontlading tussen de electroden, plaats vindt. Anderzijds opent in de andere voorverhittingsketen van de andere ontladingsbuis la de glimbuis 5a zich na het verstrij-10 ken van een met de tijdconstante corresponderende, voorafbe-paalde tijd. Op deze wijze begint de fluorescentiebuis lb vroeg licht uit te zijnden, terwijl bovendien, indien een buis lb van een lage nominale spanning wordt toegepast, deze fluorescentiebuis lb niet alleen eerder licht gaat uitzenden 15 dan de andere buis la, maar tevens de daarop volgende synchronisatie van de buis lb tijdens het licht uitzenden mogelijk is met de andere buis la, evenals in het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 16.
In het bijzonder is het uitvoeringsvoorbeeld van 2Q figuur 20 nuttig, indien.de zelfde buizen la en lb worden.gebruikt, waarbij de ontstekingsbewerking makkelijk plaatsvindt. Door het instellen van de doorbreekspanning van het . SSS-element 16 boven de glimontladingsspanning van de glimbuis 5a kan de ontladingsbuis lb een voldoend hoge ontladings-25 startspanning ontvangen tij'dens elke hlave periode van de lichtnetwisselspanning , en wel gedurende een relatief lange tijd. het is derhalvemttig, .het vroegere ontsteken zeker te t. stellen.
De primaire wikkeling 7a van de pulstransformator 7 30 kan in serie zijn opgenomen in de voorverhittingsstroomkring, terwijl desgewenst ook halfgeleider-schakelelementen kunnen worden gebruikt voor de starters van de voorverhittingsketen.
Zoals boven is uiteengezet, is in de uitvoerings-voorbeelden volgens de. figuren 16 en 20 de fluorescentielamp-35 eenheid( volgens de uitvinding opgebouwd met de twee in serie geschakelde fluorescentiebuizen, maar zonder de vermogenstrans-formator en de smoorspoel-stabilisator. De belastings is laag 7908810 -31- en de diverse uitwendige ontwerpfactoren, zijn grondig door-aacht. De lichtkarakteristiek, bijvoorbeeld de effectiviteit en het rendement van de gebruikte energie is beter in vergelijking met een lampeenheid met een gloeilamp of een parallelschakeling onder toepassing van een stabilisator, zoals moge blijken uit de volgende tabel.
{ 7908810 ril cn in > - -32- \ ei ro o
r-4 00 ι-4 <N
o 'CO
!s » \ -η co m .-4-^(-4^ e o o u 4-1 CU ra o o o
H 4-L^ in O rH
(Τί Si 'Ü* co co 4-i ü co r-i co
0 -H
4-1 H
54
G
G G
Λ Φ'- G OirtJ co o h π O > co o io •r) S w r4 r-i
Xt 54 0 CU W > 1 Oi ra G Οι·Η G G — -4* o co G G S oo o r-
Cr> (ö — i-4 G Λ •r4 m ra tn S m GO--' o m o G 0 rf! «sr -ü· 'co tjl 54 ^
G 4-1 O O O
H ra I
ra σι tn G G -H ^
•4 β > O O O
Ό Γ4 CN O
Φ G Γ4 C-J <N
O G» > ra
CU % 4J
G O Φ
•H O S
G3 — <-i 54 e? - fl 0ς *4 CN -4 4-13- > nj Q4 <u G o -M S -G ra cm -r-l + G G ·<4 G H φ H + 12 -r4 CU -r4
Φ CN O CU Λ IS
N CO O S G <N
0) w r4 G 44 00 Ό 0i H ra — 7908810 -33-
Zoals blijkt, bezit de fluorescentielampeenheid volgens de uitvinding een effectiviteit 1/W of 1V&. (schijnbaar- vermogens verhouding) , die driemaal zo hoog is als de gloeilamp en 1,9 maal zo hoog als de parallel geschakelde 5 lampeenheid met de stabilisator.
In de tot nog toe genoemde uitvoeringsvoorbeelden is een glimstarter gebruikt als starter voor de voorverhit-tingsketen. Door het openen en sluiten daarvan vindt besturing van de voorverhitting plaats, terwijl tevens hét opwek-10 ken van de hoogspanning onder invloed van pulstransformator wordt verzorgd.
Nu zullen enkele uitvoeringsvoorbeelden van de uitvinding worden besproken, waarbij een halfgeleiderstarter wordt gebruikt. De halfgeleider-starter kan in een groot ge-15 bied van omgevingstemperaturen worden toegepast.
De in figuur 21 getoonde schakeling bevat een half-5eleider-5tarter, waarin een gloeilamp 4 als belastingsweer-stand in serie is opgenomen in de voedingseenheid, die is · geschakeld tussen de netspanningsbron E en de fluorescentie-20 buis 1 van het type met voorverhitting. In de voorverhittings-keten, waarin de andere toevoerdraden van de voedingszijde van de gloeidraadelectroden van de fluorescentiebuis 1 zijn opgenomen, zijn onderling in serie een starter S geschakeld met een halfgeleiderelement en de daarbij behorende inschakel-25 besturingsschakeling, en een primaire wikkeling met iets. meer dan tien windingen, van de pulstransformator T, die vergelijkbaar is met de in de voorgaande uitvoeringsvoorbeelden gebruikte .pulstransformator 7. De secundaire wikkeling van de pulstransformator 7, die vele honderden windingen bevat, 30 is met zijn ene uiteinde verbonden met ëën uiteinde van de primaire wikkeling, terwijl het andere uiteinde van de secundaire wikkeling is verbonden met een hulpelectrode 8, die is aangebracht tegen of nabij de buitenwand van de fluorescentiebuis 1. In deze schakeling doet de condensator 35 5 dienst voer storingsonderdrukking en vloeit de ontladings— stroom naar 'de pulstransformator T.
Indien de netwisselspanning wordt toegevoerd aan 7908810 -34- de schakeling en de instantane waarde van de eerste halve cyclus van de wisselstroom voldoende hoog is voor het in geleiding brengen van het halfgeleider-schakelelement van de starter S, raakt deze in zijn geleidingstoestand. Door het in-5 schakelen van de starter S vloeit een relatief grote voorver-hittingsstroom ter grootte van ongeveer 1,5 maal de buisstroom tijdens het licht uitzenden naar de gloeidraadelectroden van de fluorescentiebuis 1 onder besturing van de in de keten opgenomen gloeilamp 4. Deze werking wordt elke volgende cy-10 clus herhaald en de gloeidraadelectroden worden dienovereenkomstig verhit. In geval van toepassing van een enkelfasig schakelelement herhaalt de werking zich elke halve cyclus.
Tijdens het voorverhittingsbedrijf van de fluorescentiebuis 1 wordt de condensator geladen bij het begin van 15 elke cyclus van de netwisselspanning en ontlaadt zich de stroom, wanneer de starter S in geleiding raakt... De voorver-hittingsstroom en de ontladingsstroom van de condensator 5 tengevolge van het inschakelen van de starter S vloeien door . de in serie met de voorverhittingsketen opgenomen primaire 20 wikkeling van de pulstransformator T. Daardoor verschijnt in de secundaire wikkeling van de pulstransformator T een hoge spanning in overeenstemming met de pulsvormige primaire stroom met een hoge veranderingssnelheid tengevolge van de condensa-torontladingsstroom. Deze situatie is weergegeven in figuur 25 22, waarin V de voedingsspanning aanduidt; Vd de buisspanning; en Vt een in de secundaire wikkeling van de pulstransformator T opgewekte hoogspanning.
De hoge spanning Vt wordt door middel van de hulpeiectrode 8 aangelegd aan de buitenwand van de fluores-30 centiebuis 1. Het effect is niet waarneembaar in het beginstadium ( gedurende enkele tientallen cycli) van de voorver-hitting, indien de gloeidraadelectroden van de fluorescentie-Luis 1 nog niet in voldoende mate zijn verhit. Naar mate evenwel de voorverhitting voortgaat en de gloeidraadelectroden 35 voldoende verhit raken ter verkrijgen van een goede ontlading van de thermo-electronen van de electroden, worden de thermo-electronen versneld en verplaatsen zich onder invloed van de 7908810 <r -35- aan de hulpelectrode 8 aangelegde hoge spanning. De glimontla-cing start nu tussen de gloeidraadelectroden en de buiswand/ nabij welke de hulpelectrode 8 is geplaatst.
Op het moment van opwekking van de hoogspannings-5 puls Vt in de halve cyclus van de netwisselspanning verkeert de starter S in de geleidende toestand en is de buisspanning Vd laag. Op deze wijze treedt de voor lichtuitzending dienst doende hoofdontlading nog niet op tussen de gloeidraad elec-troden na de glimontlading tussen de gloeidraadelectroden en 10 de buitenwand, nabij welke de hulpelectrode 8 is geplaatst.
In de volgende halve cyclus bereikt, terwijl de starter nog niet in zijn geleidende toestand verkeert en de geleidende toestand van de starter S in zijn reactiespanning naar een hogere waarde is gebracht dan de lichtuitzendstartspanning 15 van de fluorescentiebuis 1, de instantane waarde van de netwisselspanning de lichtuitzendstartspanning, voordat hij de reactiespanning bereikt. De glimontlading treedt op, wanneer de hoogspanning zich in die halve cyclus bevindt. Daardoor begint de lichtuitzending onder invloed van de hoofd-20 ontlading tussen de gloeidraadelectroden, terwijl het geïoniseerde electron binnen de binnenwand van de fluorescentiebuis 1 blijft, totdat het werkelijke licht uitzenden ' begint na het zich herhalen van dicerse cycli van da glimontlading.
25 Door het licht uizenden neemt de buisspanning Vd op de in figuur 2 getoonde wijze af en treedt het inschakelen van de starter S niet op na de halve cyclus van licht uitzenden. De ontiadingsbuis 1 zendt licht uit, totdat de licht-uitzendhoudstroom in die halve cyclus is verzekerd. De be-30 schreven werking herhaalt zich elke halve cyclus van de netwisselspanning V, totdat een stabiele lichtuitzendsituatie is bereikt.
Aangezien de pulstransformator T in de voorver» hittingsketen in serie is geschakeld met de starter S, vloeit 35 tijdens het voorverhitten een voorverhittingsstroom door zijn primare wikkeling. Derhalve dient deze wikkeling bemeten te zijn om het vloeien van de voorverhittingsstroom mogelijk te 7908810 -36- maken, hetgeen, een nadeel is met het oog op het ontwerp van de transformator. Ook is dit in hoofdzaak het gevolg van de ontladingsstroom van de condensator 5, waarvan de sterkte in aanzienlijke mate varieert. Ket oog op het bovenstaande is de 5 schakeling volgens'figuur 23 ontworpen, waarbij een serieketen van de transformator T en de condensator 5 is parallel geschakeld met de starter S. Ket deze schakeling vloeit de ladings-en ontladingsstroom van-de condensator 5 slechts door de primaire wikkeling van de transformator T, waarmee het probleem 10 kan worden opgelost. De werking en de functie van de schakeling is de zelfde als het uitvoeringsvoorbeeld van figuur 21.
Bij de boven beschreven schakelingen volgens de figuren 21 en 23 dient het tijdstip van inschakeling van de starter S later te worden gesteld dan het onladingsstart-15 spanningstijdstip met hét oog op de veranderingen van de instantane waarde van de voedingsspanning V in een halve cyclus·. Indien rekening dient te worden gehouden met de stijging van de ontladingsstartspanning in overeenstemming met de wijziging van de omgevingstemperatuur van de ontla-20 dingsbuis, dient het inschakeltijdstip te worden ingesteld t nabij de piek van de halve cyclus.
Het is nuttig als starter S gebruik te maken van een triode-thyristor van het type met omgekeerde blokkering ("reverse blocking triode thyristor) (hierna eenvoudig aan te 25 duiden als SCR, een bestuurbare siliciumgelijkrichter), . waarvan het inschakeltijdstip gemakkelijk kan worden gekozen. In het uitvoeringsvoorbeeld van figuur 24 is een dergelijke SCR gebruikt, waarbij de rëferentiesumbolen j, p en q dienst doen voor het aanduiden van de corresponderende verbindings-30 punten met die volgens figuur 21. De schakelingselementen met de zelfde functie als die volgens figuur 21 zijn met de zelfde verwijzingssymbolen aangeduid als daar.
De SCR 21 van de starter S is voorzien van een ontstekingsschakeling, bestaande uit een tussen zijn poort-35 electrode en anode geschakelde Zener diode 22'. De anode van de SCR 21 is verbonden met de voedingsspanningsschakeling. Ter verzekering van een stabiel bedrijf van de ontstekings- 7908810 -37 schakeling is een weerstand 23 voor het reguleren van de ont-stekingsstroom in de schakeling in serie opgenomen, terwijl verder een beveiligingsweerstand 24 is aangesloten tussen de poortelectrode en de kathode van de SCR.
5 Wanneer met deze opbouw de instantane waarde in een halve cyclus van de voedingsspanning V de doorbreekspanning Zener diode 22 bereikt, gaat de diode 22 abrupt over van zijn sperrende naar zijn geleidende toestand, waardoor een stroom door de poortelectrode vloeit. Daardoor raakt de SCR 21 in 10 geleiding. Door deze werking vloeit een voorverhittingsstroom terwijl verder hoogspanningspuls wordt opgewekt in de secun-aaire wikkeling van de pulstransformator T, waarvan de primaire wikkeling is aangesloten voor ontvangst van de ontla-dingsstroom van de condensator 5. De opgewekte hoogspannings-15 puls wordt aangelegd aan de buitenwand van de ontladingsbuis 1. Op dit moment wordt op de in figuur 22 getoonde wijze de buisspanning Vd verlaagd, waardoor de buis 1 niet ontsteekt. Aangezienin deze schakeling, de starter. S is uitgevoerd met de SCR 21, treedt· het beschreven bedrijf elke halve cyclus 20 van de netspanning op tengevolge van de.omkeer-blokkeerkarak-teristiek van de SCR 21. Bij elke halve cyclus treedt een onderbreking van de voorverhitting op, terwijl een hoge bui-zenspanning Vd wordt aangelegd over de ontladingsbuis 1, in evenredigheid met de netspanning V, tijdens de halve cyclus 25 van onderbreking.
Dit verbetert de startkarakteristiek voor de licht- jaf gifte.
In de in figuur 24 getoonde rangschikking zijn minder schalcelingselementen gebruikt en is de schakeling 30 eenvoudig opgebouwd, zodat de eenheid zelf goedkoop kan worden vervaardigd. In dit uitvoeringsvoorbeeld is anderzijds het inschakeltijdstip van de starter S, dat wil zeggen het tijdstip van inschakelen van de SCR 21 gepaald door de door-. breekspanning van de Zener diode 22 ten opzichte van de voe-35 uingsspanning V, waardoor een nauwkeurige besturing betrekkelijk moeilijk is.
De schakeling volgens figuur 25 is ontwikkeld 7908810 -38- oin dit probleem het hoofd te bieden. Volgens dit uitvoerings-voorbeeld kan het tijdstip betrekkelijk vrij worden gekozen.
In de schakeling volgens figuur 25 is een lekketen.voor de voedingsspanning uitgevoerd met de weerstanden 25 en 26 en 5 is de Zener diode 22 in serie geschakeld tussen de uitgang voor de lekspanning en de poortelectrode van de SCR 21. Aangezien de Zener diode 22 een voorafbepaalde doorbreekspan-ning bezit, kan de weer standswaarde van de weerstanden 25 en
26 worden gevarieerd. Op deze wijze kan de diode 22 worden 10 bedreven met de gedeelde waarde van de voedingsspanning V
en als gevolg daarvan wordt de inschakeltijd van de SCR 21 bepaald op een gewenste tijd in het begin van een halve cyclus van de voedingsspanning V. In dit geval werkt de Zener diode 22 als trekkerelement voor de SCR 21, en kan derhalve 15 worden vervangen door andere trekkerelémenten, bijvoorbeeld een diode-thyristor.
De schakeling volgens schakeling 26 is' een belangrijk onderdeel van het andere uitvoeringsvoorbeeld volgens de uitvinding. Een ontsteekschakeling voor de SCR 21 is 20 toegevoegd aan de de weerstanden 25 en 26 omvattende lekketen, en verder is een de tijdconstante medebepalende condensator 27 parallel geschakeld met de weerstand 25 van de lekketen.
Als trekkerelement is in dit geval de diode-rwisselspannings-thyristor (diode AC thyristor = DIAC) in serie aangesloten 25 tussen de uitgangsaansluiting voor de lekspanning en de poortelectrode van de SCR 21.
Als gevolg van het stijgen van de instantane waarde in een halve cyclus van de wisselspanning V wordt de tijd-constantecondehsator 28 geladen door de door de weerstanden 30 25 en 26 geregelde lekspanning,. en wanneer de spanning tussen zijn electroden de doorbreekspanning Vg van de DIAC 28 bereikt, raakt de SCR 21 door de trekkerbewerking in zijn geleidende toestand. Door het kiezen van de weerstandswaarde van de lekketen en het instellen van de capaciteit van de. tijdconstanr 35 tecondensator 27, kan de inschakeltijd van de SCR. worden gekozen in een gebied boven de grootste instantane waarde in de halve cy.clus van de voedingsspanning V, dat wil zeggen 7908810 -39- in het laatstgenoemde halve gebied van de voedingsspanning V/ indien de lekspanning niet lager is dan V_ van de DIAC 28.
In de schakeling volgens figuur 25 is de tijd van inschakeling van de SCR 21 beperkt tot het begin van de halve 5 cyclus van de voedingsspanning V (voorafgaand aan het bereiken van de uiterste instantane waarde). Verder wordt hij sterk beïnvloed door wijzigingen in de voedingsspanning V. Indien derhalve de tijd van inschakeling van de SCR 21 wordt ingesteld rond de uiterste instantane waarde van de halve cyclus 10 waarbij rekening wordt gehouden met de stijging van de buis-spanning onder invloed van variaties in de omgevingstemperatuur en de fluorescentiebuis 1, kan de besturing van het inschakelen van de SCR 21 niet plaats vinden in overeenstemming met het dalen of variëren van de voedingsspanning V. In 15 de schakeling volgens figuur 26 is het anderzijds mogelijk, het inschakelen van de SCR 21 te besturen later in de halve cyclus, na de uiterste instantane waarde, gedurende welke het laden van de tijdconstantecondensator 27 optreedt. Hieruit blijkt, dat de schakeling volgens figuur 26 voordelen 20 biedt met het oog op variaties in de voedingsspanning. V.
In bovengenoemde schakeling, waarin de SCR 21 als starter S is gebruikt, is de positie van de pulstransformator T in de schakeling, zoals is getekend, gelijk aan die volgens figuur 21. De aandacht wordt er evenwel.op gevestigd, 25 dat ook opnemen van de pulstransformator 7 op de in figuur 23 getekende wijze mogelijk is.
Ongeacht de positie van de pulstransformator is de werkingstijd van de pulstransformator T de inschakeltijd van de SCR 21, en op die tijd wordt de buizenspanning van de 30 ontladingsbuis verlaagd. Hoewel het geïoniseerde electron derhalve binnen de ontladingsbuis blijft tengevolge van de door de werking van de transformator T opgewekte hoogspanningspuls en de lichtafgifte begint, wordt in dit stadium de functie van de transformator T niet in voldoende mate benut. Met het oog 35 op het voorgaande· wordt volgens de uitvinding het volgende uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 27 gepresenteerd, waarbij de transformator T werkzaam is in de halve cyclus van 7908810 -40- de voedingsspanning V, wanneer de SCR 21 niet in zijn geleidende toestand verkeert, of wanneer de ontladingsbuisspanning Vd in voldoende mate wordt aangelegd.
In de schakeling volgens figuur 27 is een verdere ' 5 SCR 29 met tegengestelde polariteit parallel geschakeld met de SCR 21 en de SCR 29 is in serie geschakeld met de parallelketen van een condensator 30, die dienst doet voor het besturen van de stroom met geringe capaciteit, en zijn ontladingsweerstand 31. Anders dan bovenstaand is als ontstekingsschakeling voor Γ’· _ 10 SCR 29 de eenvoudigste rangschikking volgens figuur 24 met toepassing van een Zener diode 22 in de schake.ling opgenomen.
De werking tijdens de halve cyclus van de wissel— spanningsbron is bij deze schakeling gelijk aan die volgens figuur 26. De SCR 29 raakt in zijn geleidende toestand geduren-15 de de volgende halve cyclus, van de wisselspanning, waardoor een stroom vloeit naar de voorverhittingsketen. De sterkte van -die stroom wordt beheerst door de seriecondensator 30 en de ladingstoestand van de condensator 5. Wanneer de SCR 29 1 in geleiding raakt, daalt de buisspanning Vd abrupt, -maar 20 keert onmiddellijk terug tot de voedingsspanning V. Anderzijds vloeit deze instantane stroom de primaire wikkeling van de pultransformator T 'in en wekt daarbij een hoogspanningspuls -Vt in de secundaire wikkeling, daarvan op. Dit is in figuur 28 weergegeven.
25 In het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 26 is in de halve cyclus de voorverhitting vertraagd en in het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 27 wordt tijdens de halve cyclus de hoogspanningspuls opgewekt. Aangezien de buisspanning Vd die instantaan kan terugkeren in voldoende aan de schakeling 30 wordt aangelegd, is een zeer goed lichtafgiftebedrijf verzekerd, waarbij de hoogspanningspuls werkzaam is, juist vöör •net herstel. In dit geval .-.eisu de invloed van het inschakelen van de SCR 29 op de buisspanning gering en behoeft geen rekening te worden gehouden met het stijgen van de buisspan-35 ning tengevolge van variaties in de omgevingstemperatuur, wanneer de inschakelspanning van de SCR. 29 is ingesteld op een lagere waarde dan de lichtafgiftestartspanning bij 7908810 -41- normale temperatuur. Indien de pulstransformator T slechts werkzaam dient te zijn bij het inschakelen van de SCR 29, behoeft de pulstransformator T slechts in serie te zijn opgenomen met de serieketen van de SCR 29 en de condensator 30.
5 Figuur 29 toont een verder uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding, waarbij een serieverbinding is gevormd tussen de bidirectionele tiode-thyristor (TRIAC) 32 en een diode 33. De schakeling omvat de starter S en een andere SCR-schakeling 29 volgens figuur 27. De schakeling volgens 10 figuur 29 is gelijk aan die volgens figuur 27, met dien verstande dat een stroombeheersingscondensator 30 en een ontla-dingsweerstand 31 parallel zijn geschakeld met de diode 33.
In de schakeling volgens figuur 29 wordt bij het sluiten van de voedingsschakelaar de tijdconstantecondensator 15 27 geladen door besturing van de lekketen,bestaande uit de weerstanden 25 en 26, en de schakelaar 28 raakt in geleiding in de halve cyclus van de voedingswisselspanning. Aan de poortelectrode van de schakelaar .32 wordt een stroom toegevoerd, waardoor deze schakelaar in geleiding raakt. In deze 20 situatie, indien die optreedt in dat gebied van de halve cyclus, waarin een voorwaartse spanning wordt aangelegd aan de TRIAC-schakelaar 32 tégen de in serie met de TRIAC 32 opgenomen diode 33, geleid de schakelaar 32 de voorverhittings-stroom van het type met fasebesturing met de voorwaartse 25 stroom door de diode 33. Ook bij de ontladingsstroom van de condensator 5 is de pulstransformator T werkzaam.
In de volgende halve cyclus van de wisselspanning tijdens dit bedrijf wordt, wanneer de TRIAC-schakelaar 32 onder invloed van de constante condensator 27 in zijn gelei-30 dende toestand raakt, een terugwaartse spanning aangelegd over de diode 33. Dergalve wordt de stroom door deze diode' 33 geblokkeerd, terwijl een pulsvormige stroom van de geringe capaciteit door de stroombesturende condensator 30 vloeit. Wanneer het laden van de condensator 30 eindigt, wordt de 35 stroom bestuurd en kan de TRIAC-schakelaar 32 zijn geleidende niet handhaven en keert onmiddellijk terug tot zijn sperrende toestand. Hierdoor vloeit de ontladingsstroom van de condensator 7908810 -42- 5 af naar de pulstransformator T, waardoor in de secundaire wikkeling daarvan een hóogspanningspuls wordt opgewekt. De werking van deze schakeling is gelijk aan de in figuur 28 voor de schakeling volgens figuur 27 weergegeven karakteris-5 tiek en de schakeling volgens figuur 29 veroorzaakt een effectief starten van de lichtafgifte.
De met de poortelectrodestroom bestuurbare triode-thyristor vertoont een goede tijdkarakteristiek van de stroom-variatie tijdens het overgaan naar de geleidende toestand en 10 eveneens voor wat betreft de omkeer-blokkeerkarakteristiek.
De op deze wijze bestuurde secundaire uitgang van de puls-transformator vertoont gedurende elke halve cyclus een enkelvoudige puls en bezit, zoals in figuur 28 is weergegeven, een goede stijgkarakteristiek. De pulsbreedte is gering. Ander-15 zijds kan de trekkerspanning voor het starten van de lichtafgifte van de fluorescentiebuis beter een grote pulsbreedte bezitten.
............. De doorbreekspanning van de diode-thyristor kan niet vrij worden gekozen. Zoals reeds is uiteengezet, kan hij 20 niet als zodanig in de schakeling volgens de uitvinding worden gebruikt. Indien d'e diode-thyristor en de puls transformator T te samen worden gebruikt treedt de over gangs stroom op tenge-!· volge van de lawine op het moment van doorbreken, waardoor, een oscillerende pulsvormige hoogspanning van hoge frequentie 25 aan de uitgang van de secundaire wikkeling van de pulstransfor-mator T wordt opgewekt.
Volgens de uitvinding wordt bovengenoemde karakteristiek van de diode-thyristor in de schakeling volgens figuur 30 volledig benut. In deze schakeling is .een SSS-element 34 30 in serie opgenomen met de SCR 29 volgens figuur 26. De werking van deze schakeling is gelijk aan die volgens figuur 26, maar de van de secundaire wikkeling van de pulstransformator T afkomstige hoogspanningspul Vt wordt opgewekt in de vorm van een oscillerend pulssignaal van hoge frequentie, zoals in 35 figuur 31 is weergegeven, hetgeen effectief werkzaam is bij de ontsteking van de fluorescentiebuis. In dit geval wordt de tijd van besturing van de voorverhittingsketenstroom bepaald 7908810 -43- door het inschakelen van de SCR 29, en de SSS met een relatief doorbreekspanning boven de spanning VB kan uitsluitend worden gebruikt, 2onder rekening te houden met de doorbreekspanning v 5 De diode-thyristors van dit type kunnen voor de schakeling volgens de uitvinding worden gebruikt. Xn het bijzonder kan voor de schakelingscomponenten onder toepassing van de SCR 29 volgens figuur 27 één enkele diode-thyristor of een combinatie daarvan met een diode effectief worden ge- 10 bruikt.
De aandacht wordt erop gevestigd, dat een deel van de schakelingselementen, zoals die voorkomen in de schakeling volgens de uitvinding, kunnen worden vervangen door andere elementen, zoals boven reeds is uiteengezet.
15 Bijvoorbeeld kan voor het ontsteken van een fluorescentiebuis 1 van het type FCL-30 een 10OW gloeilamp 4 onder de nominale spanning van het net worden gebruikt. De capaciteit van de condensator 5 is 0,2yuF, de capaciteit van de tijdconstantecondensator is 0,l^uF en een voorafbepaalde 20 weerstand voor het realiseren van de juiste tijdconstante is ψ toegepast. De gebruikte pulstransformator T bevat een primaire wikkeling met tien tot twintig windingen en een secundaire wikkeling van 30 tot 500 windingen met een ferrietkern. Bij normale temperatuur ontsteekt hij binnen ëên seconde van 25 voorverhitting, en wanneer de omgevingstemperatuur zich tussen 0° en 40°C bevindt is de voorverhittingstijd ongeveer twee seconden. De lampeenheid volgens de uitvinding is praktisch goed bruikbaar met een variatie van +10% van de voedingsspanning .
30 hu volgt een uiteenzetting over een aantal voor beelden, die de eerder in de vorm van schakelingen weergegeven uitvoeringsvormen belichamen. Het eerste nu uiteen te zetten uitvoeringsvoorbeeld is in de figuren 32 tot en met 34 getekend.
35 Een hoofdlichaam 41 is gevormd uit kunststof en bezit een wand 43, die op staat vanaf het hoofdlichaam 41, waarover een basisfitting 42 is aangebracht. Onder de wand 43 7908810 -44- is een opening 45 aangebracht, waarin een gloeilamp 44 als belasting kan worden ingebracht. Op deze wijze wordt een trommel gevormd met de wand 43 en de opening 45 van het hoofdlichaam 41, en rond het hoofdlichaam 41 zijn drie ventilatiega-5 ten 46a, 46b en 46c, sectorgewijs verdeeld, op afstand van elkaar aangebracht. In de ruimte tussen de ventilatiegaten 46a en 46b is een kleine opening 47 aangebracht, die zich uitstrekt tot de opening 45. Door de opening 47 kunnen.naar buiten uitstekende draden steken.
10 Juist onder de buitenomtrek van de ventilatiegaten 46a, 46b en 46c is een wand 48 aangebracht, die de in de opening 45 gebracht gloeilamp 44 omringt. De tussen de wand 48 en de gloeilamp 44 aanwezige opening staat in·verbinding met de ventilatiegaten 46a, 46b en 46c en doet dienst voor het 15 doorlaten van de warmte. In het getekende uitvoeringsvoorbeeld zijn deze genoemde componenten van het hoofdlichaam 41 als ëën geheel uitgevoerd, maar deze elementen, in het bijzonder de wand 48, kunnen eerst afzonderlijk worden gevormd en ver-· volgend samengevoegd, gelijmd of anderszins tot êën geheel 20 van het·hoofdlichaam met elkaar worden verbonden.
' . Aan de omtrek van het hoofdlichaam 41 is een in wendige kap 49 als één geheel gevormd in de vorm van een paraplu, coaxiaal met het hoofdlichaam 4l’. Aan de buitenomtrek -van de binnenkap 49 zijn als één geheel twee steunorganen 25 5ia, 51b aangebracht, die dienst doen voor het dragen van de fluorescentiebuis 50. door aangrijping aan zijn buitenwand.
De binnenkap 49 'en de steunorganen 51a en 51b kunnen als êën geheel gevormd door gieten enz.,of kunnen afzonderlijk zijn gevormd en daarna met elkaar zijn verbonden. De binnenkap 49 30 omvat een draagorgaan 52 met een aantal pennen voor een scha-kelingselement.
Een aan de centrale electrode van de fitting van de gloeilamp 44 vastgesoldeerde draad 53a doorloopt de opening 45 naar het inwendige van de wand 43, terwijl een aan de fit-35 ting van de gloeilamp 44 vastgesoldeerde draad 53b de nauwe opening 47 doorloopt. De fitting van de gloeilamp 44 is onder druk ingestoken in de opening 45. Een draad 53c is aan zijn 7908810 -45- ene einde vastgesoldeerd aan de binnenwand van de fitting 42 en het andere einde daarvan doorloopt de nauwe opening 47 te samen met de draad 53b. De draad 53a passeert een ter plaatse van de centrale electrode van de fitting aangebrachte 5 opening en de fitting 42 is bevestigd aan de wand 43 van het hoofdlichaam 41 en daaraan bevestigd door klemmen van buitenaf. De draad 53a is vervolgens vastgelast ter plaatse van de centrale electrode.
Nu is het samenvoegen van het hoofdlichaam 41 en 10 de overige componenten, in overeenstemming met figuur 32 voltooid. Nu wordt op de binnenkap 49 een cirkelvormige fluores-centiebuis 50 geplaatst, waarvan de fitting wordt gedragen door éên van de steunorganen 51a. Anderzijds wordt de buis-wand, die is gericht naar de fitting van de fluorescentiebuis 15 50, gedragen door het steunorgaan 51b. Zoals blijkt uit de tekening, bezit de binnenkap 49 een buitenomtrek van in hoofdzaak de zelfde diameter als de totale cirkelvorm van de ont-* iadingsbuis 50, en de buitenomtrek van de parapluvormig hellende kap 49 is aangebracht ter plaatse van het midden van 20 het binnenoppervlak van de buitenwand van de ontladingsbuis 50.
De electrodepennen 55b en 55c van de in de fitting van de ontladingsbuis 50 aangebrachte electrodepennen 55a, 55b, 55c en 55d zijn verbonden met daarop klemmend aangebrachte 25 oogjes, respectievelijk 56b en 56c, die zijn verbonden met de uiteinden van de stroken van de draden 53b en 53c. Het de overige eiectroden 55a en 55d zijn klemmend de oogjes 56a en 56d van respectievelijk de draden 53d en 53e verbonden. De andere uiteinden van de draden 53d en 53e zijn verbonden met 30 de componenten 57 en de voorverhittingsketen en eveneens met de schakeiingselementendrager 52, die zich vanaf de binnenkap 49 omhoog uitstrekt. Een uitgangsdraad 53f, die dient voor geleiding van de hoogspanningspulsen, en zich uitstrekt van ëën van de componenten 57, is verbonden met een naburige ge-35 leider 58 die is bevestigd aan de buitenwand van de ontla-uingsbuis 50.
Op deze wijze is het samenstellen van de ontla- 7908810 -46- aingsbuis 50 voltooid. Een ronde buitenkap 59 met de vorm van een paraplu wordt over de ontladingsbuis 50 geplaatst.
De kap 59 is gevormd uit kunststof. Bij het aanbrengen daaroverheen van de buitenkap 59 worden de opstaande buitenwanden 5 van de. ventilatiegaten 56a, 56b en 56c van het hoofdlichaam 41 ingestoken in dé opening 60 van de in het midden aange-Lrachte buitenkap 59. De buitenste kap wordt op deze wijze zodanig aangebracht, dat hij de reeds samengestelde ontladingsbuis 1 afdekt. De verbinding tussen de buitenkap 59 en '10 het hoofdlichaam 41 wordt uitgevoerd door samenwerking met een . pal 61, die is aangebracht aan een gedeelte van de binnenwand van de centrale‘opening 60 in de buitenkap 59 en een daarmee samenwerkende opening 62 in een deel van de ópstaande buitenwanden van de ventilatiegaten. Bij het begin van de samenwer-15 king wordt de buitenkap 59 onder druk tot samenwerking gebracht onder invloed van de veerkracht van het toegepaste materiaal, zodat kan voorkomen, dat de. verbinding later wordt verbroken. Een aantal uitstekende steunorganen 63a, 63b, 63c en 63d zijn aangebracht in het inwendige van de buitenwand 59 voor het 20 van bovenaf dragen van de ontladingsbuis 50..
Bij de volledig samengestelde fluorescentielamp-eenheid wordt op deze wijze de flourescentiebuis 50 gedragen tussen de steunorganen van de buitenkap 59 eh de binnenkap 49. In het midden van de cirkelvormige ontladingsbuis 50 is 25 een als belasting dienst doende gloeilamp 44 aangebracht. Aan de lamp 44 is de ontvangstfitting aangebracht, die rechtstreeks kan worden aangebracht aan de gebruikelijke sokkel voor de gewone gloeilamp.
Bij het aanbrengen van de fluorescentielampeen-30 heid in de sokkel behoeft men slechts de rond de belastings-· gloeilamp 44 aangebrachte wand beet te pakken en zodanig te draaien, dat het in de fitting in de sokkel komt vast te zitten. Indien de wand 48 niet aanwezig is, dient men de gloeilamp 44 rechtstreeks aan te grijpen. Door deze ongewens-35 te handeling wordt een onnodige rotatiekracht uitgeoefend • op de fitting 42 van de gloeilamp 44, zodat deze beschadigd kan worden. De koppeling van de fitting kan los raken.
7908810 -47-
Daardoor bestaat het gevaar van kortsluiting of het breken van de verbindingsdraden. De wand 48 is van voordeel ter voorkoming van deze problemen.
Verder omringt de wand 48 de bovenste helft van 5 de gloeilamp 44 en onderbreekt op deze wijze de van de lamp afkomstige warmtestroom. Derhalve beveiligt de wand 48 de binnenkap 49 en de daarbinnen geplaatste schakelingscomponen-ten 57 tegen verhitting door de lamp 44. Ook is de wand werkzaam voor het onderbreken van de extra ongewenste warmte van 10 de cirkelvormige fluorescentiebuis 50.
De goede thermische verbinding treedt op via de ventilatiegaten 46a, 46b en 46c, die zijn aangebracht in de wand 48 en de gloeilamp 44. Een onverwachte oververhitting van ' ' de gloeilamp 44 en het hoofdlichaam 41 kunnen effectief wor- 15 een voorkomen. Het is ook mogelijk, de schakelingselementen 57 in een ruimte tussen de binnenkap 49 en de buitenkap 59 te plaatsen met een voldoende ruimte ten opzichte van het hoofdlichaam dat relatief sterk wordt verwarmd.
Bij de fluorescentielampeenheid volgens de uit-20 vinding wordt de cirkelvormige fluorescentiebuis 50 gedragen tussen de binnenkap 49 en de· buitenkap 59 en de eveneens daartussen gemonteerde schakelingselementen 57. Het blootstellen van de electrische draden binnen de eenheid kan ook worden voorkomen. Het uiterlijk van de lampeenheid ±s eenvoudig en 25 de eenheid kan compact en met gering gewicht worden vervaar-aigd onder toepassing van een gering aantal onderdelen. Deze eenheid kan derhalve gemakkelijk worden gebruikt in plaats van de gebruikelijke gloeilamp. Dit zal het gebruik van fluores-centiebuizen stimuleren, hetgeen energiebesparing in de hand 30 werkt.
ïn dit uitvoeringsvoorbeeld is op de getoonde wijze een gemeenschappelijke opening aanwezig met de opening 45 van de belastingsgloeilamp 44 en de de fitting 42 opnemende wand 43. !*iet deze opbouw kan de fitting 42 van de gloeilamp 35 44 daar diep genoeg in worden geplaatst. Op deze wijze kan de dikte van de gloeilamp 44 gering zijn. Zo kan de volledige eenheid in voldoende mate klein worden gebouwd. In het ge- • 79 0 8 8 1 0 -48- toonde uitvoeringsvoorbeeld is de fitting onder druk ingestoken in de opening 45. Ook andere vormen van de sokkel komen in aanmerking in overeenstemming met de structuur en de vorm van de toegepaste fitting. Het ontvangende einde van de ont-5 ladingsbuis 50 behoeft niet uitsluitend van het schroeftype te zijn, zoals is weergegeven in de figuren 32 tot en met 34, maar ook een bajonetfitting of een fitting van ander type, bijvoorbeeld de insteekhaak, is toepasbaar.
In een verder uitvoeringsvoorbeeld, dat in de 10 figuren 35 tot en met 38 is weergegeven, is de uitwisseling van de cirkelvormige fluorescentielamp en de belastingsgloei-lamp eenvoudig. Het is eveneens eenvoudig, de eenheid samen te stellen. In het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 35 is een electriciteitsontvangstlichaam 71 vervaardigd uit 15 warmtebestendige kunststof en is aan één einde verbonden met een lampfitting 72, terwijl het andere einde daarvan is verbonden met een sokkel 73 voor het aanbrengen van een belastings-yloeilamp 74. Het gedeelte 75 tussen de fitting 72 van· de gloeilamp en de sokkel 73 vertoont een holte, waarbinnen de hoofd-20 schakelingselementen van de schakeling, bijvoorbeeld de draagplaat en andere elementen, zijn aangebracht. Aan de om-trek van de ontvangstlichaam 71 is een ventilatieruimte aanwezig tussen het lichaam 71 en de belastingsgloeilamp 74,
Rond deze ventialtie-opening is een buitenste, trommelwand 76 25 aangebracht. In het getoonde uitvoeringsvoorbeeld zijn het ontvangstlichaam 71 en de trommelwand 76 als één geheel uitgevoerd .
in de bovenste wand van de omtrekswand 76 zijn diverse openingen 77 voor warmteafgifte aanwezig. Onder de 30 trommelwand 76 zijn· aan de omtrek een aantal aangrijppallen 78 aangebracht met onderlinge tussenruimte. Samenwerkend met de omringende trommel 76 is-een parapluvormige buitenkap 79 met een centrale opening aanwezig. In deze centrale opening van de kap.79 is een trede 80 aangebracht voor samenwerking 35 met de aangrijppal 78. Aan een deel van de binnenwand van de buitenkap 79 is verder een.rotatie-uitsteeksel 81 aangebracht, in het midden van de dikterichting waarvan een groef 7908810 * -49- b2 aanwezig is in de rotatierichting van het uitsteeksel 81.
In de groef 82 is een van een deklaag voorziene koperdraad 83 ingebed als hulpelectrode.
Zoals in de figuren 36 en 37 is weergegeven, 5 steekt een post 84 uit in een gedeelte van de binnenwand van de trommelwand 76 in de langsrichting van de trommel 76. De eindelectrode 86 van de hoogspanningspulsuitgangslijn 85 van de in het hollé gedeelte 75 aangebrachte schakeling is samen-gevoegd met de post 84. In de buitenkap 79 strekt zich een 10 uitstekend deel 87 uit vanaf de binnenwand naar het midden, in welk uitstekende deel 87 een kleine perforatie 88 aanwezig is, waardoorheen de post 84 is ingestoken. Onder de perforatie 88 is een glij-electrode 89 aangebracht, die onder druk is aangepast aan de electrode 86, die zich uitstrekt door de 15 perforatie 88. De glij-electrode 89 is verbonden met de van een deklaag voorziene koperdraad 83, die de hulpelectrode • vormt.
Rond de middenopening van de buitenkap 79 zijn diverse aangrijppallen 90 aan de onderzijde ten opzichte van de 20 trede 80 aangebracht, zoals in figuur 35 duidelijk is weergegeven. De aangrijppallen 90 werken samen met de opening -92 in de wand van de middenopening van een binnenkap 91, die coaxiaal is aangebracht ten opzichte van de buitenkap.
De binnenkap 91 vertoont een ontladingsbuishouder 25 93, waarvan de vorm correspondeert met die van de buitenste buiswand, aan de binnenzijde van de cirkelvormige fluorescentie 94. De schuine wand van de parapluvorm bezit een kom 95 en een uitgesneden deel 26, die respectievelijk een geleidings-groef en een sokkelsteungroef vormen voor een fluorescentie-"30 buissckkel, die zich uitstrekt vanaf het ontvangstlichaam 71 door de ruimte de trommelwand 76, voor het verbinden van de sokkel met de fitting van de ontladingsbuis 94.
De op de boven beschreven wijze opgebouwde fluorescentielampeenheid bevat drie gedeelten, namelijk het 35 hoofdlichaam, de belastingsgloeilamp 74, en de samengestelde eenheid, bestaande uit de buitenkap, de binnenkap en de ontladingsbuis. Eerst wordt de binnenkap 91 met de huishouder 7808810 4 -50- 93 onder druk ingestoken in het inwendige van de buitenkap 79, zodat deze onderdelen coaxiaal met elkaar zijn geplaatst. De aangrijppal 20 van de buitenkap 79 wordt ingebracht in de daarmee samenwerkende opening 92 van de binnenkap 91, waarin hij 5 aangrijpt. Op deze wijze is de binnenkap 91 tot een geheel bevestigd aan en gesteund door de buitenkap 79. In deze situatie is de cirkelvormige fluorescentiebuis 94 ingestoken in en vastgehouden door de huishouder 93, van benenden naar boven, zodat hij onder druk wordt ingepast in het uitstekende deel 10 81 van de binnenwand van de buitenkap 79.
De drie hoofdgedeelten kunnen zij aan zij op de in figuur 38 getoonde wijze worden verpakt. In deze verpakte toestand kunnen de afmetingen van de inpakdoos worden verminderd tot de helft van de doos, die noodzakelijk is voor het 15 inpakken van de samengestelde eenheid volgens figuur 35. Indien volgens dit uitvoeringsvoorbeeld drie hoofdgedeelten op de getoonde wijze zijn ingepakt, is het hanteren van het product eenvoudig en kunnen de transportkosten worden verlaagd.
Na het assembleren worden de tot éën geheel samen-2Q gevoegde·kappen en de cirkelvormige fluorescentiebuis eerst uit de doos gehaald, en wordt het hoofdlichaam 72 bevestigd aan de kappen door het van boven af in te steken. Met andere woorden, door het op de juiste wijze positioneren van de elec-troden 86 en 88 van respectievelijk de buitenkap 79 en de 25 trommel 76 van het hoofdlichaam wordt de trommel 76 onder druk ingestoken in de centrale opening van de buitenkap. Door it insteken, valt de aangrijppal 78 van de trommel 76 op de trede 30 van de buitenkap 79, zodat deze twee onderdelen met elkaar tot samenwerking worden gebracht. Tegelijkertijd worden 30 de electroden 86 en 88 onder druk met elkaar verbonden.
De zich van het ontvangstlichaam 71 uitstrekkende sokkel 97 wordt ingestoken in de fitting van de cirkelvormige fluorescentiebuis 94 en ontvangt de belastingsgloeilamp 74 in de ontvangstsokkel 73 daarvan, waardoor het samenstellen 35 van de lampeenheid volgens figuur 35 is voltooid.
De aldus voltooide eenheid kan worden aangebracht s , op het sokkel van een gewone gloeilamp.
7908810 . } -51-
De fluorescentielamp en de gloielamp kunnen, evenals in het geval van gewone lampeenheden, gemakkelijk worden verwisseld.
Ook kan de lampeenheid volgens dit uitvoerings-5 voorbeeld zelf worden ingepakt in een klein pakje, zoals in figuur 38 is weergegeven, zodat in dit uitvoeringsvoorbeeld een betrekkelijk grote gloeilamp, bijvoorbeeld van de vorm van een eierplant, kan worden gebruikt.
Figuur 39 toont een andere uitvoeringsvoorbeeld 10 van de uitvinding, waarbij de lampeenheid voor verpakking kan worden uiteengenomen. Zoals in figuur 39 is weergegeven, waarin de onderdelen van de lampeenheid ter wille van de duidelijkheid op enige onderlinge afstand zijn weergegeven, is een fitting 101 van het Edison-type, die dient te worden vastge-15 schroefd in een normale sokkel voor de gloeilamp, bevestigd aan een fittingplaat 102 uit electrisch isolerend materiaal, bijvoorbeeld een kunststof. In deze samenhang kunnen ook fittingen van andere types worden toegepast, bijvoorbeeld een fitting van het Swan-type. De fittingplaat 102 is door middel 20 van schroeven 104 en 104 bevestigd aan een eveneens uit kunststof gevormde holle fittingtrommel 103. Tussen de fittings-plaat 102 en de fittingtrommel 103 is een metalen ring 105, waaraan steunarmen 105b en 105b zijn bevestigd , reeds bevestigd, voordat de plaat 102 en de trommel 103 aan elkaar '25 zijn vastgemaakt.
In het holle gedeelte van de fittingtrommel 103 zijn een sokkel 106 voor een gloeilamp 5 en naar buiten gaande lijnen voor een steker 107' voor verbinding van de fluores-centiebuis aangebracht, welke onderdelen zich daarvandaan 30 uistrekken via een in de trommelwand aangebracht venster 103a. Andere ontstekingsmiddelen, bijvoorbeeld een condensator 6, een. pulstransformator 7 en een beveiligingsweerstand 35, die in serie is opgenomen in de hoogspanningsuitgangsketen in de secundaire wikkeling van de pulstransformator 7, zijn even-35 tens aangebracht in het holle gedeelte van de trommel 103, te samen met de van een deklaag voorziene' draden voor het onderling verbinding van deze elementen. Het holle gedeelte 7108810 -52- van de trommel 103 is in secties onderverdeeld met een tussen-gelegen verdelingsplaat 103b. In de onderste sectie daarvan is een sokkelorgaan 108 voor ontvangst daarin van een gloeilamp 4 voor belasting in hoofdzaak coaxiaal met de fitting 101 5 ingestoken. De sokkel 108 is door middel van oogjes· 109 bevestigd aan de verdelingsplaat 103b, door welke oogjes draad-einden zijn verbonden door lassen voor de lichtketen. De integraal met de steunarmen 105 uitgevoerde metalen ring 105a is verbonden met de secundaire uitgangsaansluiting van de puls-10 transformator 7. In de·figuur duidt het getal 110 een centraal contactsegment aan en 111 een schroef voor het bevestigen van de sokkel 105 voor de gloeilamp aan de verdelingsplaat 103b.
Figuur 40 toont een perspectivisch aanzicht van en samengestelde lampeenheid met een ontladingsbuis 5.
15 De geassembleerde lampeenheid volgens figuur 40 kan worden gebruikt door het inbrengen van de fitting 101 in de gewone sokkel. Tijdens het transport wordt de ontladingsbuis '1 eerst verwijderd van de steunarmen 105b, waarna hij wordt geplaatst in een verpakkingsdoos 112 met schokabsorberend 20 materiaal, waarna de fittingtrommel 103 met de belastingslamp 4 wordt geplaatst tussen de opstaande platen 113, die zijn uitgesneden uit en door omvouwen opstaan vanaf het midden van de bos 112, die in zijn geheel in figuur 41 is weergegeven.
Figuur 42 toont een aanzicht van een variant van 25 een steunorgaan voor de fluorescentiebuis. Het steunorgaan omvat opneemarmen 114 uit kunststof, dié elk een groeivorm vertonen en zich uitstrekken vanaf de fittingtrommel 103. De dakarmen 115, die corresponderen met de opneemarmen 114, bestaan uit geleidend materiaal, bijvoorbeeld metaal.,, en zijn 30 bevestigd aan de fittingplaat 102. Door de gekromde voorste einden van de armen 114 en 115 wordt de fluorescentiebuis stevig vastgehouden door het vastschroeven van de fittingplaat 102 en de fittingtrommel 103.
De aandacht wordt erop gevestigd, dat slechts één 35 van de armen 114 of 115 uit geleidend materiaal behoeft te bestaan ..
Figuur 43 toont een verdere variant van het 7908810 -53- steunorgaan voor de fluorescentiebuis. In dit steunorgaan zijn de fittingplaat 102' en de trommel 103* van elk een grotere diameter gebruikt. De trommel 103' volgens deze variant vertoont een geringere dikte, terwijl in het midden daarvan een 5 sokkelorgaan 108 voor de belastingsgloeilamp 4 is geplaatst, binnen de ronde sokkel 108 aanwezige cirkelvormige ruimte in de trommel 103* zijn een gloeilamp 5, zijn sokkel en de lichtafgeefmiddelen daarvoor geplaatst. Ket gekromde gedeelte van de voorste einden van de armen 114 en 115 zijn korter uit-10 gevoerd dan de omtrek van de buiswand, zodat dit gekromde gedeelte ontladingsbuizen van verschillende maat kan opnemen.
Aan de binnenwand van de kromme:· gedeelten zijn respectieve schokabsorberende organen 116 aangebracht, die eveneens dienen voor het met kracht dragen van de buis daartussen.
15 Figuur 44 toont een verdere variant. In dit geval is afgezien van het gebruik van het holle gedeelte binnen de trommel 103. De armgedeelten van de steunarmen in dit uitvoe-ringsvoorbeeld zijn op de zelfde wijze gevormd als. volgens figuur 42 en de gloeilamp 5 en andere lichafgiftemiddelen zijn 20 binnen de armgedeelten en de fitting van de cirkelvormige fluorescentiebuis ingeplaatst, waarbij de naar buiten gaande lijnen zich uitstrekken vanaf -de aansluitingen aan de buis. Bijvoorbeeld opent zich een venster 117 in het gekromde gedeelte van het steunorgaan en steekt de gloeilamp 5 daarvandaan uit. 25 Ben geleidend gedeelte 118 strekt zich uit aan de buitenwand van de buis 1, die in aangrijping verkeert met het metallische steunorgaan, waardoor een betrouwbare werking als hulpelectro-de 8 is gewaarborgd.
In de bovenstaande uitvoeringsvoorbeelden kunnen 30 de gloeilamp 5, de belastingslamp 4 en de cirkelvormige fluorescentiebuis 1 worden verwijderd voor verwisseling. Met· het oog op de lange levensduur van deze organen is het evenwel niet nodzakelijk, dat deze verwisseld worden. In een dergelijk geval kan men het stellen zonder de sokkel 106 voor de 35 gloeilamp en de sokkel 108, terwijl de naar buiten.gaande lijnen van de glimbuis 5 en de belastingsgloeilamp 4 door lassen rechtstreeks zijn verbonden met de draden van de schakeling.
7 § 0 8 8 1 0 -54-
De figuren 45 en 46 tonen een verder uitvoerings-voorbeeld van de fluorescentielampeenheid volgens de uitvinding, figuur 45 een zijaanzicht, en figuur 46 een bovenaanzicht. Aan één einde van een hoofdlichaaiu 132 is een ontvangst-5 fitting 131 bevestigd en aan de andere zijde van het hoofdlichaam 32 kan een gloeilamp 133 worden aangebracht door middel van een niet-getekende sokkel, cie is ingebed in het hoofdlichaam 132 voor gemakkelijke uitwisseling van de lamp. Indien geen uitwisseling noodzakelijk is, kunnen de fitting van de · 10 lamp 133 of de uitgaande lijnen van de lamp 133 rechtstreeks zijn vastgelast aan h'et hoofdlichaam.
In het holle gedeelte van het hoofdlichaam 132 zijn andere schakelingscomponenten, noodzakelijk voor het werken van de gasontladingsbuis, aangebracht. Een glimbuis 134 is 15 aangebracht aan de zijwand van het hoofdlichaam 132 en een koord 135a strekt zich uit vanaf het hoofdlichaam 132. Aan het voorste einde van het koord 135a is een verbindingssokkel 135 aangebracht, die is verbonden met de fitting van de fluores-centiebuis. Een vlakke plaat 137 is door middel van schroeven 20 138, 138 bevestigd aan het hoofdlichaam 132 en aan beide einden daarvan zijn steunorganen 137 aangebracht met een draag-struk 136 voor het dragen van de buitenwand van de fluores-centiebuis 13'9. Het draagstuk 136 van de steunplaat 137 bevat een elastisch deel 136a, dat naar beneden gekromd is vanaf de • 25 plaat, en een sleuf 1.36b, die opent aan het einde van de plaat, waartussen de fluorescentiebuis 139 word'c gedragen. Wanneer de fluorescentiebuis 139 wordt gedragen, wordt de fitting van deze buis 139 gedragen door één van de steunorganen 137, zo-uab de sokkel 135 in de fitting is ingestoken via de sleuf 30 136b. wanneer de ontladingsbuis 139 wordt gedragen door de steunorganen 136, 136, is de ontladingsbuis 139 roteerbaar binnen de steunorganen 136, 136, zodat de positie van de zich van het hoofdlichaam 132 uitstrekkende sokkel 135 in register verkeert met de positie van de fitting van de ontladingsbuis 35 139. Na het in register brengen wordt de sokkel 135 aangesloten. Met het inbrengen van de sokkel 135 in de fitting van de ontladingsbuis 139 via de sleuf 136b wordt de laatste .
7908810 -55- rotatie van de buis 139 geborgd.
In het bovenbeschreven uitvoeringsvoorbeeld kan, anders dan de schroefverbinding met de 138, 138, de verbinding tussen het hoofdlichaam 132 en het steunorgaan 137 wor-5 den uitgevoerd op de in figuur 47 aangeduide wijze, waarbij aangrijppallen 140, 140, die in het steunorgaan 137 zijn^aan-gebracht, door druk worden ingebracht in daarmee samenwerkende perforaties 141, 141 van het hoofdlichaam 132. Op de in figuur 48 aangeduide wijze kan het steunorgaan 137 worden aange-bracht over het hoofdlichaam 132, waarna door de relatieve beweging van het steunorgaan 137 een borging kan optreden tussen een aan het hoofdlichaam 132 aangebrachte pal 142 en zijn zijwand .
Zoals is weergegeven in figuur 49/ kunnen de steun— 15 organen 137a en 137b onafhankelijk van elkaar zijn, en worden aangebracht aan de zijwand van het hoofdlichaam 132 door roterende aangrijping, zoals in figuur 49 is weergegeven, dan wel door andere contactmiddelen.
Voor het transport van lampeenheden volgens deze 20 uitvoeringsvoorbeelden wordt het hoofdlichaam 132 verwijderd van het steunorgaan 137 en wordt lateraal binnen de cirkel van de fluorescentiebuis 139 geplaatst. De doos voor de lamp-eenheid kan smal worden uitgevoerd, en ongeveer de zelfde dikte van de buis 139 bezitten, dan wel een weinig groter, 25 afhankelijk van de afmetingen van de fluorescentiebuis. Het verwijderde hoofdlichaam behoeft niet noodzakelijk te worden geplaatst binnen de cirkel van de ontladingsbuis 139, maar kan, van zelfsprekend neergelegd, ter zijde daarvan worden geplaatst. Zo nodig kan de gloeilamp 133 verder worden ver-30 wijderd van het hoofdlichaam 132.
Bij het assembleren van de eenheid vanuit de in-cepakte toestand worden het steunorgaan 137 en het hoofdlichaam 132 met elkaar verbonden met behulp van de verbindingsmiddelen. Het hoofdlichaam 132 wordt aangebracht aan 35 de cirkelvormige fluorescent!ebuis 139-door het inbrengen van een gedeelte van het hoofdlichaam 132 in de binnencirkel 7908810 -56- - van de ontladingsbuis 139. Op deze wijze kan de fluorescentie-Luis dichtbij het ontvangsteinde worden geplaatst, bijvoorbeeld de fitting, van het hoofdlichaam 132. Op deze wijze is het aanbrengen van de ontladingsbuis aan de gloeilampmiddëlen 5 eenvoudiger gemaakt.
Een verder uitvoeringsvoorbeeld van de lampeenheid volgens de uitvinding is weergegeven in de figuren 51 tot en en met 55 waaruit blijkt, dat het hoofdlichaam voor de belas-tingsgloeilamp kan opstaan of liggen ter plaatse van zijn 10 knooppunt met de steunarm voor de cirkelvormige fluorescentie-buis. Het hoofdlichaam 151 bestaat uit electrisch-isolerend materiaal, bijvoorbeeld een kunststof. Aan één zijde van het hoofdlichaam 151 is een fitting 15’2 voor een gloeilamp bevestigd, en aan het andere einde daarvan kan een gloeilamp 153 15 zijn aangebracht, liet toepassing van een sokkel 154 voor het op de getekende wijze ontvangen van de gloeilamp 153 is de uitwisseling van een lamp mogelijk. De fitting van de gloeilamp 153 kan rechtstreeks zijn vastgesoldeerd of de verbin-' dingsdraad van de gloeilamp kan zelf rechtstreeks zijn vast- 20 gesoldeerd, in welk laatste geval de lamp niet kan worden verwisseld.
Integraal met het hoofdlichaam 151 strekt zich een paar steunorganen 155a, 155b uit vanaf het hoofdlichaam 151. De steunorganen 155a en 155b vertonen holle groeven en 25 aan hun voorste einden bevinden zich eindwanden 157, waaruit half-cirkelvormige delen 156 zijn uitgesneden. In de steunorganen 155a en 155b zijn dekorganen 159a en 159b aangebracht, die integraal zijn verbonden met één van de zijwanden van de steunorganen 155a en 155b, en wel dóór middel van veerkrachti-30 ge dunne banden 158. In de dekorganen 159a en 159b zijn aan-grijppallen 161 aangebracht, die samenwerken met treden 160 van de steunorganen 155a en 155b. In de eindwanden 157 van de steunorganen 155a en 155b zijn uitgesneden delen 163 met een halve cirkelvorm aangebracht, die een cirkel vormen met de 35 respectieve uitgesneden delen 156. In het bijzonder zijn in één van de dekorganen 159a kerven gesneden vanaf de eindwand tot in het deklichaam 159 ter verkrijging van een 7908810 -57- veerkrachtige hefboomtong 164. Het vrije einde van de hefboom-tong 164 is een aangrijppal 164a en het middengedeelte daarvan is een drukgedeelte 164b, dat uitsteekt vanaf het bovenvlak van het dekorgaan 159. Aan de voorste einden van de dekorganen 5 155a en 155b zijn steun- en aanpasorganeh 165a en 165b aange bracht. Elk van de steun- en aanpasorganen 165a en 165b omvat een aangrijpeinde 167 met een omtreksgroef 166, die samenwerkt met de cirkelvormige aangrijpinsnijding 156 en 163 en een fluorescentiebuishouder 168, die is aangebracht aan het andere 10 einde van de steun- en aanpaseenheid 165a of 165b. Het aan-crijpeinde 167 van de aanpaseenheid 165a is open aan zijn boveneinde en aan de binnenwand van het holle gedeelte van het aangrijpeinde 167 zijn groeven 169, 169, aangebracht, die op 90° zijn geplaatst vanaf de bovenste opening.
15 Bij het assembleren wordt de omtreksgroef 166 van het aanpasorgaan 165a in aangrijping gebracht met het uitgesneden deel 156 van het steunlichaam 155b, waarna het dekorgaan 159b over het steunlichaam 155b wordt aangebracht door het buigen van de band 158, waarna de verbinding tussen de 20 pal 161 en de trede 160 door drukken tot stand wordt gebracht. Up deze wijze is het steun- en aanpasorgaan 165b roteerbaar-. aangebracht aan het voorste einde van het steunorgaan 155b.
Een cirkelvormige fluorescentiebuis 170 is aan de fitting van het steun- en aanpasorgaan 165b aangebracht. Daarvoor is de 25 fitting verbonden met een niet-getekende sokkel aan het einde van een koord van de draad via de zijwand van het hoofdlichaam 151, de holle gedeelten van het steunlichaam 155b en van het steun- en aanpasorgaan 165b. Ook kan de verbinding met de fitting rechtstreeks met het einde van het koord worden uitge-30 voerd door middel van solderen.
Het steun- en aanpasorgaan 165a wordt geassembleerd met het andere steunorgaan 155a en het dekorgaan 159a wordt aangebracht, waarop de veerkrachtige tond 164 zich bevindt.
De pal 164a van de tong 164 grijpt aan in de opening aan het 35 boveneinde 166. Tengevolge van deze aangrijping is er geen rotatie mogelijk tussen de aanpaseenheid 165a en het steun-- orgaan 155a. De cirkelvormige fluorescentiebuis 170 wordt 7908810 -58- in het steunorgaan 168 geplaatst onder invloed van de veerkracht van het steunorgaan 168.
Wanneer het drukgedeelte 164b van de veerkrachtige tong 164 wordt ingedrukt, dat uitsteekt vanaf het bovenvlak ' 5 van het dekorgaan 159a, verandert de vorm van de tong 164 tengevolge van zijn veerkracht, en verplaatst de aangrijp-pal 164a zich tot in het holle gedeelte van het aangrijpeinde 167. Onder deze omstandigheden kan de aanpaseenheid 165a vrij roteren ten opzichte van het steunlichaam 155a, zodat het 10 hoófdlichaam 151 kan worden geroteerd of neergelegd ten opzichte van de fluorescentiebuis 170 of het aanpasorgaan 165a of 165b. i-iet andere woorden, de aanpasorganen 165a en 165b kunnen glijdend roteren ten opzichte van respectievelijk de-het steunorganen 155a en 155b, totdat het hoofdlichaam 151 15 de in figuur 55 weergegeven positie inneemt.
Tijdens het begin van de rotatie van het hoofdlichaam 151 wordt de indrukking van het drukgedeelte 164b opgeheven, en raakt de aangrijppal 164a de binnenwand van het aangrijpeinde 167 en roteert glijdend langs de wand tengevol-.20 ge van de daarop volgende rotatie van het hoofdlichaam 151. Wanneer het hoofdlichaam 151 over 90° neerligt in de in figuur 55 weergegeven positie, verkeert de pal 164a in aangrijping met één van de groeven 169. Verdere.rotatie van het hoofdlichaam 151 is voorkomen en deze situatie kan worden gehand-25 haafd.
Zoals in deze figuur is weergegeven, kan de lampeenheid op deze wijze in een kleine doos 171 worden ingepakt en vervoerd.
Indien de eenheid wordt gebruikt, wordt hij uit 30 de doos 171 genomen en wordt het drukgedeelte 164b van het dekorgaan 159a ingedrukt, zodat het vrijkomt van de pal 164a van de groef 169. Het hoofdlichaam 151 staat nu op tengevolge van de rotatie, totdat de aangrijppal 164a tot samenwerking wordt gebracht met de opening aan het boveneinde van het aan-35 grijpeinde 165a. De fitting 152 van het hoofdlichaam 151 wordt vervolgens gekoppeld met de sokkel of andere dergelijke — · middelen.
7908810 -59-
De figureii 53 en 54 tonen een verder uitvoerings-voorbeeld van de lampeenheid volgens de uitvinding. Dit uitvoe-ringsvoorbeeld omvat een cirkelvormig gestel 172, dat past langs de binnenomtrek van de fuluorescentiebuis 170. Integraal 5 met het gestel 172 zijn steunorganen 173a en 173b aangebracht, die corresponderen met het steunlichaam en de steun- en aan-paseenheid volgens het voorgaande voorbeeld. Vanaf het hoofdlichaam 151 strekken zich aangrijptrommels L74a en 174b naar weerszijden uit, welke trommels worden ingestoken in een 10 aangrijpgroef 175 en een perforatie 176 van respectievelijk de steunorganen 173a en 173b.
Het steunorgaan 173a omvat een dekorgaan 177, dat als één geheel is uitgevoerd met het steunorgaan 173a met behulp van een dunne gordel 178, welk dekorgaan het steunor-15 gaan kan afdekken, zoals met de onderbroken lijn in figuur 53 is weergegeven. De fitting van de cirkelvormige fluorescentie-buis 170 wordt vastgehouden tussen een glimbuisopnêemgedeelte 182 en het steunorgaan 173a met electrische bedrading. Ket dek-crgaan 177· is, evenals in het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld, 20 voorzien van een aangrijppal 179. Het dekorgaan 177 bezit een . uitstekende pal 181 aan het voorste einde van een veerkrachtige tong (niet getekend), die samenwerkt met een aangrijpope-ning 180 in het aangrijp-uitsteeksel I74a van het hoofdlichaam 151. De aangrijppal 181 vertoont een passende vorm met 25 de wand van het uitsteeksel 174a zodat een goede aangrijping kan plaats vinden tussen de pal 181 en de opening 180. In deze situatie staat het hoofdlichaam 151 op ten opzichte van de cirkelvormige fluorescentiebuis 170 en deze situatie wordt stabiel gehandhaafd door de aangrijping tussen de pas 181 en 30 de opening 180. Ter verkrijging van de neergelegde toestand van het hoofdiichaam· 151 volgens figuur 55 dient het hoofdlichaam 151 een weinig of volledig te warden neergelegd, zodat de aangrijping tussen de opening 180 en de pal 181 niet be-noeft op te treden.
» 35 De lampeenheid volgens dit uitvoeringsvoorbeeld kan compact worden uitgevoerd voor wat betreft de dikte in — de neergelegde toestand van het hoofdlichaam 151, zoals in 7908810 -60- figuur 55 is weergegeven.
Indien bij de lampeenheid volgens dit uitvoerings-voorbeeld een harp wordt toegepast, en deze harp onverhoeds wegspringt, voorkomt het gestel 172, dat de harp rechtstreeks 5 tegen de fluorescentiebuis 170 slaat. Het gestel 172 is eveneens werkzaam voor het krachtig vasthouden van de steunorganen 173a en 173b. Langs het gesteld 172 kunnen geleidende lijnen lopen. Indien een metalen gestel wordt toegepast, kan het een in de nabijheid van de fluorescentiebüis 170 geplaatste of 10 daarmee passende geleider zijn·.
De lampeenheid volgens de voorgaande uitvoerings-• voorbeelden kan op de in figuur 56 weergegeven wijze worden toegepast in samenhang met een electrische standaard. De kap 185 kan zijn voorzien van een harp 186, zoals met de onderbro-15 ken lijnen in de figuur is'weergegeven, dan wel met een lamp-grijper 187. Op deze wijze kan de eenheid worden gebruikt met een gebruikelijke lampstandaard.
De uitvinding beperkt zich niet tot de in het voorgaande beschreven en aan de hand van de tekening toegelichte 20 uitvoering.svoorbeelden. Diverse wijzigingen -in de onderdelen en hun onderlinge samenhang kunnen worden aangebracht, zonder dat daardoor het kader van de uitvinding wordt overschreden.
t, 7908810

Claims (23)

1. Fluorescentielampeenheid gekenmerkt door een schakeling, omvattende: a) een fluorescentie-ontaldingsbuis met voorverhittings-electroden; 5 b) een weerstandselement, bijvoorbeeld een gloeilamp, dat in serie is geschakeld met de voorverhittingselectroden als resistieve stabilisator tijdens het starten, en in serie met de fluorescentiebuis na de ontsteking; c) een bimetaal-glimbuisontsteker, die een serieketen vormt 10 met de voorverhittingselectroden van de fluorescentiebuis en . de gloeilamp? d) een parallel met de bimetaal-glimbuis ontsteker opgeno- i..en condensator voor het onderdrukken van door deze ontsteker opgewekte storingen; en 15 e) een pulstransformator, die reageert op spanningsveranderingen in zijn primaire wikkeling tijdens het sluiten van de ontsteker door afgifte aan zijn secundaire wikkeling van een spanning, die wordt aangelegd aan de buitenwand van de fluorescentiebuis voor het inleiden van de ontlading van deze buis. 20
2. Fluorescentielampeenheid volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de primaire wikkeling van de pulstransformator in serie is geschakeld met de condensator en parallel met de glimbuis ontsteker. 25
3. Fluorescentielampeenheid volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat één uiteinde van de secundaire wikkeling van de pulstransformator is verbonden met één uiteinde van de primaire wikkeling, en dat het andere 3Q uiteinde.van de secundaire wikkeling is verbonden met een huipalectrcde, die is aangebracht aan of in de nabijheid is geplaatst van da buitenwand van de fluorescentiebuis.
4. Fluorescentielampeenheid volgens conclusie 2, __ i.. et het kenmerk, dat ëën uiteinde van de secundai- re wikkeling van de pulstransformator is verbonden met één uiteinde van de primaire wikkeling van de pulstransformator, 7908810 -62- welke secundaire wikkeling van de pulstransformator zelf rechtstreeks is aangebracht aan of in de directe omgeving van de buitenwand van de fluorescentiebuis.
5. Fluorescentielampeénheid volgens conclusie 1, met h-et kenmer k7_jiat de primaire wikkeling van de pulstransformator in serie is geschakeld met de bimetaal-glimbuisontsteker.
6. Fluorescentielampeenheid volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat één uiteinde van de primaire wikkeling van de pulstransformator is verbonden met één uiteinde van .de secundaire wikkeling, en dat het andere einde van de secundaire wikkeling is verbonden met een hulpelectrode, 15 die is aangebracht aan of in de directe omgeving is geplaatst van de buitenwand van de fluorescentiebuis.
7. Fluorescentielampeenheid volgens conclusie 5, 1 methet kenmerk, dat beide uiteinden en een af- · 20 takking van de secundaire wikkeling van de pulstransformator zijn verbonden met drie respectieve geleiders, die in volgorde zijn geplaatst aan de buitenwand van de fluorescentiebuis voor het aanleggen van verschillende spanningen aan die wand.
25 S. Fluorescentiebuis volgens conclusie 5, m e t het kenmerk, dat tijdens het starten een serieketen 'wordt gevormd, bestaande uit de genoemde weerstand, één van de voorverhittingselectroden van de fluorescentiebuis, de primaire wikkeling van een eerste pulstransformator en een 30 eerste bimetaal-glimbuisontsteker, en dat een andere serieketen wordt gevormd'met de genoemde weerstand,· de andere voorverhittingselectrode van de fluorescentiebuis, de primaire wikkeling van een tweede pulstransformator en een tweede .bimetaal-glimbuisontsteker, waarbij de respectieve veranderingen 35 in de stroom door de respectieve primaire spoelen tijdens het uitschakelen van de ontstekers corresponderen met aan de secundaire wikkeling van de pulstransformatoren opgewekte 7908810 -63- spanningen, die worden aangelegd aan de respectieve hulpelec-troden aan de buitenwand van de fluorescentiebuis.
9. Fluorescentielampeenheid volgens conclusie 5, 5 met het kenmerk, dat de bimetaal-glimbuisontsteker in serie is geschakeld met een tweede bimetaal-glimbuisontsteker, en dat een impedantie-element is parallel geschakeld met de tweede bimetaal-glimbuisontsteker.
10. Fluorescentielampeenheid volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat een serieketen is gevormd met een eerste voorverhittingselectrode van een eerste fluorescentielampeenheid, de bimetaal-glimbuisontsteker, een tweede voorverhittingselectrode van de eerste fluorescentielampeen-heid, een eerste voorverhittingselectrode van een tweede fluorescentielampeenheid met andere nominale spanning, een andere bimetaal-glimbuisontsteker, een tweede voorverhittings- ( electrode van de tweede fluorescentiebuis en de weerstand, en één uiteinde van de secundaire wikkeling van de pulstransför-2o mator aan de zijde van de eerste fluorescentiebuis is’ verbonden met zowel een eerste hulpelectrode van de buitenwand van de eerste fluorescentiebuis als een. tweede hulpelectrode van de tweede fluorescentiebuis. 25 11.Fluorescentielampeenheid volgens conclusie 5 met het kenmerk, dat een serieketen is gevormd met een eerste voorverhittingselectrode van een eerste fluorescentiebuis, een bimetaal-glimbuisontsteker, een tweede voorverhittingselectrode van de eerste fluorescentiebuis, 30 een eerste fluorescentiebuis, een eerste voorverhittingselectrode van een tweede fluorescentiebuis van een andere nominale spanning, een diode-SCR (silicon controled rectifier), een tweede voorverhittingslectrode van de tweede fluorescentiebuis en de weerstand, en éên uiteinde van de 35 secundaire wikkeling van de pulstransformator aan de zijkant van de eerste fluorescentiebuis is verbonden met zowel de hulpelectroden aan de buitenwand van de eerste als de tweede 7908810 -64- fluorescentiebuis.
12. Fluorescentielampeenheid, gekenmerkt, door een schakeling, omvattende : ^ (a) een fluorescentielampeenheid met voorverhittingselec- troden; (b) een weerstandselement, bijvoorbeeld een gloeilamp, dat in serie is geschakeld met de voorverhittingselectroden als resistieve stabilisator tijdens het starten, welk weerstands- 10 element na ontsteking in serie wordt geschakeld met de fluorescentiebuis; (c) een tussen de voorverhittingselectroden van de fluores-centiebuis aangesloten condensator; (d) een starter met een thyristor, die is parallel gescha-15 keld met de condensator en waarvan de besturingselectrode is gekoppeld met een voedingsaansluiting; (e) een pulstransformator met een primaire en secundaire---------------- wikkeling, waarbij de laad- en ontlaadstroom van de condensa- i tor door de primaire wikkeling vloeit, wanneer de thyristor 20 in zijn geleidende toestand verkeert, zodanig, dat in de secundaire wikkeling een verhoogde aanzetspanning wordt'opgewekt; en (f) een hulpelectrode, die is aangebracht aan of in de directe omgeving van de buitenwand van de -fluorescentiebuis en ' 25 is verbonden met de secundaire wikkeling van de pulstransfor-mator. 1 7908810 Fluorescentielampeenheid volgens fonclusie 12, met het kenmerk, dat kathode van de SCR (silicon 30 controle rectifier) van de starter is verbonden met één van de voorverhittingselectroden van de fluorescentielampeenheid en dat zijn anode is verbonden met het andere uiteinde van de primaire wikkeling van de pulstransformator; waarbij een weerstand is aangebracht tussen de poortelectrode en de kathode van 35 de SCR en een Zener diode is aangebracht tussen de poortelectrode van de SCR en de andere voorverhittingselectrode van de fluorescentiebuis. -65-
14. Fluorescentielampeenheid volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de kathode van de SCR (silicon controle retifier) van de starter is verbonden met één van de voorverhittingselectroden van de fluorescentie- 5 lampeenheid; dat zijn anode is verbonden met de andere voor-verhittingselectrode van de fluorescentiebuis, en wel via de primaire wikkeling van de pulstransformator; en dat zijn poort-electrode is verbonden met de naar buiten gaande leiding van een weerstands-spanningsdeler, die via een constante-spannings-10 u.iode is aangesloten tussen de voorverhittingselectroden.
15. Fluorescentielampeenheid volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat twee thyristoren worden toegepast als starter, welke thyristoren in onderling tegenge- 15 stelde richting zijn geplaatst tussen de voorverhittingselectroden van de fluorescentielamp, waardoor elke halve cyclus van de netspanning een stootpuls wordt opgewekt. i
16. Iluorescentielampeenheid gekenmerkt 20 d o o r een schakeling met een cirkelvormige fluorescentie- fcuis, een gloeilamp, die dienst doet als resistieve stabilisator tijdens het starten van de fluorescentiebuis, die oplicht na het ontsteken te samen met de fluorescentiebuis, die daarmee in serie is geschakeld, en door een ontstekings-hulp-25 schakeling, welke fluorescentielampeenheid omvat: een als ëén geheel uitgevoerd hoofdlichaam, aan het boveneinde waarvan een fitting voor verbinding met een wissels-spanningsnet is aangebracht, en het ondereinde waarvan een sokl-cel voor het opnemen van een gloeilamp vertoont; 30 een ronde buitenkap, die is verbonden met het hoofdlichaam en zich parapluvormig uitspreidt, welke kap een grotere diameter vertoont dan de cirkelvormige fluorescentiebuis; en een binnenkap van een geringere diameter dan die van de f luorescentiebuis,' welke kap is verbonden met het hoofdli-35 chaam voor het blootstellen vanaf het middelpunt van het lichtuitzendende gedeelte van de gloeilamp en voor het vasthouden de fluorescentiebuis tussen zijn bovenvlak en de 79 0 8 8 f 0 -66- buitenkap.
17. Fluorescentielampeenheid volgens conclusie 16, met het ke-nmerk, dat in het hoofdlichaam een om- 5 ringende wand is aangebracht rond de buitenomtrek van de gloeilamp, onder handhaving van een ruimte daartussen, en dat ventilatiegaten in het bovengedeelte van de omringende wand zijn aangebracht.
18. Fluorescentielampeenheid volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de ontstekingshulpschakeling is geplaatst tussen de buitenste en de binnenste kap.
19. Fluorescentielampeenheid volgens conclusie 16. 15. e t het kenmerk, dat de ontstekingshulpschakeling· is geplaatst binnen een ruimte in het hoofdlichaam.
20. Fluorescentielampeenheid volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat een hulpelectrode in de voor 20 het ontsteken van de fluorescentiebuis toe te passen ontstekingshulpschakeling wordt gevormd door een metalen arm, die tevens dienst doet voor het dragen van de fluorescentiebuis . en is aangebracht in de binnenste kap.
21. Fluorescentielampeenheid gekenmerkt door een schakeling met een cirkelvormige fluorescentiebuis, een gloeilamp, die dienst doet als resistieve stabilisator tijdens het starten van de fluorescentiebuis en die wordt ontstoken na het ontsteken, te samen met de fluorescentie- 30 buis, die daarmee in serie is geschakeld, alsmede een ontstekingshulpschakeling, welke fluorescentielampeenheid omvat: een als één geheel uitgevoerd hoofdlichaam, waarvan het boveneinde een met een wisselspanningsnet verbindbare fitting omvat, en waarvan het onderste einde een sokkel voor het 35 opnernen van een gloeilamp vertoont, welke ontstekingshulpschakeling is opgenomen in het hoofdlichaam; en tenminste twee met het hoofdlichaam verbonen armen die 7908810 -61- dienst doen voor het aan hun einden dragen van de cirkelvor-mige fluorescentiebuis.
22. Fluorescentielampeenheid volgens conclusie 21, b met het kenmerk, dat tenminste één van de arm bestaat uit geleidend materiaal en een hulpelectrode vormt voor de ontstekingshulpschakeling voor het starten van de fluores-centiebuis.
23. Fluorescentielampeenheid volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat elk van de‘armen is voorzien van twee armstukken voor het met behulp daarvan vasthouden van de cirkelvormige fluorescentiebuis aan beide einden van de armen. 15
24. Fluorescentielampeenheid volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat van de twee gebruikte armen f ëén is verbonden met de hulpelectrode voor de cirkelvormige fluorescentiebuis. 20
25. Fluorescentielampeenheid volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de armen losmaakbaar van het hoofdlichaam zijn. 7908810
NL7908810A 1978-12-06 1979-12-06 Fluorescentielampeenheid. NL7908810A (nl)

Applications Claiming Priority (8)

Application Number Priority Date Filing Date Title
JP15180078A JPS5578498A (en) 1978-12-06 1978-12-06 Device for firing fluorescent discharge lamp
JP15180078 1978-12-06
JP349779 1979-01-14
JP349779A JPS5595201A (en) 1979-01-14 1979-01-14 Annular fluorescent lamp
JP2886079A JPS55121203A (en) 1979-03-13 1979-03-13 Annular fluorescent lamp device
JP2886079 1979-03-13
JP8474279A JPS569997A (en) 1979-07-04 1979-07-04 Device for firing preheat starting fluorescent discharge tube
JP8474279 1979-07-04

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL7908810A true NL7908810A (nl) 1980-06-10

Family

ID=27453880

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL7908810A NL7908810A (nl) 1978-12-06 1979-12-06 Fluorescentielampeenheid.

Country Status (12)

Country Link
US (1) US4350929A (nl)
BR (1) BR7907871A (nl)
CA (1) CA1153420A (nl)
DE (1) DE2948539A1 (nl)
DK (1) DK495979A (nl)
ES (1) ES486613A0 (nl)
FR (1) FR2443786A1 (nl)
GB (1) GB2039428B (nl)
IT (1) IT1165724B (nl)
MX (1) MX148538A (nl)
NL (1) NL7908810A (nl)
SE (1) SE7910039L (nl)

Families Citing this family (18)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5214355A (en) * 1978-03-20 1993-05-25 Nilssen Ole K Instant-start electronic ballast
US5841241A (en) * 1982-01-25 1998-11-24 Ole K. Nilssen Electronic ballast for fluorescent lamps
US4536680A (en) * 1982-07-26 1985-08-20 General Electric Company Resistive lamp ballast with re-ignition circuit
US4494041A (en) * 1983-02-02 1985-01-15 Gte Products Corporation Incandescent ballast assembly
US4603281A (en) * 1983-12-12 1986-07-29 Nilssen Ole K Electronic fluorescent lamp starter
CA1253913A (en) * 1984-06-18 1989-05-09 Cornelis A.J. Jacobs High-pressure sodium discharge lamp
US4654562A (en) * 1984-12-21 1987-03-31 The Gerber Scientific Instrument Co. Flashing lamp unit
DE3910738A1 (de) * 1989-04-03 1990-10-04 Zumtobel Ag Vorschaltgeraet fuer eine direkt geheizte entladungslampe
US5179323A (en) * 1991-02-27 1993-01-12 Ham Byung L Ballast for mini fluorescent lamp
US5412286A (en) * 1993-06-02 1995-05-02 American Power Products, Inc. Variable voltage ballast system for mini-fluorescent lamp
US5479075A (en) * 1995-02-03 1995-12-26 Chen; Shih-Ta Fluorescent lamp starter circuit
US6066921A (en) * 1995-02-28 2000-05-23 Matsushita Electric Works, Ltd. Discharge lamp lighting device
DE19712258A1 (de) * 1997-03-24 1998-10-01 Patent Treuhand Ges Fuer Elektrische Gluehlampen Mbh Schaltung zur Zündung einer Hochdruckentladungslampe
AU764833B2 (en) * 2000-06-30 2003-09-04 Toshiba Lighting & Technology Corporation A glow starter for a high-pressure discharge lamp
US6400104B1 (en) * 2000-09-12 2002-06-04 Byung Il Ham Fluorescent lamp assembly with nightlight
KR100749788B1 (ko) * 2001-03-12 2007-08-17 삼성전자주식회사 냉음극선관 램프 내부의 전자 흐름 제어 방법, 이를이용한 냉음극선관 방식 조명장치의 구동 방법, 이를구현하기 위한 냉음극선관 방식 조명장치 및 이를 적용한액정표시장치
DE10125510A1 (de) * 2001-05-23 2002-12-05 Innolux Gmbh Leuchtstofflampenschaltung
EP1673796A1 (en) * 2003-10-02 2006-06-28 Koninklijke Philips Electronics N.V. Tanning apparatus

Family Cites Families (18)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2586402A (en) * 1947-06-14 1952-02-19 Gen Electric Starting and operating circuits and devices for electric discharge devices
US2644108A (en) * 1949-12-20 1953-06-30 Ets Claude Paz & Silva Circuit for electric discharge apparatus
US3059137A (en) * 1957-11-22 1962-10-16 Edward G Reaves Screw-in fluorescent lighting fixture
US3315123A (en) * 1964-01-18 1967-04-18 Grace Thunberg Plural fluorescent lamp starting circuit using an unignited lamp as ballast
US3336501A (en) * 1964-11-09 1967-08-15 Tokyo Shibaura Electric Co Starting apparatus for discharge lamps
NL165029C (nl) * 1966-04-09 1981-02-16 Matsushita Electric Works Ltd Inrichting voor het ontsteken en bedrijven van een van vooraf verhitbare gloeielektroden voorziene ontladings- buis.
US3644780A (en) * 1968-12-27 1972-02-22 Matsushita Electric Ind Co Ltd Starting device for discharge lamp including semiconductors preheating and starting circuits
DE2009023A1 (de) * 1969-02-27 1970-09-10 New Nippon Electric Company Ltd., Osaka (Japan) Schaltungsanordnung zum Zünden einer Entladungslampe
US3701925A (en) * 1970-02-28 1972-10-31 Blackwell Electronics Ind Co L Instantaneous starting system for discharge lamp
BE793068A (fr) * 1971-12-22 1973-06-20 Philips Nv Dispositif d'amorcage et d'alimentation d'une lampe a decharge dans le gaz et/ou dans la vapeur
DE2517818A1 (de) * 1975-04-22 1976-11-04 Patra Patent Treuhand Zuend- und betriebseinrichtung fuer eine hochdruckentladungslampe
US4092562A (en) * 1975-07-28 1978-05-30 General Electric Company Fluorescent lamp unit for multiple installation
US3974418A (en) * 1975-07-28 1976-08-10 General Electric Company Fluorescent lamp unit with ballast resistor and cooling means therefor
NL183973B (nl) * 1976-05-05 1988-10-03 Philips Nv Metaaldampontladingslamp.
GB1602456A (en) * 1977-04-18 1981-11-11 Thorn Emi Ltd Starting of discharge lamps
US4100462A (en) * 1977-05-11 1978-07-11 Mclellan Norvel Jeff Combination incandescent/fluorescent lighting system
US4204139A (en) * 1978-03-27 1980-05-20 Gte Sylvania Incorporated Integral fluorescent lamp-ballast unit
US4297616A (en) * 1980-03-17 1981-10-27 Xerox Corporation Fluorescent lamp with incandescent ballasting systems

Also Published As

Publication number Publication date
SE7910039L (sv) 1980-06-07
ES8102412A1 (es) 1980-12-16
BR7907871A (pt) 1980-07-29
MX148538A (es) 1983-05-02
ES486613A0 (es) 1980-12-16
US4350929A (en) 1982-09-21
GB2039428B (en) 1983-09-28
FR2443786A1 (fr) 1980-07-04
DE2948539A1 (de) 1980-10-23
IT1165724B (it) 1987-04-22
CA1153420A (en) 1983-09-06
DK495979A (da) 1980-06-07
IT7969346A0 (it) 1979-12-06
GB2039428A (en) 1980-08-06

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL7908810A (nl) Fluorescentielampeenheid.
US5955841A (en) Ballast circuit for fluorescent lamp
US5686799A (en) Ballast circuit for compact fluorescent lamp
KR950013272B1 (ko) 방전 램프 점등, 고온 재점등 및 작동회로
US4010399A (en) Switching circuit for a fluorescent lamp with heated filaments
WO1996010897A1 (en) Compact dimmable fluorescent lamps
AU736426B2 (en) Multi-voltage ballast and dimming circuits for a lamp driven voltage transformation and ballasting system
JP3542152B2 (ja) 高輝度放電ランプ用バラスト
US4484107A (en) Discharge lamp lighting device and system
KR830002716B1 (ko) 조명 장치
NL8203719A (nl) Verlichtingseenheid.
KR950013743B1 (ko) 소형 형광램프회로
US7327102B2 (en) Portable fluorescent task lamp
US5568018A (en) Fluorescent light ballast circuit
EP0054271B1 (en) Discharge lamp starting and operating circuit
HU192229B (en) High-pressure sodium discharge lamp with firing circuit
JPS59117094A (ja) 高圧気体放電灯始動兼点灯回路
US4484109A (en) Ignition system for gas discharge lamps
US6498439B2 (en) Ballast for feeding a high-pressure gas discharge lamp
US20070262734A1 (en) Filament Cutout Circuit
CA1155481A (en) Unitary light source comprising compact hid lamp and incandescent ballast filament
RU2120705C1 (ru) Зажигающее устройство для газоразрядных ламп
KR820001972Y1 (ko) 예열 시동형 형광 방전관의 점등장치
KR800000375B1 (ko) 형광 방전관의 점등장치
FR2520963A1 (fr) Circuit de chauffage de cathodes pour lampes fluorescentes

Legal Events

Date Code Title Description
A1A A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed