NL7908779A

NL7908779A - Verbindingsorgaan voor draagbare voorwerpen.

Info

Publication number: NL7908779A
Application number: NL7908779A
Authority: NL
Original assignee: Cii Honeywell Bull
Priority date: 1978-12-27
Filing date: 1979-12-05
Publication date: 1980-07-01
Also published as: ES487264A1; BE880718A; NL175122C; NL175122B; DE2952442C2; BR7908580A; GB2043365A; CA1147413A; IT1127750B; DE2952442A1; GB2043365B; IT7928404A0; US4443049A; SE447181B; SE7910532L; CH635706A5

Description

m y ί V erbindingsorgaan voor draagbare voorwerpen.

De uitvinding heeft betrekking op verbindingsorganen voor draagbare voorwerpen.

Er bestaat reeds een grote verscheidenheid van verbindingsorganen voor draagbare voorwerpen, welke substraten vormen voor 5 onderlinge verbinding van elektronische inrichtingen, welke gewoonlijk de vorm van kaarten hebben. In het algemeen zijn al deze verbindings-orgen essentieel gevormd door lichamen, welke een kamer omvatten, die een opening heeft, ingericht voor het ontvangen van een kaart volgens een vooraf bepaalde inrichting en welke een middel met twee 10 bekken bevat voor het grijpen van de kaart volgens een verkrand tijdens het inbrengen daarvan in de kamer.

Het merendeel van deze verbindingsorganen behoort tot de klasse van verbindingsorganen met schuivende contacten, vanwege het feit dat hun bekken worden gevormd door soepele geleidende contact-15 stroken, welke op een afstand van elkaar en tegenover elkaar zijn gelegen door het aanleggen op de kaart van een inbrengkracht, uitgevoerd door de bedieningspersoon en welke uiteindelijk de werkrand van de kaart omsluiten op het niveau van zijn uitgangsklemmen. In deze toestand zijn de bekken in hun werktoestand en bij afwezigheid van het 20 draagbare voorwerp zijn zij in hun ruststand.

Het is duidelijk dat deze verbindingsorganen goed zijn aangepast aan de kaarten of aan de substraten, waarvan de uitgangsklemmen contactplaten zijn, verdeeld langs de werkrand en relatief lang in de bewegingsrichting van deze draagbare voorwerpen en nabij de 25 werkrand. Aldus grijpen zij beter het voorwerp, dat zij omsluiten, vormen zij goede elektrische contacten met de uitgangsklemmen van het draagbare voorwerp, zorgen zij automatisch voor een zelf-reiniging van deze klemmen dankzij het schuiven daarover van de contactstroken van de bekken wanneer deze het draagbare voorwerp opnemen en vermij-30 den zij dat de contactstroken moeten vegen over een ander oppervlak 7908779 tl « 2 van het voorwerp dan de uitgangsklemmen, waarvan de toestand nadelig zou kunnen zijn voor de mate van slijtage van de stroken en voor de vereiste kwaliteit van de elektrische contacten.

In het bijzonder volgt hieruit, dat onder deze omstandig-5 heden het bevestigen en de elektrische verbinding van een kaart in een verbindingsorgaan met schuifcontacten des te beter zijn wanneer de uitgestrektheid van de uitgangsklemmen van de kaart in de bewegingsrichting daarvan groter is en/of wanneer de contactstroken, gedragen door de bekken van het verbindingsorgaan, een sterkere klemwerking 10 leveren. Het is daarom, indien het wenselijk en vaak vereist is, dat de uitgangsklemmen slechts een gering deel van het oppervlak van de kaart innemen, dat deze soort van verbindingsorgaan het nadeel heeft dat van de bedieningspersoon een te grote en vaak discontinue kracht wordt vereist voor het insteken of uittrekken van de kaart, zodat het 15 de bedieningspersoon slechts mogelijk is een klein aantal handelingen te verrichten teneinde de relatief hoge slijtage van de uitgangsklemmen en de contactstroken bij elke handeling geen invloed te doen hebben op de kwaliteit van de elektrische contacten.

Ter vermindering van deze nadelen maakt men gebruik van een 20 nul-inbrengkracht-verbindingsorgaan, Dit verbindingsorgaan is analoog, aan het voorafgaande, maar is voorzien van een mechanisme voor het openen en sluiten van de bekken onder besturing van de bedieningspersoon. Deze bevestigt de kaart met gedrukte ketens door het openen van de bekken van het verbindingsorgaan, door hierin vervolgens vrij 25 (zonder kracht) de kaart in te brengen en door daarop de bekken te sluiten. Hij opent ze opnieuw voor het vrijmaken van de kaart zonder enige wrijving. Hoewel hierdoor de slijtage en de inbrengkracht worden vermeden, vereist dit verbindingsorgaan de toevoeging van een mechanisme, waardoor het kostbaarder en omvangrijker wordt en indien 30 het verbindingsorgaan in het bijzonder wordt gebruikt voor publieke toepassing om te dienen voor een groot aantal handelingen, gebruiksaanwijzingen vereist, evenals beschermingsmaatregelen voor de toestand van de inrichting tegen elk parasitair materiaal (er is geen zelf-reiniging meer) en tegen elke foute handeling of verwaarlozing 35 door de gebruikers, terwijl middelen nodig zijn voor controle en sig- 7908779 3 *5 7 Λ nalering van de «juistheid van de gevormde verbinding (bekken goed gesloten, juiste toestand van de gevormde elektrische contacten).

Buiten deze nadelen, welke·inherent zijn aan hun constructie en welke optreden bij normale en geschikte werkomstandigheden, zijn 5 deze verbindingsorganen specifiek voor de genoemde soort van draagbare voorwerpen en zullen in het bijzonder zeer slecht zijn aangepast aan de voorwerpen, waarvan de uitgangsklemmen plaatjes met kleine oppervlakken zullen zijn, begrensd in een weinig uitgestrekte zone in de richting van de werkrand en betrekkelijk verwijderd van deze rand en 10 buitendien op een lijn in kolommen in de bewegingsrichting van het voorwerp of loodrecht daarop. Enerzijds moeten de contactstroken gebracht worden tot het vegen van een meer of minder lang oppervlak van dit voorwerp en zullen zeer snel verouderen met het risico van het vormen van slechte contacten, en anderzijds zullen zij, welke het 15 voorwerp ontmoeten in eerste instantie op het ogenblik van het inbrengen, opvolgend passeren over de uitgangsklemmen van elke kolom, hetgeen uit elektrisch oogpunt zal voeren tot het nemen van maatregelen noodzakelijk voor de veiligheid.

Buitendien komt deze soort van voorwerp overeen met dat, 2o beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage J6.lb637, ingediend op 31 december 1976. Dit is een kredietkaart welke voldoet aan de norm ISO/DIS 2 89k, aangegeven door de Organisation Internationale des Norms, welke wil dat een dergelijke kaart de vorm heeft van een rechthoek van 85,59 + 0,12 mm x 53,97 + 0,06 mm en een dikte van 25 0,76+0,08 mm, waarbij het is toegelaten ten hoogste 0,50 mm toe te voegen om bijvoorbeeld de naam en het adres van de houder van de kaart aan te geven door middel van betreffende elementen (zoals kleef-etiketten) of door het stempelen van de kaart zelf. Volgens de uitvinding van genoemde octrooiaanvrage is in een holte van de kaart een 2q pastille aangebracht, bestaande uit een dun substraat, aan de ene zijde voorzien van een inrichting met geïntegreerde ketens samen met een geheugen en zijn besturingsorganen voor het opslaan van gegevens omtrent debet, credit en de vertrouwenscode van de houder van de kaart, en anderzijds voorzien van een aantal contactplaatjes, bestemd voor 25 het vormen van de elektrische uitgangsklemmen van de kaart. Een soort 7903779 * « \ h pastille aangepast aan een kredietkaart van deze soort, is beschreven in de Nederlandse octrooiaanvragen 79.05082 en 79.05298 respectievelijk ingediend op 29 juni 1979 en 6 juli 1979· Het voordeel van een dergelijke kaart is gelegen in de eenvoud van zijn fabrikage ten-5 gevolge waarvan de kaart kan bestaan uit een enkel blad, terwijl slechts een holte daarin moet worden gevormd en de pastille slechts behoeft te worden gekleefd of gelast na het inbrengen in de holte.

Een ander voordeel is gelegen in het feit, dat de pastille, waarin alle elektrische ketens van de kaart zijn geconcentreerd, slechts 10 een gering oppervlak van de kaart inneemt, zodanig dat hij zeer goed kan worden gebruikt bij een betrekkelijk buigzame kaart zonder risico van verstoring van zijn elektrische verbindingen, vooral wanneer hij is geplaatst in een hoek van de kaart. Evenwel zijn in vergelijking met de kaart met gedrukte ketens, zoals in het bovenstaande besproken, 15 de uitgangsklemmen van een dergelijke kredietkaart niet op een lijn volgens één van zijn randen, maar geconcentreerd in een zone op een afstand van de randen. Zij bevinden zich allemaal op hetzelfde vlak van de kaart en zij zijn bij voorkeur geplaatst in kolommen in de richting van de lengte of de breedte van de kaart vanwege de eenvou-20 dige constructie en verbinding met de geleiders en vanwege de geringe dikte toegelaten voor de kaart, is het substraat van de pastille dun en relatief soepel, hetgeen elk drukcontact tussen stroken van het verbindingsorgaan en uitgangsklemmen van de kaart vermijdt. Buitendien is de kredietkaart in het algemeen een voorwerp, 25 bestemd voor een groot publiek en moet onder deze omstandigheden een vooraf bepaald aantal behandelingen zonder beschadiging ondergaan in de verbindingsorganen, welke als gevolg zelf robuuste instrumenten moeten zijn, eenvoudig in gebruik en betrouwbaar voor een groot aantal behandelingen. Verder wordt opgemerkt, dat de verdere uitbreiding 2o van de kredietkaarten tot een opgenomen inrichting met geïntegreerde ketens voert tot het behandelen van deze kaarten door verbindingsorganen, welke zelf draagbaar zijn, bijvoorbeeld om het de houder van een kaart mogelijk te maken het saldo van zijn rekening te leren zonder zich te moeten begeven naar een publieke post. Het is dus 25 wenselijk, dat de draagbare verbindingsorganen robuust zijn, gemakke- 7908779

• A

5 lijk te gebruiken, van gering gewicht, van geringe omvang, weinig kostbaar en een levensduur hebben welke zo groot mogelijk is.

Bekende pogingen voor het verwezenlijken van verbindings-organen voor kredietkaarten hebben gevoerd tot balansconstructies 5 van de soort van zetinrichtingen. Een balansinrichting, opgehangen aan een vast punt van het lichaam van het verbindingsorgaan, draagt aan zijn vrije uiteinde contactstroken. De bedieningspersoon, welke zijn kaart inbrengt onder het vrije uiteinde, steunt daarop om dit te doen kantelen en aldus de stroken in contact te brengen met de 10 uitgangsklemmen van de kaart. Ook is de balansinrichting in het algemeen gekoppeld met terugstelorganen, welke hem terugbrengen naar zijn ruststand, evenals met blokkeerorganen om hem te stabiliseren in tenminste zijn rustpositie of zijn werkpositie. De terugstelkracht is vaak de zwaartekracht, in welk geval de balansinrichting relatief 15 zwaar en omvangrijk moet zijn en het verbindingsorgaan een vaste post moet zijn. Anderzijds indien de terugstelkracht wordt geleverd door een geschikt orgaan, vergroot de toevoeging van dit orgaan aan de balansinrichting zijn omvang en zijn breekbaarheid. Buitendien worden de blokkeermiddelen van de balansinrichting in tenminste zijn rust-20 positie of werkpositie toegevoegd aan de reeds door de balansinrichting ingenomen ruimte, waardoor de constructie van de verbindingsinrichting ingewikkelder wordt en zijn gebruik minder gemakkelijk is.

De uitvinding voldoet aan de bovengenoemde eisen voor vaste of draagbare verbindingsorganen voor kredietkaarten en in het alge-25 meen behoudt deze dezelfde voordelen voor draagbare voorwerpen, al of niet bestemd om elektrisch te worden aangesloten, zoals bijvoorbeeld de substraten voor onderlinge verbinding van elektronische inrichtingen, of eenvoudige kaarten, biljetten of kaartjes vanwege hun bestempeling.

Alle voordelen van de uitvinding worden verkregen door een 30 verbindingsorgaan voor een draagbaar voorwerp, van de soort voorzien van een lichaam met een kamer, welke een opening vertoont, ingericht voor het ontvangen van het draagbare voorwerp volgens een vooraf bepaalde richting en een middel met bekken voor het grijpen van het draagbare voorwerp, waarbij dit middel is aangebracht in de kamer en 35 kan worden bediend door de beweging van het draagbare voorwerp, waar- 7908779 e * 6 "bij de uitvinding wordt gekenmerkt, doordat het grijpmiddel voor het draagbare voorwerp is voorzien van een eerste bek en een tweede bek gevormd door een stuk dat geen geheel vormt met het lichaam en samenwerkt met een geleidingsmiddel om te worden verplaatst in de ^ kamer volgens genoemde richting tussen een stabiele ruststand nabij de opening en een werkstand en om te kantelen ten opzichte van het draagbare voorwerp tussen de ruststand en de werkstand, waarbij dit stuk is voorzien van een meeneemorgaan voorzien voor het opnemen van een eindgedeelte van het draagbare voorwerp en het meenemen van het 1Q stuk tussen de ruststand en de werkstand door de enkele beweging gegeven aan het draagbare voorwerp volgens de genoemde richting.

Een bijzonder eenvoudige uitvoering van deze verbindings-organen verkrijgt men wanneer een wand van de kamer dient als eerste bek en wanneer het stuk, het kantelorgaan, als geleidingsorgaan de tegengestelde wand van de kamer heeft en als meeneemorgaan een aanslag voor het opnemen van de werkrand van het draagbare voorwerp en een orgaan om te hechten aan het draagbare voorwerp gedurende een deel van de handeling. Buitendien veroorlooft, indien men wil dat het stuk stabiele rust- en werkstanden heeft, het gebruik van permanente mag-20 neten, geschikt geplaatst op twee wanden tegenover elkaar van de kamer en het stuk het behouden van de geringe omvang van het verbin-dingsorgaan, zijn sterkte en zijn eenvoudige gebruik. Zoals in dit geval is het stuk geschikt om zachtjes te worden geplaatst op het draagbare voorwerp en dit meer en meer te klemmen naargelang zijn invoer 25 in het verbindingsorgaan zonder dat er een relatief waarneembare beweging is tussen het stuk en het draagbare voorwerp, waarbij de toestand van dit voorwerp praktisch in takt blijft zowel wat betreft het mechanische als het elektrische opzicht. Anders gezegd brengt de zeer geringe mate van slijtage, die kan worden verkregen, het ver-2o bindingsorgaan.en de draagbare inrichting in een toestand om zonder beschadiging zeer vele behandelingen te ondergaan en de zeer geringe relatieve beweging, welke kan bestaan volgens de gekozen uitvoeringsvorm, kan met voordeel gebruikt worden voor zelf-reiniging van de uitgangsklemmen door de contactstroken. Buitendien is een ander voor-25 deel van deze constructie om onder dezelfde omstandigheden kaarten 7908779 τ te kunnen behenadelen, waarvan de uitgangsklemmen zijn aangebracht langs de werkrand of op een afstand daarvan.

Bij de voorkeursuitvoering van de uitvinding steunt het binnenvlak van het draagbare voorwerp constant op de bodem van de 5 kamer en schuift daarop. Dit feit kan echter hinderlijk zijn in bepaalde gevallen.

Dit is het geval bijvoorbeeld wanneer de draagbare voorwerpen uitgangsklemmen hebben op hun twee tegengestelde oppervlakken.

Dit kan het geval zijn bij een kredietkaart analoog aan die, beschre-10 ven in de bovengenoemde Nederlandse octrooiaanvrage j6.Ik637, maar voorzien van twee pastilles voor behandeling van de informatie, of een kaart, voorzien van een huis met uitgangsklemmen, verdeeld over zijn twee tegengestelde vlakken, van de soort beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage 79.05082 van 29 juni 1979.

15 Bij het bovengenoemde verbindingsorgaan hebben de uitgangs klemmen van het bovenvlak van de kaart dus voordelen van de uitvinding, maar de uitgangsklemmen van het ondervlak worden gebracht tot glijden of schuiven over de bodem van de kamer van het verbindingsorgaan, terwijl de betreffende contactelementen, welke een geheel vormen 20 met de bodem, zullen wrijven over een oppervlak van het draagbare voorwerp anders dan dat van de uitgangsklemmen. Het gevolg is, dat het draagbare voorwerp en de contacten van het kantelorgaan onbruikbaar worden na een gering aantal behandelingen, en wel des te geringer naarmate zij sterker miniatuuruitvoering hebben. Dit is in het bij-25 zonder het geval bij genormaliseerde kredietkaarten, waarbij een inrichting voor bewerking van de informatie is opgenomen.

Aldus wordt volgens een ander kenmerk van de uitvinding de eerste bek ook gevormd door een stuk of onderdeel overeenkomend met dat van de tweede bek.

30 Anders gezegd onderscheidt zich het resulterende verbin dingsorgaan van het voorafgaande door het feit dat twee stukken of onderdelen zijn opgenomen, de zogenaamde kantelorganen, symmetrisch geplaatst in de kamer ten opzichte van de baan van het draagbare voorwerp en voorzien van organen welke analoog zijn om gelijktijdig 35 en overeenkomstig te werken teneinde bij het inklemmen daarvan het 7903779 8 mogelijk te maken elektrisch de uitgangsklemmen te verbinden, aangebracht op welk van de twee tegengestelde zijden van het voorwerp ook. Men heeft aldus alle voordelen van de uitvinding voor het samenstel van elektrische verbindingen tussen het draagbare voorwerp en 5 het verbindingsorgaan..

Anderzijds omvat voor de verbinding van een draagbaar voorwerp voorzien van elektrische uitgangsklemmen, bijvoorbeeld een kredietkaart, het kantelorgaan elektrische contactelementen bestemd om samen te werken met overeenkomende uitgangsklemmen van het draagbare 10 voorwerp, terwijl het kantelorgaan tenminste in zijn werkstand is.

In de techniek worden deze elementen in het algemeen elektrische contacten genoemd.

In het volgende zal worden aangetoond, dat het gebruik van soepele contacten met vrij uiteinde voert tot een zelf-reiniging van 15 de uitgangsklemmen van een kredietkaart, door middel van het schuiven van de vrije uiteinden van de contacten over de bijbehorende klemmen van de kaart tijdens het inbrengen daarvan in het verbindingsorgaan. Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding zijn de soepele contacten lineaire stroken met een vast uiteinde, dat een geheel vormt 20 met kantelorgaan, en een vrij uiteinde gericht naar de bodem van de kamer waarin het kantelorgaan is geplaatst en voorzien van een con-tactgebied, dat vooruit steekt en is afgerond voor het verzekeren van de elektrische verbinding tussen het kantelorgaan en de kaart wanneer deze wordt geplaatst in de werkstand. Er wordt aangetoond dat met 25 deze soort van contact de baan van zijn vrije uiteinde over de betreffende uitgangsklem varieert met de cosinus van de draaihoek van het contact rond zijn vaste uiteinde.

Volgens een ander kenmerk van de uitvinding zal, wanneer het kantelorgaan is voorzien van soepele elektrische contactelementen, 30 waarvan de respectieve vrije uiteinden bestemd zijn voor het maken van contact met de genoemde overeenkomende uitgangsklemmen van het draagbare voorwerp wanneer het kantelorgaan tenminste in zijn ruststand is, het vrije uiteinde van elk van deze elementen worden gericht naar de genoemde opening.

35 De uitvinding zal aan de hand van de tekening in het vol··- 7908779 * » 9 gende nader worden toegelicht.

Figuur 1 toont een bovenaanzicht in perspectief van een kredietkaart van de soort beschreven in de genoemde Nederlandse octrooiaanvrage 76.1^6373 welke kaart wordt gebruikt als voorbeeld van 5 een draagbaar voorwerp, toe te passen bij een verbindingsorgaan volgens de uitvinding.

Figuur 2A toont in perspectief het lichaam van een verbindingsorgaan volgens de uitvinding, aangepast aan de kaart volgens figuur 1, waarbij de buitenste delen van het lichaam zijn weergegeven 10 met dikke lijnen en de binnenste delen met dunne lijnen ter verduidelijking van deze figuur 2A.

Figuur 2B toont in perspectief het onderdeel dat een kantel-orgaan vormt, dat normaal aanwezig is in de kamer van het verbindingsorgaan van figuur 2A.

Ij Figuur 3A is een doorsnede volgens de lijn III - III van figuren 2A en 2B, van het verbindingsorgaan gevormd door montage van het lichaam en het kantelorgaan van genoemde figuren, waarbij het kantelorgaan in zijn ruststand is geplaatst.

Figuur 3B toont een analoge doorsnede ads die van figuur 20 3A, maar daar is het kantelorgaan aangegeven in een tussenstand tussen zijn ruststand en zijn werkstand tijdens de behandeling van het invoeren of uittrekken van de kaart van figuur 1.

Figuur 3C is een analoge doorsnede als die van figuren 3A en 3B, maar hier is het kantelorgaan aangegeven in zijn werkstand 25 overeenkomend met het einde van de baan van de kaart in het verbindingsorgaan, waarbij de kaart is in de toestand om de gewenste behandeling van de informaties, welke hij bevat, te ondergaan.

Figuren bA en ^B zijn langsdoorsneden door het midden respectievelijk analoog aan de doorsneden 3A en 3C en tonen een variant 2o van de uitvoering van een verbindingsorgaan volgens de uitvinding, waarbij de bekken in hun ruststand zijn in figuur bk en in hun werkstand in figuur UB.

Figuren 5A en 5B tonen op een overeenkomende wijze als bij figuren bk en ^B een variant van het verbindingsorgaan van figuren 25 ^A en IfB.

7903779 10

Figuur 6a is een doorsnede van een detail van het verbindings-orgaan van figuur 3B en toont gedeeltelijk het kantelorgaan en de kredietkaart in de nabijheid van een contactstrook wanneer deze aankomt op de betreffende uitgangsklem van de kaart.

5 Figuur 6b is een analoge doorsnede van een detail van figuur 6a en behoort bij figuur 3C, waarbij de eindwerkstand van de kaart in het verbindingsorgaan wordt aangegeven.

Figuren 7A en 7B zijn doorsneden vein een detail respectievelijk overeenkomend met figuren 6a en 6b, maar waarbij het kantel-10 orgaan een contact draagt overeenkomstig een verder kenmerk van de uitvinding.

In het bovenstaande zijn alle moeilijkheden aangegeven, welke optreden bij het uitvoeren van een draagbaar verbindingsorgaan, aanpasbaar aan een kredietkaart zoals bijvoorbeeld volgens de Nederlandse 15 octrooiaanvrage 76.1^637· Be volgende beschrijving zal worden gegeven bij dit voorbeeld teneinde de voordelen van de uitvinding duidelijker te kunnen aangeven evenals de verschillende toepassingen voor draagbare voorwerpen, welke eenvoudiger of gebruikelijker zijn.

Figuur 1 toont een kredietkaart 10 van deze soort. Deze 2o bestaat essentieel uit een blad 11, dat relatief soepel is en gewoonlijk bestaat uit plastic materiaal, en een pastille 12 van geïntegreerde ketens. Men zal hier stellen, dat de kaart 10 voldoet aan de bovengenoemde normen, dat wil zeggen dat het blad 11 de vorm heeft van een rechthoek van ongeveer 86 mm x 5^ mm en een dikte van 0,76 mm 25 heeft. Wat betreft de getekende pastille 12, deze is van de soort volgens de Nederlandse octrooiaanvrage 79-05298 en heeft dus de constructie zoals schematisch is aangegeven in figuur 3A dankzij de doorsnede volgens de lijn UIA, aangegeven in figuur 1. Hieruit blijkt, dat de pastille 12 is gevormd uit een dun elektrisch isolerend sub-30 straat 13, waarvan een vlak geleidende plaatjes ih (in het getekende geval vier, lUa - lUd) draagt welke de elektrische uitgangsklemmen van de kaart 10 vormen, terwijl het andere vlak een inrichting 15 met geintegreerde ketens draagt, voorzien van uxtgangsgeleiders 16, welke respectievelijk in contact zijn met de plaatjes 1¾ via niet ge-35 tekende gaten door het substraat 13. De pastille 12 sluit een overeen- 7908779 f * 11 komende holte 17 af, aangebracht in het blad 11 van de kaart 10 en ingericht om op geschikte wijze de inrichting 15 met geïntegreerde ketens op te nemen, welke op een algemene wijze een geheugen en zijn besturingsketens omvat voor het registreren van de vertrouwenscode 5 van de houder van de kaart evenals de toekomstige gegevens betreffende debet en credit.

Figuren 2A en 2B tonen de twee essentiele elementen 18 en 19 van een verbindingsorgaan 20 volgens de uitvinding, als geheel weergegeven in de figuren 3A, 3B en 3C in verschillende stadia van 10 een behandeling uitgevoerd met de kaart 10. Het element 18 vormt het lichaam van het verbindingsorgaan, dat een kamer 21 omsluit, welke een opening 22 toont voor het opnemen van de kaart 10 volgens een vooraf bepaalde richting en het onderdeel 19 bevat, aangebracht voor het vastgrijpen van de kaart als functie van de beweging, welke daaraan 15 is gegeven. In het volgende wordt het onderdeel 19 het kantelorgaan genoemd.

Het lichaam 18 is getekend in de vorm van een rechthoekig blok, met voordeel gevormd uit een stevig en licht gietbaar materiaal, bijvoorbeeld een hard plastic materiaal. Voor het gemakkelijk beschrij-20 ven zal worden gesteld, dat de onderzijde van het lichaam 18 wordt gevormd door de opening 22, hoewel men zal zien dat de werking van het verbindingsorgaan 20 onafhankelijk is van de positie van het lichaam 18 in de ruimte. Onder deze omstandigheden, welke in de tekening zijn weergegeven, wordt de kaart 10 in horizontale richting ingevoerd vol-25 gens de pijl 23, welke die richting aangeeft. De opening 22 is uitgevoerd voor de doorsnede van de kaart om deze te geleiden in de kamer 21, waarvan de algemene vorm ook nauwkeurig rechthoekig is. De binnenwand 2b welke de vloer van de kamer 21 vormt in de getekende uitvoering, is op hetzelfde niveau als het binnenste onderste deel van 30 de opening 22 om te dienen voor het geleiden van de kaart 10 en tegelijk als eerste bek voor het inklemmen van deze kaart. De bodem 2b vertoont een holte 25, waarvan een deel is opgevuld door een veer-strook 26 met een einde 26a dat een geheel vormt met de bodem, en een vrij uiteinde 26b dat een verhoging vormt, waarvan het niveau iets 35 is gelegen boven de bodem voor het vormen van een hulpbek bij de bek 7908779 12 2k, teneinde ondanks geringe mogelijke diktevariaties tussen verschillende kaarten 10, de toestand van de elektrische verbindingen te egaliseren, gevormd wanneer elke kaart op geschikte wijze is ingeklemd in het verbindingsorgaan 20. Daarom wordt de verhoging 26b normaal 5 geplaatst onder de pastille 12 van elke kaart 10,

De bovenwand of het plafond 27 van de kamer 21 bestaat uit twee delen 27a en 27b, welke een tweevlakshoek vormen, waarvan de scherpe rand 27c loodrecht staat op de richting 23. Het plafondgedeel-te 27a is horizontaal, dus evenwijdig aan de bodem 2k, terwijl het 10 gedeelte 27b een hellend vlak vormt, dat divergeert ten opzichte van de bodem 2b naar de voorzijde van de kamer 21, waarbij de voorzijde van het verbindingsorgaan 20 het gedeelte wordt genoemd, dat de opening 22 heeft voor de invoer van de kaart 10. Buitendien is in het horizontale plafond 27a een permanente magneet 28 ingesloten met vertikale 15 magnetisatie (in het getekende voorbeeld Noord naar boven en Zuid naar beneden) en waarvan het ondervlak onder deze omstandigheid is gelegen nabij de scherpe rand 27c in zijn middengedeelte en aanwezig is in het vlak van het horizontale deel 27a of iets terugwijkend van dit vlak.

20 Wat betreft de zijvlakken van de kamer 21 zijn het voorste vlak 29 en het achterste vlak 30 vertikaal en uniform vlak, terwijl de zijden 31 en 32 elk een uitholling 31a en 32a hebben welke zich iets voortzetten onder de bodem 2k.

Het kantelorgaan 19 (figuur 2B) dient als tweede bek voor 25 het inklemmen van de kaart 10 in het verbindingsorgaan 20. Het heeft essentieel de vorm van een betrekkelijk dun rechthoekig blok, waarvan de lengte-afmeting in de richting van de pijl 23 kleiner is dan die van de kamer 21 en waarvan de dwarsafmeting nauwkeurig overeenkomt met die van de kamer, dus van de kaart. Het is met voordeel gevormd 30 uit een stijf en licht gietbaar materiaal zoals dat van het lichaam 18. Bij deze algemeen rechthoekige vorm worden enerzijds aan zijn twee zijden twee halve schijven 33 en 31* gevoegd, welke normaal zijn geplaatst in de twee respectievelijke uithollingen 31a en 32a van de kamer 21, en anderzijds aan zijn achterste axiale deel een hielstuk 35 35, dat uit steekt naar de onderzijde van het kantelorgaan, om te worden 7908779 r · 13 verplaatst in de niet-ingenomen holte 25 van de bodem 2k van de kamer 21. Volgens de getekende uitvoeringsvorm steekt het hielstuk 35 ook uit naar de achterzijde van het kantelorgaan, terwijl in het bovenste deel een tweede permanente magneet 36 is ingelaten,, eveneens vertikaal 5 gemagnetiseerd (Zuid naar boven en Noord naar beneden wanneer de magneet 28 de configuratie volgens figuur 2A heeft) en waarvan het bovenvlak is vervat in het bovenvlak van het kantelorgaan 19 of iets terugwijkt in dit vlak.

Voor het hielstuk 35 en aan de onderzijde van het kantelorgaan 10 19 steekt een koppelorgaan 37 uit, gevormd volgens een speciale uitvoeringsvorm uit een materiaal, dat geschikt is om te hechten aan een oppervlak van de kaart, welke al of niet daaraan is aangepast.

Uiteindelijk omvat het kantelorgaan 19 een contactmoduul 38, voorzien van vier buigzame contacten 39a tot 39d in de vorm van 15 stroken, zo geplaatst dat hun respectieve vrije uiteinden overeenkomen met de respectieve configuratie van de vier contactplaatjes lUa tot lUd van de pastille 12 met betrekking tot de kaart 10 in de werk-stand in het verbindingsorgaan 20. De andere uiteinden van de contact-stroken 39 zijn respectievelijk verbonden met een verwerkingsstelsel 20 voor de informatie (niet getekend) door middel van elektrische draden, hier gedeeltelijk ingebed in het moduul 38 en verder lopend in een uitwendige kabel U0. Buitendien is volgens de gekozen uitvoeringsvorm het moduul 38 beweegbaar in die zin, dat het in te brengen is in het blok, dat het kantelorgaan 19 vormt, dankzij twee pennen hl. Het zal 25 duidelijk zijn, dat de contactstroken 39 een integrerend deel van het blok, dat het kantelorgaan 19 vormt, kunnen vormen zonder toedoen van het moduul 38.

De werking van het verbindingsorgaan' 20 is getekend in figuren 3A, 3B en 3C. In figuur 3A is het kantelorgaan 19 in zijn rust-30 stand, welke de stabiele stand is welke het normaal inneemt wanneer de kaart 10 afwezig is of is geplaatst zonder nog te werken op het kantelorgaan, zoals getekend. De stabiliteit van deze stand is enerzijds het gevolg van het feit, dat het hielstuk 35 geheel rust op de bodem van de holte 25 terwijl het bovenvlak van het kantelorgaan 35 19 gedeeltelijk contact maakt met het hellende plafond 27b en van het 7908779

1U

feit, dat de halve schijven 33 en 3¼ stuiten tegen de voorvlakken van de uithollingen 31a en 32a van de kamer 21, en anderzijds vanwege de werking van de magneten 28 en 36, welke door hun plaatsing tegenover elkaar, een afstootkracht f uitoefenen, welke kan worden 5 ontbonden in een vertikale kracht f^ welke tot gevolg heeft dat de onderwand van het hielstuk 35 wordt gehouden tegen de bodem van de holte 25, en een horizontale kracht fg om de halve schijven 33 en 3^ te houden tegen de voorvlakken van de uithollingen 31a en 32a. Het zal duidelijk zijn, dat men dezelfde effecten zal verkrijgen indien 10 de aanslag tussen de halve schijven en de voorvlakken van de uithollingen is gevormd tussen de voorzijde van het hielstuk 35 en het voorvlak, op geschikte wijze geplaatst, van de holte 25, of nog tussen de voorvlakken van het kantelorgaan 19 en de kamer 21.

Op dezelfde wijze is het buiten deze aanslagen voldoende 15 dat het hielstuk 35 rust op de bodem van de holte 25 of dat het kantelorgaan in contact is met het hellende plafond voor het verkrijgen van de vereiste stabiliteit.

Nu wordt ondersteld, dat een bedieningspersoon de kaart 10 (figuur 1) invoert in het verbindingsorgaan 20 volgens de richting 20 van de pijl 23. De werkrand. van de kaart stuit eerst tegen het hielstuk 35, zie figuur 3A, drukt dan het kantelorgaan 19 naar de achterzijde van de kamer 21, zie figuur 3B. Uit figuren 3A en 3B blijkt, dat het kantelorgaan 19 terugschuift evenwijdig aan de richting van de pijl 23 vanwege het feit dat de halve schijven 33 en 3^ worden 25 gedwongen door de afstootkracht van de magneten 28 en 36, om te glijden langs de geleidingsbanen, welke worden gevormd door de horizontale onderwanden van de uithollingen 31a en 32a. Tegelijk kantelt het kantelorgaan 19 om de scherpe rand 27c van het plafond, waardoor het de kaart nadert. Figuur 3B is aangegeven voor het ogenblik, waarop 30 twee contactstroken 39a en 39d in eerste instantie raken in punten 1*2 aan de betreffende contactplaatjes ika en lUd van de kaart 10.

Men zal anderzijds zien, dat het koppelorgaan 37 van het kantelorgaan 19 in samenwerking komt door hechting met het bovenvlak van de kaart 10, wanneer hét kantelorgaan terugschuift.

35 Door de kaart 10, wanneer het kantelorgaan terugschuift.

7908779 15

Door de kaart 10 nog meer in te drukken, eindigt de bedie-ningspersoon met het voelen van een blokkering, hetgeen betekent, dat het kantelorgaan 19 in zijn uiteindelijke werkstand is in figuur 3C. Bij het volgen van de progressie vanaf de stand volgens figuur 3B 5 constateert men dat het achterste blokkeren wordt veroorzaakt door de aanslag van de halve schijven 33 en 3^ tegen de achtervlakken van de uithollingen 31a en 32a van de kamer 21 en in dit geval door de aanslag tussen de achtervlakken van het hielstuk 35 en van de kamer 21, hoewel een van de twee voldoende zou zijn. Men ziet ook, dat alle 10 contactstroken 39 zijn aangelegd op alle uitgangsklemmen ih van de kaart 10, maar vanwege het naderen van het kantelorgaan 19 naar de kaart 10 vanaf de stand volgens figuur 3B zijn de contactstroken 39 gedwongen te draaien om hun vaste uiteinden volgens bij benadering een cirkelboog zoals getekend in figuren 3B en 3C, zodat uiteindelijk 15 de vrije uiteinden van deze stroken contact maken met de plaatjes 1¾ in punten U3 op een afstand van de punten k2 (de eerste contacten) over een afstand d (figuur 3B) representatief voor de variatie van de cosinus van de draaiingshoek van de stroken. Dit betekent met andere woorden, dat er een zelf-reiniging is van de uitgangsklemmen van de 20 kaart bij het invoeren daarvan in een verbindingsorgaan volgens de uitvinding. Buitendien zal blijken uit het bekijken van figuren 6a, 6b, 7A en 7B, dat bij deze eigenlijke variatie van de contactstroken een kleine variatie d" wordt gevoegd, behorende bij het kantelorgaan, volgens de vorm van het voorvlak van het hielstuk ten opzichte van 25 dat van de werkrand van het draagbare voorwerp, volgens zijn dikte en de kantelhoek, zodat in bepaalde gevallen er een zelf-reiniging zal zijn met terugtrekbare zogenaamde zuigercontacten 39.

In de getekende uitvoeringsvorm is de werkstand van het kantelorgaan een stabiele stand. Met voordeel zijn het de twee magneten 30 28 en 36, welke de stabilisatie verzekeren dankzij hun werking zodanig uitgevoerd dat in deze stand de magneet 36 een klein oppervlak bewaart tegenover de magneet 28, hetgeen aldus een vertikale afstootkracht f1 doet ontstaan en buiten dit oppervlak aantrekkingskrachten f" ontvangt, uitgeoefend vanwege een goede sluiting van de magneti-35 sche velden, waardoor dus een aantrekkingsflux wordt gevormd tussen 7908779 16 de Zuidpool van het uitstekende bovenvlak van het element 36 en de Noordpool van het bovenvlak van het element 28. Deze aantrekkingskrachten hebben als resultante de kracht f" waarvan de horizontale component zorgt voor het vasthouden van het kantelorgaan 19 tegen 5 de achterwand 30 van de kamer 21 en waarvan de vertikale component f"2 samenwerkt met de af stootkracht f’ voor het vormen van een koppel, waardoor de achterzijde van het kantelorgaan naar boven wordt gedrukt in het verbindingsorgaan en de voorzijde van het kantelorgaan naar de kaart 10, waardoor aldus het contact van de stroken 39 met de uitgangs-10 klemmen 1U van de kaart wordt versterkt. Het voordeel van de magneten als stabilisatiemiddel voor de rust- en werkstanden van het kantelorgaan is enerzijds gelegen in het feit dat zij zeer goed zijn geïntegreerd in het lichaam en het kantelorgaan van het verbindingsorgaan 20 en dat zij niet een breekbaar mechanisme in werking'stellen 15 en de constructie en behandeling ingewikkeld maken, en anderzijds de stabilisatie, welke zij leveren, kan worden verkregen op een quasi onafhankelijke wijze van de stand van het verbindingsorgaan in de ruimte. In de praktijk is het van belang, dat het drukcentrum van de contacten van het kantelorgaan iets achter de scherpe rand 27c van 20 het plafond is gelegen.

Aangezien de kaart 10 in samenwerking is met het koppel-orgaan 37 vanaf een stand nabij de ruststand totaan de werkstand, behoeft de bedieningspersoon slechts de kaart terug te trekken in een richting tegengesteld aan de pijl 23 om daarmee het kantelorgaan 19 25 mee te trekken. Nabij de ruststand wordt het koppelorgaan 37 vrijgemaakt van de kaart door de werking van de magneten 28 en 36, welke aldus werken om het kantelorgaan te plaatsen en te handhaven in zijn ruststand.

Het zal duidelijk zijn, dat in bepaalde gebruiksgevallen 30 van een. verbindingsorgaan volgens de uitvinding de stabilisatie van het kantelorgaan in zijn werkstand faccultatief of ongewenst kan zijn, zoals in het geval van stempelen. Daar kunnen dan de magneten 28 en 36 worden gedimensioneerd en bediend zodanig, dat hun werking op het kantelorgaan in zijn werkstand praktisch nul is of tegengesteld aan 35 die van figuur 3C. In dit laatste geval kan het orgaan 37 worden weg- 7908775 17 gelaten, aangezien het kantelorgaan steeds zal trachten zijn ruststand veer aan te nemen.

Wat betreft het koppelorgaan 37 met hechting als koppel-middel tussen het kantelorgaan en het draagbare voorwerp, is er slechts 5 een mogelijke uitvoeringsvorm, terwijl een andere vorm van dit middel kan bestaan uit een stijve pen, die zal samenwerken met een gat in de kaart (zoals het gat UU van figuur 1, aangegeven met een stippellijn om de variant van de uitvoering aan te geven). Men kan ook zorgen dat het hechten wordt versterkt door een zuigwerking.

10 Andere varianten kunnen worden aangebracht bij het geteken de verbindingsorgaan 20. Bijvoorbeeld blijkt uit figuren 3A tot 3C, dat de vorm van het tveevlak van het plafond 27 van de kamer 21 een geleidingsmiddel vormt voor het kantelorgaan 19 tussen zijn rusten werkstanden. Maar men ziet gemakkelijk, dat men dezelfde verplaat-15 singen van het kantelorgaan zou kunnen verkrijgen met een geleidingsmiddel onafhankelijk van het plafond, bijvoorbeeld gevormd door gelei-dingsrails geplaatst aan de zijden 31 en 32 van de kamer en samenwerkend met het kantelorgaan, bijvoorbeeld door glij-organen. In dit geval zouden de halve scHjven 33 en 3¼ van het kantelorgaan ook kunnen 20 worden weggelaten en de betreffende geleidingsbanen 31a en 32a ook kunnen worden vervangen door rails of weggelaten, waarbij het oppervlak van de kaart en zijn beweging voldoende zijn om het orgaan mee te nemen. In het geval van het weglaten zal de afstand tussen de bodem van de kamer en het ondervlak van het kantelorgaan niet meer 25 worden gehouden op een vooraf bepaalde waarde waardoor een betrouwbaar contact wordt verzekerd. Indien in feite het koppelorgaan 37 zonder beschadiging deze afstandsvariatie van het kantelorgaan ondergaat, is er in tegenstelling een andere werking wat betreft de contacten 39 en de pastille 12, waarin het substraat 13 en de klemmen 1^ rela-30 tief dun en breekbaar zijn. De halve schijven 33 en 3b handhaven dus constant het kantelorgaan op het lichaam 18 van het-verbindingsorgaan en passen aldus dit beter aan op de kredietkaarten 10 waardoor deze een grotere levensduur verkrijgen vanwege een kleinere variatie (tengevolge van een betere beheersing) van de contactkrachten en van de 35 zelf-reiniging, uitgeoefend door de contactstroken 39 op de contact- 7908779 18 plaatjes 1¾. Bij dit voordeel wordt dat gevoegd van de vorm van twee-vlak van het plafond, hetgeen de toevoeging vermijdt van equivalente en ingewikkelder, breekbare en kostbare middelen, evenals middelen bestand tegen slijtage. Buitendien vormt de vorm van de tweevlakshoek, ^ verkregen bij het plafond 27, slechts een speciale uitvoeringsvorm, terwijl het plafond voor het grootste deel kan worden gevormd door een convex oppervlak. Anderzijds omvat het plafond 27, hoewel niet in de tekening aangegeven, normaal een groef in de richting van de pijl 23 om daarin de kabel UO (figuur 2B) onder te brengen, welke vervol-1q gens normaal het verbindingsorgaan 20 verlaat vanwege zijn verbinding met een stelsel (niet aangegeven) voor het bewerken van de informatie.

Er is opgemerkt, dat het aandrijven van het kantelorgaan wordt uitgevoerd door middelen, bestaande uit de aanslag, gevormd 1 cj door het voorvlak van het hielstuk 35 voor het opnemen van de kaart 10 en het koppelorgaan 37· Bij de gekozen uitvoering is de aanslag met voordeel geïntegreerd met het ondervlak van het hielstuk 35 5 dat dient voor het stabiliseren van het kantelorgaan in zijn ruststand. Evenwel kan Volgens de gekozen uitvoering voor de stabilisatie, het 20 hielstuk 35 worden begrensd tot een aanslagoppervlak voor de kaart.

Andere elementen kunnen worden toegevoegd aan het verbindingsorgaan 20, In hét geval van toepassing bij kredietkaarten zou de bedieningspersoon kunnen frouderen door op geschikte wijze zijn kaart terug te trekken voordat hij zou zijn gedebiteerd voor het geld, 25 dat is afgeleverd bijvoorbeeld door een automatische machine. Om deze froude te vermijden, moet het kantelorgaan worden vergrendeld in zijn werkstand totaan het voltooien van alle werkingen met de elektronische inrichting 15 aanwezig in de kaart 10 (figuur 3A). Om dit uit te voeren toont figuur 2A een dergelijk vergrendelingsmiddel in 20 de vorm van een dompelkern U5 bestuurd door een spoel U6, waarvan de voeding wordt gestuurd door het niet getekende stelsel voor verwerking van de informatie. Wanneer de spoel k6 aldus wordt bekrachtigd, zal de dompelkern ^5 worden geplaatst voor het kantelorgaan in zijn werkstand (figuur 30) waardoor de kaart 10 wordt vastgehouden. Men 25 kan eventueel de dompelkern plaatsen boven de voorzijde van het kan- 7908779 19 telorgaan om te voorkomen dat dit zal draaien om de scherpe rand en aldus de kaart zou vrijgeven.

Buitendien kan het wenselijk of vereist zijn dat het kantel-orgaan wordt vergrendeld in zijn ruststand om elke invoer van het 5 draagbare voorwerp te verhinderen, bijvoorbeeld in het geval dat het stelsel voor het verwerken van de informatie daarbij behorend, buiten werking zou zijn. Bij de uitvoering volgens figuur 2A is dit ver-grendelingsmiddel analoog aan het eerste, dat wil zeggen gevormd door een dompelkern h7 bestuurd door een spoel h8t welke kan worden bekrachtigd 10 door het stelsel voor het verwerken van de informatie. Deze dompelkern is met zijn vrije einde bestemd om te worden ingestoken tussen het bovenste achtervlak van het kantelorgaan en het horizontale plafond 2?a zoals aangegeven in figuur 3A, zodat het roteren van het kantelorgaan 19 wordt vergrendeld.

15 Het beschreven verbindingsorgaan 20 kan eveneens aanzien lijke variaties ondergaan als functie van zijn toepassing en de vorm van het draagbare voorwerp. Uit het voorgaande blijkt, dat het in het bijzonder kan worden aangepast aan het koppelen van substraten voor onderlinge verbinding van elektronische inrichtingen, gevormd in de 20 vorm van kaarten, waarvan de uitgangsklemmen worden gedragen door de verkrand, terwijl het voldoende is om dan daarbij de elektrische con-tactelementen van het kantelorgaan in werking te stellen. Het draagbare voorwerp kan ook cilindrisch of half-cilindrisch zijn en dan is het voldoende om de vorm van het ondervlak van het kantelorgaan 25 overeenkomstig te maken. Anderzijds kunnen het plafond en het bovenvlak van het kantelorgaan dwars op de bewegingsrichting worden gebogen om alle twee tenminste gedeeltelijk te laten overeenkomen met de vorm van een cilindrisch voorwerp bijvoorbeeld. De langsdoorsneden van figuren 3A tot 3C blijven in feite praktisch onveranderd, en daar-30 door de werking van het kantelorgaan. Eveneens kan de bodem 2k worden aangepast aan de vorm van het draagbare voorwerp. Men begrijpt buitendien, dat het van weinig belang is of het kantelorgaan al of niet elektrische contactelementen heeft. Bijvoorbeeld is het voldoende bij het stempelen van een kaartje door het kantelorgaan zelf of door 35 een stempel, welke wordt bediend op het moment dat het kantelorgaan 7908779 20 zijn verkstand inneemt. In dit geval zou een contactorgaan kunnen worden toegevoegd voor het bedienen van het stempel.

Men heeft eveneens gezien, dat de magneten 28 en 36 slechts een speciale uitvoeringsvorm van het stabilisatiemiddel vormen. Op 5 algemenere wijze is elk middel voor stabilisatie door beïnvloeding zonder materiele verbinding tussen het lichaam en het kantelorgaan voordelig. Bij al deze variaties heeft een verbindingsorgaan volgens de uitvinding het voordeel ten opzichte van de bekende techniek, om gemakkelijk draagbaar te kunnen zijn vanwege zijn geringe omvang, IQ zijn geringe gewicht en zijn eenvoudige en stevige constructie, terwijl het enige beweegbare onderdeel van het verbindingsorgaan het kantelorgaan is, dat buitendien geen vaste as met het lichaam heeft. Buitendien is het gebruik ervan elementair, omdat het de bedieningspersoon slechts voldoende is om het draagbare voorwerp in te steken of terug 15 te trekken zónder praktisch enige kracht. Buitendien is het orgaan geschikt voor het uitvoeren van een zelf-reiniging van de uitgangs-klemmen van het draagbare voorwerp en quasi universeel te kunnen zijn in die zin, dat zijn toepassingen zich kunnen uitstrekken tot een groot aantal draagbare voorwerpen zoals in het voorafgaande is bespro-20 ken· Een prototype van het verbindingsorgaan als getekend heeft zonder beschadiging 500.000 behandelingen weerstaan.

Figuren hA en UB tonen door overeenkomende doorsneden als van figuren 3A en 3C, een uitvoeringsvariant van een verbindingsorgaan volgens de uitvinding, terwijl figuren 5A en 5B een uitvoerings-25 variant tonen van het verbindingsorgaan van figuren kA en 1*B.

Gegeven dat de twee verbindingsorganen volgens figuren U en 5 essentieel dezelfde componenten hebben als het orgaan van figuren 2 en 3, zullen de gemeenschappelijke componenten worden aangegeven met dezelfde referentiecijfers, doch met één of twee accenten.

2o De twee verbindingsorganen van figuren U en 5 zijn inge richt voor draagbare voorwerpen, welke kredietkaarten 10' vormen van een soort analoog aan de kredietkaart 10 van figuur 1. Het enige verschil is dat om te voldoen aan het probleem, dat door deze twee verbindingsorganen wordt opgelost, een kaart 1.0* op zijn twee hoofdvlakken 25 is voorzien van elektrische uitgangsklemmen 1U' en 1V'. De figuren 7908779 21 kA, ^Β en 5Α, 5Β tonen slechts geleidende plaatjes representatief voor de genoemde uitgangsklemmen, zonder de inrichting voor het verwerken van de informatie, aanwezig in de kaart, aan te geven. Evenwel kan men zorgen dat de kaart een doos heeft, waarin een of meer 5 inrichtingen met geïntegreerde ketens aanwezig zijn en welke uitgangs-plaatjes hebhen op de twee tegengestelde vlakken, zoals de doos beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage T9»05002 van aanvrager, waarbij de kaart in een zelfde gat of in twee verschillende holten is voorzien van twee pastilles overeenkomend met de pastille 12 van figuur 10 1. Met andere woorden vormt de symmetrische opstelling van de contact- plaatjes 1U' ten opzichte van de plaatjes 1V slechts een bijzonder geval. Het algemeen maken en de weerslag daarvan worden verderop onderzocht.

Het verbindingsorgaan 20' van figuren 1+A en Ub is een varia-15 tie van het verbindingsorgaan 20, ingericht voor de kaart 10'. Het bestaat ook uit een lichaam 18 *, waarbij in een kamer 21' twee kantel-organen 19' en 19" aanwezig zijn. De kamer 21’ heeft als symmetrie-vlak het bewegingsvlak van de kaart 10’ lopend door de opening 22'.

Men kan met andere woorden zeggen dat ten opzichte van het verbindings-20 orgasm 20, de kamer 21* het gevolg is van het naast elkaar plaatsen van twee identieke kamers 20 met als gemeenschappelijke bodem het bewegingsvlak vsui de kaart. Ook zal men zeggen, dat de kamer 21' wordt begrensd door twee voorvlakken 29' en 29” gescheiden door de opening 22’, twee gemeenschappelijke achtervlakken 30' en 30”, twee gemeen-25 schappelijke oppervlakken 32' en 32” van de rechter zijde van het verbindingsorgaan zoals van de voorzijde gezien, twee gemeenschappelijke oppervlakken van de linker zijde (niet weergegeven vanwege de langs-doorsnede door het midden van het verbindingsorgaan 20’ zoals getekend in figuren kA en ^B) welke analoog zijn aan de oppervlakken 32' 30 en 32" en moeten worden aangegeven met 31' en 31" in overeenstemming met de kamer 21 van het verbindingsorgaan 20, en twee identieke wanden voor de onderzijde en de bovenzijde, respectievelijk samengesteld uit twee oppervlakken 27'a en 27"a evenwijdig aan het bewegingsvlak van de kaart en twee oppervlakken 27'b en 27"b divergerend van het 35 bewegingsvlak uitgaande van twee lijnen 27’c en 27"c welke de scherpe 7908779 22 randen vormen van de tweevlakshoeken, gevormd door deze wanden. In de horizontale oppervlakken 2J'a en 27"a zijn respectievelijk permanente magneten 28' en 28" ingelaten met vertikale magnetisatie en waarvan de vlakken gekeerd naar de kamer 21', onder deze omstandigheden naburig 5 zijn aan de scherpe randen 27’c en 27"c in hun middenvlak en aanwezig zijn in de vlakken van de overeenkomende oppervlakken 27’a en 27"a of iets zijn teruggeweken uit deze vlakken. Wat "betreft de zij-oppervlakken 32' en 32" wordt opgemerkt dat zij eveneens holten 32'a en 32"a bevatten. Evenwel worden volgens een kenmerk van de het verbindings-10 orgaan 20' deze holten beperkt door een ribbe U5. Hetzelfde geldt voor de andere wand van de niet-getekende zijde.

De kantelorganen 19’ en 19" zijn ook overeenkomstig het kantelorgaan 19 van het verbindingsorgaan 20. Aldus tonen zij de respectieve contactstroken 39’ en 39"» koppelorganen 37’ en 37"» hiel-15 stukken 35' en 35"» rechter schijfdelen 3^' en 3V' en linker schijf-delen 33' en 33" (niet getekend) en permanente magneten 36’ en 36" geplaatst tegenover de onder- en bovenwanden op identieke wijze als bij het kantelorgaan 19· De schijfdelen 3^' en 3V evenals de niet getekende 33' en 33" zijn in dit geval kwart schijven in plaats van 20 halve schijven zonder dat dit van belang is ten aanzien van hun functie. Zij zijn aangebracht in de betreffende uithollingen 32’a en 32"a (31'a en 31"a) en zijn uitgevoerd om te schuiven over de gelei-dingsbanen gevormd door de twee horizontale randen van de ribben U5.

De magneten 36' en 36" zijn ook loodrecht op de vlakken van de kantel-25 organen gemagnetiseerd, welke samenwerken met de boven- en ondervlakken van de kamer 21’ en in een richting zodanig dat hun magnetische velden ten opzichte van de velden gevormd door de overeenkomende magneten 28’ en 28" af stoot kracht en opwekken voor het brengen van de hielstukken 35' en 35" tegen elkaar wanneer de kantelorganen 19' en 30 19" in hun ruststand volgens figuur zijn. Daarbij is het bepalen van de magnetische velden ook geschikt gekozen zodanig dat de ruststand van het kantelorgaan wordt versterkt door de aantrekkingskrachten uitgeoefend tussen de magneten 36’ en 36", zoals getekend.

Uiteindelijk dragen de kantelorganen 19' en 19" evenals het 35 kantelorgaan 19 aanslagorganen voor het opnemen van de werkrand van 7908779 * ί 23 de kaart 10*, welke aanslagorganen worden gevormd door de voorranden van de hielstukken 35' en 35" welke respectievelijk complementaire randen 46a en 46b vormen welke in elkaar draaien.

De werking van het verhindingsorgaan 20' komt nauwkeurig 5 overeen met die van het verhindingsorgaan 20 van figuren 3A, 3B en 3C. Buitendien komen de figuren 4a en 4B respectievelijk overeen met de figuren 3A en 3C. In de aanvangsstand bevinden de kantelorganen 19’ en 19" zich in een stabiele ruststand enerzijds het gevolg van het feit, dat de tegenwerkende magnetische krachten tussen de magneten 10 28', 28" en 36', 36" tot gevolg hebben dat de achterzijde van een van de kantelorganen steunt tegen het andere kantelorgaan, welk effect wordt versterkt door de aantrekkingskrachten tussen de magneten 36’ en 36" en anderzijds tengevolge van het feit dat de schijfdelen 33' en 34' in aanslag komen tegen de voorvlakken van de holten 31'a en 32'a van*· 15 dskamer 21' en dat de kantelorganen steunen op de hellende delen 27'b en 27"b van de onder- en bovenvlakken van de kamer. Het zal duidelijk zijn, dat men dezelfde effecten zal verkrijgen indien de aanslag tussen de schijfdelen en de voorvlakken van de holten wordt verkregen tussen de voorvlakken van de kantelorganen en de kamer. Verder zullen 20 hij het getekende voorwerp de steunvlakken 27'b en 27"b voldoende zijn voor het verkrijgen van de vereiste stabiliteit zonder tussenkomst van de genoemde aanslagen.

Men onderstelt nu dat een bedieningspersoon de kaart 10* (figuur 4a) inbrengt in het verhindingsorgaan 20’ volgens de richting 25 van de pijl 23’. De werkrand van de kaart komt eerst in aanslag tegen de randen 46a en 46b en drukt dan de kantelorganen naar de achterzijde van de kamer. Dankzij de afstotingskracht van de magneten worden de schijfdelen 33’ en 34' gedwongen te glijden langs de steunrails 45. Tegelijkertijd kantelen de kantelorganen om de scherpe randen 30 27'c en 27"c waardoor hun contacten 39' en 39" aldus de contact- plaatjes 141 en 14" van de kaart naderen en de koppelorganen 37' en 37" in werking stellen door hechting met de twee tegengestelde oppervlakken van de kaart.

Bij het verder drukken van de kaart eindigt de bedienings-35 persoon door het voelen van een blokkering, hetgeen betekent dat de 7908779 2k kantelorganen 19’ en 19" in hun eindstand zijn, dus de werkstand (figuur UB). Deze werkstand is in het getekende voorbeeld een stabiele stand, bepaald door de aantrekkingskrachten welke dit keer bestaan tussen de magneten 28' en 36* enerzijds en 28" en 36" anderzijds, even-5 als door de aanslagen tussen de schijfdelen en de achtervlakken van de holten en/of door de achtervlakken van de kantelorganen en de kamer.

Het is voor de bedieningspersoon slechts nodig een geringe kracht uit te oefenen in de tegengestelde richting als de pijl 23' om de kaart los te maken uit het verbindingsorgaan en tegelijkertijd \o de kantelorganen terug te brengen naar hun ruststand.

De voordelen van het verbindingsorgaan 20' zijn dezelfde als die van het verbindingsorgaan 20, te weten het rusten van de contacten direkt op de uitgangsklemmen van de kaart, waardoor praktisch elke slijtage van deze elementen wordt vermeden en zijn zelfs te 15 verbinden met uitgangsklemmen, verwijderd van de werkrand van de kaart. Vanwege de soepelheid van de contact stroken 391 en 39" en de variabele helling van de randen k6a. en U6b is het mogelijk de loop van de contact stroken in te stellen ten opzichte van de uitgangscontacten Th' en 1V’ van de kaart voor het verwezenlijken van een zelf-reiniging van 20 deze uitgangscontacten. De constructie en de gebruikswijze zijn zeer eenvoudig en een dergelijk verbindingsorgaan kan worden aangepast aan elke soort van draagbare voorwerpen zowel wat betreft een elektrische verbinding of een eenvoudige mechanische koppeling, bijvoorbeeld -voor stempelen. Evenals het verbindingsorgaan 20 kan het verbindings-25 orgaan 20' belangrijke wijzigingen ondergaan zonder het principe van de werking te wijzigen.

Figuren 5A en 5B tonen een verbindingsorgaan 20", dat enige van deze wijzigingen heeft ondergaan. Vanwege zijn analogie met het verbindingsorgaan 20' hebben deze twee verbindingsorganen dezelfde ver-30 wijzingscijfers behouden voor het aangeven van dezelfde onderdelen.

Er blijkt dat de holten 32'a en 32"a niet meer de steunrails voor de kantelorganen hebben (zoals de oppervlakken van de tegengestelde holten 31'a en 31"a). In feite zijn bij het verbindingsorgaan 20" de schijf-delen 3V en 3^" aangepast om te steunen zonder glijden op elkaar.

35 Tijdens een bewerking voeren zij slechts een eenvoudige rotatie uit 7908779 25 over een hoek gelijk aan die van het kantelen van de onderdelen 19' en 19”. Bij een andere uitvoeringsvariant zal men zien dat het ver-hindingsorgaan 20" is aangepast aan kaarten 10" voorzien van tenminste een gat (gelijk aan de kaart 10 van figuur 1) dienend voor het 5 opnemen van tenminste één van de koppelorganen 37' en 37" 'welke optreden in de vorm van een stijve pen, gemaakt bijvoorbeeld van materiaal met het lichaam van het betreffende kantelorgaan.

Volgens een niet-getekende variant wordt gewezen op het feit, dat het geleidingsmiddel van elk kantelorgaan gevormd door elke wand 10 van een tweevlakshoek van de holte 21’, op algemene wijze een oppervlak van convexe vorm kan zijn in de richting van de pijl 23' en kan samenwerken met een niet gebogen oppervlak van het kantelorgaan in die richting. Het is duidelijk dat dit geleidingsmiddel kan worden gevormd door geleidingsrails, eveneens van convexe vorm.

15 Buitendien kunnen de contactelementen van de kantelorga- nen terugtrekbare elementen zijn (bijvoorbeeld zuigerelementen) of soepele elementen anders dan die zijn getekend, voor het verkrijgen van een geschikte zelf-reiniging van de uitgangsklemmen van het draagbare voorwerp. Maar het is duidelijk dat overigens stijve contacten 20 hunnen worden gebruikt.

Figuren 6a en 6b tonen details van het verbindingsorgaan 20 zoals weergegeven in figuren 3B en 3C schematisch beperkt tot de nabijheid van een contactelement voor het monteren van de componenten, welke helpen bij de zelf-reiniging met deze soort van verbindingsor-25 gaan. Figuren JA en JB respectievelijk gevormd uit de figuren 6a en 6b, tonen een contactelement voor het verbeteren van de zelf-reiniging.

Men heeft in feite bij figuren 3A, 3B en 3C gezien dat het gebruik van soepele contacten met vrij uiteinde resulteert in een zelf-reiniging van de uitgangscontacten van een kredietkaart vanwege 30 het schuiven van de vrije einden van de contacten over de betreffende klemmen van de kaart tijdens het inbrengen daarvan in het verbindingsorgaan.

In deze figuren zijn de soepele contacten lineaire stroken met een vast einde, als geheel met het kantelorgaan, en een vrij 35 einde gericht naar de bodem van de kamer waarbij het kantelorgaan is 7908779 ..2 6 geplaatst en voorzien van een uitstekend afgerond contactgebied voor het verzekeren van de elektrische verbinding tussen het kantelorgaan en de kaart gedurende de tijd dat deze wordt geplaatst in de werkstand. Er is aangetoond, dat met deze soort van contact de baan van zijn 5 vrije einde over de betreffende uitgangsklem varieert volgens de cosinus van de draaiingshoek van het contact rond zijn vaste uiteinde.

Figuur 3A toont buitendien het bestaan van een variatie d’ van de stand relatief tussen het draagbare voorwerp en het kantelorgaan, waarvan de amplitude een functie is van de rotatiehoek van 10 het kantelorgaan en van de vorm van de oppervlakken tegenover elkaar van de werkrand van het draagbare voorwerp en het hielstuk van het kantelorgaan. Deze oppervlakken zijn in het algemeen vlak en de effectieve variatie d" tussen elk contact en de betreffende uitgangsklem van het draagbare voorwerp is dus een functie van de dikte van dit 15 voorwerp en de rotatiehoek van het kantelorgaan tussen het ogenblik van raken van het contact op de uitgangsklem en het ogenblik waarop het voorwerp in zijn eindwerkstand is. Het zal kennelijk geschikt zijn als deze variatie wordt toegevoegd aan de variatie van de cosinus van de draaihoek van het contact voor het vergroten van het rendement 20 van de zelf-reiniging.

Het is jammer dat bij de opstelling van de contactstroken volgens figuren 2B en 3A tot 3C de effecten van deze twee variaties niet bij elkaar worden opgeteld, hoewel de zelf-reiniging slechts een functie is van het enkele draaien van de contactstroken op hun res-25 pectieve vaste uiteinden.

Volgens een ander geschikt kenmerk van de uitvinding Zal wanneer een kantelorgaan is voorzien van soepele elektrische contact-elementen waarvan de vrije uiteinden zijn bestemd om contact te maken met de betreffende uitgangsklemmen van het draagbare voorwerp wanneer 30 het kantelorgaan tenminste in zijn ruststand is, het vrije uiteinde van elk van deze elementen worden gericht naar de genoemde opening.

Evenwel is het gebruik van een contact met rechte strook niet steeds voldoende. Bijvoorbeeld zetelt het voordeel van het gebruik van een kredietkaart van de soort volgens figuur 1 en in detail 35 beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage 76.1^637 van aanvrager, 7908779 27 in het feit dat de uitgangsklemmen plaatjes met zeer gering oppervlak kunnen zijn, geconcentreerd in een kleine zone van de kaart. Indien de plaatjes praktisch naburig zijn in de bewegingsrichting van de kaart in het verbindingsorgaan, kan de noodzakelijke nabijheid van de rechte 5 betreffende contactstroken risico's van kortsluiting onderling of overspreken van signalen, welke zij overdragen, met zich meebrengen. Anderzijds variëren, rekening houdend met de variaties optredend binnen de tolerantiegrenzen van de dikte van het draagbare voorwerp en de hoek tussen de contacten in rust en het kantelorgaan, de lengte 10 van de baan van het contact op de klem en de druk uitgeoefend door het contact op de klem, in evenredigheid. Het is in tegenstelling wenselijk, dat een contact een betrouwbare verbinding verzekert, praktisch ongevoelig voor de normale variaties bij gebruiksomstandigheden van het verbindingsorgaan.

15 Deze nadelen worden vermeden door het feit, dat elk contact een lus vormt, waarvan het ondervlak is gekeerd naar de opening van het verbindingsorgaan.

Deze elastische lus absorbeert de krachten terwijl de druk van het contact op de klem wordt gehouden op een vooraf bepaalde waar-20 ie en beter wordt voldaan aan de diktevariaties van het draagbare voorwerp.

Deze kenmerken en voordelen blijken duidelijk uit de volgende toelichting aan de hand van figuren 6a, 6b en 7A, 7B.

In de figuren 6a en 6b met betrekking tot het verbindings-25 orgaan van figuren 3B en 3C ziet men het kantelorgaan 19 voorzien van zijn hielstuk 35, waarop de werkrand van een kredietkaart 10 zoals uit figuur 1, steunt. Evenzo draagt de kaart 10 vier geleidende contact-plaatjes lUa tot 1^d, welke de elektrische uitgangsklemmen van de kaart vormen, terwijl het kantelorgaan 19 is voorzien van vier con-30 tactstroken 39a tot 39d bestemd voor het samenwerken respectievelijk met de uitgangsklemmen 14a tot 1^d wanneer de kaart tenminste in zijn werkstand is in het verbindingsorgaan. Teneinde de toelichting van de zelf-reiniging te vergemakkelijken, geleverd door een dergelijk verbindingsorgaan, wordt als voorbeeld in figuren 6Aei 6b het contact 25 genomen tussen de uitgangsklem lfcd en de contactstrook 39d, welke men 7908775 28 op analoge wijze ziet in figuren 3B en 3C, terwijl de verhoudingen selectief zijn vergroot om duidelijker de oorzaken en effecten van de zelf-reiniging te kunnen tonen.

Aldus blijkt dat de contactstrook 39d een vast uiteinde 5 toont, een geheel met· het kantelorgaan 19 en een vrij uiteinde gericht naar het hielstuk 35 van het kantelorgaan 19 en voorzien van een uitstekend afgerond contactgebied voor het verzekeren van de elektrische verbinding met de klem lUd óndanks het draaien van het contact over zijn vaste einde. Hierbij rust volgens hetgeen in het bovenstaande 10 is opgemerkt, de contact strook 39d op de uitgangsklem 1 i+d in een punt 1+2 en komt tot stilstand in een punt 1*3 wanneer de kaart 10 is geplaatst in zijn werkstand (figuur 6b) aan het einde van het invoeren in het verbindingsorgaan volgens de richting van de pijl 23. Anderzijds levert vanwege het feit, dat een hoek tussen het hielstuk 35 van het 15 kantelorgaan en de werkrand van de kaart 10 noodzakelijk bestaat tijdens het gaan rusten van de contact strook op de kaart, het kantelen van het kantelorgaan 19 totaan zijn uiteindelijke werkstand een verschuiving met een waarde d". Indien men resumerende als referentiepunt het rustende punt 1+2 van de strook op de uitgangsklem neemt, zoals 20 aangegeven door de stippelljn 1+9, wordt het punt 1+2 aldus verplaatst over de afstand d" wanneer de kaart is in zijn werkstand (figuur 6b) zodat de baan d van het uiteinde van de contactstrook 39d over de klem ll+d tussen de punten 1+2 en 1+3 onafhankelijk is van de verschuiving d". Het gevolg is, dat dit geringer is met de grootte van de ver-25 schuiving d", aan de afstand tussen de lijn 1+9 en het punt 1+3 en dat het verkrijgen van een grotere baan d een evenredig langer contact vereist. Hoe langer echter de contacten zijn, hoe meer men ze op onderlinge afstanden moet plaatsen om te vermijden dat zij elkaar naderen gedurende hun draaibeweging waarbij geen kortsluiting daartussen 30 of overspreken van overgedragen signalen mag optreden. Buitendien blijkt uit de figuren 6a en 6b dat indien de klem ll+d lager is (vanwege een kaart T0 welke bijvoorbeeld dunner is) en/of indien de hoek bestaande tussen het contact ll+d in ruststand (figuur 6A) en het kantelorgaan 19 kleiner is (dit binnen de tolerantiegrenzen) de lengte 35 d en de druk uitgeoefend door het contact op de klem moeten worden

790877S

• * 29 verminderd waardoor evenzeer het rendement van de zelf-reiniging wordt gewijzigd. Uiteindelijk wordt opgemerkt, dat de relatieve snelheid tussen de contactstrook en de uitgangsklemmen eenvoudig gelijk is aan de snelheid waarmee de hedieningspersoon de kaart in het ver-5 bindingsorgaan inbrengt.

Figuren TA en 7B tonen als voorbeeld een constructie voorzien van een contact overeenkomstig een extra kenmerk van de uitvinding en zijn gebaseerd op het model van figuren 6a en 6b teneinde de kenmerken en voordelen van de verbetering duidelijker te doen uitkomen.

10 Volgens het gekozen voorbeeld heeft het contact 39'd gemeenschappelijk met het contact 39d het feit dat het een soepele strook is met een uiteinde, dat een geheel vormt met het kantelorgaan 19 en een vrij uiteinde bestemd om in contact te komen met een geleidend plaatje l4d.

In de getekende constructie is het binnenste uiteinde 50a losneembaar 15 gemonteerd in het lichaam van het kantelorgaan, waarin het loopt door een geleidingsopening 51» terwijl een terugtrekbare pen 50b steunt op de binnenwand van een holte 52 in de nabijheid van de opening 51· Zijn elektrische verbinding met de betreffende draad kOd van de kabel Ho zie figuur 2B, wordt hier uitgevoerd door een las 53 van de soort met 20 tin en lood, waarbij de draad UOd een platte, soepele en gegraveerde kabel is en de verbinding plaatsheeft in de uitholling 52. Anderzijds vormt het vrije uiteinde van de strook 50, welke het contact 39rd vormt, een afgerond contactgebied 50c zoals het contact 39d.

Het hoofdkenmerk van het verbeterde contact zetelt in het 25 feit, dat zijn vrije uiteinde, eindigend in het contactgebied 50c, is gericht naar de opening 22 van het verbindingsorgaan 20, dat wil zeggen tegengesteld aan het hielstuk 35 in de richting van de pijl 23. Als extra kenmerken van het getekende contact 39'd, omvat dit een lus 50d, waarvan het buitenoppervlak ligt tegenover het steun-30 vlak van het hielstuk 35 zodat het binnenoppervlak is gekeerd naar de opening van het verbindingsorgaan. In figuur TA is de lus in zijn ruststand en heeft een nauwkeurig halfcirkelvormige uitvoering, met een middelpunt 0 en een diameter van 2r. Buitendien zet de lus zich ter weerszijde voort met nauwkeurig rechtlijnige delen 50e en 50f 35 tussen respectievelijk het contactgebied 50c en het bin-neneinde 50a.

7908779 c > 30

Bij voorkeur steunt, zoals getekend, het gedeelte 50f tenminste gedeeltelijk, met een deel 50g, op een rand 5^ van het lichaam van het kantelorgaan 19· In het onderhavige geval vormt het rechtlijnige deel 50e met het contactgehied 50c het vrije uiteinde van het con-5 tact, waarop in hoofdzaak de verbetering berust. De rand 5^ is nabij een holte 55» aangebracht in het kantelorgaan 19 om de lus 50d vrij op te nemen, onafhankelijk van de rust- of werktoestand, ingenomen door het contact 39'd. Uiteindelijk zet het contactgehied 50c zich voort door een eindgedeelte 50h, gericht naar het kantelorgaan en ge-10 schikt om in aanslag te komen met een oppervlak daarvan.

Figuren JA en 7B tonen hoe de zelf-reiniging van de klemmen wordt uitgevoerd door de betreffende contacten, op dezelfde wijze als bij figuren 6a en 6b. Een vergroting van de verhoudingen maakt het ook hier duidelijk om de oorzaken en effecten van de zelf-reiniging 1 5 duidelijker toe te lichten.

In de ruststand heeft het contact 39’d de vorm volgens figuur 7A en steunt dus in een punt k-2' op de betreffende klem 1¼ van de kaart 10. Evenals in figuren 6a en 6B zal dit punt dienen als referentie voor de relatieve verplaatsing tussen het contact en de 20 kaart. De stippellijn 49' markeert deze referentie.

Bij het verder drukken van de kaart 10 in de richting van de pijl 23 doet de bedieningspersoon het kantelorgaan 19 verder draaien en tracht aldus de strook 50 van het contact 39'd samen te drukken totdat de toestand wordt verkregen overeenkomstig figuur 7B.

2^ In deze toestand, overeenkomend met de werktoestand, komt het contact-gebied 50c in een punt U3' op een afstand van de referentielijn 1*9' gelijk aan de waarde d'''. Anderzijds heeft zoals in het geval van figuren 6a en 6b een verplaatsing met een waarde d" plaats waarbij het punt h2’ evenveel wordt verplaatst ten opzichte van de referen-2o tielijn 1*9’.

Opgemerkt wordt, dat in dit geval de lengte van de baan d voor het uitvoeren van de zelf-reiniging van de klem lUd resulteert uit de combinatie van de verplaatsing d" met de verplaatsing dM' verkregen door het samentrekken van de strook 50 van het contact 39' d. 25 Dit is in principe het gevolg van het feit, dat het vrije uiteinde 7908779 * » 31 50e van het contact is gericht naar de opening van het verbindings-orgaan en dat buitendien de lus 50d, gericht overeenkomstig figuren 7A en 7B, bij het samentrekken (einddiameter 2r* kleiner dan de aan-vangsdiameter 2r) op het contactgebied 50c een beweging opdrukt in 5 tegengestelde richting als de invoerbevegingsrichting 23 van de kaart in het verbindingsorgaan.

Een voordeel van de lus 50d is, dat deze in grote hoofdzaak alle spanningen absorbeert, veroorzaakt door de vervorming van de strook 50, waarbij het deel 50f praktisch geen hoekvariatie ondergaat 10 ten opzichte van het deel 50g, dat steunt tegen het oppervlak 5*+ van het kantelorgaan. Als andere voordelen zijn de effectieve zelf-reinigingslengte d en de druk uitgeoefend door het contact, relatief ten opzichte van het rechte contact 39d, minder gevoelig voor de toegelaten variaties van de dikte van het draagbare voorwerp en van de 15 hoek tussen het vrije uiteinde 50e van het contact en het kantelorgaan 19, terwijl bij gelijke werking is de omvang van het contact 39fd verminderd, hetgeen geschikt is voor de miniatuuruitvoering van de elektrische elementen van het draagbare voorwerp. Afgezien van het feit, dat het contactgebied 50c loopt in een richting tegengesteld 20 aan de richting van de pijl 23 en de verplaatsing d", is de snelheid waarmee de zelf-reiniging wordt uitgevoerd, gelijk aan de som van de snelheid waarmee de bedieningspersoon de kaart invoert in het verbindingsorgaan (waarbij de verplaatsing d" wordt uitgevoerd met deze snelheid) en de snelheid van verplaatsing van het contactgebied 50c 25 ten opzichte van de referentielijn ^9'. De zelf-reiniging blijkt dus efficiënter te zijn.

De aanslag 50h is aangebracht om de contactstrook 39'd niet te onderwerpen aan overdreven abnormale spanningen teneinde al zijn vereiste kwaliteiten te behouden.

30 De getekende constructie veroorlooft een gemakkelijke ver vanging van het contact. Het is voldoende om de las 53 te verwijderen en de pen 50b om te slaan om het binnenste uiteinde 50a te verwijderen van het kantelorgaan 19 via de opening 51. De sterkte van de verplaatsing d" is natuurlijk een functie van de dikte van het draag-35 bare voorwerp en van de vorm van de oppervlakken in aanraking met 79 0 8 770 32 elkaar tussen de werkrand van het voorwerp en het hielstuk 35·

Zelfs echter voor een kredietkaart van betrekkelijk geringe dikte draagt zijn effect bij tot het vergroten van de vereiste baan d’'' welke eveneens relatief gering is, evenals de snelheid waarmee deze 5 baan wordt doorlopen.·

Het zal duidelijk zijn, dat dit contact even goed is toe te passen bij een verbindingsorgaan met een kantelorgaan zoals bij het verbindingsorgaan 20, als bij een verbindingsorgaan met twee symmetrische kantelorganen zoals bij de verbindingsorganen 20' en 20".

7908779

Claims

1. Verbindingsorgaan voor een draagbaar voorwerp, van de soort voorzien van een lichaam met een kamer, welke een opening heeft, ingericht voor het opnemen van het draagbare voorwerp volgens 5 een vooraf bepaalde richting, en een orgaan met bekken voor het grijpen van het draagbare voorwerp waarbij dit orgaan aanwezig is in de kamer en kan worden bediend door de beweging van het draagbare voorwerp, met het kenmerk, dat dit grijporgaan voor het draagbare voorwerp is voorzien van een eerste bek en een tweede bek, gevormd door een 10 onderdeel, dat geen geheel vormt met het lichaam en samenwerkt met een geleidingsorgaan om te worden verplaatst in de kamer volgens de genoemde richting tussen een stabiele ruststand nabij de opening en een werkstand en om te kantelen ten opzichte van het draagbare voorwerp tussen de genoemde rust- en werkstanden, waarbij dit onderdeel 15 is voorzien van een aandrijforgaan aangebracht voor het opnemen van een eindgedeelte van het draagbare voorwerp en voor het aandrijven van het onderdeel tussen de genoemde rust- en werkstanden door de enkele beweging van het draagbare voorwerp volgens de genoemde richting.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de 20 eerste bek is voorzien van een vast oppervlaktedeel van de kamer.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de eerste bek is voorzien van een hulpbek gevormd door een veer-orgaan dat een drukkracht uitoefent van het draagbare voorwerp naar de tweede bek.

25 U. Inrichting volgens conclusie 1, met het kennerk, dat de eerste bek ook is gevormd uit een onderdeel overeenkomstig dat van de tweede bek.

5. Inrichting volgens êên van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het genoemde geleidingsorgaan van een onderdeel 30 is voorzien van een oppervlak van de kamer met convexe vorm in de genoemde richting en samenwerkend met een oppervlak van het genoemde onderdeel, niet gebogen in de genoemde richting.

6. Inrichting volgens een van de conclusies 1 tot met het kenmerk, dat het geleidingsorgaan van een onderdeel in de 35 kamer is voorzien van tenminste een convexe rail in de genoemde 7908779 3b richting voor het doen kantelen van het onderdeel.

7. Inrichting volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat het geleidingsorgaan van tenminste êén van de twee onderdelen is voorzien van een steunorgaan voor dat onderdeel in de kamer van het 5 verbindingsorgaan.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het steunorgaan bestaat uit steunrails.

9· Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het steunorgaan van een hek wordt gevormd door een deel van de andere 10 hek.

10. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de stahiliteit van de ruststand van een onderdeel het gevolg is van een handhavingsorgaan, dat de achterzijde van het onderdeel doet steunen op de andere hek.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het handhavingsorgaan van een onderdeel in zijn ruststand bestaat uit een aanslagorgaan van het onderdeel bij zijn beweging in de genoemde richting naar de genoemde opening.

12. Inrichting volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, 20 dat het handhavingsorgaan van een onderdeel in zijn ruststand is voorzien van eerste en tweede magnetiseerorganen gedragen respectievelijk door het onderdeel en het oppervlak van de kamer nabij dat onderdeel en wederzijds tenminste in de ruststand van het onderdeel tegenwerkende magnetische krachten uitoefenend om het onderdeel tegen de 25 andere bek te handhaven,

13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de eerste magnetiseerorganen respectievelijk gedragen door elk onderdeel onderling tenminste in de ruststand van elk onderdeel magnetische aantrekkingskrachten uitoefenen. 30 1U. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een handhavingsorgaan voor elke beweegbare bek aanwezig is bij zijn ruststand.

15· Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat het handhavingsorgaan van een onderdeel in zijn werkstand is voorzien 35 van eerste en tweede bovengenoemde magnetiseerorganen welke zijn 7908779 "bekrachtigd zodanig dat tenminste in de werkstand het onderdeel wordt gedwongen in aanslag te komen met de achterzijde van de kamer.

16. Inrichting volgens éên van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het genoemde meeneemorgaan van een onderdeel is 5 voorzien van een aanslag welke een geheel vormt met het onderdeel voor het opnemen van het eindgedeelte van het draagbare voorwerp.

17. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het meeneemorgaan bestaat uit een koppelorgaan gedragen door tenminste een van de twee bekken en is bestemd voor 10 samenwerking met het draagbare voorwerp tussen de werkstand en ten hoogste de ruststand.

18. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat tenminste één van de twee bekken is voorzien van elektrische contactelementen aangebracht om contact te maken met 15 de overeenkomende uitgangsklemmen van het draagbare voorwerp wanneer het onderdeel tenminste in zijn werkstand is.

19· Inrichting volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat de elektrische contactelementen soepele of terugtrekbare elementen zijn met respectievelijk een vast uiteinde als een geheel met een 20 onderdeel en een contacteinde.

20. Inrichting volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat het vrije einde van elk van deze elementen is gericht naar de opening.

21. Inrichting volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat elk van de elementen een lus vormt waarvan het concave vlak is gekeerd 25 naar de opening.

22. Inrichting volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat tussen de lus en het vrije einde een eerste nauwkeurig rechtlijnig deel is opgenomen.

23. Inrichting volgens conclusie 21 of 22, met het kenmerk, 30 dat tussen de lus en het vaste uiteinde dat een geheel vormt met het onderdeel, een tweede gedeelte is opgenomen dat tenminste gedeeltelijk rechtlijnig is. 2h. Inrichting volgens een van de conclusies 20 tot 23, met het kenmerk, dat het vrije einde is voorzien van een contactgebied 35 verlengd door een eindgedeelte gericht naar het onderdeel en geschikt 7908779 ' » o om in aanslag daarmee te komen.

25· Inrichting volgens één van de conclusies 19 tot 2^, met het kenmerk, dat het vaste uiteinde een soepel bevestigingsorgaan draagt, aangebracht om op losneembare wijze dit uiteinde te monteren 5 in een betreffende opening van het onderdeel.

26. Inrichting in hoofdzaak zoals beschreven in de beschrijving en/of weergegeven in de tekening. 7908779 \ ':·· · ƒ