NL7907575A

NL7907575A - Wals met instelbare doorbuiging.

Info

Publication number: NL7907575A
Application number: NL7907575A
Authority: NL
Original assignee: Escher Wyss Ag
Priority date: 1978-11-08
Filing date: 1979-10-12
Publication date: 1980-05-12
Also published as: JPS5565717A; FI793272A; FI66242C; DE2849253C2; FR2441087A1; ATA864278A; SE7909228L; US4319389A; CA1109300A; AT368211B; FR2441087B1; DE2849253B1; ES485289A1; IT7927036A0; BR7907184A; GB2036252A; IT1126311B; GB2036252B; FI66242B

Description

V

- 1 _ N.O. 28.315 ' ♦

Wals met instelbare doorbuiging.

r __ „

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een wals met instelbare doorbuiging, met een vaststaande drager en een om de drager draaibare walsmantel, welke door het uitvoeren van hefbewegingen ten opzichte van de drager beweegbaar is en onder invloed 5 staat van tenminste één tussen de walsmantel en de drager werkend steunelement voor het vormen van een drukkracht.

Bij een instelwasl van dit type, zoals bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 3*885*238, bestaat het gevaar dat de wals- i * mantel beschadigd wordt, wanneer de drukelementen met hun volle 10 kracht werken en de walsmantel ten opzichte van de drager het einde van zijn mogelijke hefbeweging bereikt heeft. Dit kan het geval zijn, wanneer de instelwals bediend wordt, terwijl de walsmantel niet gesteund wordt door een tegenwals. Een dergelijk geval is bijvoorbeeld mogelijk bij een verkeerde montage van de walsin-15 richting.

De uitvinding heeft tot doel een veiligheidsinrichting te verschaffen, welke bij een dergelijk geval de beschadiging van de wals, in het bijzonder de beschadiging van de walsmantel, verhindert.

De wals volgens de uitvinding, waarmede het doel wordt bereikt, * 20 wordt gekenmerkt, door een stuurorgaan, dat is opgesteld tussen de walsmantel en de drager, dat beïnvloed wordt door de hefbeweging van de walsmantel en bij een overschrijden van een toelaatbare maximale waarde van de hefbeweging de drukkracht van het drukelement op de wijze van een begrenzing beïnvloedt tot een voor de walsmantel on-25 gevaarlijke grootte.

Op deze wijze wordt een gebied verschaft, waarin de steunelementen hun kracht volledig kunnen uitoefenen. Na het overschrijden van deze waarde, voordat de walsmantel het einde van zijn mogelijke hefbeweging heeft bereikt, wordt de drukkracht van het steunelement 30 respektievelijk van de steunelementen verlaagd tot een voor de walsmantel ongevaarlijke waarde.

Bij een wals met tenminste één, tussen de drager en de mantel opgesteld steunelement, dat tenminste één drukruimte bevat, die via een drukleiding verbonden is met een drukmediumbron, kan een in de 55 drager opgesteld afsluitorgaan zijn aangebracht, dat bij een overschrijden van een toelaatbare hefgrootte een overstroomleiding opent, die loopt vanuit' de drukleiding.

790 7 5 75 \ : * - 2 - '

Bij éen dergelijke uitvoeringsvorm, die vooral geschikt is voor hydraulisch werkende walzen, wordt hij een overschrijden van de toelaatbare grootte van de slag door het afsluitorgaan een over-stroomleiding geopend, die voert naar een ruimte met lagere druk, 5 waardoor de drukleiding ontlast wordt en een ontwikkeling van een drukkracht van het steunelement respektievelijk van de steunele-menten verhinderd wordt, welke zou kunnen leiden tot beschadiging van de walsmantel.

Bij een voorkeursuitvoeringsvorm, volgens het Amerikaanse • 10 octrooischrift 3*885*283 met binnen de einden van de walsmantel opgestelde geleidingsdelen, waarop de walsmantel draaibaar gelagerd is en welke evenwijdige geleidingsvlakken bevatten, die langs evenwijdige geleidingsvlakken van de drager in de slagrichting van de walsmantel beweegbaar zijn, kan het afsluitorgaan een beweegbaar 15 afsluitlichaam bevatten, dat afdichtend geleid is in een boring,, die verloopt in de drager in de slagrichting van de walsmantel, welke boring een deel van de overstroomleiding vormt, die zich bevindt in de beurt van het geleidingsdeel, waarbij een einde van het afsluitlichaam samenwerkt met een vlak van het geleidingsdeel.

20 Bij deze voorkeursuitvoeringsvorm bestaat het voordeel, dat het beweegbaar deel Van het afsluitorgaan, nl. het schuiflichaam, welis-, waar beïnvloed wordt door de walsmantel, maar niet steunt tegen een beweegbaar vlak, maar tegen een vaststaand vlak van het geleidingsdeel. Daardoor wordt een slijtage verhindert, welke zou moeten ont-25 staan, wanneer het afsluitorgaan zou samenwerken met het binnenvlak van de walsmantel.

Daarbij kan het afsluitorgaan een schuif zijn met een schuiflichaam, dat afdichtend geleid wordt in een boring in de drager en dat in bedrijf onder invloed van de hydraulische druk, die werk-30 zaam is in de overs troomlei ding, tegen het vlak van'het geleidingsdeel wordt gedrukt. Het afsluitorgaan kan echter ook een klep zijn, die eenkleplichaam bevat, waarvan het deel bij het bereiken van de grootste toelaatbare slag door het samenwerkende vlak van het geleidingsdeel van zijn zitting wordt vrijgemaakt. In beide gevallen 35 wordt het doel volgens de uitvinding met zeer eenvoudige middelen bereikt.

De.overstroomleiding met de boring kan.aangesloten zijn aan een in de drager gevormde verdeelboring voor het drukmedium. Deze zeer 7907575 * - 3 - · - S- eenvoudige uitvoeringsvorm is "bijvoorbeeld geschikt voor gevallen, waarbij alle^ steunelementen van de wals zijn aangesloten aan een leiding met dezelfde druk.

De boring kan echter ook zijn aangesloten aan een van de druk-5 leiding afgetakte overstroomleiding. Deze uitvoeringsvorm is geschikt voor walsen, welke meerdere groepen steunelementen bevatten, die gevoed worden met verschillende drukken.

Daarbij kan zich in de overstroomleiding een afsluitorgaan bevinden, dat bediend wordt door een regelaar en dat het dalen 10 van de druk in de drukleiding onder een bepaalde waarde verhindert.

Bij een meer eenvoudige uitvoeringsvorm kan voor hetzelfde doel in de overstroomleiding een smoorplaats aanwezig zijn. In beide gevallen wordt een restkracht van de steunelementen verkregen, welke bijvoorbeeld gewenst is bij instelwerkzaamheden aan de machine.

15 De uitvinding zal aan de hand van in de tekening schematisch weergegeven uitvoeringsvoorbeelden nader worden toegelicht.

Fig. 1 is een detailaanzicht met een detaildoorsnede van een wals met instelbare doorbuiging volgens de uitvinding;

Fig. 2 is een doorsnede volgens de lijn II-II van fig. 1; 20 Fig. 3 is een detail van fig. 2 met de weergave van een andere uitvoeringsvorm van het afsluitorgaan volgens de uitvinding;

Fig. 4 is* een schema van een schakeling van een wals met meerdere groepen drukelementen, die onder invloed staan van verschillende drukken, en - 25 Fig. 5 is een gewijzigd detail van fig. 4 met de weergave van een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding.

In fig. 1 is een wals met instelbare doorbuiging weergegeven, die een vaststaande drager 1 en een om de drager draaibaar walsman-tel 2 bevat. De walsmantel 2 is aan zijn einden draaibaar gelagerd 50 op gel ei dings del en 3 met behulp van rollende lagers 4·

Zoals blijkt uit fig. 2, is het geleidingsdeel 3 voorzien van evenwijdige geleidingsvlakken 5> die geleid zijn langs evenwijdige geleidingsvlakken 6, die gevormd zijn aan de drager 1. Een dergelijke uitvoering van de wals, welke hef- respektievelijk afneembe-35 weging van de walsmantel in een persvlak E, dat evenwijdig is aan de vlakken 5 en 6, toelaat, is bekend uit het genoemde Amerikaanse octrooischrift 3·885.283.

790 75 75 ' r ψ - A - . .-

Verder zijn in de drager 1 evenwijdige cilinderboringen 7 gevormd, waarvan de hartlijnen liggen in het. persvlak E. In de cilinderboringen 7 zijn in afdichtingen 8 hydrostatische aandruk-zuigers 10 geleid, die bijvoorbeeld volgens het Amerikaanse octrooi-5 schrift 3*802.044 voorzien kunnen zijn van een hydrostatische lage-ring tussen him loopvlakken 11 en de walsmantel. Het is echter ook mogelijk een hydrodynamische lagering toe te passen, zoals bijvoorbeeld bekend uit het Amerikaanse oetrooischrift 3*119*324*

Zoals verder blijkt uit fig. 1, zijn de cilinderboringen 7 via 10 aansluitboringen 12 aangesloten aan een gemeenschappelijke verdeel-boring 13 in de drager. He verdeelboring 13 is zelf via een büis-leiding 14 aangesloten aan een in fig. 1 niet-weergegeven drukme-diumbron.

Zoals ook nog blijkt uit fig. 1, is aan het einde van het ge-15 leidingsdeel 3 e©h afsluitdeel 15 aangebracht, waarin een afsluitplaat 16 afdichtend is geleid, welke het einde van de drager 1 afsluit. Bovendien is aan het afsluitdeel 15 een stift 17 aangebracht in de richting van het persvlak E, welke door een veer 18 tegen de • drager 1 wordt gedrukt. Aan het deel 15 kan een met de stift 17 samen-20 werkende, maar niet weergegeven schaalverdeling zijn aangebracht, met behulp waarvan aan de hand van de plaats van de stift 18 de ligging van de walsmantel 2 ten opzichte van de drager kan worden afgelezen.

Volgens de uitvinding is in de drager 1 in de buurt van de ge-25 leiding 3 een schuifboring 20 gevormd (fig. 2), welke een deel vormt van een overs tro omlei ding 21, die loopt van de verdeelleiding 13 en uitmondt in een tussenruimte 22 tussen de walsmantel 2 en de drager 1. In de schuif boring 20. is een schuif lichaam 23 afdichtend geleid, dat een stuurkant 24 bevat. Onder de stuurkant 24 heeft het 30 schuiflichaam 23 op bekende wijze een kruisvormige dwarsdoorsnede met ribben 25, welke ook dan leiden naar de cilinderboring 20, wanneer het cilindrische deel 26 van het schuiflichaam 23 uit de cilinderboring 20 naar buiten treedt. Het schuiflichaam 23 wordt in bedrijf door de in de boring 20 werkzame druk tegen het bovenste ge-35 welfde vlak 5' van het geleidingsdeel 3 gedrukt en volgt daardoor de bewegingen van het geleidingsdeel 3 en van de mantel 2 ten opzichte van de drager 1.

790 7 5 75 rfc.

- 5 - Λ " · 4.

ïïit fig. 2 "blijkt, dat zodra een toelaatbare hoogte H van de slag van de walsmantel 2 ten opzichte van de drager 1 wordt overschreden, de stuurkant 24 de cilinderboring 20 in de figuur naar boven opent, waardoor een uitstromen van het drukmedium uit 5 de verdeelboring 13 mogelijk wordt gemaakt. De boring 13 wordt daardoor drukloos, zodat de steunelementen 10 geen druk kunnen uitoefenen. De walsmantel 2 kan op deze wijze niet beschadigd worden door daar in werkzame krachten, wat bijvoorbeeld het geval zou zijn, wanneer bij een overschrijden van de slaggrootte H de drager 10 1 tegen het benedeneinde van de geleiding 3 in fig. 2 zou stoten, waarbij de drukkrachten van de steunelementen 10 verder werkzaam zouden zijn.

Fig. 3 toont een andere uitvoeringsvorm van het afsluitorgaan in de vorm,van een uitsnijding uit fig. 2. Tolgens fig. 3, waarin 15 de met fig. 2 overeenkomende delen met dezelfde verwijzingscijfers zijn aangegeven, is in een schroefdraadboring 20', die in hoofdzaak overeenkomt met de boring 20, echter in tegengestelde richting verloopt, een schroefdraadbus 40 ingeschroefd. In de schroefdraadbus '40 is een kleplichaam 41 geleid, dat door een klepveer 42 tegen 20 een klepzitting 43 wordt gedrukt. Het kleplichaam 41 is voorzien van een uitsteeksel 44» dat zich in de weergegeven stand op een afstand H van het tegenoverliggende vlak van het geleidingsdeel 3 bevindt.

Het afsluitorgaan volgens fig. 3 werkt op dezelfde wijze als 25 de schuif volgens fig. 2. Wanneer de walsmantel 2 tezamen met het geleidingsdeel 3 over de afstand H in de fig. naar boven wordt bewogen, dan stoot het uitsteeksel 44 tegen het onderste gewelfde vlak 5” van het geleidingsdeel 3» waardoor het kleplichaam 41 vrijgemaakt wordt van zijn zitting 43 en het drukmedium, bij voorkeur 30 drukolie, uit de boring 13 naar buiten kan stromen.

Fig. 4 toont een schakeling van de wals volgens de uitvinding in een geval, waarbij overeenkomstig het Amerikaanse octrooischrift 4.047·273 groepen steunelementen zijn aangebracht, die gevoed worden met verschillende drukken.

35 Tolgens fig. 4 bevat de schematisch weergegeven wals eveneens een drager 1 en een walsmantel 2. De schuif zuiger 23, die kar, zijn uitgevoerd zoals is weergegeven in fig. 1 en 2, is eveneens schematisch ingetekend.

790 7 5 75 \ \ - 6 - *"

Bij de uitvoeringsvorm van fig. 4 omvat de drukmediumbron een pomp 30 met geregelde druk, die een drukleiding 31 bevat. Vanaf de drukleiding 31 zijn via drukregelaars 32 aftakleidingen 33 af-getakt, welke lopen naar de afzonderlijke groepen van de niet-5 weergegeven steunelementen. In dit geval loopt vanaf de drukleiding 31 een aftakleiding 34 naar de schuif met de schuifboring 20 en het schuif lichaam 23. Een regelaar 36 met een ingestelde waarde 37 en een meetleiding 38» die een klep 35 bedient, verhindert de daling van de druk in de leiding 31 onder een bepaalde waarde.

10 Bij de uitvoeringsvorm volgens fig. 5 is de klep 35 met de regelaar 36 vervangen door smoororgaan 35'· Het smoororgaan 35’ verhindert op dezelfde wijze bij een openen van de schuif 23 de daling van de druk in de leiding 31 tot onder de gewenste waarde.

..... Het is duidelijk, dat de weergegeven wals met instelbare door- 15 buiging voorzien is van een inrichting voor het afvoeren van het in de tussenruimte 22 stromende hydraulische medium. Deze inrichting kan bijvoorbeeld uitgevoerd zijn op de wijze zoals weergegeven in het Amerikaanse octrooischrift 4*048.709·

Hoewel de uitvinding toegelicht werd aan de hand van een wals 20 met meerdere hydrostatische steunelementen, kan pok een enkel, .bijvoorbeeld lijstvormig, element worden toegepast. De lagering van de walsmantel op het element respectievelijk op de elementen kan overeenkomstig het Amerikaanse octrooischrift 3*802.044 hydrostatisch of ook uitsluitend hydrodynamisch zijn.

25 Het is echter duidelijk, dat het principe van de uitvinding

Ook op dezelfde wijze bruikbaar is bij andere, niet slechts hydraulisch bedienbare walsen.

790 75 75

Claims

1. Wals met Instelbare doorbuiging, met een raststaande drager, en een om de drager draaibare walsmantel, welke ten opzichte van de drager beweegbaar is voor het uitvoeren van hefbewegingen en welke onder invloed staat van tenminste één steunelement, dat werk-5 zaam is tussen de walsmantel en de drager, voor het vormen van een drukkracht, met het kenmerk-, dat een stuurorgaan (20, 23, 41) aanwezig is, dat is opgesteld tussen de walsmantel (2) en en de drager (1), dat beïnvloed wordt door de hefbeweging van de walsmantel (2) en bij een overschrijden van een toelaatbare maxi-. 10 male waarde (h) van de hefbeweging de drukkracht van het steunelement (11) op de wijze van een begrenzing beïnvloedt tot een waarde, die ongevaarlijk is voor de walsmantel (2).

2. Wals volgéns conclusie 1, met tenminste één tussen de drager en de mantel aangebracht steunelement, dat tenminste één drukruimte 15 bevat, die via een drukleidlng verbonden is met de drukmediumbron, met het kenmerk, dat in de drager (1) een afsluitor-gaan (20,23) is aangebracht, dat bij een overschrijden van de doorlaatbare hef hoogte (H) een overstroomleiding (20,20', 21, 34) opent, die loopt vanuit de drukleiding (14,3^) naar een ruimte met lagere 20 druk.

3· Wals volgens conclusie 2, met binnen de einden van de walsmantel opgestelde geleidingsdelen, waarop de walsmantel draaibaar gelagerd is en welke evenwijdige geleidingsvlakken bevatten, die · beweegbaar zijn langs evenwijdige geleidingsvlakken van de drager 25 in de hef richting'van de walsmantel, met het kenmerk, dat het afsluitorgaan een beweegbaar afsluitlichaam (23, 41) bevat, dat afdichtend is opgesteld in een boring (20,20'), die in de drager (l) verloopt in de hefrichting van de walsmantel, welke boring een deel vormt van de overstroomleiding (20,20',21,34), die zich bevindt 50 in de buurt van het geleidingsdeel (3), waarbij een einde van het afsluitlichaam (23) samenwerkt met een vlak van het geleidingsdeel (3).

4. Wals volgens conclusie 3, m e t het kenmerk, dat het afsluitorgaan een schuif is met een schuiflichaam (25), dat 35 afdichtend geleid is in een boring (20) in de drager en dat in bedrijf onder invloed van de hydraulische druk, die werkt iifde overstroomleiding (21,34), tegen het vlak (3') van het geleidingsdeel (3) wordt gedrukt. 790 75 75 j r - 8 -

5· Wals volgens conclusie 3, m e t het k e n m e r k, dat het afsluitorgaan een klep is, die een kleplichaam (41) bevat, waarvan het deel (44) "bij het bereiken van de grootste toelaatbare slag (h) door het samenwerkende vlak van het geleidingsdeel (3) 5 vrijgemaakt wordt van zijn zitting (43)·

6. Wals volgens één of meer der conclusies 5 t/m 5» m e t het kenmerk, dat de overstroómleiding (21) met de boring (20, 20') aangesloten zijn aan een verdeelboring (13) voor het drukmedium, die is gevormd in de drager (l),(fig.l). 10·

7· Wals volgens één of meer der conclusies 3 t/m 5> m e t het kenmerk, dat de boring (20) aangesloten is aan een overstroomleiding (34)> die afgetakt is van de drukleiding (31) (fig. 4).

8. Wals volgens één of meer der voorafgaande conclusies, 15 .m e t het kenmerk, dat in dé overstroomleiding (34) zich een door een regelaar (36) bediend afsluitorgaan (35)-hevindt, dat verhindert dat de druk in de drukleiding (31 ) daalt onder een bepaalde waarde.

9· Wals volgens één of meer der conclusies '1 t/m 7, met 20 het kenmerk, dat in de overstroomleiding (34) een smoor-plaat (35') aanwezig is, welke verhindert dat de druk in de drukleiding (31) onder een bepaalde waarde daalt. 790 75 75'