NL2027956B1 - Werkinrichting - Google Patents

Werkinrichting Download PDF

Info

Publication number
NL2027956B1
NL2027956B1 NL2027956A NL2027956A NL2027956B1 NL 2027956 B1 NL2027956 B1 NL 2027956B1 NL 2027956 A NL2027956 A NL 2027956A NL 2027956 A NL2027956 A NL 2027956A NL 2027956 B1 NL2027956 B1 NL 2027956B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
sheet pile
pile wall
wall
trough
parts
Prior art date
Application number
NL2027956A
Other languages
English (en)
Inventor
Theodorus Maria Straver Petrus
Theodorus Johannes Straver Albertus
Original Assignee
Theodorus Johannes Straver Albertus
Theodorus Maria Straver Petrus
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Theodorus Johannes Straver Albertus, Theodorus Maria Straver Petrus filed Critical Theodorus Johannes Straver Albertus
Priority to NL2027956A priority Critical patent/NL2027956B1/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2027956B1 publication Critical patent/NL2027956B1/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02DFOUNDATIONS; EXCAVATIONS; EMBANKMENTS; UNDERGROUND OR UNDERWATER STRUCTURES
    • E02D19/00Keeping dry foundation sites or other areas in the ground
    • E02D19/02Restraining of open water
    • E02D19/04Restraining of open water by coffer-dams, e.g. made of sheet piles
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02DFOUNDATIONS; EXCAVATIONS; EMBANKMENTS; UNDERGROUND OR UNDERWATER STRUCTURES
    • E02D19/00Keeping dry foundation sites or other areas in the ground
    • E02D19/02Restraining of open water
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02DFOUNDATIONS; EXCAVATIONS; EMBANKMENTS; UNDERGROUND OR UNDERWATER STRUCTURES
    • E02D5/00Bulkheads, piles, or other structural elements specially adapted to foundation engineering
    • E02D5/22Piles
    • E02D5/24Prefabricated piles
    • E02D5/26Prefabricated piles made of timber with or without reinforcement; Means affording protection against spoiling of the wood; Self-cleaning of piles placed in water

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Paleontology (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Wood Science & Technology (AREA)
  • Barrages (AREA)

Abstract

UI'I'I'REKSEL Inrichting voor het in een werkstand van de inrichting verrichten van 5 werkzaamheden aan een in het water staande damwand, omvattend: -een gestel met daarop aangebracht een eerste bakdeel en een tweede bakdeel, -waarbij de inrichting een in gebruik horizontale hoofdrichting bepaalt, waarbij de eerste en tweede bakdelen naast elkaar gelegen zijn aan weerszijden van een lijn parallel aan de hoofdrichting, 10 -middelen voor het op een gewenste werkhoogte houden van de inrichting op de damwand, -middelen voor het afdichten van de eerste en tweede bakdelen tegen respectievelijk de ene zijde en de andere, tegengestelde zijde van de damwand, -middelen voor het in de werkstand venNijderen van water uit het eerste en 15 tweede bakdeel, -waarbij het eerste bakdeel samen met de damwand een bakvormige werkruimte voor een persoon biedt. 20

Description

Nr. P753NL Werkinrichting
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verrichten van werkzaamheden aan een in het water staande damwand. De uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor het verrichten werkzaamheden aan een in het water staande damwand.
Bij waterlichamen, zoals een rivier, kanaal of sloot of meer, kan een oever bepaald zijn door een damwand, welke meestal van hout zal zijn. De oever is dan een zogenoemde harde oever. Bij de beheerder van het waterlichaam kan de wens ontstaan om de oever een natuurlijker uiterlijk te geven. Het is bekend om dan de oever aan de landzijde over een aantal meters af te graven, zodat tussen de damwand en het land water komt te staan. De nieuwe oever kan een onregelmatig verloop gegeven worden, waardoor een natuurlijk voorkomen bevorderd wordt. Om de natuurlijke aanblik te vergroten kan men de bovenrand van de damwand verlagen, in het bijzonder tot een kleine afstand beneden de waterspiegel. De in het water staande damwand beschermt dan de oever tegen golfslag en de oever kan zich ontwikkelen met vegetatie, zoals riet, hetgeen bevorderlijk is voor flora en fauna.
Dit kan uitgevoerd worden wanneer de damwand nog intact is, in welk geval een nog in goede of redelijke staat verkerend bovenrandgedeelte wordt verwijderd, bijvoorbeeld door zagen, en langs de nieuwe, verlaagde bovenrand gordingen aangebracht kunnen worden.
Het is efficiënt om een dergelijk werk uit te voeren wanneer de damwand in het gebied van de waterspiegel en daarboven in de loop der tijd door weersinvloeden en zuurstof aangetast is. Het gedeelte van de damwand onder de waterspiegel zal doorgaans nog intact zijn. Gewoonlijk zal men echter de gehele damwand vervangen. Bij het vormen van een natuurlijke over kan men de damwand behouden, en slechts het aangetaste gedeelte van de damwand verwijderen.
In beide gevallen zullen werkzaamheden, zoals zagen, onder water uitgevoerd moeten worden. Dat kan op verschillende manieren. Een kostbare aanpak is die waarbij het betreffende waterlichaam over een deel van de breedte, aangrenzend aan de damwand, wordt droog gezet. Dat is nadelig voor de natuur, vooral als het droogleggen over de gehele lengte van de damwand nodig is. Bovendien kan dit een onaanvaardbare stremming vormen voor eventuele scheepvaart. Volgens een andere aanpak worden duikers ingezet, die bijvoorbeeld met speciale zaagapparatuur het bovenste randgebied onder de waterspiegel afzagen. Ook dit is een kostbare aanpak. Ook hierbij kan de scheepvaart gestremd zijn.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING Een doel van de uitvinding is een inrichting en werkwijze te verschaffen waarmee op een beperkt ingrijpende wijze onder water werkzaamheden verricht kunnen worden aan een damwand die in het water staat.
Een doel van de uivinding is een inrichting en werkwijze te verschaffen waarmee op veilige wijze onder water werkzaamheden verricht kunnen worden aan een damwand die in het water staat.
Vanuit één aspect voorziet de uitvinding in een inrichting voor het in een werkstand van de inrichting verrichten van werkzaamheden aan een in het water staande damwand, omvattend: -een gestel met daarop aangebracht een eerste bakdeel en een tweede bakdeel, -waarbij de inrichting een in gebruik horizontale hoofdrichting bepaalt, waarbij de eerste en tweede bakdelen naast elkaar gelegen zijn aan weerszijden van een lijn parallel aan de hoofdrichting, -middelen voor het op een gewenste werkhoogte houden van de inrichting op de damwand, middelen voor het afdichten van de eerste en tweede bakdelen tegen respectievelijk de ene zijde en de andere, tegengestelde zijde van de damwand, -middelen voor het in de werkstand verwijderen van water uit het eerste en tweede bakdeel, -waarbij het eerste bakdeel samen met de damwand een bakvormige werkruimte voor een persoon biedt.
Aldus kan een zich een tot beneden de waterspiegel uitstrekkende bakvormige werkruimte aan een werkman geboden, die met gereedschap, zoals een zaag, de damwand in een drooggelegd gedeelte op veilige wijze en met overzicht kan bewerken. Het tweede bakdeel houdt het water aan de andere zijde van de damwand op afstand, waardoor lek door de damwand heen naar het eerste bakdeel wordt tegengegaan. In een uitvoering biedt ook het tweede bakdeel samen met de damwand een bakvormige werkruimte voor een persoon, waardoor aan beide zijden van de damwand op van water afgeschermde wijze werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. Hierbij valt te denken aan het aan weerszijden van de damwand bevestigen van gordingen. In een verdere ontwikkeling van de inrichting volgens de uitvinding heeft het eerste bakdeel een eerste bodemwand en een van de eerste bodemwand eerste opstaande wand, waarbij de eerste bodemwand een eerste bodemrand heeft en de eerste opstaande wand twee eerste zijranden heeft, die op afstand van elkaar gelegen zijn in de hoofdrichting, waarbij de eerste bodemrand en de eerste zijranden gelegen zijn aan de naar het tweede bakdeel gelegen zijde van het eerste bakdeel, -waarbij het tweede bakdeel een tweede bodemwand en een van de bodemwand tweede opstaande wand heeft, waarbij de tweede bodemwand een tweede bodemrand heeft en de tweede opstaande wand twee tweede zijranden heeft die op afstand van elkaar gelegen zijn in de hoofdrichting, waarbij de bodemrand en de zijranden gelegen zijn aan de naar het eerste bakdeel gelegen zijde van het tweede bakdeel, waarbij de eerste bodemrand en de eerste zijranden enerzijds en de tweede boderand en de tweede zijranden anderzijds tussen zich een opneemruimte kunnen bepalen voor de damwand, -waarbij de middelen voor het afdichten van de eerste en tweede bakdelen tegen respectievelijk de ene zijde en de andere, tegengestelde zijde van de damwand, gelegen zijn ter plaatse van de bodemranden en eerste en tweede zijranden voor afdichting tegen de damwand, waarbij, bij voorkeur, de afdichtingsmiddelen door bediening uitzetbare afdichtingen omvatten, In een verdere ontwikkeling van de inrichting volgens de uitvinding omvat deze middelen voor het naar elkaar toe en van elkaar af verplaatsen van het eerste bakdeel en het tweede bakdeel tussen een open plaatsingsstand en een relatief gesloten werkstand. Hiermee kan het plaatsen van de inrichting op een damwand worden vergemakkelijkt.
De inrichting kan hierbij voorzien zijn van middelen voor het in de werkstand tussen beide bakdelen klemmen van de damwand. De bakdelen vormen dan als het ware klemdelen. Door de inklemming kan de inrichting op zekere wijze vastgezet zijn op de damwand. Na het werk binnen de werkruimte kan de inrichting weer met water worden gevuld en weer uit klemming worden gebracht en verplaatst worden, eventueel door deze langs/ver de damwamd op te schuiven, naar een volgend, eventueel aansluitend damwandtraject.
De opstaande wanden kunnen tussen de zijranden een gebogen verloop hebben. In een uitvoering vormen zij een opstaande langswand en twee aan de einden van de langswand gelegen eindwanden waarop de zijranden zijn gelegen. .
In een uitvoering heeft in de werkstand het tweede bakdeel een kleinere breedte (in de horizontale richting dwars op de hoofdrichting) dan het eerste bakdeel. De inrichting kan daardoor in omvang (breedte) beperkt gehouden worden, waarbij het tweede bakdeel geschikt is om aan de oeverzijde van de damwand gezet te worden.
De bodems van beide bakdelen kunnen op gelijke hoogte gelegen zijn. De beide bakdelen kunnen een gelijke lengte hebben. Hierdoor wordt lek van water door de damwand heen van het ene bakdeel naar het andere bakdeel verder beperkt.
In de inrichting volgens de uitvinding is het mogelijk dat elk bakdeel open is aan de naar het andere bakdeel gekeerde zijde daarvan, zodat de damwand zoveel mogelijk toegankelijk is voor het werk.
In een verdere uitvoering zijn de onderrand en de zijranden van beide bakdelen voorzien van uitzetbare afdichtingen die in samenwerking met de damwand afdichten tegen water.
In een verdere ontwikkeling is het eerste bakdeel en/of het tweede bakdeel ten opzichte van het gestel verplaatsbaar door rotatie om een horizontale bhartlijn welke parallel aan de hoofdrichting is en hoger ligt dan genoemde opstaande wanden van het betreffende bakdeel. Hierdoor kan de plaatsing van de inrichting met de bakdelen aan weerszijden van de damwand vergemakkelijkt worden. Beide bakdelen kunnen hierbij elk een eigen horizontale rotatiehartlijn op het gestel hebben.
De verplaatsingsmiddelen kunnen aangebracht zijn aan de einden van de bakdelen, zodat de werkruimte zo vrij mogelijk wordt gehouden van hinderlijke constructiedelen. De verplaatsingsmiddelen kunnen een cilinder omvatten die boven de hartlijn werkzaam is.
In een uitvoering omvat het gestel een horizontaal balkenraamwerk met langsbalken en dwarsbalken, waarbij de dwarsbalken boven de eindwanden gelegen zijn, waarbij het eerste en/of tweede bakdeel door scharnieren draaibaar verbonden is met de dwarsbalk, waarbij de scharnieren op beide dwarsbalken in lijn liggen volgens de rotatiehartlijn. De bakdelen aan de einden kunnen hierbij een staander omvatten, die ter plaatse van de scharnieren verbonden zijn met de dwarsbalken, waarbij de staanders zich tot boven het raamwerk uitstrekken en op het boven het raamwerk gelegen gedeelte van de staanders paarsgewijs met 5 elkaar verbonden zijn door de verplaatsingsmiddelen.
De middelen voor het op een gewenste werkhoogte op de damwand houden van de bakdelen kunnen bevestigingsmiddelen voor hijsmiddelen omvatten, zoals hijsogen. Met een hijswerktuig, zoals een kraan, en hijsbanden of hijskabels kan de inrichting op de gewenste hoogte gehouden worden en ook langs, naar en van de damwand verplaatst worden.
De middelen voor het op een gewenste werkhoogte op de damwand houden van de bakdelen kunnen alternatief of daarbij steunmiddelen omvatten voor ondersteuning van de inrichting op de damwand. Middelen voor verplaatsing van de inrichting, zoals voornoemde kraan, kunnen dan na plaatsing tijdelijk buiten gebruik gehouden worden.
De steunmiddelen kunnen één of meer steunen omvatten en bij voorkeur middelen voor het verticaal verplaatsen van de steun ten opzichte van het eerste bakdeel en/of het tweede bakdeel.
De steunverplaatsingsmiddelen kunnen spanmiddelen omvatten om de steun met kracht tegen de damwand te drukken. Indien daarbij het eerste en/of het tweede bakdeel ter plaatse van de steun voorzien is van een opwaarts gerichte aanslag kan een verticale inklemming gerealiseerd worden op een gording die aan de bovenrand van de damwand bevestigd is, waardoor de stabiliteit van de inrichting op de damwand verder bevorderd is.
Een steun zoals besproken kan nabij elk eind van de inrichting voorzien zijn, evenals een dergelijke aanslag.
De afdichtingsmiddelen kunnen bij voorkeur door bediening uitzetbare afdichtingen omvatten.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een werkwijze voor het verrichten van werkzaamheden aan een damwand, waarbij de damwand aan weerzijden in het water staat, waarbij a) een inrichting volgens één der voorgaande conclusies geplaatst wordt met beide bakdelen aan weerszijden van de damwand, zodanig dat de bodem van het eerste bakdeel en het tweede bakdeel onder de waterspiegel en de bovenranden van de opstaande wanden boven de waterspiegel gelegen zijn, b) het eerste bakdeel en het tweede bakdeel met de bodemrand en de zijranden tegen de respectieve zijden van de damwand worden afgedicht;
c) water uit de bakvormige ruimten gevormd door het eerste bakdeel en de damwand en het tweede bakdeel en de damwand wordt verwijderd, d} een persoon plaatsneemt in een bakvormige ruimte en e) de persoon met een gereedschap de damwand bewerkt over een eerste damwandtraject gelegen binnen het eerste bakdeel en/of het tweede bakdeel.
In een herhalende uitvoering hiervan verlaat daarna de persoon de bakvormige ruimte, laat men water toe tot de bakvormige ruimte en worden de bakdelen uit aangrijping met de damwand gebracht, wordt de inrichting langs de damwand verplaatst naar een positie voor een tweede damwandtraject dat aansluit aan het eerste damwandtraject, en worden de stappen a-e herhaald voor het behandelen van dat damwandtraject. Dit kan worden herhaald voor achtereenvolgens derde, vierde, et cetera op elkaar aansluitende damwandtrajecten.
In een uitvoering omvatten de werkzaamheden het aftoppen van de damwand, in het bijzonder het aftoppen van de damwand op een niveau beneden de waterspiegel.
In een uitvoering wordt aan althans één zijde van de damwand een gording bevestigd, bij voorkeur aan beide zijden.
De bakdelen kunnen voordat het water verwijderd wordt in ondersteuning met de damwand worden gebracht. Dit kan aan beide einden plaatsvinden.
Zoals in het voorgaande besproken kunnen, in een uitvoering, de beide bakdelen tegen de damwand geklemd worden.
Indien de in het voorgaande beschreven inrichting met steun en aanslag wordt gebruikt, wordt een steun in aangrijping met de bovenzijde van een gording gebracht en worden de steunverplaatsingsmiddelen geactiveerd om de bakdelen ten opzichte van de steun omhoog te trekken totdat de aanslag tegen de onderzijde van de gording komt. Voorafgaande aan de bediening van de steun voor de gording kunnen de bakdelen verticaal langs de damwand schuifbaar worden gehouden, waarbij, indien de bakdelen tegen de damwand geklemd gaan worden, na het tegen de onderzijde van de gording trekken van de aanslag de klemming verhoogd wordt.
Indien gebruik wordt gemaakt van een inrichting zoals hiervoor beschreven, voorzien van uitzetbare afdichtingen, worden na het klemmen van de klemdelen tegen de damwand de afdichtingen geactiveerd en wordt daarna het water verwijderd.
In een uitvoering kan een steun die in werkrichting aan de nalopende zijde is gelegen op de gording worden gezet en een steun die in werkrichting aan de voorlopende zijde is gelegen op de bestaande damwand worden gezet.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een samenstel vaneen inrichting volgens de uitvinding en een kraanwerktuig met een kraanarm, waarbij hijsmiddelen voorzien zijn voor het ophangen van de inrichting aan de kraanarm.
De damwand kan vervaardigd zijn van hout. Alternatief kan de damwand vervaardigd zijn van kunststof. Het is ook mogelijk dat de damwand vervaardigd is van staal.
De in deze beschrijving en conclusies van de aanvrage beschreven en/of de in de tekeningen van deze aanvrage getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden toegepast. Die afzonderlijke aspecten kunnen onderwerp zijn van daarop gerichte afgesplitste octrooiaanvragen. Dit geldt in het bijzonder voor de maatregelen en aspecten welke op zich zijn beschreven in de volgconclusies.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een in de bijgevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoering. Getoond wordt in: Figuren 1A-D respectievelijk een eindaanzicht, een zijaanzicht, een eindaanzicht en een gedeeltelijk bovenaanzicht op een voorbeelduitvoering van een inrichting volgens de uitvinding; Figuren 2A en 2B de inrichting van de figuren 1A-D in respectievelijk een plaatsingsstand en een werkstand of klemstand,; Figuren 3A en 3B respectievelijk een zijaanzicht op een steun van de inrichting van de figuren 1A-D en een afbeelding van afdichtingen aan een eind van die inrichting; Figuren 4A en 4B respectievelijk een zijaanzicht en een bovenaanzicht op de inrichting van de voorgaande figuren in bedrijf; en Figuren 4C en 4D een damwand met oever in dwarsdoorsnede, respectievelijk voorafgaande aan en bewerking volgens de uitvinding en daarna.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN De in de figuren 1A-D weergegeven, bijvoorbeeld van stalen onderdelen vervaardigde inrichting 1 omvat een rechthoekig, horizontaal raamwerk 2 met langsbalken 2c,d en dubbele dwarsbalken 2a,b. De dwarsbalken 2a,b zijn dubbel uitgevoerd, respectievelijk met delen 2aa,2ab en 2ba,2bb die telkens een tussenruimte bepalen.
Het raamwerk 2 draagt twee open bakdelen of klemdelen 4 en 5. Het eerste open bakdeel 4 omvat een bodemwand 14, een eerste opstaande wand bestaande uit een langswand 24 en twee eerste eindwanden 34a,b. De bovenzijde 10 is open, evenals de zijde die naar het tweede bakdeel 5 gekeerd is. Het tweede open bakdeel 5 omvat een bodemwand 15, een tweede opstaande wand bestaande uit een langswand 25 en twee tweede eindwanden 35a,b. De bovenzijde 11 is open, evenals de zijde die naar het eerste bakdeel 4 gekeerd is. Vlak boven de bodems 14 en 15 zijn sta-roosters 8a en 8b aangebracht.
He eerste bakdeel kan bijvoorbeeld een lengte van 4 m, een breedte van 1 m en een hoogte van 1 m hebben, het tweede bakdeel kan bijvoorbeeld een lengte van 4 m, een breedte van 0,5 m en een hoogte van 1 m hebben.
Het eerste bak- of klemdeel 4 omvat voorts twee staanders 44a,b, die respectievelijk ter plaatse van scharnieren 54a,b draaibaar bevestigd zijn op de dwarsbalken 2a,b, waarbij de staanders 44a,b zich tussen de dwarsbalkdelen 2aa,2ab en 2ba,2bb door naar boven uitstrekken. Op vergelijkbare wijze omvat het tweede bak- of klemdeel 5 twee staanders 45a,b, die respectievelijk ter plaatse van scharnieren 554a,b draaibaar bevestigd zijn op de dwarsbalken 2a,b, waarbij de staanders 45a,b zich tussen de dwarsbalkdelen 2aa,2ab en 2ba,2bb door naar boven uitstrekken. De hartlijnen van de scharnieren 54a en 54b liggen in één lijn en de hartlijnen van de scharnieren 55a en 55b liggen eveneens in één lijn, parallel aan de hartlijn van de scharnieren 54a en 54b. . De scharnieren 54a,b en de scharnieren 55a,b liggen op eenzelfde hoogte en liggen op gelijke horizontale afstand van het denkbeeldige verticale vlak V, dat midden tussen de zijranden van de bakdelen 4 en 5 ligt.
Tussen de boveneinden van de staanders 44a en 45a is een hydraulische cilinder 7a bevestigd en tussen de boveneinden van de staanders 44b en 45b is een hydraulische cilinder 7b bevestigd. Zoals getoond in de figuren 2A en 2B kan door bediening van de cilinders 7a,b, richtingen D, rotatie van de klem- of bakdelen 4 en 5 om de scharnieren 54a,b en 55a,b bewerkstelligd worden, richtingen E1 en E2. De klemdelen 4 en 5 kunnen daardoor verplaatst worden tussen een open plaatsingsstand, figuur 2A, en een gesloten werkstand,
figuur 2B, en weer terug.
Op het raamwerk 2 (dus niet op de bakdelen zelf) zijn aan beide einden steunen 6a en 6b aangebracht. In figuur 3A is zo’n steun, hier steun 6b, nader weergegeven. De steun 6b is stijf bevestigd aan het raamwerk 2 en omvat een hydraulische cilinder met een mantel 16b en een neerwaarts reikende zuigerstang 26b, die aan het ondereind voorzien is van een steunplaat 36b. Door bediening van de cilinder kan de stang 26b worden uitgezet om de steunplaat 36b tegen een vast oppervlak te drukken. De steun 6a kan vergelijkbaar uitgevoerd zijn. De steun 6a en/of steun 6b kunnen alternatief handbedienbaar zijn.
Zoals te zien in figuur 2A hebben de bak- of klemdelen 4 en 5 eindwanden 34b en 35b met tredevormige zijranden, zodat ruimte geboden kan worden aan de gordingen van de damwand (gestreept weergegeven). Onderscheiden kunnen worden een onderste verticale rand 64b,65b, een horizontale aanslagrand 74b,75b en een verticale rand 84b,85b.
In de randen 64b,65b is een U vormige kamer 124b,125b voorzien, waarin een met een persfluidum uitzetbare afdichting 94b,95b is opgenomen, zie ook figuur 3C. Deze afdichtingen vormen samen met overeenkomstige afdichtingen in de andere eindwand en in de rand van de bodemwand een als één geheel bedienbaar systeem.
De randen 74b,75b en de randen 84b,85b zijn voorzien van elastische afdichtingen 104b,105b, 114b,115b.
De eindwanden 34a,35a kunnen vergelijkbaar uitgevoerd zijn. In figuur 1C hebben zij rechte verticale randen 64a,65a, waarin uitzetbare afdichtingen 94a,95a opgenomen zijn.
Verwijzend naar figuur 3B, op de zuigerstang 26b (zo ook stang 26a) is door middel van bevestigingsplaten 46b een elastische flap 56b bevestigd, die buigbaar is in het horizontale vlak. Zoals te zien is in figuur 3B kan deze flap 56b aankomen te liggen tegen de afdichtingen 114b en 115b.
Met de inrichting 1 kan een bestaande damwand door een werkman worden behandeld, waarbij volgens de uitvinding telkens een te bewerken gedeelte van de damwand droog kan worden gezet. De gewenste bewerking kan bestaan uit het vervangen van een aangetast bovenste gedeelte van een —bijvoorbeeld- houten damwand dat een onregelmatige bovenrand (100, figuren 4A B) kan hebben, het afzagen van een dergelijk bovenste gedeelte en/of het aanbrengen van gordingen (101a,b) aan weerszijden van de al dan niet afgezaagde bovenrand, eventueel daar net onder.
In figuur 4C is een situatie afgebeeld waarin een oever 110 achter een bestaande, aangetaste houten damwand 100’ is afgegraven, zodat aan weerszijden van de damwand 100’ water staat (111a,111b). Met een streeplijn is aangegeven op welk niveau, bijvoorbeeld 10-20 cm onder de waterspiegel, de damwand afgetopt moet worden.
De inrichting 1 wordt met behulp van hijsbanden of kabels, die zijn vastgemaakt aan hijsogen of andere hijsvoorziening die aangebracht zijn aan de einden van de bakdelen 4 en 5, nabij de bovenranden (zie ook figuren 2B en 4A). De hijsbanden of —kabels zijn verbonden met het uiteinde van een kraanarm van een op een ponton ondersteund kraanwerktuig (niet weergegeven). De cilinders 7a,b zijn ingetrokken, zodat de inrichting 1 de toestand van figuur 2A heeft. De inrichting 1 wordt vervolgens gehesen en boven de te behandelen damwand gebracht, met de langsbalken 2c‚d parallel aan de damwand en aan de hoofdrichting van de inrichting 1 en met de bakken 4 en 5 aan weerszijden van de damwand, respectievelijk boven watergedeelten 111b,111a. Vervolgens laat men de inrichting 1 zakken, tot beneden de waterspiegel, totdat de bodemwanden 14 en 15 op de gewenste diepte zijn gekomen. De bovenranden van de zij- en langswanden (randen 4 en 5’) liggen dan nog boven de waterspiegel. Dan bedient men de cilinders 16a,b om de steunplaten 36a,b op de bovenrand van de damwand te brengen, richting B, figuur 4A. Daarmee komen ook de flappen 65a,b tot bij de bovenrand van de damwand. Het kan zijn dat de bovenrand van damwandgedeelte 100’ in een te slechte staat is voor het bieden van een oplegvlak aan de steun 6a. Dan kan er voor gekozen worden om de inrichting aan dat eind opgehangen te laten blijven aan de kraan.
Daarna worden de cilinders 7a,b bediend om uit te zetten, waardoor de bakdelen 4 en 5 in de richting E1 en E2 worden geroteerd, naar de stand van figuur 2B. In het geval dat de damwand geen gordingen heeft worden de cilinders 7a,b bediend om de randen 64a,b en 65a,b tegen de zijden van de damwand te drukken, richtingen F1 en F2. Vervolgens worden de afdichtingen 94a,b en 95a,b en de afdichtingen in de rand van de bodemwand 14,15 met persfluidum uitgezet zodat een vrijwel waterdichte afsluiting is verkregen. De inrichting is nu klemvast op de damwand, de hijsbanden kunnen worden ontspannen.
Met het naar elkaar toe dwingen van de beide bakken 4 en 5 worden ook de flappen 56a,b op elastische wijze tussen de naar elkaar toe bewegende afdichtingen enigszins samengedrukt. Aldaar kan dan ook een afdichtende werking worden gerealiseerd, wanneer de waterspiegel zich boven de steunplaten bevindt. De waterdruk zorgt dan voor extra aandrukkende kracht op de flappen 56a,b, tegen de afdichtingen 114b,115b {figuur 3B).
De delen 4 en 5 vormen nu met de damwand twee aan weerszijden van de damwand gelegen gesloten bakvormige ruimtes, die alleen naar boven toe open zijn. Vervolgens kan men een pomp (niet weergegeven) bedienen waarmee het binnen de bakken aanwezige water uit de bakvormige ruimtes wordt gepompt, in ieder geval totdat het waterpeil in de bakken beneden het niveau gekomen is waar het werk aan de damwand moet worden uitgevoerd. Indien gewenst kan het waterpeil tot beneden de sta-roosters worden gebracht.
Voor het verwijderen van lekwater tijdens het uitvoeren van het werk laat men de pomp op een lagere capaciteit werken. De klemkracht kan zodanig zijn dat de opwaartse druk van het water buiten de bakken kan worden weerstaan.
De werkman kan dan plaats nemen in één van beide bakken en het werk uitvoeren, bijvoorbeeld met een zaag het aangetaste bovenrandgebied afzagen om een gave, rechte bovenrand te maken, lijn S in figuur 4A.
Nadat de werkman dat gedaan heeft klimt hij uit de bak. De hijsbanden worden strak getrokken. Men laat door een bedienbare klep (niet weergegeven) in een eindwand nabij de bodemwand weer water toe, totdat het niveau van het water in de bakken overeenkomt met de waterspiegel en de opwaartse waterdruk weg is. Vervolgens haalt men de druk van de uitzetbare afdichtingen af. Daarna kunnen de cilinders 7ab worden bediend om de bakdelen 4 en 5 weer van elkaar af te bewegen, om ze naar de stand van figuur 2A te brengen. De inrichting 1 kan dan hangend aan de hijsbanden langs de damwand worden verplaatst naar een volgend te behandelen gedeelte, dat doorgaans aansluitend zal zijn. Eventueel kan de inrichting 1 tot geheel boven de damwand worden opgehaald. Ter plaatse van het volgende te behandelen gedeelte wordt weer tewerk gegaan zoals hiervoor beschreven.
Het werk kan ook het bevestigen van een gording op de damwand omvatten. Dat kan aan één zijde zijn, of aan beide zijden, dan vanuit beide bakken. De aanwezigheid van (nieuwe) gordingen kan benut worden bij de plaatsing van de inrichting 1 op de damwand. In figuur 4A is dat te zien, waarbij de steun 6a neergelaten is op de gordingen 101a,b. De andere steun 6b is in contact gebracht met de bovenrand van de nog onbehandelde damwand 100.
Nadat de steunplaat 36b in contact is gekomen met de gordingen 101a,b wordt de cilinder 16b bediend om de zuigerstang 26b verder uit te zetten, als gevolg waarvan de bakken 4,5 omhoog getrokken worden, totdat de van afdichtingen 104b,105b voorziene aanslagranden 74b,75b strak tegen de onderzijden van de gordingen 101a,b getrokken worden. De cilinder 7b is daarbij zover uitgezet dat de verticale beweging van de bakken langs de damwand niet belemmerd wordt. Nadat de gordingen 101ab aldus verticaal omklemd zijn geworden kan de cilinder 7b verder uitgezet worden naar de toestand van figuur 2B en worden de uitzetbare afdichtingen, zoals hierboven besproken, uitgezet en word water uit de bakken gepompt. De gordingen vormen een aanslag tegen een neiging van de bakken om onder invloed van de opwaartse waterdruk omhoog te bewegen.
Zoals in figuur 4B aangegeven kan het werk aaneengesloten zijn in een procesrichting A, parallel aan de hoofdrichting van de inrichting 1. In de afgebeelde situatie is het werk aan een gedeelte voltooid, waarbij ook gordingen 1014,b zijn aangebracht. Zie ook figuur 4D, waarin ook te zien is dat de damwand tot beneden de waterspiegel is afgezaagd De inrichting 1 kan nu verplaatst gaan worden om het nalopende eind (2aa,2ab) van raai | te brengen naar raai ll, waarvan de positie zodanig is dat de zojuist geplaatste gordingen weer een steun kunnen bieden aan de steunplaat 36b.
De inrichting 1 kan geschikt zijn om gebruikt te worden in tegengestelde procesrichtingen. In het bijzonder kan de inrichting daartoe een beide einden uitgevoerd zijn zoals afgebeeld in figuur 1B.
De uitvinding(en) is/zijn geenszins beperkt tot de in de tekeningen en beschrijving getoonde en beschreven uitvoeringen. De bovenstaande beschrijving is opgenomen om de werking van voorkeursuitvoeringen van de uitvinding te illustreren, en niet om de reikwijdte van de uitvinding te beperken. Uitgaande van de bovenstaande uiteenzetting zullen voor een vakman vele variaties duidelijk zijn die vallen onder de geest en de reikwijdte van de onderhavige uitvinding. Variaties zijn mogelijk van de in de tekeningen getoonde en in de beschrijving beschreven onderdelen. Zij kunnen apart worden toegepast in andere uitvoeringen van de uitvinding(en). Onderdelen van verschillende gegeven voorbeelden kunnen met elkaar gecombineerd worden.

Claims (41)

CONCLUSIES
1. Inrichting voor het in een werkstand van de inrichting verrichten van werkzaamheden aan een in het water staande damwand, omvattend: -een gestel met daarop aangebracht een eerste bakdeel en een tweede bakdeel, -waarbij de inrichting een in gebruik horizontale hoofdrichting bepaalt, waarbij de eerste en tweede bakdelen naast elkaar gelegen zijn aan weerszijden van een lijn parallel aan de hoofdrichting, -middelen voor het op een gewenste werkhoogte houden van de inrichting op de damwand, middelen voor het afdichten van de eerste en tweede bakdelen tegen respectievelijk de ene zijde en de andere, tegengestelde zijde van de damwand, -middelen voor het in de werkstand verwijderen van water uit het eerste en tweede bakdeel, -waarbij het eerste bakdeel samen met de damwand een bakvormige werkruimte voor een persoon biedt.
2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij het tweede bakdeel samen met de damwand een bakvormige werkruimte voor een persoon biedt.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij het eerste bakdeel een eerste bodemwand en een van de eerste bodemwand eerste opstaande wand heeft, waarbij de eerste bodemwand een eerste bodemrand heeft en de eerste opstaande wand twee eerste zijranden heeft, die op afstand van elkaar gelegen zijn in de hoofdrichting, waarbij de eerste bodemrand en de eerste zijranden gelegen zijn aan de naar het tweede bakdeel gelegen zijde van het eerste bakdeel, -waarbij het tweede bakdeel een tweede bodemwand en een van de bodemwand tweede opstaande wand heeft, waarbij de tweede bodemwand een tweede bodemrand heeft en de tweede opstaande wand twee tweede zijranden heeft die op afstand van elkaar gelegen zijn in de hoofdrichting, waarbij de bodemrand en de zijranden gelegen zijn aan de naar het eerste bakdeel gelegen zijde van het tweede bakdeel, -waarbij de eerste bodemrand en de eerste ziranden enerzijds en de tweede boderand en de tweede zijranden anderzijds tussen zich een opneemruimte kunnen bepalen voor de damwand, -waarbij de middelen voor het afdichten van de eerste en tweede bakdelen tegen respectievelijk de ene zijde en de andere, tegengestelde zijde van de damwand, gelegen zijn ter plaatse van de bodemranden en eerste en tweede zijranden voor afdichting tegen de damwand, waarbij, bij voorkeur, de afdichtingsmiddelen door bediening uitzetbare afdichtingen omvatten,
4 Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, omvattend middelen voor het naar elkaar toe en van elkaar af verplaatsen van het eerste bakdeel en het tweede bakdeel tussen een open plaatsingsstand en een relatief gesloten werkstand.
5. Inrichting volgens conclusie 1, 2, 3 of 4, omvattend middelen voor het in de werkstand tussen beide bakdelen klemmen van de damwand.
6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de opstaande wanden een opstaande langswand en twee aan de einden van de langswand gelegen eindwanden waarop de zijranden zijn gelegen vormen.
7. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij in de werkstand het tweede bakdeel een kleinere breedte heeft dan het eerste bakdeel.
8. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de bodems van beide bakdelen op gelijke hoogte gelegen zijn en/of waarbij de beide bakdelen een gelijke lengte hebben.
9. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij elk bakdeel open is aan de naar het andere bakdeel gekeerde zijde daarvan.
10. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het eerste bakdeel en/of het tweede bakdeel ten opzichte van het gestel verplaatsbaar is door rotatie om een horizontale hartlijn welke parallel aan de hoofdrichting is en hoger ligt dan genoemde wanden van het betreffende bakdeel..
11. Inrichting volgens conclusie 10, waarbij beide bakdelen elk een eigen horizontale rotatiehartlijn op het gestel hebben.
12. Inrichting volgens conclusie 11, waarbij de beide rotatiehartlijnen op gelijke hoogte liggen.
13. Inrichting volgens conclusie 11 of 12, waarbij de beide rotatiehartlijnen op gelijke horizontale afstand liggen van een denkbeeldig verticaal vlak dat zich uitstrekt tussen de naar elkaar gekeerde zijranden in de werkstand, in het bijzonder midden tussen die zijranden.
14. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, wanneer afhankelijk van conclusie 3 of 4, waarbij de verplaatsingsmiddelen aangebracht zijn aan de einden van de bakdelen.
15. Inrichting volgens conclusie 14, en volgens conclusie 10, waarbij de verplaatsingsmiddelen een cilinder omvatten die boven de rotatiehartlijn werkzaam is.
16. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, wanneer afhankelijk van conclusie 10, waarbij het gestel een horizontaal balkenraamwerk omvat, met langsbalken en dwarsbalken, waarbij de dwarsbalken boven de eindwanden gelegen zijn, waarbij het eerste en/of tweede bakdeel door scharnieren draaibaar verbonden is met de dwarsbalk, waarbij de scharnieren op beide dwarsbalken in lijn liggen volgens de rotatiehartlijn.
17. Inrichting volgens conclusie 16, waarbij de bakdelen aan de einden een staander omvatten, die ter plaatse van de scharnieren verbonden zijn met de dwarsbalken, waarbij de staanders zich tot boven het raamwerk uitstrekken en op het boven het raamwerk gelegen gedeelte van de staanders paarsgewijs met elkaar verbonden zijn door de verplaatsingsmiddelen.
18. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de middelen voor het op een gewenste werkhoogte op de damwand houden van de bakdelen middelen voor bevestiging van hijsmiddelen, zoals hijsogen, omvatten.
19. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de middelen voor het op een gewenste werkhoogte op de damwand houden van de bakdelen steunmiddelen omvatten voor ondersteuning van de inrichting op de damwand.
20. Inrichting volgens conclusie 19, waarbij de steunmiddelen één of meer steunen omvatten, bij voorkeur nabij de einden van de inrichting.
21. Inrichting volgens conclusie 20, waarbij de één of meer steunen bevestigd zijn op het gestel, in het bijzonder op voornoemd raamwerk.
22. Inrichting volgens conclusie 20 of 21, waarbij het gestel voorzien is van middelen voor het verticaal verplaatsen van de steun ten opzichte van het eerste bakdeel en/of het tweede bakdeel.
23. Inrichting volgens conclusie 22, waarbij de steunverplaatsingsmiddelen spanmiddelen omvatten.
24 Inrichting volgens conclusie 23, waarbij het eerste en/of het tweede bakdeel ter plaatse van de steun voorzien is van een opwaarts gerichte aanslag.
25. Inrichting volgens conclusie 24, waarbij nabij elke eind van een het bakdeel een dergelijke aanslag voorzien is.
26. Werkwijze voor het verrichten van werkzaamheden aan een damwand, waarbij de damwand aan weerzijden in het water staat, waarbij a) een inrichting volgens één der voorgaande conclusies geplaatst wordt met beide bakdelen aan weerszijden van de damwand, zodanig dat de bodem van het eerste bakdeel en het tweede bakdeel onder de waterspiegel en de bovenranden van de opstaande wanden boven de waterspiegel gelegen zijn, b) het eerste bakdeel en het tweede bakdeel tegen de respectieve zijden van de damwand worden afgedicht; Cc) water uit de bakvormige ruimten gevormd door het eerste bakdeel en de damwand en het tweede bakdeel en de damwand wordt verwijderd, d) een persoon plaatsneemt in een bakvormige ruimte en e) de persoon met een gereedschap de damwand bewerkt over een eerste damwandtraject gelegen binnen het eerste bakdeel en/of het tweede bakdeel.
27. Werkwijze volgens conclusie 26, waarbij daarna de persoon de bakvormige ruimte verlaat, men water toelaat tot de bakvormige ruimte om de bakdelen uit aangrijping met de damwand worden gebracht, de inrichting langs de damwand wordt verplaatst naar een positie voor een tweede damwandtraject dat aansluit aan het eerste damwandtraject, en de stappen a-e worden herhaald voor het behandelen van dat damwandtraject.
28. Werkwijze volgens conclusie 27, herhaald voor achtereenvolgens derde, vierde, et cetera op elkaar aansluitende dwamwandtrajecten.
29. Werkwijze volgens conclusie 26, 27 of 28, waarbij de werkzaamheden omvatten het aftoppen van de damwand, in het bijzonder het aftoppen van de damwand op een niveau beneden de waterspiegel.
30. Werkwijze volgens één der conclusies 26-29, waarbij aan althans éen zijde van de damwand een gording wordt bevestigd, bij voorkeur aan beide zijden.
31. Werkwijze volgens één der conclusies 26-30, waarbij voorafgaande aan stap c) de bakdelen aan weerszijden tegen de damwand worden geklemd.
32. Werkwijze volgens één der conclusies 26-31, waarbij de bakdelen voordat het water verwijderd wordt in ondersteuning met de damwand worden gebracht.
33. Werkwijze volgens conclusie 32, waarbij de bakdelen aan de beide einden in ondersteuning met de damwand worden gebracht.
34. Werkwijze volgens conclusie 32 of 33, waarbij gebruik gemaakt wordt van een inrichting volgens één der conclusies 19-25.
35. Werkwijze volgens conclusie 34 en volgens conclusie 30, waarbij gebruik gemaakt wordt van een inrichting volgens conclusie 24 of 25, waarbij een steun in aangrijping met de bovenzijde van een gording wordt gebracht en de steunverplaatsingsmiddelen worden geactiveerd om de bakdelen ten opzichte van de steun omhoog te trekken totdat de aanslag tegen de onderzijde van de gording komt.
36. Werkwijze volgens conclusie 35, waarbij gebruik gemaakt wordt van een inrichting met aan elk eind een steun voor op de damwand, waarbij een steun die in werkrichting aan de nalopende zijde is gelegen op de gording wordt gezeten een steun die in werkrichting aan de voorlopende zijde is gelegen op de bestaande damwand wordt gezet.
37. Werkwijze volgens conclusie 31 en volgens conclusie 35 of 36, waarbij voorafgaande aan de bediening van de steun voor de gording de bakdelen verticaal langs de damwand schuifbaar worden gehouden en na het tegen de onderzijde van de gording trekken van de aanslag de klemming verhoogd wordt.
38. Werkwijze volgens conclusie 31 en volgens één der conclusies 26- 37, waarbij de afdichtingsmiddelen door bediening uitzetbare afdichtingen omvatten, waarbij na het klemmen van de klemdelen tegen de damwand de afdichtingen geactiveerd worden en daarna het water verwijderd wordt.
39. Samenstel van een inrichting volgens één der conclusies 1-26 en een kraanwerktuig met een kraanarm, waarbij hijsmiddelen voorzien zijn voor het ophangen van de inrichting aan de kraanarm.
40. Inrichting voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.
41. Werkwijze omvattend een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende stappen.
-0-0-0-0-0-0-0-0-
NL2027956A 2021-04-13 2021-04-13 Werkinrichting NL2027956B1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2027956A NL2027956B1 (nl) 2021-04-13 2021-04-13 Werkinrichting

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2027956A NL2027956B1 (nl) 2021-04-13 2021-04-13 Werkinrichting

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2027956B1 true NL2027956B1 (nl) 2022-10-24

Family

ID=76708377

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2027956A NL2027956B1 (nl) 2021-04-13 2021-04-13 Werkinrichting

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL2027956B1 (nl)

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO1999010232A1 (en) * 1997-08-21 1999-03-04 Russell James Eathorne Pylon servicing apparatus
KR20050118635A (ko) * 2004-06-14 2005-12-19 주식회사 한국항만기술단 단락자석을 이용한 수밀장치로 수면하에서 건조상태에서작업하는 방법
KR20060019076A (ko) * 2004-08-26 2006-03-03 곽승규 수중 구조물 작업용 케이슨
US20130294835A1 (en) * 2012-05-04 2013-11-07 Belbridge Bvba Mobile dry setting element and installation, process for using same and use thereof
KR20150081648A (ko) * 2014-01-06 2015-07-15 전세준 수중 구조물 유지보수를 위한 건식 케이슨

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO1999010232A1 (en) * 1997-08-21 1999-03-04 Russell James Eathorne Pylon servicing apparatus
KR20050118635A (ko) * 2004-06-14 2005-12-19 주식회사 한국항만기술단 단락자석을 이용한 수밀장치로 수면하에서 건조상태에서작업하는 방법
KR20060019076A (ko) * 2004-08-26 2006-03-03 곽승규 수중 구조물 작업용 케이슨
US20130294835A1 (en) * 2012-05-04 2013-11-07 Belbridge Bvba Mobile dry setting element and installation, process for using same and use thereof
KR20150081648A (ko) * 2014-01-06 2015-07-15 전세준 수중 구조물 유지보수를 위한 건식 케이슨

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL2027956B1 (nl) Werkinrichting
NL8802431A (nl) Werkwijze en inrichting voor het ten opzichte van een onderwaterbodem verplaatsen van een jacket van een kunstmatig eiland.
EP3178993A1 (en) System and method for forming a temporary water-retaining structure
CN109736260B (zh) U型码头及施工安装方法
EP0677477B1 (en) Grab
CN104884709B (zh) 切割式挖掘船
GB2148204A (en) Dredger
US4360291A (en) Subsea foundation
NL8800664A (nl) Werkwijze en inrichting voor het vervaardigen van een waterbouwkundige constructie, zoals een pijler, steiger en dergelijke.
US3771677A (en) Material handling apparatus
NL1001731C2 (nl) Werkwijze voor het onttrekken van een vloeistof aan een mengsel.
JP3884028B2 (ja) 平底幅広浚渫用グラブバケット
KR100710526B1 (ko) 해안 사장의 침식제어용 그물 방파제
NL1020674C2 (nl) Inrichting en werkwijze voor het aan land brengen of vlot brengen van een drijflichaam.
NL2011779C2 (nl) Werkwijze voor het behandelen van een paal, alsmede werkwijze daarvoor.
NL2028026B1 (nl) Stuw
BE1011822A3 (nl) Inrichting voor het in een te consolideren en te draineren slibmassa aanbrengen van een horizontaal net van draineerbuizen.
BE1025057A1 (nl) Steunstructuur voor een offshore windturbine en ballasthouder daarvoor
JP5815908B1 (ja) グラブバケット
NL2014809B1 (nl) Werkwijze voor het renoveren van een beschoeiing, en een beschoeiing, omvattende een eerste en een tweede beschoeiingsplaat.
NL2026773B1 (en) A facing for separating a body of soil from a body of water to prevent erosion of the body of soil, and a facing replacing method
US988136A (en) Method of and means for raising or repairing vessels.
SK1612015U1 (sk) Zariadenie na vykonávanie vertikálnej a horizontálnej prepravy veľmi ťažkých telies a spôsob vertikálnej a horizontálnej prepravy
NL2012905B1 (nl) Inrichting voor onderhoud van palen in open water.
KR20100122835A (ko) 오탁 방지용 덮개 부착 버킷