NL2023740B1 - Werkwijze en inrichting voor het telen van paddenstoelen, houder, substraatpakket en inrichting voor toepassing bij een dergelijke werkwijze en lasinrichting en werkwijze voor het lassen van folie - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het telen van paddenstoelen, houder, substraatpakket en inrichting voor toepassing bij een dergelijke werkwijze en lasinrichting en werkwijze voor het lassen van folie Download PDF

Info

Publication number
NL2023740B1
NL2023740B1 NL2023740A NL2023740A NL2023740B1 NL 2023740 B1 NL2023740 B1 NL 2023740B1 NL 2023740 A NL2023740 A NL 2023740A NL 2023740 A NL2023740 A NL 2023740A NL 2023740 B1 NL2023740 B1 NL 2023740B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
substrate
substrate package
welding
upright
package
Prior art date
Application number
NL2023740A
Other languages
English (en)
Inventor
Antonius Peter Maria Koopmans Johannes
Original Assignee
Holding J Koopmans B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Holding J Koopmans B V filed Critical Holding J Koopmans B V
Priority to NL2023740A priority Critical patent/NL2023740B1/nl
Priority to PCT/NL2020/050536 priority patent/WO2021040527A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2023740B1 publication Critical patent/NL2023740B1/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01GHORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
    • A01G18/00Cultivation of mushrooms
    • A01G18/60Cultivation rooms; Equipment therefor
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01GHORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
    • A01G18/00Cultivation of mushrooms
    • A01G18/60Cultivation rooms; Equipment therefor
    • A01G18/64Cultivation containers; Lids therefor
    • A01G18/66Cultivation bags

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Mycology (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Mushroom Cultivation (AREA)

Abstract

U | T T R E K S E L De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het telen van paddenstoelen, omvattende de stappen van a) het samenstellen van een substraatpakket in de vorm heeft van een kolom met een centrale schacht, en een staander die zich door de schacht uitstrekt; b) het in een teeltruimte plaatsen van het substraatpakket; en c) het laten plaatshebben van een teeltproces en het tijdens dit proces oogsten van paddenstoelen, waarbij bij stap a) het substraatpakket wordt samengesteld op een houder gevormd door een draagorgaan met een draagvlak voor het substraatpakket, en de dragerstaander, die is verbonden met en zich haaks uitstrekt ten opzichte van het draagvlak; en waarbij de werkwijze verder de stap omvat van: het, ten minste tijdens stap c), meten en/of sturen van de luchtstroming door de centrale schacht.

Description

Korte aanduiding: Werkwijze en inrichting voor het telen van paddenstoelen, houder, substraatpakket en inrichting voor toepassing bij een dergelijke werkwijze en lasinrichting en werkwijze voor het lassen van folie Beschrijving De onderhavige uitvinding heeft volgens een eerste aspect betrekking op een werkwijze voor het telen van paddenstoelen, omvattende de stappen van: a) het samenstellen van een substraatpakket omvattende een hoeveelheid met mycelium verrijkt substraat en een het substraat begrenzende omhulling van dampdoorlatend folie, waarbij het substraatpakket in hoofdzaak de vorm heeft van een kolom, zoals een cilinder, met een centrale holle schacht, waardoorheen zich een staander uitstrekt; b) het in een teeltruimte plaatsen van het substraatpakket met de staander; en ¢) het laten plaatshebben van een proces van het doorgroeien van het mycelium en het doen groeien van paddenstoelen aan de buitenomtrek, door de omhulling heen, of althans door een in de omhulling aangebrachte opening heen, van het substraatpakket en het tijdens dit proces oogsten van paddenstoelen. Overigens zei hier vermeld, dat het niet noodzakelijk is dat het substraatpakket gedurende stap c) in éen ruimte blijfi. Het substraatpakket kan in stap ¢) binnen een ruimte, maar ook tussen ruimtes, worden verplaatst. Het substraatpakket kan bijvoorbeeld worden verplaaist van een ruimte voor doorgroei naar een ruimte waar de teelt plaatsheeft.
Een dergelijke werkwijze is bekend waarbij in een zak van folie een staander in de vorm van een pijpje wordt gestoken, waarna de zak wordt gevuld met met mycelium verrijkt substraat. Alternatief wordt de zak gevuld, waarna het pijpje in het substraatpakket wordt gestoken. Een mengvorm is ook mogelijk. Het aldus ontstane substraatpakket, inclusief de staander wordt op een soort steekkar die een gat voor het opnemen van de staander in het draagplateau heeft, geladen en naar een teeltruimte getransporteerd. De teeltruimte heeft een vloer met boringen die geschikt zijn om een staander in te plaatsen. In de teeltruimte heeft de daadwerkelijke groei/productie van paddenstoelen plaats. Wanneer de teler van mening is dat het substraat dusdanig is verarmd dat het substraatpakket vervangen dient te worden, wordt het substraatpakket weer met een steekkar uit de teeltruimte verwijderd.
De hierboven beschreven werkwijze geniet een aantal voordelen ten opzichte van paddenstoelenteelt op teeltbedden, bekend van de champignonteelt,
welke werkwijze met name geschikt is voor massaproductie en welke werkwijze grote investeringen in de leeltruimte en machinerie vereist. De hierboven beschreven werkwijze geniet ook voordelen ten opzichte van paddenstoelenteelt in flessen, welke werkwijze veelal in Azië wordt toegepast en die zeer kapitaalintensief is, zowel wat betreft ruimte als apparatuur, voor de handling en opslag van de flessen en het uit de flessen oogsten van paddenstoelen. Zo zijn zowel het beddensysteem als het flessensysteem geschikt voor efficiënte massaproductie van paddenstoelen. Kortom, het bedden- en flessensysteem zijn slechts efficiënt bij grootschalige kweek, maar minder geschikt voor productie van paddenstoelen op kleinere schaal.
De werkwijze volgens de onderhavige uitvinding is gebaseerd op productie van paddenstoelen op zakken en pakketten met substraat in velerlei vormen en afmetingen, waarin geen standaard is te vinden. Een nadeel bij relatief kleine substraatpakketien, is dat zij veel handlingkosten met zich meebrengen. Een nadeel bij relatief grote substraatpakketien is dat het substraat vanuit de kern warm wordt door broei en groei van mycelium en uitgroei van vruchtlichamen, en dat het klimaat in de kern van dergelijke zakken en pakketten met substraat moeilijk of niet beheersbaar is. . De schacht in het kolomvormige substraatpakket uit de inleiding zorgt voor een betere luchtstroom, door het substraat en een gelijkmatiger temperatuur in het substraat. Wanneer warm gas, bijvoorbeeld lucht, door de schacht stroomt, ontstaat een schoorsteeneffect. Hoe warmer het gas in de schacht, hoe harder de gasstroom en hoe beter de door de trek veroorzaakte koeling. Door de trek wordt immers warme lucht uit de kern van het substraat onttrokken. Kortom, de schacht maakt klimaatbeheersing voor het substraatpakket vanuit de kern mogelijk, in plaats van klimaatbeheersing door middel van uitwisseling van lucht doorheen het buitenoppervlak, De in de inleiding beschreven werkwijze is eenvoudig schaalbaar en maakt efficiënt gebruik van ruimte. Een substraatpakket, vaak ongeveer twee meter hoog en met een doorsnede van ongeveer 40 cm, heeft een relatief groot groeioppervlak en wanneer het groeioppervlak een cirkelvormige doorsnede heeft krijgen de vruchtlichamen van paddenstoelen steeds meer ruimte naarmate de steel verder uit het substraat groeit en de omtrek van de vruchtlichamen toeneemt. Dat helpt de groeiomstandigheden te verbeteren en beschadiging van paddenstoelen tijdens de groei en bij het oogsten tegen te gaan. Opgemerkt wordt dat, hoewel voor het substraatpakket een kolom- en met name cilindervormige doorsnede de voorkeur geniet, andere vormen tevens tot de mogelijkheden behoren om tot eenzelfde voordelige oogstwijze te kunnen komen. Gedacht kan worden aan doorsneden bestaande uit, in plaats van een cirkelvorm, een polygonale vorm, zoals een zes-, acht-, tien- of twaalfhoek, een ovale vorm en varianten hiervan. Gebleken is dat deze bekende werkwijze echter erg arbeidsintensief is en de groei van paddenstoelen over de omtrek en de hoogte van het substraatpakket gevormd uit los gestort substraat vanwege de ongecontroleerde hoeveelheid substraat bij het in de zak storten vaak weinig uniform is. Hetzelfde geldt overigens voor de kwaliteitsverschillen tussen verschillende zakken substraat.
Een verbeterde vorm van de beschreven werkwijze is bekend, waarmee op meer efficiënte wijze paddenstoelen kunnen worden gekweekt dan met de uit de inleiding bekende werkwijze doordat bij stap a) het substraatpakket wordt samengesteld op een houder gevormd door een draagorgaan met een draagvlak voor het substraatpakket, en de staander, die is verbonden met en zich in een hoek, bijvoorbeeld haaks, uitstrekt ten opzichte van het draagvlak, en die bij voorkeur rechtop staat. Het heeft de voorkeur dat het substraatpakket gedurende de stappen a) tot en met ¢) met de houder verbonden blijft, maar het is denkbaar dat de staander tijdens of tussen stappen van de werkwijze al dan niet tijdelijk uit het substraatpakket wordt verwijderd.
Doordat een houder met een draagorgaan en een zich in een hoek ten opzichte daarvan uitstrekkende en daarmee verbonden staander wordt verschaft strekt de staander zich steeds in een hoek, bijvoorbeeld verticaal, althans wanneer het draagvlak horizontaal wordt gehouden, uit. Het is dus niet nodig om de staander, zoals bij de bekende werkwijze, steeds ongeveer verticaal uit te richten wanneer de zak met substraat wordt gevuld. Verder hoeft de houder niet, zoals de staander uit de bekende werkwijze, in in de vloer of een andere ondergrond aangebrachte gaten te worden gezet. Het draagorgaan, mits aan de onderzijde enigszins vlak en parallel aan het draagvlak, maakt het mogelijk het substraatpakket op een willekeurige plaats op een ondergrond af te zetten.
De onderhavige uitvinding beoogt nu een verbetering te verschaffen van de bovenstaande bekende werkwijzen.
Volgens een eerste aspect van de onderhavige uitvinding omvat de werkwijze het tijdens slap c) het actief beïnvloeden van in het substraatpakket heersende substraatcondities. Door in de betreffende condities actief in te grijpen,
bijvoorbeeld door de temperatuur en de relatieve vochtigheid in het substraat actief te beïnvloeden, kunnen de betreffende condities worden geoptimaliseerd voor een goede broei en groei van mycelium en uitgroei van vruchtlichamen is het doel van de onderhavige uitvinding bereikt.
Bij een voorkeursuitvoeringsvorm volgens de onderhavige uitvinding omvat de werkwijze het, ten minste tijdens stap c), meten en/of sturen van een fluidumstroming door de centrale holle schacht. Het fluïdum is meestal lucht, bij voorkeur met de ruimtelijke omgeving van het substraat pakket. Maar het fluïdum kan ook een gas of vloeistof zijn, waartoe de staander op een gas- of vloeistoftoevoer is aangesloten. Hiertoe zijn bij voorkeur fluidumstuurmiddelen voorzien, die de stroom fluïdum door de centrale holle schacht van het substraatpakket meten en/of gestuurd beïnvloeden. Deze fluidumstuurmiddelen kunnen sensoren, zoals een temperatuursensor of een vochtsensor, stroming bevorderende middelen, zoals een ventilator, en stroming beperkende middelen, zoals een afsluitende kap voor de schacht omvatten. De uitvinder van de onderhavige werkwijze heeft onderkend dat de schacht van het substraatpakket de mogelijkheid verschaft om het klimaat (luchtvochtigheid, temperatuur) in het substraatpakket actief te beïnvloeden, of althans in belangrijke mate te reguleren. Door de schacht kan gas bijvoorbeeld lucht opstijgen. Aangezien in het substraat althans ten minste tijdens stap c) broei en myceliumgroei en daardoor warmte ontstaat, kan in de schacht het reeds beschreven schoorsteeneffect optreden vanwege verwarmd lucht die bij een luchtdoorlatende schachtwand uit het substraat in de schacht opstijgt en die bij een lucht ondoorlatende wand via geleiding door de schachtwand indirect door lucht uit het substraat wordt verwarmd. Fluïdumstuurmiddelen kunnen het schoorsteeneffect stimuleren of belemmeren, afhankelijk van de situatie waarin warmte idealiter wordt afgevoerd, respectievelijk waarin warmte bij voorkeur niet wordt afgevoerd. Met de onderhavige uitvinding wordt een werkwijze verschaft voor het koelen van het substraat, maar bij een bepaalde teeltfase en/of bij bepaalde omstandigheden kan het gewenst zijn de temperatuur van het substraatpakket te verwarmen. Ook verwarmen valt onder de term ‘controleren” van het klimaat in het substraatpakket.
De temperatuur - en/of vochtsensoren kunnen zich voor een indirecte meting in de centrale holle schacht bevinden, maar een directe meting van temperatuur en of vocht via een sensor in het substraat zelf is ook denkbaar. Hiermee kan de fluïdumstroming door de schacht tijdens het kweekproces worden gemeten en/of gericht worden bijgestuurd om de temperatuur en/of de vochtigheidsgraad in het substraat te optimaliseren. De optimale fluidumstroming kan in de loop van het kweekproces variëren. De term “tijdens” dient in dit document, tenzij daar waar de term expliciet anders is gedefinieerd ruim te worden opgevat en omvat zowel 5 “gedurende een gehele stap” als “gedurende slechts een deel van een stap”.
De onderhavige uitvinding verschaft hiertoe volgens een tweede aspect een houder geschikt voor toepassing bij het eerste aspect van de onderhavige uitvinding waarbij de houder is gevormd door een draagorgaan met een draagvlak voor een substraatpakket, en een staander, die is verbonden met en zich in een hoek, bijvoorbeeld haaks uitstrekt ten opzichte van het draagvlak en daarbij bij voorkeur rechtopstaand is georiënteerd, en waarbij de staander een holle staander omvat, en waarbij de houder is voorzien van fluidumstuurmiddelen, die zijn ingericht voor het actief beïnvloeden van in het subsiraaipakket heersende substraatcondities. Hierbij wordt opgemerkt dat de positie van de fluidumstuurmiddelen in of aan de houder mede afhankelijk is van de functie van het betreffende fluïdumstuurmiddel. Zo kunnen via de houder diverse fluïdumstuurmiddelen in de schacht worden aangebracht waarbij de gradiënt van een relevante parameter (zoals bijvoorbeeld luchtvochtigheid en temperatuur) in de schacht beter inzichtelijk kan worden gemaakt om vervolgens de stroom fluïdum door delen van de holle schacht van het substraatpakket meer specifiek gestuurd te beïnvloeden. Denkbaar is bijvoorbeeld om bij de in- en uitstroomopeningen van de holle schacht fluïdumstuurmiddelen, zoals bijvoorbeeld temperatuursensoren, te voorzien. Nadrukkelijk is hier vermeld dat de termen “staander” en “kolom” een verticale oriëntatie lijken te suggereren. Dit is echter niet meer dan een voorkeursoriëntatie, maar een kolom hoeft niet rechtop te staan, zeker niet gedurende het gehele proces.
In een alternatieve of aanvullende uitvoeringsvorm, verschaft de uitvinding een systeem ingericht teneinde ten minste tijdens stap c) het klimaat in het substraatpakket te controleren, of althans in belangrijke mate te reguleren, door middel van het meten en/of gestuurd beïnvloeden van de stroom fluidum door de holle schacht. Het systeem omvat hiertoe bij voorkeur fluidumstuurmiddelen ingericht voor samenwerking met de houder volgens de onderhavige uitvinding. Bij voorkeur staan de fluïdumstuurmiddelen, bijvoorbeeld één of meerdere ventilatoren, in vloeiende verbinding met de holle schacht van één of meerdere houders.
Doordat de staander een vaste, bij voorkeur verticale, oriëntatie heeft ten opzichte van het daarmee verbonden draagorgaan, en aldus is samengesteld tot een stabiele houder, leent de houder met het substraatpakket dat daaromheen wordt en later is gevormd, zich veel meer dan de bekende zak met afzonderlijke staander voor machinale manipulatie tijdens het teeltproces, en daarmee uiteindelijk ook voor automatiseringsstappen. Aldus verschaffen de houder en de werkwijze volgens het eerste respectievelijk tweede aspect van de uitvinding elk voor zich en vooral in combinatie de mogelijkheid voor efficiëntieverbetering ten opzichte van het bekende systeem, zoals hiernavolgend nader wordt toegelicht, en is de beoogde doelstelling bereikt.
Bij voorkeur wordt een staander gebruikt die is vervaardigd van warmtegeleidend materiaal, bij voorkeur metaal. Warmtegeleidend materiaal is geschikt om overtollige warmte vanuit de kern van het substraat naar het inwendige van de staander over te brengen of althans te geleiden, van waar de warmte in de schacht door een fluidumstroom naar boven uit het substraatpakket kan worden afgevoerd. Bij verwarmen van het substraat wordt dan warmte door de schacht toegevoerd en door de warmtegeleidende wand in het substraat geleid. Metalen zijn in het algemeen prima warmtegeleiders en verschaffen bovendien de nodige sterkte, hetgeen bijdraagt aan de duurzaamheid van een houder.
Bij voorkeur wordt een holle staander gebruikt, die is voorzien van een lucht- en vocht ondoorlatende wand. In een holle staander kan eenvoudig een schoorsteeneffect worden bereikt, waardoor overtollige warmte en eventueel overtollig vocht snel uit het substraatpakket kan worden afgevoerd. Een lucht- en/of vocht doorlatende wand van de houder vereenvoudigt transport van lucht en /of warmte vanuit het substraatpakket in de holle staander. Echter, gebleken is dat met een staander met een wand die geen lucht doorlaat, echter wel warmte geleidt, nog betere resultaten kunnen worden bereikt. Warmte vanuit het substraatpakket wordt dan door de wand van de staander geleid, waarbij zich in de holle staander bevindend fluïdum opwarmt en opstijgt. Vocht dat in de luchtstroom richting staander wordt geleid, condenseert tegen de buitenwand van de staander en loopt via de staander naar beneden weg.
Voor een goede ondersteuning door de staander van het substraat heeft het de voorkeur dat het substraat op de staander aansluit. Het is echter ook mogelijk dat de schacht van het substraatpakket een grotere doorsnede heeft dan de doorsnede van de staander, waarbij lucht en of vocht zich makkelijker langs de buitenwand van de staander omhoog, respectievelijk omlaag, kunnen verplaatsen. Bovendien bestaat het risico dat bij een slechte aansluiting van het substraat op de wand van de staander, zich nabij de staander verzamelde lucht een isolerende werking heeft, die het effect van de uitvinding kan verminderen.
Voor een goede afvoer van overtollige warmte en vocht omvat de houder aan de bovenzijde en bij voorkeur tevens aan de onderzijde een in de holte of schacht van het substraatpakket uitmondende en met de omgeving communicerende fluidumdoorvoeropening.
Het is voordelig wanneer ten minste één sensor is voorzien, bijvoorbeeld een temperatuursensor en/of een vochtsensor, en de temperatuur en/of de fluidumvochtigheid van door of uit de schacht van het substraatpakket stromend fluïdum, of de vochtigheid in het substraatpakket zelf, door de ten minste ene sensor wordt gemeten. Op deze wijze kan een beeld worden verkregen van de in het substraatpakket heersende subsiraaicondities. Deze terugkoppeling kan aanleiding zijn om de omgevingsomstandigheden actief te beïnvloeden of kan een indicatie zijn van de groeisnelheid van mycelium of paddenstoelen.
De paddenstoelenproductie kan verder worden geoptimaliseerd wanneer een besturing is voorzien, die de fluidumstroom door de holte van het substraatpakket stuurt. Dat kan bij voorkeur op basis van door de ten minste ene sensor teruggekoppelde waarde van temperatuur en/of luchtvochtigheid.
De schacht, of althans de staander die zich door de schacht uitstrekt, is optioneel afsluitbaar door een afsluitmiddel en kan tijdens de teeltfase zijn of worden afgesloten. Wanneer de schacht, bijvoorbeeld aan de bovenzijde, is afgesloten wordt het schoorsteeneffect geblokkeerd. Hierdoor wordt het substraatpakket minder gekoeld en ontvochtigd en is de temperatuur in het substraatpakket hoger dan wanneer de schacht volledig is geopend. In deze fase van het kweekproces komt dat de ontwikkeling van de vruchtlichamen ten goede. Wanneer de schacht aan de onderzijde is gesloten treedt nog enigszins een schoorsteenefiect op, maar in mindere mate dan bij een aan volledig geopende schacht. Een afgesloten staander kan bijvoorbeeld eveneens worden gebruikt om die te vullen met een warm medium, bijvoorbeeld water, om het substraat te verwarmen.
Het substraatpakket wordt bij voorkeur samengesteld doordat de houder bij stap a) van beneden in een kolomvormige, zoals een cilindervormige, mal wordt geleid en de mal vervolgens van bovenaf wordt gevuld met substraat, dat bij voorkeur met een vijzel wordt verdicht. Het is daarbij mogelijk de staander tijdens het samenstellen van het substraatpakket zakt, of dat de mal tijdens het samenstellen van het substraatpakket omhoog wordt gebracht. Door de voorspelbare oriëntatie van de houder en het gebruik van een mal kan het substraatpakket efficiënt en met vaste afmetingen worden samengesteld. Uniformiteit vergroot de voorspelbaarheid en daarmee ook de stuurbaarheid van de paddenstoelenproductie.
Bij het samenstellen van het subsiraatpakket wordt het substraatpakket naar beneden bewogen en bij het verlaten van de mal wordt bij voorkeur een buisfolie om het substraatpakket aangebracht. Het buisfolie houdt het substraat aldus bij elkaar en het substraatpakket in vorm.
Indien bij het samenstellen van het substraatpakket vijzeldrukbesturingsmiddelen zijn voorzien die de druk die de vijzel op het substraat uitoefent sturen, is het bovendien mogelijk de samenstelling, zoals de mate van verdichting van het substraat in het substraatpakket over de hoogte van het substraatpakket te reguleren, bij voorkeur uniform te maken. Dit is niet alleen gunstig voor een gelijkmatige groei van paddenstoelen groei, maar ook voor de luchtstroom door het substraatpakket. De vijzeldrukbesturingsmiddelen die de druk die de vijzel op het substraat uitoefent stuurt verschaffen bovendien de mogelijkheid om de uniformiteit van de verschillende substraatpakketten te vergroten.
Bij de werkwijze worden volgens een derde aspect van de uitvinding bij het samenstellen van het substraatpakket een afstandmeetinrichting en een gewicht- of krachtmeetinrichting verschaft, waarbij de afstandmeetinrichting tijdens het samenstellen van het substraatpakket direct of indirect en continu of discontinu de momentane hoogte van het substraatpakket meet en waarbij de gewicht- of krachimeetmiddelen tijdens het samenstellen van het substraatpakket en corresponderend met de afstandmeetinrichting het momentaan gewicht, respectievelijk de momentane kracht die op het draagorgaan wordt uitgeoefend meten, en waarbij de resultaten van de beide metingen naar een aansturing van de vijzel worden teruggekoppeld, teneinde de vijzel aan te sturen voor het samenstellen van een substraatpakket met een in hoofdzaak uniforme dichtheid van het substraat over de hoogte van het substraatpakket. Deze uniforme dichtheid heeft als voordeel dat het klimaat binnen het substraat, althans in de hoogterichting van het substraat (parallel aan de langsas) constanter is dan bij een minder uniforme verdeling. Immers, op plaatsen waar de dichtheid hoger is, is minder ruimte voor doorstroming met lucht en zal naar verwachting meer warmte worden gegenereerd, althans een hogere temperatuur heersen, dan op plaatsen waar de dichtheid lager is.
Volgens een vierde aspect heeft de onderhavige uitvinding betrekking op een substraatpakket, omvattende een hoeveelheid met mycelium verrijkt substraat en een het substraat begrenzende omhulling van dampdoorlatend folie, waarbij het substraatpakket in hoofdzaak de vorm heeft van een kolom, zoals een cilinder, met een centrale holle schacht, en een staander die zich door de schacht uitstrekt. Zoals besproken is een substraatpakket bekend, bestaande uit een zak van luchtdoorlatend folie, gevuld met substraat en een zich daardoorheen uitstrekkende staander. De nadelen van een dergelijk substraatpakket zijn hierboven in relatie tot het eerste aspect van de uitvinding reeds besproken.
De onderhavige uitvinding beoogt volgens het vierde aspect een substraatpakket te verschaffen, waarmee op efficiëntere wijze het proces van paddenstoelenkweek kan worden uitgevoerd. Dit wordt volgens de uitvinding bereikt, door een substraat dat is gedragen door een draagorgaan van een houder gevormd door het draagorgaan met een draagvlak voor het substraatpakket, en waarbij de staander is verbonden met en zich haaks uitstrekt ten opzichte van het draagvlak. De voordelen van een dergelijk substraatpakket corresponderen met de in relatie tot het eerste aspect van de uitvinding besproken voordelen.
Bij een de voorkeur genietende uitvoeringsvorm volgens het vierde aspect van de onderhavige uitvinding correspondeert de buitenomtrek van de staander althans ten minste in hoofdzaak met de diameter van de centrale holle schacht. Dat wil zeggen, de buitenomtrek van de staander sluit aan op de wand van de centrale holle schacht die zich door het substraatpakket heen uitstrekt.
De staander volgens de onderhavige uitvinding is bij voorkeur hol, zodat een fluidumstroom door de staander mogelijk is, waarbij warmie-uitwisseling tussen het substraat en de fluidumstroom door de schacht doorheen de wand van de holle staander mogelijk is. De holle staander verschaft de mogelijkheid tijdens de paddenstoelenproductie in het substraatpakket een klimaatbeheersing door middel van een in de schacht opstijgende fluidumstroom op te wekken.
Indien de houder aan de bovenzijde en bij voorkeur aan de onderzijde een in de holte van het substraalpakket uitmondende, met de omgeving communicerende fluïdumdoorvoeropening omvat, bevordert dat de doorstroming van fluïdum door de schacht en daarmee door het substraat.
Het heeft de voorkeur dat het dampdoorlatend folie is vervaardigd van een geperforeerde kunststof, bij voorkeur biologisch afbreekbare kunststof. Het kunststof kan, nadat het om het substraat is aangebracht, worden ingesneden om ruimte te creëren voor uit het substraat groeiende paddenstoelen. Het geperforeerde folie kan dienen voor de uitwisseling van gas, bijvoorbeeld lucht tussen het substraat en de omgeving. Overigens zijn de perforaties in het kunststof bij voorkeur zo klein, dat het kunststof folie als een soort filter functioneert, waardoor concurrentschimmels buiten het substraat worden gehouden.
Een subsiraatpakket dat die bij de paddenstoelenproductie volgens de onderhavige werkwijze wordt samengesteld heeft typisch een hoogte van 2 meter en een doorsnede van 40 cm. De schacht heeft een doorsnede van 10 cm. De uitvinding kan echter prima worden toegepast op substraatpakketien met andere afmetingen, bijvoorbeeld waarbij het substraatpakket een hoogte heeft die is gelegen tussen 100 en 250 cm, bij voorkeur tussen 150 en 225 cm, een buitendoorsnede heeft die is gelegen in het bereik van 25 tot 60 cm, bij voorkeur tussen 30 en 50 cm en de schacht een doorsnede heeft die is gelegen in het bereik van 3 tot 20 cm, bij voorkeur van 5 tot 15 cm.
Verder heeft een cilindervorm om verschillende redenen de voorkeur. Een dergelijke vorm heeft als gevolg dat de dikte van het substraatpakket, gemeten vanuit de as of de schacht, uniform is. Maar de uitvinding kan ook worden uitgevoerd met substraatpakketten met een afwijkende dwarsdoorsnedevorm zoals reeds hierboven beschreven.
Volgens een vijfde aspect heeft de onderhavige uitvinding betrekking op een samenstelinrichting voor het samenstellen van een substraatpakket, de inrichting omvattende een gestel, een verticale kolomvormige mal die aan het gestel is gehouden, een vijzel, bijvoorbeeld in de vorm van een holle schroef, een houdertransporteur ingericht voor het transporteren van houders voor substraatpakketien tot onder de mal, een substraatpakkettransporteur ingericht voor het na samenstelling van een substraalpakket afvoeren van de houder met het substraatpakket van onder de mal, waarbij de houdertransporteur en de mal zodanig zijn opgesteld dat tussen de houdertransporteur en de mal voldoende ruimte is om de houders te laten passeren, een lift voor het vanaf de houdertransporteur in de mal omhoog bewegen en omlaag bewegen van een houder, en een substraattransporteur voor het naar boven de mal aanvoeren en in de mal brengen van het substraat. De samenstelinrichting omvat bij voorkeur een besturingsinrichting die de beweging van de houder voor en na het samenstellen en de beweging en het gewicht van de vijzel te sturen, De houdertransporteur en de substraattransporteur kunnen delen zijn van een integrale houder-en-substraat-transporteur, waarbij de houder bijvoorbeeld van de transporteur kan worden genomen voor het samenstellen van een substraatpakket, en na het samenstellen op dezelfde transporteur kan worden geplaatst voor het verder transporteren van de houder met substraat.
Bij voorkeur omvat de samenstelinrichting een gewicht- of krachtmeetinrichting die tijdens het samenstellen van het substraatpakket het momentaan gewicht, respectievelijk de momentane kracht die op het draagorgaan wordt uitgeoefend meet, Het resultaat van de meting kan worden gebruikt voor het aansturen van de druk van de vijzel tijdens het samenstellen van het substraatpakket.
De samenstelinrichting omvat bij voorkeur een afstandmeetinrichting die tijdens. het samenstellen van het substraatpakket direct of indirect en continu of discontinu de momentane hoogte van het substraatpakket meet. Ook de resultaten van de afstandmeetinrichting kunnen worden gebruikt voor de instelling van het samenstelproces, bij voorbeeld de druk van de vijzel.
Bij voorkeur omvat de samenstelinrichting een buisfolie-inrichting waarmee bij toepassing een buisfolie wordt gecreëerd die als omhulling dient van een substraatpakket dat tijdens het samenstellen van het substraatpakket wordt samengesteld. Bij voorkeur omvat of werkt de buisfolie-inrichting samen met een verder in dit document beschreven en in de conclusies gedefinieerde lasinrichting.
De onderhavige uitvinding heeft verder betrekking op het tot een buisfolie sealen van een vlakfolie. Een bekende werkwijze hiervoor maakt gebruik van sealbalken. Het folie wordt bij de bekende werkwijze intermitterend toegevoerd, dat wil zeggen over een bepaalde afstand toegevoerd. De afstand correspondeert met de lengte van een sealbalk. Vervolgens wordt de toevoer gestopt en door middel van de sealbalk van vlakfolie in buisfolie getransformeerd. Deze cyclus herhaalt zich.
In de verpakkingsindustrie zijn lasinrichtingen en —werkwijzen bekend voor het tot een buisfolie lassen van een vlakfolie. Er wordt een langgestrekte vlakfolie naar een vulinrichting toegevoerd. Dat geschiedt stapsgewijs, waarbij het folie steeds over een afstand die correspondeert met de hoogte van een te vormen verpakking wordt getransporteerd, waarna het transport tijdelijk wordt onderbroken, dat wil zeggen, de toevoer van folie wordt stopgezet. Het folie wordt daarbij voorafgaand aan het tot een buisfolie lassen zodanig gevouwen, dat de twee zijranden in contact met elkaar komen, bijvoorbeeld elkaar overlappen. Het gevouwen folie passeert twee tegenover elkaar gelegen lasbalken waarvan de lengte in hoofdzaak correspondeert met de lengte (hoogte) van een te vormen verpakking, en tijdens de onderbreking van het transport worden de zich in contact met elkaar bevindende zijranden van het folie door de lasbalken aan elkaar gelast. In de regel wordt tegelijkertijd ook een dubbele dwarslas over de breedte van het folie aangebracht. De onderste dwarslas sluit de buisfolie aan de bovenzijde van een in een eerdere stap gevulde verpakking af en de bovenste dwarslas vormt de gesloten onderzijde van een in een volgende stap te vullen verpakking. Het buisfolie wordt vervolgens weer over een afstand die correspondeert met de lengte van een verpakking verder getransporteerd, waarbij de zojuist gevormde buis met aan elkaar gelaste zij- en onderkant met een te verpakken product wordt gevuld. Bij de volgende lasstap wordt de bovenzijde van de verpakking dichtgelast.
Een dergelijke lasinrichting en —werkwijze worden toegepast voor het verpakken van relatief kleine hoeveelheden product dat goed, dat wil zeggen, gelijkmatig gedoseerd, wordt aangevoerd. De inrichting en werkwijze worden gebruikt voor het met hoge snelheid verpakken van voedingsmiddelen, zoals snoep of diervoeding. Voor het vervaardigen van relatief lange verpakkingen, dat wil zeggen, verpakkingen waarbij tijdens productie over een relatief grote afstand een langslas dient te worden aangebracht, is de inrichting en werkwijze echter minder geschikt. Met de lengte van een verpakking wordt in dit document bedoeld, de afstand in de langsrichting van het folie. Er zijn bij relatief lange verpakkingen relatief lange lasbalken nodig, waarbij het juist oriënteren van het folie tussen de lasbalken met toenemende lengte van de lasbalken meer dan recht evenredig toeneemt. Ook is de werkwijze minder geschikt wanneer de toevoer van te verpakken product niet constant is, in de zin dat de tijdsperiode tussen twee onderbrekingen van de toevoer van folie en het lassen van het folie afhankelijk is van de toevoersnelheid van te verpakken materiaal varieert.
De onderhavige uitvinding beoogt volgens een zesde aspect een werkwijze te verschaffen die beter dan de bekende werkwijze geschikt is voor het vervaardigen van relatief lange verpakkingen, en/of die in het bijzonder geschikt is voor het aanbrengen van een las in afhankelijkheid van de toevoersnelheid van het folie, met name een lange ononderbroken las.
Als gevolg waarvan te lassen een vlakfolie het laselement met variërende snelheid passeert.
Dit doel wordt volgens de onderhavige uitvinding bereikt door een werkwijze, waarbij het mogelijk is dat een laselement in hoofdzaak continu met het te lassen folie in contact staat en waarbij het laselement het folie bij het passeren van het laselement door het folie aan elkaar last.
Hierdoor kan een ononderbroken las over een grote afstand worden aangebracht.
Voor het aanpassen aan de variërende snelheid is bij voorkeur een snelheidssensor voorzien voor het waarnemen van de transportsnelheid.
Dit kan direct of indirect gebeuren en de snelheidssensor hoeft aldus niet vast met de lasinrichting te zijn verbonden.
Verder zijn middelen voorzien die geschikt zijn om de warmtetoevoer naar het laselement te variëren in afhankelijkheid van de waargenomen transportsnelheid van het folie.
Zodoende wordt de temperatuur, in gebruik, aangepast aan de tijdsduur gedurende welke het folie bij het passeren van het laselement in contact is met het laselement voor het aanbrengen van een betrouwbare las.
Voorstelbaar is dat een hogere temperatuur benodigd is in geval de contactduur van het folie met het laselement wordt verkort en vice versa.
De temperatuur wordt zodoende geregeld op basis van vertragingen en versnellingen in de transportsnelheid van het folie.
Het moge duidelijk zijn dat in plaats van één vlakfolie ook twee vlakfolies kunnen worden toegevoerd, waarbij de beide vlakfolies aan weerszijden door middel van laselementen aan elkaar worden gelast.
Het is ook mogelijk drie of meer vlakfolies van hetzelfde materiaal of van verschillende materialen aan elkaar te lassen.
Bij een voorkeursuitvoeringsvorm volgens de uitvinding wordt het folie met variërende snelheid toegevoerd, waarbij de toevoersnelheid van het folie wordt gemeten en de verwarming, en aldus de temperatuur, van het laselement in afhankelijkheid van de toevoersnelheid wordt gestuurd.
Aldus kan de snelheid van het lassen afhankelijk worden gemaakt van een eerdere, of latere stap in een proces.
Het laselement is bij voorkeur een warme gestuurde rol die over het te lassen folie afloopt.
Er is dan een tegenloopvlak voorzien, waarbij het folie tussen de warme rol en het tegenloopvlak beweegt.
Optioneel wordt de toevoer van het folie onderbroken voor het aanbrengen van een dwarslas, die door middel een haaks op de langsrichting van het folie georiënteerde dwarsbalk kan worden aangebracht.
Alternatief is het mogelijk dat de toevoer van het folie niet wordt onderbroken en wordt de dwarse lasbalk tijdens het aanbrengen van de dwarslas met de momentane toevoersnelheid van het folie met het folie meebewogen.
De onderhavige uitvinding heeft volgens een zevende aspect betrekking op een lasinrichting voor het aan elkaar lassen van zich met elkaar in contact bevindende folies.
Uit Internationale octrooiaanvraag WO 2012/055414 Al is een lasinrichting bekend waarbij een wals met een cilindrisch oppervlak om een as roteert. Middelen drukken het contacterend deel van twee aan elkaar te lassen lagen materiaal tegen het oppervlak van de wals. Transportmiddelen transporteren het te lassen materiaal met een constante snelheid langs de wals. Op de wals is aan de omtrek een lasoppervlak voorzien, dat lokaal wordt verwarmd tot een temperatuur nabij de smelttemperatuur van het te lassen materiaal. De warmteoverdracht naar het lasoppervlak kan snel worden onderbroken, en het lasoppervlak afgekoeld, zodat het lasopperviak met het te lassen materiaal in contact kan blijven wanneer het transport wordt onderbroken. Aldus wordt voorkomen dat materiaal dat tijdens onderbreking van het transport, dus stilstaand, in contact blijft met het lasoppervlak kan smelten.
De onderhavige uitvinding beoogt volgens het zevende aspect een lasinrichting te verschaffen die beter dan de bekende lasinrichting geschikt is voor het uit vlakfolie vervaardigen van relatief lange verpakkingen waarbij de toevoereenheid van het te lassen folie varieert of althans kan variëren. Dit doel wordt volgens de onderhavige uitvinding bereikt door een lasinrichting voor het aan elkaar lassen van dampdoorlatende zich in contact met elkaar bevindende, bij voorbeeld elkaar overlappende, delen van vlakfolie, en omvattende: -een lasrol voorzien van een laselement over het loopvlak, dat over althans ten minste in hoofdzaak de gehele omtrek van de lasrol is voorzien van een laselement, - een tegenover het loopvlak van de lasrol gelegen tegenloopvlak, - besturingsmiddelen voor het besturen van de verwarming van het laselement - een toevoerinrichting die bij toepassing een langgestrekte vlakfolie naar de lasinrichting toevoert, waarbij twee zijranden van het folie zich in contact met elkaar bevindend tussen het loopvlak van de lasrol en het tegenloopvlak worden gevoerd, - een snelheidssensor geschikt voor het meten van de toevoersnelheid van het folie, en
- aandrijfmiddelen die de lasrol aandrijven in afhankelijkheid van de toevoersnelheid van het folie, waarbij de lasinrichting is uitgevoerd teneinde op basis van resultaten van de snelheidssensor de temperatuur van het laselement in te stellen teneinde twee zich in contact met elkaar bevindende delen en tussen het loopvlak en het tegenloopvlak passerende delen vlakfolie aan elkaar te lassen.
Voordelen van een dergelijke lasinrichting zijn hierboven reeds genoemd. Door de toevoersnelheid van het vlakfolie te meten kan de temperatuur van het laselement worden aangepast aan de momentane toevoersnelheid. Het heeft de voorkeur dat de inrichting koelmiddelen, of althans een toevoerinrichting voor koelmiddelen omvat, ingericht teneinde indien gewenst het laselement, bij voorkeur snel, te koelen.
De koelmiddelen kunnen bij een relatief snelle tot abrupte vertraging van de transportsnelheid worden gebruikt om de temperatuur van het laselement, eventueel ook van het loopvlak snel te verlagen om doorsmelten van het folie bij dergelijke situaties te voorkomen. Soms koelt een koelelement niet snel genoeg uit zichzelf af wanneer de verwarming van het laselement wordt onderbroken. Ook kan zo worden voorkomen dat bij een hoge toevoersnelheid het folie niet betrouwbaar, of zelfs helemaal niet, aan elkaar wordt gelast.
Bij een de voorkeur genietende uitvoeringsvorm van de uitvinding omvat de lasinrichting door de besturingsinrichting stuurbare koelmiddelen waarmee het laselement actief koelbaar is. De koelmiddelen maken het mogelijk het laselement bij een snelle verlaging van de toevoersnelheid snel af te koelen, om aldus een doorsmelten van het folie te voorkomen.
Een eenvoudige uitvoering hiervoor voorziet dat de koelmiddelen zich door de lasrol naar het loopvlak uitstrekkende fluidumkanalen omvatten, waardoorheen een koelfluidum naar het loopvlak kan worden geleid. Wanneer bovendien kanalen zijn voorzien voor het afvoeren van koelfluidum dat is gebruikt voor het afkoelen van het laselement is een snelle doorstroming van de lasrol met koelfluidum mogelijk. In afhankelijkheid van de toevoersnelheid van het folie en de temperatuur van het laselement kan koelmiddel naar het koelelement worden geleid. in een toevoerkanaal voor koelfluidum kunnen isolatiemiddelen zijn voorzien, om tijdens toevoer van koelfluidum warmtewisseling met (het toevoerkanaal in) de lasrol te voorkomen. Dit verbetert de stuurbaarheid van het koelproces.
Bij voorkeur omvat het laselement een om het loopvlak van de fasrol geslagen lasdraad, waarbij bij voorkeur de lastdraad twee uiteinden heeft die met een spanningsbron zijn verbonden. Aldus kan op eenvoudige wijze, bijvoorbeeld door middel van sleepcontacten, een lasdraad worden verwarmd.
Wanneer een sensor geschikt voor het meten van de toevoersnelheid van het folie is voorzien, of communicatief is verbonden met de besturingsmiddelen, kan de temperatuur van het laselement in afhankelijkheid van een door de betreffende toevoersnelheidssensor worden in- of bijgesteld. De toevoersnelheid van het folie kan direct worden gemeten, maar ook indirect, bijvoorbeeld door de snelheid van de lasrol die door het passerend folie wordt aangedreven, Het heeft de voorkeur, dat de lasinrichting is voorzien van, of communicatief is verbonden met een sensor geschikt voor het meten van de actuele temperatuur van het koelelement. Een door de temperatuursensor geregistreerde temperatuur kan aan de besturingsmiddelen worden teruggekoppeld en door de besturingsmiddelen worden gebruikt voor het in- of bijstellen van de temperatuur van het laselement. Eventueel kan het resultaat van een door de temperatuursensor uitgevoerde meting worden bijgesteld om te toevoersnelheid van het folie, en eventueel een toevoer van in de samen te stellen verpakking te storten materiaal aan te passen. Bijvoorbeeld als door omstandigheden de temperatuur van het laselement niet voldoende hoog is, kan ter voorkoming van vorming van slechte lassen de betreffende snelheid worden gedrukt.
Om het risico van een onbeoogde hechting van folie aan de lasrol en/of het tegenloopvlak te voorkomen heeft het de voorkeur dat antikleefmateriaal is voorzien aan het loopvlak, respectievelijk het tegenloopvlak.
De inrichting is bij voorkeur geschikt voor toepassing in een verpakkingsmachine waarmee uit een vlakfolie verpakkingen worden vervaardigd en de verpakkingen tijdens het vervaardigen ervan worden gevuld met een in een gedeeltelijk gevormde verpakking te storten of te brengen product. Bij bekende inrichtingen heeft een gedeeltelijk gevormde verpakking een voorpaneel, een achierpaneel, een gelaste bodem, een gevouwen zijrand en een volledig gelaste zijrand (of twee gevouwen zijranden en een volledig gelaste naad aan het achterpaneel of alternatief twee gelaste zijranden). Bij de onderhavige uitvinding kan de lasnaad tijdens het vullen van de verpakking worden gemaakt.
De inrichting is verder bij voorkeur geschikt voor toepassing in de werkwijze en/of het systeem voor het telen van paddenstoelen zoals hierboven beschreven.
De uitvinding zal hierna worden toegelicht aan de hand van de bijgevoegde tekening, waarin: Fig. 1 een perspectivische weergave is van een houder volgens de onderhavige uitvinding; Fig. 2 een perspectivische weergave is van een substraatpakket volgens de onderhavige uitvinding; Fig. 3 een perspectivische weergave is van een systeem voor het samenstellen van een substraatpakket volgens de onderhavige uitvinding; en Fig. 4 een lasrol toont van een lasinrichting volgens de onderhavige uitvinding Figuur 1 geeft een houder 1 weer volgens de onderhavige uitvinding waarbij de houder 1 een draagorgaan 2 omvat met een draagvlak 3 voor het dragen van een substraatpakket (niet afgebeeld}, en een staander 4, die is verbonden met en zich haaks uitstrekt ten opzichte van het draagvlak 3. De staander 4 is in dit uitvoeringsvoorbeeld uitgevoerd als een holle staander. Het draagorgaan 2 is zodanig ontworpen dat het draagvlak 3 en daarmee een onderste uiteinde van de holle staander 4 op enige afstand A is gelegen van een ondergrond waarop de houder 1 wordt of is geplaatst. Deze afstand A is zodanig gekozen dat aanzuiging van lucht (weergegeven in figuur 1 met pijlen P1) als koelmedium of fluïdum middels de door het draagorgaan 2 gecreëerde tussenruimte 6 naar het onderste uiteinde van de holle staander 4 mogelijk wordt gemaakt. De door de holle staander 4 aangezogen lucht wordt vervolgens door de holle staander 4 (en derhalve staander 4) geleid om via het bovenste uiteinde 8 van de holle staander 4 de houder te verlaten.
Hoewel niet afgebeeld in figuur 1 kan de staander 4 voorzien zijn van openingen, bijvoorbeeld in de wand van de holle staander 4, om de temperatuur en vochtigheid van het door de houder 1 te dragen substraatpakket (niet afgebeeld in figuur 1) beter te kunnen reguleren. Een dichte wand heeft echter de voorkeur. Regulatie van de temperatuur en vochtigheid van het door de houder 1 te dragen substraatpakket wordt in ieder geval gereguleerd met behulp van de fluidumstuurmiddelen volgens de onderhavige uitvinding. Een dergelijk fluidumstuurmiddel, bijvoorbeeld luchtstuurmiddel is bij voorkeur in de vorm van een deksel 9 getoond nabij het bovenuiteinde van de holle staander 4. Nabij de onderzijde van de staander 4 is een plug 7 getoond, waarmee de onderzijde van de holle staander 4 kan worden afgesloten.
Deksel 9 is voorzien voor het kunnen af- of ontsluiten van het bovenste uiteinde 8 van de holle staander 4 om zodoende de aanzuigende werking van lucht te remmen of te bevorderen.
Aan het bovenuiteinde 8 van de holle staander bevinden zich een schematisch getoonde temperatuursensor 12 en een vochtsensor 13, die bij toepassing de temperatuur, respectievelijk het vochtgehalte, meten van de fluidumstroom die de sensoren 12, 13 passeert.
Het deksel 9 heeft een vorm waarvan het centraal deel 9b aansluit op de vorm van het bovenuiteinde 8 van de holle staander 4, om welk centraal deel 9b zich een flens 9a uitstrekt.
Het centraal deel 9b sluit bij toepassing de holle binnenkant van de holle staander 4 af, terwijl de flens 9a een eventuele speling tussen de holle staander 4 en de door de binnenwand van het substraatmateriaal (niet getoond in figuur 1) gevormde schacht 5 afsluit.
Wanneer het deksel 9 op een substraatpakket is aangebracht blokkeert, of althans belemmert, het deksel 9 een luchtstroom door de schacht, zowel door de holle staander 4 als door de eventuele ruimte tussen substraat en staander 4. Figuur 2 geeft een substraatpakket 10 volgens de onderhavige uitvinding weer.
De houder 1 uit figuur 1 is hierin deels herkenbaar waarbij de holle staander 4 (en dus ook de centrale schacht, d.w.z. de centrale holle ruimte in het substraatmateriaal 11 waardoorheen de holle staander 4 zich uitstrekt} volledig wordt omringd, respectievelijk wordt begrensd, door substraatmateriaal 11. In dit uitvoeringsvoorbeeld sluit het substraatmateriaal 11 nauw aan op de holle staander 4, waardoor het ontstaan van een luchtstroom tussen de schacht 5 en de holle staander 4 zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Het substraatmateriaal 11 heeft in figuur 2 een de vorm van een cilinder, echter andere uitvoeringsvormen zijn tevens denkbaar.
Het substraatmateriaal is omwikkeld met een niet ingetekende gas doorlatende folie.
Bij toepassing van een substraatpakket, dat wil zeggen tijdens het doorgroeien van het mycelium en tijdens de groei van paddenstoelen treedt er in het substraatmateriaal 11 warmteontwikkeling op, waardoor de temperatuur in het substraatmateriaal 11 stijgt.
Dat leidt er toe dat lucht in de schacht 5 van het substraatmateriaal 11, dat wil zeggen in de holle staander 4 en/of tussen het substraatmateriaal 11 en de staander 4 door onttrekking van warmte uit het substraatmateriaal 11 opwarmt ten opzichte van de lucht in de omgeving.
Bij gebruik van lucht als fluïdum, zoals in dit uitvoeringsvoorbeeld, stijgt de warmere lucht op en daalt de luchtdruk in de schacht 5. Hierdoor wordt lucht van onder de schacht 5 in de schacht 5 getrokken, en ook de aangetrokken lucht zal in de schacht verwarmen. De trek die aldus wordt gegenereerd en hier wordt aangeduid met pijlen P1, P2 kan kunstmatig worden gestimuleerd of afgeremd door middel van luchtstuurmiddelen, die de passieve temperatuursensor 12 en/of de vochtsensor 13 kunnen omvatten. Temperatuur- en of vochtsensoren kunnen alternatief of additioneel op gedefinieerde posities in het substraatmateriaal 11 zijn opgenomen. In een dergelijk geval kunnen de temperatuur en de vochtigheid in het substraatmateriaal 11 direct worden gemeten, in plaats van indirect op basis van een luchtstroom door de holle staander 4. Het meten van temperatuur en vochtgehalte, het verzenden van informatie naar een (op afstand gelegen) besturingsinrichting en het aansturen van actieve luchtstuurmiddelen, zoals bijvoorbeeld een ventilator, is op zich algemeen bekend en zal niet in detail in dit document worden beschreven.
De meetresullaten van de temperatuur- 12 en vochisensoren 13 kunnen naar een (niet getoonde) besturingsinrichting worden verzonden en daar worden verwerkt. Op basis van de meetresultaten kunnen, al dan niet door de besturingsinrichting, maatregelen worden genomen om de fluidumstroom door de schacht 5 te beïnvloeden. Dat kan door middel van actieve luchtstuurmiddelen, zoals een (niet getoonde) ventilator die lucht in de schacht blaast of juist boven aan de schacht lucht uit de schat trekt, of een stop zoals deksel 9 aan de bovenzijde of plug 7 aan de onderzijde van de holle staander 5 die een dergelijke luchtstroom belemmert of zelfs blokkeert.
Figuur 3 geeft een systeem 20 weer voor het samenstellen van een substraatpakket 10 volgens de onderhavige uitvinding. Het systeem 20 zoals afgebeeld in figuur 3 heeft reeds een substraatpakket 10 gevormd, dat op een houdertransporteur 21, zoals rails, is geplaatst.
Het systeem 20 omvat een inrichting 22 voor het samenstellen van een substraatpakket 10 omvattende een gestel 23, een verticale kolomvormige holle mal 24 die met het gestel 23 verbonden is en voor een duidelijke toelichting in figuur 3 deels opengewerkt is getoond. In figuur 3 is de mal 24 in gefixeerde positie bevestigd met het gestel 23. Denkbaar is het tevens om de mal 24 heen en weer (bij voorkeur in verticale richting) beweegbaar bevestigd te laten zijn met het gestel 23.
De inrichting 22 omvat verder een vijzel 25 in de vorm van door middel van een tandwieloverbrenging 39 een holle schroef die zich in de mal 24 bevindt.
Door de holte wordt het substraatmateriaal 11 toegevoerd, dat door de onderzijde 25a van de schroef wordt aangedrukt wanneer de schroef roteert.
Opgemerkt wordt dat de mal 24 zodanig geplaatst is dat de houdertransporteur 21 is ingericht voor het transporteren van houders 1 voor substraatpakketien 10 tot onder de mal 24, en het na samenstelling van een substraatpakket 10 afvoeren van het substraatpakket 10 van onder de mal 24. De inrichting 22 van figuur 3 omvat verder een lift 26 voor het vanaf de houdertransporteur 21 in de mal 24 langs het gestel 23 omhoog en omlaag bewegen van een houder 1. Daarnaast is de inrichting 22 verder voorzien van een substraattransporteur 27 voor het naar een trechter 28 boven de mal 24 aanvoeren en in de mal 24 storten van tot substraatraatpakket te vormen substraatmateriaal 11. Aan de lift 26 waarop het substraatpakket afsteunt is een weegsensor 38 voorzien, die het gewicht meet van het zich vormend substraatpakket tijdens het vullen.
Verder is een samengestelde afstandssensor 29a, 29b voorzien, waarmee de positie van het draagvlak 3 bij 29b van een houder 1ten opzichte van een referentiepositie bij 29a wordt bepaald.
Deze afstand neemt tijdens het samenstellen van een substraatpakket toe.
Op basis van de meetresultaten van enerzijds de door de meetsensor gemeten afstand en anderzijds het door de weegsensor gemeten gewicht kan worden afgeleid of tijdens het samenstellen van een substraatpakket een homogene vulling, ofwel verdichting, van het substraatpakket wordt gehandhaafd.
Aan het gestel 23 is een lasinrichting 30 bevestigd die hierna onder verwijzing naar figuur 4 nader in detail wordt beschreven.
Op twee al dan niet in rotatie aangedreven cilinders 41a, 41b is een rol 42 kunststof folie geplaatst.
Het folie dient om een substraatpakket 10 dat door de inrichting wordt samengesteld te omhullen, zodat het subsiraatpakket 10a bijeen wordt gehouden.
Hierna zal de werking van het systeem 20 worden toegelicht.
Wanneer de inrichting 22 een samengesteld substraatpakket 10 op de houdertransporteur 21 heeft afgezet wordt het afgevoerd naar een procesruimte voor verdere broei en groeì van mycelium, respectievelijk paddenstoelen.
Vervolgens wordt door de houdertransporteur 21 een lege houder 1 naar de lift 26 gebracht en door de fift 26 omhoog gebracht tot het draagvlak 3 van het draagorgaan 2 contact maakt met, of zich althans dicht bevindt bij het onderste uiteinde van de mal 24. De lift 26 kan daarbij met draagbeugels die de houders 1 bij het verticaal verplaatsen van de houders 1 dragen de rails van de houdertransporteur passeren door verticale sleuven (niet getoond) die daartoe in de houdertransporteur 21 zijn voorzien en een baan voor de draagbeugels vrij houden. Hoewel de mal hier opengewerkt is getoond, is de wand van de mal 24 rondom doorlopend. Daarna wordt substraatmateriaal via substraattransporteur 27 aangevoerd en in de trechter 39 gestort. Het substraatmateriaal valk vanuit de trechter door het transportgedeelte van de schroefvormige vijzel 25 op het draagvlak 3 van de houder 1. Door de schroefvormige vijzel 25 met tandwieloverbrenging 39 roterend aan te drijven drukt de onderzijde 25a van de vijzel het substraatmateriaal aan. Tegelijkertijd wordt de lift 26 naar omlaag bewogen. Het gewicht van het op het draagvlak verzameld substraatmateriaal en de druk van de vijzel wordt door de weegsensor waargenomen. De positie van het draagvlak 3 van de houder 1 De niet getoonde besturingsinrichting is geprogrammeerd om de beweging van de lift 26 aan te sturen op basis van de gegevens van de afstandssensoren 29a, 29b, en de weegsensor 38, met als doel een zo uniform mogelijke dichtheid van het substraat 11 in het substraatpakket 10 dat wordt samengesteld.
Met het omlaag bewegen van de lift wordt ook een buisfolie om het substraatpakket 10 aangebracht. Het naar omlaag bewegen van het vlakfolie en de lift 26 wordt door de besturingsinrichting gesynchroniseerd. Aldus wordt het folie aan het uiteinde voorbij de lasinrichting 30 naar beneden getrokken tot voorbij het onderuiteinde van de mal 24 en bij toepassing tot voorbij het draagvlak 3 van de houder 1, zodat tijdens en na het samenstellen van het substraatpakket geen of zo weinig mogelijk substraat 11 aan de onderzijde kan weglekken. Alternatief wordt het vlakfolie door middel van wrijving door het loopvlak 33 (zie figuur 4) aangetrokken en van de rol vlakfolie 42 afgewikkeld. Het folie wikkelt af van de rol vlakfolie 42 en wordt naar de mal 24 geleid om zich om de mal 24 te slaan. Beide zijkanten van het vlakfolie worden met elkaar in overlappende toestand gebracht (alternatief kunnen ze met de kopse zijden met elkaar in contact worden gebracht) en langs de lasinrichting 30 geleid. De lasinrichting 30 last de zijkanten van het vlakfolie aan elkaar en aldus wordt een buisfolie gevormd, die om het substraatpakket wordt aangebracht waar het substraatpakket dat wordt gevormd samen met de houder 1 de mal 24 verlaat. Vervolgens wordt het substraatpakket 10 op de houdertransporteur geplaatst en worden de bovenstaande stappen met de volgende houder 1 herhaald.
Figuur 4 geeft een deel van lasinrichting 30 voor toepassing bij de onderhavige uitvinding weer, en toont een lasrol 31 met en laselement 32 dat over het loopvlak 33 van de lasrol 31 is geslagen. Voor de voeding van het laselement 32 zijn koolborstels 34 voorzien. Naast het laselement 32 zijn aan het loopvlak twee isolatiezones 35 voorzien die het laselement 32 isoleren van de rest van het loopvlak
33. Nog verder naar buiten zijn over het loopvlak 33 aan weerszijden koelgaten 36 voorzien, die via een koelkanaal 37 via een holle as 43 verbonden met een geïntegreerd koelmediumreservoir 40 dat is voorzien van een luchttoevoer 41. Door de holle as 43 loopt ook de voor de besturing benodigde bedrading.
De lasrol 31 wordt in rotatie aangedreven door middel van een tandwieloverbrenging 42 die in verbinding staat met een besturingsinrichting, zoals hiernavolgend nog is beschreven, en waarbij een via aandrijfmotor 44 aangedreven tandwiel 42a een rotatiebeweging op de holle as 43 overbrengt via een met de holle as 43 verbonden tandwiel 42b. De holle as 43 wordt door twee lagerblokken 44 gelagerd. Voor een goede positionering van de lasrol 31 zijn stelringen 45 aan een van de lagerblokken 44 voorzien.
Bij toepassing worden tussen het loopvlak 33 van de lasrol 31 en een tegenloopvlak (hier niet getoond) twee of meer lagen folie geleid. Het tegenloopvlak kan op verschillende manieren worden vormgegeven. Van belang is dat het tijdens het sealen een tegendruk verschaft aan de lasrol 31 en dat er tijdens het lassen geen of minimaal warmte door het tegenloopvlak weglekt. Hiertoe is in het uitvoeringsvoorbeeld een statisch kunststof oppervlak aan de buitenzijde van de mal 24 voorzien. Dit kan compact worden uitgevoerd, teneinde te voorkomen dat het tegenloopvlak een obstructie vormt voor de door het folie te vormen buis. Het passerend folie wordt door het laselement 32 verwarmd tot een gewenste temperatuur, waarbij de elkaar overlappende lagen folie aan elkaar smelten. Dit is op zich een bekende werkwijze. Met de lasinrichting volgens de onderhavige uitvinding kan de temperatuur van het laselement 32, of althans van warmte die aan het folie wordt overgebracht, snel worden beïnvloed. Enerzijds door het laselement 32 door middel van de koolborstels 34 en bedrading {snel) te verwarmen. Anderzijds door voor een snelle afkoeling koelmedium uit het reservoir 40 via de holle as 43 en het kanaal 37 naar de koelgaten 36 te leiden. Een sensor {niet getoond) meet de snelheid waarmee het te lassen folie de lasrol 31 passeert. De lasrol 31 wordt aangedreven door middel van de niet getoonde besturingsinrichting, zodanig dat het loopvlak 33 en daarmee ook het laselement 32 althans ten minste in hoofdzaak dezelfde snelheid heeft als het passerend folie. Wanneer de snelheid van het folie en het lasement 32 toeneemt wordt de temperatuur van het laselement 32 (indien gewenst} verhoogd. Neemt de toevoersnelheid van het te lassen folie daarentegen af, eventueel tot stilstand, dan wordt de temperatuur van het laselement 32 (indien gewenst} verlaagd en wordt het folie indien nodig gekoeld het koelmedium teneinde doorsmelten van het folie te voorkomen. Aldus kan het laselement 32 zowel snel opwarmen als snel afkoelen, waardoor de snelheid van het folie in veel grotere mate kan worden gevarieerd dan bij tot nu toe bekende lasinrichtingen voor folie.
De vakman op het gebied van folielassen kan op basis van het te lassen foliemateriaal en de snelheid van het folie de gewenste temperatuur bepalen, dat wil zeggen een temperatuur(bereik) waarbij de elkaar overlappende passerende lagen folie ‚met elkaar worden versmolten, maar waarbij het folie niet doorsmelt.
Een inrichting als in dit document beschreven kan ook voor andere doeleinden worden gebruikt dat voor het lassen van buisfolie voor kolommen compost .In feite geeft het producenten, bijvoorbeeld in de verpakkingsindustrie, de mogelijkheid om anders naar het verpakkingsproces te kijken. Wanneer een toevoer van te verpakken product oorspronkelijk onregelmatig is, dienden tot nu toe in de toevoerlijn maatregelen te worden genomen om de toevoer regelmatiger te maken.
Dergelijke maatregelen kunnen leiden tot verlies verpakkingscapaciteit of tot ongewenste buffers in de verpakkingslijn. Met de lasinrichting volgens de onderhavige uitvinding zijn dergelijke maatregelen niet noodzakelijk.
In de figuren en de beschrijving zijn slechts enkele uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding beschreven. Echter, vele op dit moment al dan niet voor de hand liggende varianten en aanpassingen zijn denkbaar binnen de beschermingsomvang van de onderhavige uitvinding die slechts wordt beperkt door de bijgevoegde conclusies.

Claims (27)

CONCLUSIES
1. Werkwijze voor het telen van paddenstoelen, omvattende de stappen van: a) het samenstellen van een substraatpakket omvattende een hoeveelheid met mycelium verrijkt substraat en een het substraat begrenzende omhulling van dampdoorlatend folie, waarbij het substraatpakket in hoofdzaak de vorm heeft van een kolom, zoals een cilinder, met een centrale schacht, en een staander die zich door de schacht uitstrekt; b) het in een teeltruimte plaatsen van het substraatpakket met de staander; en ¢) het laten plaatshebben van een proces van het doorgroeien van het mycelium en het doen groeien van paddenstoelen aan de buitenomtrek van het substraatpakket en het tijdens dit proces oogsten van paddenstoelen, waarbij: - bij stap a) het substraatpakket wordt samengesteld op een houder gevormd door een draagorgaan met een draagvlak voor het substraatpakket, en de staander, die is verbonden met en zich in een hoek, bij voorbeeld haaks, uitstrekt ten opzichte van het draagvlak; met het kenmerk dat de werkwijze verder de stap omvat van: - het tijdens stap c) actief beïnvloeden van in het substraatpakket heersende substraatcondities.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, omvattende de stap van het, ten minste tijdens stap c), meten en/of sturen van de fluidumstroming door de centrale schacht.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, waarbij de werkwijze verder de stap omvalt van: - het, ten minste tijdens stap c}), meten van de temperatuur en/of de vochtigheid van door of uit de centrale schacht stromend fluidum.
4. Werkwijze volgens conclusie 3, waarbij de werkwijze verder de stap omvat van: - het, op basis van door de gemeten waarde van de temperatuur en/of de luchtvochtigheid, sturen van de fluidumstroom door de centrale schacht.
5. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de werkwijze verder de stap omvat van:
- het, tijdens stap c), tot een minimum beperken van de door of uit de centrale schacht stromen van een fluïdum, bijvoorbeeld lucht, bij voorkeur middels het afsluiten van de centrale schacht.
6, Werkwijze volgens één of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de houder bij stap a) van beneden in een kolomvormige mal wordt geleid en de mal vervolgens van bovenaf wordt gevuld met substraat, dat bij voorkeur met een vijzel wordt verdicht.
7. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij een holle staander wordt gebruikt, en waarbij de stap of stappen van het meten, sturen en/of beperken van de fluidumstroom ten minste het meten, sturen en/of beperken van de fluidumstroom door de holle staander omvat.
8. Houder kennelijk bestemd voor gebruik in de werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de houder is gevormd door een draagorgaan met een draagvlak voor een substraatpakket, en een staander, die is verbonden met en zich in een hoek, bijvoorbeeld haaks, uitstrekt ten opzichte van het draagvlak, en waarbij de staander een holle staander omvat, met het kenmerk dat de houder is voorzien van fluïdumstuurmiddelen, ingericht voor het actief beïnvloeden van in het substraatpakket heersende substraatcondities.
9. Houder volgens conclusie 8, waarbij de staander is vervaardigd van warmtegeleidend materiaal, bij voorkeur metaal.
10. Houder volgens conclusie 8 of 9, waarbij de staander is voorzien van een lucht- en vocht ondoorlatende wand.
11. Houder volgens één van de conclusies 8-10, waarbij de houder aan de bovenzijde en bij voorkeur tevens aan de onderzijde een in de holle staander uitmondende fluïdumdoorvoeropening omvat.
12. Houder volgens één van de conclusies 8-11, waarbij ten minste één sensor is voorzien, en waarbij de temperatuur en/of de fluidumvochtigheid van door of uit de holle staander stromend fluïdum door de ten minste ene sensor wordt gemeten.
13. Houder volgens conclusie 12, waarbij een besturing is voorzien, die de fluidumstroom door de holle staander stuurt, bij voorkeur op basis van door de ten minste ene sensor teruggekoppelde waarde van temperatuur en/of luchtvochtigheid.
14. Houder volgens één van de conclusies 8-13, waarbij de holle staander, afsluitbaar is en tijdens de teeltfase is of wordt afgesloten.
15. Substraatpakket, omvattende een hoeveelheid met mycelium verrijkt substraat en een het substraat begrenzende omhulling van dampdoorlatend folie, waarbij het substraatpakket in hoofdzaak de vorm heeft van een kolom met een centrale schacht, en een staander die zich door de schacht uitstrekt, waarbij het substraat is gedragen door een draagorgaan van een houder gevormd door het draagorgaan met een draagvlak voor het subsiraatpakket, en waarbij de drager is verbonden met en zich in een hoek, bijvoorbeeld haaks, uitstrekt ten opzichte van het draagvlak.
16. Substraatpakket volgens conclusie 15, waarbij de staander hol is en bij voorkeur een lucht en vocht ondoorlatende wand heeft.
17. Substraatpakket volgens conclusie 15 of 16, waarbij de houder aan de bovenzijde en bij voorkeur aan de onderzijde een in de holte van het substraatpakket uitmondende fluidumdoorvoeropening omvat.
18. Substraatpakket volgens één van de conclusies 15-17, waarbij het dampdoorlatend folie is vervaardigd van een geperforeerde kunststof.
19. Substraatpakket volgens één of meer van de conclusies 15-18, waarbij de houder nauw is omsloten door het substraat.
20. Substraatpakket volgens één van de conclusies 15-19, waarbij het substraatpakket een hoogte heeft die is gelegen tussen 100 en 250 cm, bij voorkeur tussen 150 en 225 cm, een buitendoorsnede heeft die is gelegen in het bereik van 25 tot 60 cm, bij voorkeur tussen 30 en 50 cm en de schacht een doorsnede heeft die is gelegen in het bereik van 3 tot 20 cm, bij voorkeur van 5 tot 15 cm.
21. Samenstelinrichting voor het samenstellen van een substraatpakket volgens één van de conclusies 15-20 voor een werkwijze volgens één van de conclusies 1-6, de inrichting omvattende: - een gestel, - een verticale kolomvormige mal die aan het gestel is gehouden, - een vijzel, , - een houdertransporteur ingericht voor het transporteren van houders voor substraatpakketten tot onder de mal, - een substraatpakkettransporteur ingericht voor het na samenstelling van een substraatpakket afvoeren van de houder met het substraatpakket van onder de mal, - waarbij de houdertransporteur en de mal zodanig zijn opgesteld dat tussen de eerste transporteur en de mal voldoende ruimte is om de houders te laten passeren,
- een lift voor het vanaf de houdertransporteur in de mal omhoog bewegen en omlaag bewegen van een houder, en - een substraattransporteur voor het naar boven de mal aanvoeren van in de mal brengen van het substraat.
22. Inrichting volgens conclusie 21, omvattende een gewicht- of krachimeetinrichting die tijdens het samenstellen van het substraatpakket het momentaan gewicht, respectievelijk kracht die op het draagorgaan wordt uitgeoefend meet.
23. Inrichting volgens conclusie 21 of 22, omvattende een afstandmeetinrichting die tijdens. het samenstellen van het substraatpakket direct of indirect en continu of discontinu de momentane hoogte van het substraatpakket meet.
24. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 21 tot en met 23, omvattende een buisfolie-inrichting waarmee bij toepassing een buisfolie wordt gecreëerd die als omhulling dient van een substraatpakket die tijdens het samenstellen van het substraatpakket wordt samengesteld.
25. Lasinrichting voor het aan elkaar lassen van zich met elkaar in contact bevindende delen van vlakfolie, en omvattende: - een lasrol voorzien van een laselement over het loopvlak, waarbij het laselement zich over althans ten minste in hoofdzaak de gehele omtrek van de lasrol uitstrekt, -een tegenover het loopvlak van de lasrol gelegen tegenloopvlak, - besturingsmiddelen voor het verwarmen van het laselement - een toevoerinrichting die bij toepassing een langgestrekte vlakfolie naar de lasinrichting toevoert, waarbij twee zijranden van het folie met elkaar in contact, bijvoorbeeld elkaar overlappend, tussen het loopvlak van de lasrol en het tegenloopvlak worden gevoerd, - een snelheidssensor geschikt voor het meten van de toevoersnelheid van het folie, en - aandrijfmiddelen die de lasrol aandrijven in afhankelijkheid van de toevoersnelheid van het folie, waarbij de lasinrichting is uitgevoerd teneinde op basis van resultaten van de snelheidssensor de temperatuur van het laselement in te stellen teneinde twee zich met elkaar in contact bevindende en tussen het loopvlak en het tegenloopvlak passerende delen vlakfolie aan elkaar te lassen
286. Lasinrichting volgens conclusie 25, omvattende door de besturingsinrichting stuurbare koelmiddelen waarmee het laselement actief koelbaar is.
27. Lasinrichting volgens conclusie 26, waarbij de koelmiddelen zich door de lasrol naar het loopvlak uitstrekkende fluidumkanalen omvatten, waardoorheen een koelfluidum naar het loopvlak kan worden geleid.
-waarbij aan of nabij de lasinrichting een temperatuursensor geschikt voor het meten van de actuele temperatuur van het laselement aan het loopvlak is voorzien.
NL2023740A 2019-08-30 2019-08-30 Werkwijze en inrichting voor het telen van paddenstoelen, houder, substraatpakket en inrichting voor toepassing bij een dergelijke werkwijze en lasinrichting en werkwijze voor het lassen van folie NL2023740B1 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2023740A NL2023740B1 (nl) 2019-08-30 2019-08-30 Werkwijze en inrichting voor het telen van paddenstoelen, houder, substraatpakket en inrichting voor toepassing bij een dergelijke werkwijze en lasinrichting en werkwijze voor het lassen van folie
PCT/NL2020/050536 WO2021040527A1 (en) 2019-08-30 2020-08-31 Method and devices designed for the cultivation of mushrooms

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2023740A NL2023740B1 (nl) 2019-08-30 2019-08-30 Werkwijze en inrichting voor het telen van paddenstoelen, houder, substraatpakket en inrichting voor toepassing bij een dergelijke werkwijze en lasinrichting en werkwijze voor het lassen van folie

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2023740B1 true NL2023740B1 (nl) 2021-05-11

Family

ID=68425222

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2023740A NL2023740B1 (nl) 2019-08-30 2019-08-30 Werkwijze en inrichting voor het telen van paddenstoelen, houder, substraatpakket en inrichting voor toepassing bij een dergelijke werkwijze en lasinrichting en werkwijze voor het lassen van folie

Country Status (2)

Country Link
NL (1) NL2023740B1 (nl)
WO (1) WO2021040527A1 (nl)

Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE2452039B1 (de) * 1974-11-02 1975-12-04 Mykofarm Pilzkultur Gmbh Behaelter zum Kultivieren von Pilzen
KR20030060386A (ko) * 2002-01-08 2003-07-16 이춘란 버섯 재배용 톱밥 자동 주입장치
WO2012055414A1 (en) 2010-10-27 2012-05-03 Roll-O-Matic A/S A method and an apparatus for welding two sheetings of hot-weldable materials to each other
KR20140114681A (ko) * 2013-03-19 2014-09-29 김성우 수분 저장 용기가 내장된 식물재배용 배지
WO2016118035A1 (ru) * 2015-01-19 2016-07-28 Сергей Васильевич ДРОЗДОВСКИЙ Устройство для интенсивного культивирования грибов вешенка
CN107646543A (zh) * 2016-11-17 2018-02-02 巫忠胜 立体高效智能菌菇培育室
CN108651172A (zh) * 2018-08-17 2018-10-16 苏州仁益生物科技有限公司 一种食用菌培养装置

Patent Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE2452039B1 (de) * 1974-11-02 1975-12-04 Mykofarm Pilzkultur Gmbh Behaelter zum Kultivieren von Pilzen
KR20030060386A (ko) * 2002-01-08 2003-07-16 이춘란 버섯 재배용 톱밥 자동 주입장치
WO2012055414A1 (en) 2010-10-27 2012-05-03 Roll-O-Matic A/S A method and an apparatus for welding two sheetings of hot-weldable materials to each other
KR20140114681A (ko) * 2013-03-19 2014-09-29 김성우 수분 저장 용기가 내장된 식물재배용 배지
WO2016118035A1 (ru) * 2015-01-19 2016-07-28 Сергей Васильевич ДРОЗДОВСКИЙ Устройство для интенсивного культивирования грибов вешенка
CN107646543A (zh) * 2016-11-17 2018-02-02 巫忠胜 立体高效智能菌菇培育室
CN108651172A (zh) * 2018-08-17 2018-10-16 苏州仁益生物科技有限公司 一种食用菌培养装置

Also Published As

Publication number Publication date
WO2021040527A1 (en) 2021-03-04

Similar Documents

Publication Publication Date Title
KR100851886B1 (ko) 음식물을 포일 백에 충전시키기 위한 장치 및 방법
US9540123B2 (en) Packaging machine and method for filling bags
CN101472729B (zh) 用于成形、填充和封闭泡沫聚合物容器的机器
US8484933B2 (en) Method and apparatus for packing a material in a packing container
US9650161B2 (en) Packing machine and method for filling open sacks
EP2861106B1 (en) Device, system and method for dispensing margarine, butter or other bread spreads
JP2008189389A (ja) 荷空け用マガジン、および、ロッド形状の製品でもって充填されたトレー、特に竪穴式トレーを荷空けするための方法
NL2023740B1 (nl) Werkwijze en inrichting voor het telen van paddenstoelen, houder, substraatpakket en inrichting voor toepassing bij een dergelijke werkwijze en lasinrichting en werkwijze voor het lassen van folie
JP4564402B2 (ja) ロータリー式自動包装機の原料計量供給機構における二段ホッパー
WO2014075918A2 (en) Heating station, unit and method for manufacturing a multi-pack comprising a plurality of packages wrapped in a sheet of heat-shrinkable material
US20220323986A1 (en) Melt system including a melt unit with a side-loading hopper
EP1115640B1 (en) Packed tapes as well as methods and an assembly for packing said tapes
KR102451637B1 (ko) 액상과 과립 재료의 투입이 가능한 이중 충진구조 포장스틱 제조장치 및 이의 제조방법
KR101628709B1 (ko) 멀티 헤드를 이용한 자동 계량 패키징 장치
EP3621883B1 (en) Method and system for manufacture and filling with a sterile liquid of a tubular packaging
JP2002068110A (ja) 供給装置
EP4155218A1 (en) Device for removing air from bag containing a granular product, machine, and corresponding method
JP6893363B2 (ja) 薄膜を用いて流体相中の粘性物質をパッケージする方法
JP4993152B2 (ja) 可撓性ウェプ材料からなる容器へのプラスチック部品のモールド方法、その装置及びプラスチック部品がモールドされた容器
CA3020775A1 (en) Automatic bagging machine having rollstock support spool
KR101387032B1 (ko) 모듈별 교체식 스틱형 포장기
JPS6366721B2 (nl)
JP3593787B2 (ja) カップ詰食品のガス置換方法及びその装置
KR102089861B1 (ko) 내용물 동시 주입 및 복수개의 파우치 연속 포장기
JPH04154505A (ja) 製袋充填無菌包装機