NL2019994B1 - Inrichting en werkwijze voor het bewerken van een ondergrond - Google Patents

Abstract

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het met bewerken van een harde ondergrond, de inrichting omvattende een roteerbare hamereenheid die is ingericht voor het met 5 hamers bewerken van de harde ondergrond onder de hamereenheid, de hamereenheid omvattende een in hoofdzaak vlakke eerste en tweede schijf met aan de onderzijde van de tweede schijf een aantal hamerwielen, waarbij de koppeling tussen de eerste en tweede schijf gevormd wordt door een of meer trillingsdempende koppelelementen. De uitvinding heeft tevens betrekking op een werkwijze voor het met bewerken van een harde ondergrond met een voertuig voorzien van de 10 hierin beschreven inrichting.

Description

INRICHTING EN WERKWIJZE VOOR HET BEWERKEN VAN EEN ONDERGROND

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting en werkwijze voor het bewerken van een harde ondergrond, in het bijzonder een wegdek.

Verhardingen van een ondergrond, bijvoorbeeld ten behoeve van een w'eg, plein, trottoir, en dergelijke, zijn er in talloze typen. Een ondergrond kan bijvoorbeeld verhard worden met een asfaltverharding waaronder asfaltbeton, een betonverhardingen, waaronder betonplaten en doorgaand gewapende betonwegen, en elementenverhardingen, waaronder klinkers, betonstraatsteen, baksteen en natuursteen. Het kan som nodig zijn een dergelijke verharde ondergrond te bewerken, bijvoorbeeld om uitsteeksels zoals hobbels in een asfaltverharding, randen van scheefliggende betonplaten, overgangen tussen wegdekdelen en dergelijke af te vlakken om het oppervlak van de ondergrond (weer) te effenen. Het oppervlak van een ondergrond kan op verschillend w'ijzen bewerkt worden. Naast het slijpen of polijsten van de ondergrond kan deze gehamerd worden. Dit hameren wordt ook wel boucharderen genoemd. Hierbij wordt met één of meer hamers of beitels op het bovenoppervlak van de ondergrond geslagen zodat er een structuur in de vorm van een groot aantal putjes in het oppervlak worden geslagen. Het resultaat van het hameren is een relatief ruw oppervlak met een herhaald patroon van kleine putjes, maar kan ook leiden tol een relatief glad eindresultaat w'aarin heen of nauwelijks nog individuele putjes zichtvaar zijn.

Het hameren van een wegdek kan handmatig worden uitgevoerd. Hierbij worden de putjes door een persoon één voor één in het bovenoppervlak van het een staatsteen (veelal een natuursteen) gebeiteld. Er zijn in de loop der jaren ook machines ontwikkeld waarmee een w'egdek lean worden bewerkt door over de ondergrond een aantal slijpschijven te geleiden. Degelijke machines kunnen bestaan uit een zelfaangedreven, verrijdbaar voertuig, bijvoorbeeld tractor of dergelijke, waaraan een frame met een aantal ronddraaiende en van beitels voorziene schijven is voorzien. De schijven worden de ondergrond gesleept of geduwd en strekken zich hierbij parallel ten opzichte van hel wegdek uit. Tijdens het voortduwen of voortslepen draaien de schijven met een bepaalde snelheid vlak boven het wegdek zodat de beitels het bovenoppervlak daarvan kunnen hameren.

In een bekend type bouchardeermachine worden kleine wielen met bouchardeerhamers aangebracht op twee of meer onafhankelijk van elkaar ronddraaiende parallelle schij ven. De schijven zijn bevestigd aan een voertuig die over de ondergrond kan rijden. Bij het ronddraaien van de schijven komen de hamers in aanraking met de ondergrond en slaan hierin kleine putjes. Wanneer tijdens het ronddraaien van de twee of meer schijven het voertuig zich (in een (ai dan niet lineaire) rijrichting (P;)) verplaatst, kan aldus een strook bewerkte ondergrond verkregen worden.

Een bezwaar van de bekende machine is dat deze een korte levensduur heeft of in ieder geval vaak gerepareerd moet worden en/of onderhoud behoeft. In de praktijk zal de grootte van het te behandelen oppervlak van de ondergrond beperkt zijn (kenmerkend enige honderden vierkante meters voordat er alweer reparatie of onderhoud aan de machine dient plaats te vinden.

Verder treden tijdens het boucharderen met de bekende machine vrij hoge trillingsniveaus op, zowel in de schijven als in de aandrijving van de schijven. Deze trillingen worden doorgegeven aan het voertuig en/of aan de bestuurder ervan. Zowel het voertuig zelf als de bestuurder hebben daar op termijn onder te lijden hetgeen in het geval van het voertuig lijdt tot schade of overmatige slijtage en bij de bestuurder tot ongemak of zelfs meer dan dat.

Een verder bezwaar van de bekende inrichtingen met twee of meer bouchardeerschijven is dat het eindresultaat van de bouchardeerbehandeling soms niet voldoende is, bijvoorbeeld omdat bepaalde oneffenheden in de ondergrond, in het bijzonder de grotere hobbels in de ondergrond, door de schijven onvoldoende goed glad gemaakt kunnen worden.

Het is een doel van de onderhavige uitvinding een verbeterde inrichting en werkwijze voor het bewerken van een ondergrond te verschaffen waarin ten minste één van de bovengenoemde bezwaren tenminste gedeeltelijk is ondervangen.

Het is tevens een doel van de uitvinding een inrichting en werkwijze te verschaffen waarmee een ondergrond op nauw'keurige wijze vlak kan worden gemaakt zonder dat de daarbij gebruikte apparatuur al teveel te lijden heeft.

Het is voorts een doel van de uitvinding een inrichting en werkwijze te verschaffen waarin een grote mate van ondergrondvolgende vlakheid gerealiseerd kan worden.

Volgens een eerste aspect van de uitvinding wordt hiertoe een inrichting verschaft Inrichting voor het met bewerken van een harde ondergrond, de inrichting omvattende: - een aan een voertuig te bevestigen frame; - een aan het frame gekoppelde steun; - een aan de steun bevestigde aandrijfmotor met aandrijfas voor het ten opzichte van de steun roteren van een hamereenheid; - een roteerbare hamereenheid die is ingericht voor het met hamers bewerken van de harde ondergrond onder de hamereenheid, de hamereenheid omvattende: - een in hoofdzaak vlakke eerste schijf: - een aan de eerste schijf gekoppelde en zich parallel met de eerste schijf uitstrekkende, in hoofdzaak vlakke tweede schijf; waarbij de vlakke eerste schijf verbonden is met de aandrijfas van de aandrijfmotor voor het in het vlak van de eerste schijf roteren van de eerste en tweede vlakke schijven, waarbij de tweede schijf aan de vlakke zijde die afgewend is van de eerste schijf, een veelvoud aan hamerwielhouders met hierin roteerbare hamerwielen omvat; waarbij de hamerwielhouders hoofdzakelijk gelijkmatig verdeeld zijn langs een cirkelvormige omtrek waarvan het middelpunt overeenkomt met het middelpunt van de tweede schijf en waarbij rotatie-assen van de hamerwielen hoofdzakelijk georiënteerd zijn langs respectievelijke lijnen door het middelpunt van de tweede schijf; en waarbij de koppeling tussen de eerste en tweede schijf gevormd wordt door één of meer koppelelementen.

Door gebruik te maken van twee aan elkaar gekoppelde platen die bij voorkeur door de aandrijfmotor als één geheel geroteerd kunnen worden, kan een uiterst stijve constructie met een hoge vlakheid worden gerealiseerd. Aan deze vlakke constructie kunnen de hamerwielhouders met grote nauwkeurigheid worden aangebracht. Door de grote stijfheid kan de grote mate van vlakheid ook tijdens het daadwerkelijk hameren van de ondergrond zelf wanneer er grote krachten op de schijven wordt uitgeoefend, behouden blijven. Deze grote mate van stijfheid in combinatie met de (blijvende) vlakheid van de schijven heeft tot gevolg dat wanneer de hamereenheid terecht is gekomen bij een relatief grote en/of stevige hobbel in de ondergrond, vrijwel het gehele gewicht van de hamereenheid op deze hobbel gaat drukken en het vereffenen van deze hobbel uitermate effectief en snel gerealiseerd wordt..

De hoge mate van vlakheid van de schijven (ook tijdens het daadwerkelijk bewerken van de ondergrond wanneer er grote (dynamische) krachten op de hamereenheid worden uitgeoefend) kan worden uitgedrukt in een bepaalde maximale maatafwijking. Er is bijvoorbeeld een vlakheid met een maximale maatafwijking tussen willekeurige, naast elkaar gelegen meetpunten over het betreffende vlakke oppervlak van de tweede schijf van de hamereenheid van 10 mm, bij voorkeur 5 mm, bij voorkeur slechts 1 mm te verkrijgen te verkrijgen.

Zoals hierboven reeds is vermeld, betekent de hoge stijfheid van de hamereenheid dat ook de ondergrond met een hoge mate van vlakheid te effenen is. Verder maakt de stijve constructie het (bij een bepaalde eis van minimale vlakheid van de bewerkte ondergrond) mogelijk de hamerwielhouders op een relatief grote radiale afstand ten opzichte van het middelpunt van de tweede schijf aan te brengen. Bij een straal van de schijf variërend van 0,4 m tot ca. 1,3 m of meer kunnen de hamerwielhouders bijvoorbeeld op bijna 0,8 - 2,6 m uit elkaar geplaatst worden. Dit betekent dat een zich lineair over een ondergrond verplaatsend voertuig in één keer een relatief brede strook of baan van de ondergrond (kenmerkend met een breedte tussen de 0,8 m en 2,6 m) lean behandelen.

In bepaalde uitvoeringsvormen van de uitvinding is de koppeling tussen de eerste en tweede schijf gevormd door één of meer starre koppelelementen voor het verschaffen van een starre koppeling tussen de eerste en tweede schijf. In andere uitvoeringsvormen daarentegen is de koppeling tussen de eerste en tweede schijf gevormd door één of meer trillingsdempende, in het bijzonder elastische, koppelelementen voor het verschaffen van een trillingsdempende koppeling tussen de eerste en tweede schijf. In het geval van een starre koppeling zal de stijfheid van het geheel van eerste en tweede schijf een grotere stijfheid hebben dan wanneer de koppeling trillingsdempend, bijvoorbeeld elastisch, is uitgevoerd. Een voordeel van een starre koppeling ten opzichte van een trillingsdempende koppeling is dat de vlakheid van de tweede schijf zeer hoog is. Ook bij een kleine hobbel in de ondergrond zal het gehele gewicht van de schijven op deze hobbel drukken zodat deze hobbel snel en efficiënt vlak gehamerd kan worden en/of een grote vlakheid van de ondergrond gerealiseerd kan worden.

Wanneer de koppeling tussen de eerste en tweede schijf alleen gevormd wordt door de één of meer trillingsdempende koppeleiementen, zorgen deze koppelelementen niet alleen voor een vaste verbinding tussen de eerste en tweede schijf zodat de tweede schijf dezelfde rotatierichling en snelheid heeft als de eerste schijf, maar ook voor de demping van de trillingen die vanaf de hamerwielen en de tweede schijf naar de eerste schijf worden overgedragen. In het geval van een trillingsdempende koppeling zullen dus de aandrijfmotor en eventueel andere onderdelen van de hamereenheid minder te lijden hebben van de in de inrichting opgewekte trillingen, hetgeen ten goede komt aan de levensduur van de inrichting. De vlakheid van de tweede schijf zal in het algemeen echter iets kleiner zijn dan in het geval van een starre koppeling.

De roteerbare hamereenheid is roteerbaar ten opzichte van de aandrijfmotor, de steun en het frame en, wanneer de inrichting aan een voertuig bevestigd is, ook roteerbaar ten opzichte van hel voertuig. De steun kan hierbij gevormd worden door een schijf, bijvoorbeeld een schijf parallel aan de overige schijven, maar kan ook een beschermingskap omvatten om de omgeving te beschermen tegen losgeslagen en rondvliegende stukken steen. In een bepaalde uitvoering is de kap zodanig uitgevoerd, dat deze de eerste en tweede schijven omgeeft aan alle zijden behalve de zijde waar de hamerwielhouders met hamerwielen bevestigd zijn. Op deze wijze wordt een optimale bescherming van de omgeving tot stand gebracht.

Bij voorkeur heeft de inrichting slechts één hamereenheid met slechts enkele eerste en tw'eede schijf heeft. De constructie maakt het mogelijk slechts één enkele roteerbare hamereenheid te gebruiken terwijl toch voldoende hamereffectiviteit gerealiseerd kan worden. Dit betekent dat er ook relatief weinig vermogen nodig is om de ondergrond te effenen (ook wanneer de ondergrond bijzonder hard is, bijvoorbeeld een ondergrond in de vorm van een rijbaan bestaande uit naast elkaar geplaatste betonplaten) en dat er volstaan kan w'orden met een relatief lichte aandrijfmotor. Dit heeft bovendien als voordeel boven uitvoeringen waarin er sprake is van twee of meer tw'eede schijven die al dan niet tegen elkaar in draaien, dat er relatief weinig vermogen nodig is om het ene schijvenpaar laten roteren (en er dus minder hoge eisen worden gesteld aan de aandrijfmotor en aan de voeding van de aandrijfmotor), de ondergrond meer gelijkmatig bewerkt kan worden en/of de in de constructie optredende krachten beter opgevangen kunnen worden hetgeen ten goede kan komen aan de levensduur van inrichting.

In een uitvoeringsvorm is het frame ingericht voor het door de steun met de daaraan bevestigde hamereenheid laten volgen van de ondergrond. Het frame kan bijvoorbeeld op een in opwaartse en neerwaartse richting zwenkbare wijze via een (eerste) scharniereenheid aan het voertuig zijn aangebracht. Als het voertuig over de ondergrond rijdt kan de hamereenheid eventuele hoogtevariaties in het wegdek, bijvoorbeeld een flauwe helling omhoog of omlaag, opvangen door het frame enigszins omhoog of omlaag te zwenken. Verder kan het frame een tweede scharniereenheid omvatten waaraan de hamereenheid bevestigd is. In bepaalde uitvoeringsvormen van de uitvinding is de tweede scharniereenheid zodanig uitgevoerd dat de hamereenheid alleen kan scharnieren rondom een denkbeeldige zwenkas die zich in hoofdzaak evenwijdig aan de eerste schijf en in hoofdzaak dwars op de rijrichting uitstrekt. Als het voertuig in de rijrichting over de ondergrond rijdt, kan de stand van de hamereenheid zich aanpassen aan eventuele variaties in de hellingshoek van de ondergrond. Op deze wijze kan de hamereenheid macro-variaties van de (hoogte en helling van de) ondergrond tijdens het rijden van het voertuig volgen terwijl micro-variaties (bij voorbeeld hobbels in de ondergrond) verwijderd worden. Aldus kan door de bewerking een bovenoppervlakvolgende vlakheid van de ondergrond gerealiseerd worden.

Het frame kan zodanig zwenkbaar zijn, dat de gezamenlijke massa van het frame, aandrijfmotor en roteerbare hamereenheid geschikt is om de hamerw'ielen onder invloed van de zwaartekracht met voldoende (aandruk-) kracht op de ondergrond te laten drukken om bij roterende hamereenheid en verplaatsing van het voertuig de ondergrond te kunnen effenen. In bepaalde uitvoeringen kunnen voorzieningen zijn aangebracht om de aandrukkracht te vergroten, bijvoorbeeld een voorziening in de vorm van een aan het voertuig en het frame bevestigde hydraulische, pneumatische of elektrische hefcilinder, maar in andere uitvoeringen kunnen dergelijke voorzieningen achterwegen blijven en zorgt de genoemde massa voor een voldoende aandrukkracht.

De al dan niet trillingsdempende koppelelementen zijn aangebracht tussen de eerste en tweede schijf op posities die hoofdzakelijk gelijkmatig verdeeld zijn over één of meer concentrische cirkels waarvan de middelpunten overeenkomen met het middelpunt van de tweede schijf. Wanneer de posities van de al dan niet trillingsdempende elementen op deze wijze over het vlak van de schijven verdeeld is, kan een zeer stabiele constructie verkregen worden.

Een trillingsdempend koppelelement kan gevormd worden door een blok van verend materiaal, zoals rubber, dat aan een eerste zijde met een eerste bevestigingselement aan de eerste schijf en aan een tweede, tegenoverliggende zijde met een tweede bevestigingselement aan de tweede schijf is bevestigd. Een dergelijk blok kan massief zijn of voorzien zijn van holtes. Van belang is dat er geen starre verbinding is tussen de beide schijven optreedt. De bevestigingselementen van het blok aan elk van de schijven maken bij voorkeur dus geen contact met elkaar.

Om te voorkomen dat in het geval van de toepassing van trillingsdempende koppelelementen eventuele trillingen ondanks deze koppelelementen toch de eerste schijf gehaald hebben, worden overgedragen op de aandrijfmotor, meer in het bijzonder op de aandrijfas van de aandrijfmotor, is de eerste schijf bij voorkeur met trillingsdempers verbonden met de aandrijfmotor.

Volgens een bepaalde uitvoering zijn de hamerwielen van staal vervaardigd zijn en hebben ze een loopvlak dat voorzien is van een aantal zich in hoofdzaak radiaal vanaf het loopvlak uitstrekkende stalen uitsteeksels (hamers). Deze uitsteeksels worden over de ondergrond gereden (bijv. een lineaire beweging als gevolg van het voortbewegen van het voertuig en een roterende beweging als gevolg van het laten roteren van de hamereenheid) om zo de ondergrond vlak te maken.

Volgens een tweede aspect van de uitvinding wordt een voertuig verschaft dat dat is voorzien van de hierin gedefinieerde inrichting die losmaakbaar aan het voertuig gekoppeld is. Hierbij is de inrichting in ten minste de opwaartse en neerwaartse richting scharnierbaar aan het voertuig aangebracht.

Volgens een derde aspect van de uitvinding wordt een werkwijze verschaft voor het met bewerken van een harde ondergrond, de werkwijze omvattende: - het plaatsen van de hamereenheid op de ondergrond; - het met het voertuig over de ondergrond verplaatsen van de hamereenheid en het tegelijkertijd met de aandrijfmotor roteren van de hamereenheid voor het door hameren met de hamerwielen bewerken van de ondergrond, in het bijzonder het vlak maken van de ondergrond en/of het in de ondergrond aanbrengen van een oppervlaktestructuur.

Verdere voordelen en kenmerken en details van de uitvinding zullen worden verduidelijkt aan de hand van de navolgende beschrijving daarvan. In de beschrijving wordt verwezen naar figuren, waarin tonen:

Figuur 1 een schematisch aanzicht van een voertuig voorzien van de uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding;

Figuur IA een schematisch bovenaanzicht van het voertuig en een bewerkte baan van het wegdek;

Figuur 2 een aanzicht in perspectief van de inrichting volgens de uitvoeringsvorm van figuur 1;

Figuren 3A en 3B respectievelijk een zijaanzicht en een detail van de uitvoeringsvorm van figuren 1 en 2 is; en

Figuur 4 een onderaanzicht van de uitvoeringsvorm van figuren 1-3.

Hierna worden enige voorbeelden gegeven van een voertuig voorzien van een inrichting volgens de uitvinding en van de werkwijze voor het bewerken van de ondergrond. Het bewerken van de ondergrond kan betrekking hebben op het door het hameren van de ondergrond vlak maken daarvan en kan ook betrekking hebben op het door het hameren daarin aan brengen van een oppervlaktestructuur. Verder kan de ondergrond een verharde ondergrond zijn. De ondergrond wordt bijvoorbeeld gevormd wordt door steen, beton of asfalt, in het bijzonder door een wegdek vervaardigd van steen, beton of asfalt.

Figuur 1 toont een voertuig (V) bijvoorbeeld een zelffijdend voertuig op vier wielen (W) dat met behulp van een verbrandingsmotor aangedreven wordt om over een ondergrond te rijden (rijrichting P,). Het voertuig (V) wordt bestuurd door een bestuurder of bedieningspersoon (BP, niet weergegeven). Het voertuig omvat verder een voeding (niet weergegeven), bij voorbeeld een elektrische voeding voor de hierna te beschrijven elektrische aandrijfmotor van een hamereenheid. Verder omvat het voertuig een (niet-weergegeven) voeding voor het voeden van helmiddelen waarmee de hamereenheid getild kan worden of kan worden neerlaten, bijvoorbeeld in de vorm van een hydraulische, pneumatische of elektrische hefcilinder.

Aan de voorzijde van het voertuig is een inrichting 1 volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding bevestigd. De inrichting 1 omvat onder meer een hamereenheid 2, een zwenkbaar frame 3 tussen de hamereenheid en het voertuig, een steun 8 en een aandrijfmotor 15. Het frame 3 is met behulp van scharnieren 4 van een eerste schamiereenheid zwenkbaar aan de voorzijde van het voertuig aangebracht zodat het frame naar boven kan zwenken (tot een transportpositie) en naar beneden kan zwenken (tot een gebruikspositie, zie bijvoorbeeld figuur 1, zwenkrichtingen P2). Het frame 3 is aan het tegenoverliggende uiteinde met scharnieren 6 van een tweede schamiereenheid aangebracht. Deze scharnieren maken het zwenken van de hamereenheid 2 rondom een denkbeeldige as die zich evenwijdig aan het bovenoppervlak van de hamereenheid 2 en loodrecht op de rijrichting uitstrekt mogelijk, maar in andere richtingen kan de hamereenheid 2 niet zwenken, Door bovendien gebruik te maken van twee (zie figuur 2) of meer scharnieren 6 wordt de hamereenheid bij rotatie daarvan stevig op zijn plaats gehouden en wordt rotatie van de hierna beschreven schijfvormige steun 8 voorkomen.

Het frame 3 met de daaraan bevestigde onderdelen zoals de steun, aandrijfmotor en hamereenheid, kunnen met de eerder genoemde hefmiddelen in de vorm van een hefcilinder 11 naar boven of beneden worden gezwenkt (richting P2). Aan de ene uiteinde van de hefcilinder 11 is deze met scharnier 14 scharnierbaar bevestigd aan (een frame van) het voertuig zelf, terwijl aan de tegenoverliggende uiteinde de scharnier 15 zorgt voor een zwenkverbinding met het zwenk bare frame 3. De hefcilinder 11 is bijvoorbeeld een hydraulische hefcilinder die via de hydrauliek van het voertuig zelf kan worden bediend . De bedieningspersoon (BP) in het voertuig kan vanaf zijn zitpositie het frame 3 met behulp van de hefcilinder 11 in op- en neerwaartse richting (P>) draaien.

Scharnier 6 van het frame 3 is verbonden met de eerder genoemde steun 8. In de in figuur 1 getoonde uitvoeringsvorm is de steun gevormd als een cirkelvormige schijf 8. In figuur 3A is met stippellijnen 5 aangegeven dat de schijfvormige steun 8 ook als kap kan zijn uitgevoerd waarbij de afhangende delen van de kap zich radiaal naast de hamereenheid 2 uitstrekken.

In het midden (centrum) van de schijfvormige steun 8 is een bevestigingsplaat 16 van de aandrijfmotor 15 aangebracht. De aandrijfmotor wordt vast bevestigd aan de steun.

De eerder genoemde hamereenheid 2 omvat twee hoofdzakelijk cirkelvormige metalen schijven 9,10, en waarbij het middelpunt van de eerste schijf hoofdzakelijk overeenkomt met het middelpunt van de tweede schijf. Meer in het bijzonder omvat de hamereenheid een eerste schijf 9 en een parallel daaraan gerangschikte tweede schijf 10. De aandrijfas 27 is met behulp van een steunplaat 28 en een aantal bevestigingsmiddelen 29 (schroeven) vastgemaakt aan de eerste (bovenste) schijf 9. Aandrijving (rotatie) van de aandrijfas 27 ten opzichte van de (stationaire) aandrijfmotor 15 heeft een corresponderende rotatie (richting P3) van de eerste (bovenste) schijf 9 en de vast daaraan bevestigde onderste (tweede) schijf 10 met zich mee.

Om ervoor te zorgen dat de eerste en tweede schijf 9, 10 een stijf en nagenoeg en nagenoeg onbuigzaam geheel vormen, zijn beide schijven 9, 10 met behulp van een groot aantal koppelelementen 30 met elkaar gekoppeld. De koppelelementen 30 zijn in figuur 3A als triilingsdempende koppelelementen weergegeven, Deze trillingsdempende koppelelementen dempen eventuele trillingen in de onderste schijf 10 ondanks de bevestiging van de tweede schijf aan de eerste schijf. In de getoonde uitvoeringsvorm worden de koppelelementen 30 gevormd door een aantal massieve, cilindrische blokken van elastisch materiaal, bijvoorbeeld rubber of dergelijke. Deze blokken worden met behulp van schroeven 18 aan de eerste plaat 9 en met behulp van schroeven 19 aan de tweede plaat 10 bevestigd. De schroeven 18 die in de bovenste plaat 9 zijn aangebracht, maken geen contact met de schroeven 19 die in de onderste plaat zijn aangebracht. Door de platen en de bevestigingsschroeven niet met elkaar in aanraking te laten komen maar het enige contact tussen de beide schijven te laten plaatsvinden via de trillingsdempende blokken, kan een hoge mate van demping van de trilling van af de onderste plaat 10 naar de bovenste plaat 9 bewerkstelligd worden.

In de getoonde uitvoeringsvorm zijn de koppelelementen 30 aangebracht in twee concentrische denkbeeldige cirkels van verschillende straal waarvan de middelpunten overeenkomen met het middelpunt van de tweede (onderste) schijf 10. Verder zijn de koppelelementen 30 hoofzakelijk symmetrisch rond het middelpunt van de eerste en tweede schijf verdeeld zijn. In de getoonde uitvoeringsvorm is een achttal koppelelementen per cirkel (dus in totaal 16 koppelelementen) gebruikt om de beide schijven met elkaar te koppelen. In andere uitvoeringen kan dit aantal kleiner of groter zijn.

In andere, niet weergegeven uitvoeringvormen zijn de koppelelementen als starre koppelelementen uitgevoerd. De koppelelementen kunnen bijvoorbeeld vervaardigd zijn van stalen blokken die koud aanliggen (dat wil zeggen zonder tussenliggende trillingsdempend materiaal) tegen de onderzijde van de eerste schijf' 9 en bovenzijde van de tweede schrijf' 10. Deze uitvoeringsvormen komen verder overeen met de eerder beschreven trillingsgedempte uitvoeringen en een verdere beschrijving van de constructie is derhalve achterwege gelaten.

Zowel in de trillingsgedempte uitvoeringen als in de starre uitvoeringen is aan de onderzijde van de tweede schijf 10, dat wil zeggen aan de van de aandrijfmotor 15 afgekeerde zijde, langs een omtreksrand van de schijf 10 een groot aantal hamerwielhouders 14 aangebracht. De hamerwielhouders 14 zijn in de getoonde uitvoering op losmaakbare wijze aan de tweede schijf bevestigbaar zijn zodat ze eenvoudig vervangen kunnen worden en/of eenvoudig op andere posities, bijvoorbeeld op verschillende radiale afstanden ten opzichte van het middelpunt, aan de tweede schrijf kunnen worden bevestigd.

Elk van deze hamerwielhouders 14 bevat één of meer daarin via een as 12 draaiende hamerwielen 13 bevestigd. Zoals in figuur 3A te zien is, hebben de hamerwielen een loopvlak dat voorzien is van een aantal zich in hoofdzaak radiaal vanaf het loopvlak uitstrekkende stalen uitsteeksels. Deze stalen uitsteeksels vormen de hamers waarmee de ondergrond bewerkt wordt wanneer de hamerwielen over de ondergrond gereden worden.

De hamerwielhouders 14 zijn hoofdzakelijk gelijkmatig verdeeld langs een cirkelvormige omtrek waarvan het middelpunt overeenkomt met het middelpunt van de tweede schijf 10 en de rotatieassen 12 van de hamerwielen 13 strekken zich uit langs denkbeeldige lijnen door het middelpunt van de tweede schijf 10. Hierdoor kunnen de wielen met relatief weinig wrijvingskracht over de ondergrond rondgedraaid worden.

Het aantal hamerwielen is onder meer afhankelijk van de afmetingen van de hamereenheid. In bepaalde uitvoeringen worden 32 tot 60 (of meer) hamerwielen toegepast, waarbij de hamerwielen bij voorkeur zo dicht mogelijk bij elkaar geplaatst zijn.

Wanneer de wielen aan de onderzijde van de onderste (tweede) schijf 10 geroteerd worden (richting P3, figuur IA) over het oppervlak van de ondergrond en het voertuig tegelijkertijd in een bepaalde richting (Pj) over de ondergrond rijdt, zal een brede strook of baan 23 van de ondergrond in één keer behandeld worden. Op deze wijze kunnen op snelle en efficiënte wijze grote oppervlakken bewerkt worden.

Het is duidelijk dat om een ondergrond vlak te kunnen maken de hamereenheid 2 niet alleen moet roteren, maar tevens zich in een bepaalde richting over de ondergrond moet voortbewegen (transleren). Bij een rotatiesnelheid van meer dan 100 rotaties per minuut is het in bepaalde uitvoeringen mogelijk om het voertuig stapvoets in een bepaalde richting op te rijden. Op deze wijze kan een relatief hard oppervlak, zoals een betonnen plaat of asfalt van een rijbaan, snel en effectief worden geëffend. Doordat de constructie van de bovenste en onderste plaat 9, 10 uitermate stijf is, zal er een nauwkeurige effening van de ondergrond gerealiseerd kunnen worden. Doordat verder de trillingen tussen de tweede en eerste plaat kunnen worden opgevangen door de koppelelementen 30, is de kans op beschadiging van de constructie, in het bijzonder de aandrijfmolor 15 daarvan, kleiner.

Om deze kans verder nog te verkleinen is tussen de steun 28 en de bovenste (eerste) schijf 9 van de hamereenheid 2 nog voorzien in trillingsdempers 40 (figuur 3B). Deze trillingsdempers zijn zodanig aangebracht dat enerzijds de eventuele de overblijvende trillingen nog verder gedempt worden en de aandrijfas 27 nog minder te lijden heeft, anderzijds een relatief starre koppeling tussen de aandrijfas 27 en de hamereenheid 2 behouden kan blijven. hi de getoonde uitvoeringsvorm is weergegeven dat de diameter van de eerste schijf 9 kleiner is dan die van de tweede schijf 10. Dit is gedaan om het mogelijk te maken om de eerder genoemde hamerwielhouders op andere, radiaal meer naar binnen toe geplaatste posities aan te brengen. Hel is bijvoorbeeld mogelijk om de hamerwielhouders 14 aan te brengen in de tweede rij openingen 41 (Figuur 4) in de onderste schijf 10 zodanig dat de hamerwielhouders dichter bij elkaar staan. Op deze wijze kan bij een translerende beweging van het voertuig een baan met een iets kleinere breedte worden gerealiseerd dan het geval zou zijn wanneer de hamerwielhouders zich op de oorspronkelijke posities zouden bevinden. Zoals eerder vermeld kunnen de hamerwielhouders 14 op losmaakbare wijze aan de schijf 10 zijn aangebracht, bijvoorbeeld via een op zich bekende bout/moer verbinding.

In de getoonde uitvoeringsvorm is weergegeven dat banen van verschillende breedte kunnen worden aangebracht op de ondergrond door de diameter van de cirkel langs welke de hamerwielhouders 14 zijn aangebracht aan te passen. In de praktijk kan bijvoorbeeld de diameter worden gevarieerd tussen van 0,8 m en 2,4 m en varieert de breedte van de strook behandeld oppervlak dus ook tussen 0,8 m en 2,4 m.

Volgens uitvoeringsvormen van de uitvinding kan de inrichting zijn uitgevoerd voor het oppervlakvolgend bewerken (vlak maken) van de ondergrond. Hiermee wordt bedoeld dat de hamereenheid een globale variaties (macro variaties) in de hoogte en/of de stand van de het bovenoppervlak van de ondergrond volgt (bijvoorbeeld een helling in een w'egdek) in stand houdt, maar detailvariaties in de hoogte en/of de stand daarvan glad maakt (bijvoorbeeld aansluitranden tussen naburige betonplaten van het wegdek). De onderhavige uitvinding is niet beperkt tot de hierin beschreven uitvoeringsvorm daarvan. De gevraagde rechten worden bepaald door de navolgende conclusies, binnen de strekking waarvan talloze modificaties denkbaar zijn.

Claims (26)

1. Inrichting voor het met bewerken van een harde ondergrond, de inrichting omvattende: - een aan een voertuig te bevestigen frame; - een aan het frame gekoppelde steun; - een aan de steun bevestigde aandrijfmotor met aandrijfas voor het ten opzichte van de steun roteren van een hamereenheid; - een roteerbare hamereenheid die is ingericht voor het met hamers bewerken van de harde ondergrond onder de hamereenheid, de hamereenheid omvattende: - een in hoofdzaak vlakke eerste schijf; - een aan de eerste schijf gekoppelde en zich parallel met de eerste schijf uitstrekkende, in hoofdzaak vlakke tweede schijf; waarbij de vlakke eerste schijf verbonden is met de aandrijfas van de aandrijfmotor voor het in het vlak van de eerste schijf roteren van de eerste en tweede vlakke schijven, waarbij de tweede schijf aan de vlakke zijde die afgewend is van de eerste schijf, een veelvoud aan hamerwielhouders met hierin roteerbare hamerwielen omvat; waarbij de hamerwielhouders hoofdzakelijk gelijkmatig verdeeld zijn langs een cirkelvormige omtrek waarvan het middelpunt overeenkomt met het middelpunt van de tweede schijf en waarbij rolatie-assen van de hamerwielen hoofdzakelijk georiënteerd zijn langs respectievelijke lijnen door het middelpunt van de tweede schijf; en waarbij de koppeling tussen de eerste en tweede schijf gevormd wordt door één of meer koppelelemenlen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de koppeling tussen de eerste en tweede schijf gevormd wordt door één of meer starre koppelelementen voor het verschaffen van een starre koppeling tussen de eerste en tweede schijf.

3. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de koppeling tussen de eerste en tweede schijf gevormd wordt door één of meer trillingsdempende, in het bijzonder elastische, koppelelementen voor het verschaffen van een trillingsdempende koppeling tussen de eerste en tweede schijf.

4. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarin de hamereenheid slechts een enkele eerste en tweede schijf heeft en/of waarin de tweede schijf in bedrijf hetzij met de wijzers van de klok mee hetzij tegen de wijzers van de klok in geroteerd wordt.

5. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de aandrijfmotor is ingericht om de eerste en tweede schijf als één geheel te roteren.

6. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het frame is ingericht voor het door de steun met de daaraan bevestigde hamereenheid laten volgen van de ondergrond.

7. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het frame een scharniereenheid omvat waarmee de inrichting in op- en neerwaartse richting zwenkbaar aan het voertuig aan te brengen is.

8. Inrichting volgens conclusie 7, waarbij het frame een tweede scharniereenheid omvat waaraan de hamereenheid scharnierbaar bevestigd is, waarbij de hamereenheid bij voorkeur alleen kan scharnieren rondom een denkbeeldige as in hoofdzaak evenwijdig aan de eerste schijf en in hoofdzaak dwars op de rijrichting.

9. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de trillingsdempende koppelelementen zijn aangebracht tussen de eerste en tweede schijf op posities die hoofdzakelijk gelijkmatig verdeeld zijn over één of meer concentrische cirkels waarvan de middelpunten overeenkomen met het middelpunt van de tweede schijf.

10. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij een trillingsdempend koppelelemenl een blok van verend materiaal, zoals rubber, dat aan een eerste zijde met een eerste bevestigingselement aan de eerste schijf en aan een tw'eede, tegenoverliggende zijde met een tweede bevestigingselement aan de tweede schijf is bevestigd, omvat.

11. Inrichting volgens een van de conclusies 1-9, waarbij een star koppelelement een blok van staal of soortgelijk star materiaal, dat aan een eerste zijde met een eerste bevestigingselement aan de eerste schijf en aan een tweede, tegenoverliggende zijde met een tweede bevestigingselement aan de tweede schijf is bevestigd, omvat.

12. Inrichting volgens conclusie 10 of 11, waarbij de blokken hoofzakelijk symmetrisch rond het middelpunt van de eerste en tweede schijf verdeeld zijn.

13. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de eerste schijf met trillingsdempers verbonden is met de aandrijfmotor.

14. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarin hel bewerken van de ondergrond omvat het door het hameren van de ondergrond vlak maken daarvan en/of het door hel hameren daarin aanbrengen van een oppervlaktestructuur.

15. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij beide schijven hoofdzakelijk cirkelvormig zijn, en waarbij het middelpunt van de eerste schijf hoofdzakelijk overeenkomt met het middelpunt van de tweede schijf.

16. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de diameter van de eerste schijf kleiner is dan de diameter van de tweede schijf.

17. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de eerste schijf en/of de tweede schijf hoofdzakelijk van metaal vervaardigd zijn.

18. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de steun een kap omvat welke de eerste en tweede schijven omgeeft aan alle zijden behalve de zijde waar de hamerwielhouders met hamerwielen bevestigd zijn.

19. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de steun tijdens het roteren van de hamereenheid in hoofdzaak stationair ten opzichte van het frame en het voertuig blijft.

20. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarin de hamerwielhouders losmaakbaar aan de tweede schijf bevestigbaar zijn en/of waarin de hamerwielhouders op verschillende radiale afstanden ten opzichte van het middelpunt van de tweede schijf bevestigbaar zijn.

21. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de ondergrond een verharde ondergrond is en/of waarin de ondergrond gevormd wordt door steen, beton of asfalt, in het bijzonder een wegdek vervaardigd van steen, beton of asfalt.

22. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de diameter van de hamereenheid ten minste 0,8 m bedraagt.

23. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de hamerwielen van staal vervaardigd zijn en een loopvlak hebben dat voorzien is van een aantal zich in hoofdzaak radiaal vanaf het loopvlak uitstrekkende stalen uitsteeksels.

24. Voertuig waaraan een inrichting volgens een van de voorgaande conclusies losmaakbaar gekoppeld is.

25. Voertuig volgens conclusie 24, waarbij de inrichting in ten minste de opwaartse en neerwaartse richting scharnierbaar aan het voertuig is aangebracht.

26. Werkwijze voor het met bewerken van een harde ondergrond met een voertuig volgen conclusie 24 of 25, omvattende: - het plaatsen van de hamereenheid op de ondergrond; - het met het voertuig over de ondergrond verplaatsen van de hamereenheid en het tegelijkertijd met de aandrijfmotor roteren van de hamereenheid voor het door hameren met de hamerwielen bewerken van de ondergrond, in het bijzonder het vlak maken van de ondergrond en/of het in de ondergrond aanbrengen van een oppervlaktestructuur.