NL2019423B1

NL2019423B1 - Van een afdichtstrip voorzien vormbakdeel, alsmede een dergelijke afdichtstrip

Info

Publication number: NL2019423B1
Application number: NL2019423A
Authority: NL
Inventors: Johannes Maria Spaan Hendrikus
Original assignee: Beheermaatschappij De Boer Nijmegen B V
Priority date: 2017-08-16
Filing date: 2017-08-16
Publication date: 2019-02-25
Also published as: DK3444087T3; EP3444087B1; EP3444087A1; ES2788851T3

Abstract

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een vormbakdeel, in het bijzonder voor het met een vormbak-persinrichting daarin vervaardigen van vormelingen, omvattende: - een of meer vormbakken met telkens een vormholte die wordt begrensd door een bodem en een wand; - een zich buitenwaarts van de wand uitstrekkende afdichtstrip; en - waarbij de afdichtstrip een ankerdeel en een zich vanaf het ankerdeel buitenwaarts uitstrekkend compressiedeel omvat.

Description

Octrooicentrum

Θ 2019423

(2?) Aanvraagnummer: 2019423 (22) Aanvraag ingediend: 16 augustus 2017

Int. CL:

B28B 5/02 (2018.01) B28B 7/00 (2018.01)

0 Aanvraag ingeschreven:	0 Octrooihouder(s):
25 februari 2019	Beheermaatschappij De Boer Nijmegen B.V.
	te WIJCHEN.
0 Aanvraag gepubliceerd:
	0 Uitvinder(s):
0 Octrooi verleend:	Hendrikus Johannes Maria Spaan
25 februari 2019	te Oosterhout.
0 Octrooischrift uitgegeven:
20 mei 2019	0 Gemachtigde:
	ir. P.J. Hylarides c.s. te Den Haag.

54) Van een afdichtstrip voorzien vormbakdeel, alsmede een dergelijke afdichtstrip

Ξ) De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een vormbakdeel, in het bijzonder voor het met een vormbak-persinrichting daarin vervaardigen van vormelingen, omvattende:

- een of meer vormbakken met telkens een vormholte die wordt begrensd door een bodem en een wand;

- een zich buitenwaarts van de wand uitstrekkende afdichtstrip; en

- waarbij de afdichtstrip een ankerdeel en een zich vanaf het ankerdeel buitenwaarts uitstrekkend compressiedeel omvat.

NL B1 2019423

Dit octrooi is verleend ongeacht het bijgevoegde resultaat van het onderzoek naar de stand van de techniek en schriftelijke opinie. Het octrooischrift komt overeen met de oorspronkelijk ingediende stukken.

Van een afdichtstrip voorzien vormbakdeel, alsmede een der gelijke afdichtstrip

De uitvinding heeft betrekking op een van een afdichtstrip voorzien vormbakdeel, en op een dergelijke afdichtstrip.

Een vormbakdeel en afdichtstrip uit de stand van de techniek is bekend uit het eerdere Nederlandse octrooi NL2005214 van Aanvraagster, en beschrijft een vormbakdeel voor het met een vormbak-persinrichting daarin vervaardigen van vormelingen, omvattende:

- één of meer vormbakken met telkens een vormholte voor het daarin uit klei vormen van een vormeling, waarbij de vormholte wordt begrensd door een bodem en een wand; en

- een zich buitenwaarts van de wand uitstrekkende afdichtstrip.

Met de zich buitenwaarts van de wand uitstrekkende afdichtstrip wordt beoogd om te voorkomen dat kleiresten die vrijkomen bij het in de vormholte persen van de vormelingen door een tussenruimte tussen opeenvolgende vormbakdelen heen vallen.

Nadeel van de uit NL2005214 bekende afdichting is dat er zich soms omstandigheden voordoen waardoor de afdichting haar afdichtende eigenschap verliest. Zo kan de afdichting zich bijvoorbeeld aan een naburige vormbak hechten. Deze hechting kan bijvoorbeeld tijdens vorst ontstaan, wanneer de vormbakken in een recht deel van de transporteur tegen elkaar gedrukt worden. Wanneer de vormbakken vervolgens bij een kettingwiel los van elkaar komen, kan dit er toe leiden dat de peesvormige afdichting uit zijn groef wordt getrokken en beschadigd raakt en/of de af dichtende functie daarvan verloren gaat.

Bij de uit NL2005214 bekende stand van de techniek is de afdichting peesvormig, en wordt deze in een groef ingeklemd om enige verankering te verkrijgen. Hoewel de verankering in de groef regelmatig onvoldoende blijkt om een verwijdering van de peesvormige afdichting uit de groef te voorkomen, resulteert de inklemming van de peesvormige afdichting in de groef wel in enige compressie van de afdichting. De in onbelaste toestand ronde dwarsdoorsnede van de peesvormige afdichting wordt daarbij in een ellipsvorm geduwd, en de voor het verschaften van een afdichting tussen naburige vormbakdelen gewenste comprimeerbaarheid wordt gereduceerd. Een in een groef ingeklemde peesvormige afdichting volgens de stand van de techniek is derhalve een compromis tussen verankering en comprimeerbaarheid, waardoor beide functies suboptimaal werken.

Een doel van de onderhavige uitvinding is om een afdichting en daarvan voorzien vormbakdeel te verschaffen, waarbij de genoemde nadelen zich niet, of althans in mindere mate voordoen.

Het genoemde doel is volgens de uitvinding bereikt met het vormbakdeel, in het bijzonder voor het met een vormbak-persinrichting daarin vervaardigen van vormelingen, omvattende:

- één of meer vormbakken met telkens een vormholte die wordt begrensd door een bodem en een wand;

- een zich buitenwaarts van de wand uitstrekkende afdichtstrip; en

Doordat de afdichtstrip volgens de uitvinding een afzonderlijk ankerdeel en compressiedeel omvat, kunnen beiden worden geoptimaliseerd voor hun respectievelijke functie. Zo kan enerzijds het ankerdeel worden af gestemd op een betrouwbare verankering aan de vormbak, zodat de bij de door NL2005214 vormende stand van de techniek optredende verwijdering van de peesvormige afdichting uit de groef effectief wordt voorkomen. Anderzijds kan het compressiedeel ook worden afgestemd op het verschaffen van een deugdelijke afdichting. De mate van flexibiliteit / compressibiliteit is bij het ontwerp naar wens in te stellen, zonder daarbij de verankering negatief te beïnvloeden.

Bijzonder voordelige voorkeursuitvoeringsvormen zijn het onderwerp van de afhankelijke conclusies.

In de navolgende beschrijving worden voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding aan de hand van de tekening verder verklaard, waarin toont:

Figuur 1: een perspectivisch aanzicht van een inrichting voor het vervaardigen van vormelingen uit klei voor de steenindustrie;

Figuur 2: een vormbakdeel met afdichting volgens een eerste stand van de techniek;

Figuren 3 en 4: doorsnedeaanzichten van een vormbakdeel en afdichting volgens een tweede stand van de techniek;

Figuur 5: een doorsnedeaanzicht van een vormbakdeel met afdichting volgens de uitvinding;

Figuur 6: een doorsnedeaanzicht van twee vormbakdelen waartussen de afdichting volgens figuur 5 is aangebracht;

Figuur 7: een perspectivisch aanzicht van een vormbakdeel met een afdichting volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont een vormbak-persinrichting 1 voor het vervaardigen van vormelingen 18 uit klei voor de steenindustrie, omvattende een rondgaande, uit vormbakdelen 3 verenigde transporteur 2, waarbij elk vormbakdeel 3 één of meer vormbakken 16 met telkens een vormholte 19 omvat, een boven de vormbakken 16 aangebracht reservoir 4 voor klei, kleiaanbrengmiddelen voor het tijdens een vormfase uit het reservoir 4 in de vormbakken 16 aanbrengen van klei, middelen voor het met aflegplaten 11 afdekken van een open zijde van de vormbakken 16, ten minste één aan de transporteur 2 aangebrachte en ten opzichte van de transporteur 2 beweegbare uitstootinrichting 20, waarbij de uitstootinrichting 20 is ingericht voor hel tijdens een ontvormfase uitstoten van een in de vormbak 16 aanwezige vormeling 18 tot op een bijbehorende aflegplaat 11, waarbij de uitstootinrichting 20 ten minste één in de vormbak 16 verplaatsbare bodem 38 omvat.

De vormbak-persmrichtmg 1 omvat een kettingtransporteur 2, ook wel vormband genoemd. Deze kettingtransporteur 2 is samengesteld uit een groot aantal aaneengeschakelde vormbakdelen 3 die telkens een aantal vormbakken 16 omvatten. Elke vormbak 16 omvat een vormholte 19 waarin klei opneembaar is om een vormeling 18 te vormen. De vormbakdelen 3 zijn aan elkaar gekoppeld en voorzien van over liggers 14 draaibare rollen 15om zodoende samen de ketting - ofwel band - van de kettingtransporteur 2 - ofwel vormband - te vormen. De ketting wordt aangedreven door één van de kettingwielen 13 of door beide kettingwielen 13 (waarbij voor de duidelijkheid alleen het rechter kettingwiel in figuur 1 is weergegeven). De transportrichting van de kettingtransporteur is in de weergegeven uitvoering van figuur 1 linksom (PI in figuur 1). Een rechtsom draaiende transporteur is uiteraard evenzeer mogelijk.

Boven de vormbakken 16 is een reservoir 4 voor klei geplaatst dat voortdurend in beweging wordt gehouden door een roerder 5 welke aangedreven wordt door de motor 6. Klei wordt aan het reservoir 4 toegevoerd door een rondgaande transporteur 7. Vanuit het reservoir 4 wordt de klei in de vormbak 16 gebracht en vervolgens aangedrukt door een (niet getoonde) aandrukinrichting 8. Tevens wordt met behulp van niel-getoonde middelen het teveel aan klei afgestreken.

De inrichting 1 omvat verder een transporteur 10 waarmee aflegplaten 11 worden aangevoerd. De transporteur 10 zorgt er tevens voor dat bovenop elk passerend vormbakdeel 3 een aflegplaat 11 wordt geplaatst. De aflegplaten 11 blijven door een vasthoudmechanisme 12 legen de respectievelijke vormbakdelen 3 gedrukt wanneer deze het linker kettingwiel (niet-getoond) aan de afvoerzijde van de inrichting passeren. Na het keren van het vormbakdeel 3 liggen de vormelingen 18 nog steeds op de platen 11.

Een in figuren 2 en 3 getoonde uitstootinrichting 20 drukt per vormbakdeel 3 de vormelingen 18 uit de vormbakken 16. De vormelingen 18 blijven hierbij op de aflegplaten 11 liggen nadat deze uit de vormbakken 16 zijn gelost. De aflegplaten 11 met daarop de vormelingen 18 worden vervolgens afgevoerd voor verdere behandeling, zoals drogen en bakken.

Een vormbakdeel 3 is samengesteld uit verschillende vormbakken 16 die tot een eenheid zijn verenigd. Verder omvat het vormbakdeel 3 een kettingdeel 44 waaraan schalmdelen 46 zijn gelast. Wanneer verschillende vormbakdelen 3 met de kettingdelen 44 naast elkaar worden geplaatst, en een as 52 door de schalmdelen wordt gestoken, worden deze vormbakdelen 3 verenigd tot een kettingtransporteur 2. Aan het einde van de as 52 bevindt zich een loopwiel 48. Voorts is een bout 50 voorzien om de as 52 door de schalmdelen 46 te borgen.

Teneinde te voorkomen dat klei dat in de vormbakken 16 wordt geperst voor het daarin vormen van een vormeling 18 wordt gemorst en tussen opeenvolgende vormbakdelen 3 door naar beneden valt, zijn volgens de stand der techniek enkele dóórontwikkelingen geweest.

Figuur 2 toont een eerste stand van de techniek, waarbij de vormbakdelen 3 aan de buitenzijde van de wand 40 zijn voorzien van vastgelaste lekstrippen 56 en 58. De aan de voorzijde van het vormbakdeel 3 aangebrachte voorste lekstrip 56 sluit in hoofdzaak aan tegen de achterste lektstrip 58 van een (niet getoond) daarvoor bevindend aangrenzend vormbakdeel 3, opdat slechts een geringe kier daartussen overblijft.

Tijdens productie van bakstenen slijten de bovenzijde van de vormbakdelen, alsmede de lekstrippen 56 en 58 af. Doordat deze lekstrippen 56, 58 zijn vastgelast, moeten deze lassen bij reparatie regelmatig worden ingeslepen, weer worden ingelast, en vervolgens opnieuw vlak gevreesd worden, hetgeen zeer bewerkelijk is en bovendien regelmatig als nadelig effect heeft dat een vormbakdeel ten gevolge van de bij het lassen vrijkomende hitte kromtrekt.

De uitvoeringsvormen zoals getoond in figuren 3 en 4 tonen een verdere stand van de techniek, zoals die bekend is uit het Nederlandse octrooi NL2005214. Het vormbakdeel 3 omvat een basisdeel 24 dat aan de wand 40 van het vormbakdeel 3 is bevestigd. Op de bovenzijde van het basisdeel 24 rust een slijtdeel 28 dat met zijn bovenzijde in hoofdzaak vlak aansluit op de bovenzijde 41 van de wand 40. Wanneer de wand 40 tijdens productie van bakstenen afslijt zal tevens het slijtdeel 28 mee slijten. Bij reparatiewerkzaamheden kan eenvoudig de wand 40 worden afgefreesd, waama de oorspronkelijke afstand tussen de bovenzijde 32 van het basisdeel 24 en de bovenzijde 41 van de wand 40 wordt hersteld door het eveneens affrezen van de bovenzijde 32 van het basisdeel 24. Het afgesleten slijtdeel 28 wordt verwijderd en een nieuw in hoofdzaak onversleten slijtdeel wordt boven het basisdeel 24 aangebracht, wederom met zijn bovenzijde 33 in hoofdzaak vlak aansluitend aan de bovenzijde 41 van wand 40.

In de uitvoeringsvorm van Figuren 3 en 4 wordt er tussen het basisdeel 24 en het slijtdeel 28 een tussendeel 25 aangebracht dat aan de van de wand 40 afgekeerde zijde is voorzien van een uitsparing 26 waarin een peesvormige afdichting 27 opneembaar is. De afdichting 27 strekt zich van de wand 40 vandaan verder buitenwaarts uit dan de buitenwand 37 van het basisdeel 24, de buitenwand 35 van het tussendeel 25 en de buitenwand 39 van het slijtdeel 28.

Er is een doorboring 29 voorzien die zich door het basisdeel 24, het tussendeel 25 en het slijtdeel 28 uitstrekt. In een voorkeursuitvoeringsvorm is het slijtdeel 28 voorzien van een draadeinde waarin een bout 30 aangrijpbaar is. Met behulp van een moer 31 zijn het slijtdeel 28 en het tussendeel 25 vervolgens aan het basisdeel 24 bevestigbaar.

Wanneer tijdens gebruik de bovenzijde 41 van de wand 40 samen met de bovenzijde 33 van het slijtdeel 28 afslijt - weergegeven met slijtdikte S in Figuur 4 - is het gewenst de bovenzijden 41 en 33 van respectievelijk de wand 40 en het slijtdeel 28 af te vlakken. Nadat de moer 31 is losgedraaid wordt het slijtdeel 28 samen met de bout 30 uit de doorboring 29 verwijderd. Vervolgens wordt de bovenzijde 41 van de wand 40 vlak gefreesd, waarbij een laagdikte van de bovenzijde 41 wordt weggehaald.

Aan de bovenzijde 32 van het basisdeel 24 wordt een laag materiaal weggefreesd die overeenkomt met de som van de tijdens gebruik afgesleten laag met laagdikte S (Figuur 4) en een tijdens het vlak maken weggenomen laagdikte V. Doordat van het basisdeel 24 een laagdikte S + V is weggenomen wordt de oorspronkelijke afstand van de bovenzijde 32 van het basisdeel 24 tot de bovenzijde 41 van de wand 40 hersteld, en is het mogelijk om ofwel een enkel slijtdeel 28 volgens de eerste uitvoeringsvorm terug te plaatsen, ofwel een combinatie van slijtdeel 28 en tussendeel 25 volgens de tweede uitvoeringsvorm terug te plaatsen. Dergelijke slijtdelen 28 en tussendelen 25 zijn standaard delen en kunnen derhalve eenvoudig op voorraad aanwezig zijn. Het los slijpen en opnieuw vast lassen, met alle bijbehorende nadelen, zijn hierdoor geheel overbodig geworden.

Doordat de bovenzijde 41 van de wand 40 met een laagdikte S + V is afgenomen, is de vormholte 19 in de vormbak 16 tevens een afstand S + V minder diep geworden. Teneinde te waarborgen dat vormelingen 18 met de oorspronkelijke steenhoogte worden vervaardigd, worden de als afstandhouders fungerende poten 42 die aan de onderzijde van de stempelbodem 38 zijn bevestigd, eveneens een laag afstand S + V ingekort. Overigens is het in sommige gevallen tevens mogelijk om de steenhoogte met een - hier niet nader beschreven - steuninrichting in te stellen, in welk geval het inkorten van de poten 42 overbodig kan zijn.

In de Figuren 5-7 wordt een vormbakdeel 3 met een afdichtstrip volgens de uitvinding getoond. De hierboven aan de hand van de Figuren 3 en 4 opgenomen beschrijving voor revisiewerkzaamheden om een slijtage van de bovenzijde van de vormbakdelen 3 te reviseren is tevens toepasbaar op de in de Figuren 5-7 getoonde voorkeursuitvoeringsvorm. Om deze reden is deze eveneens voorzien van een tussendeel 25, hoewel dat voor toepassing van een afdichtstrip 100 volgens de uitvinding op zich geen vereiste is. Anderzijds is optioneel een extra tussenzetstuk 110 toepasbaar. Voor vergelijkbare maatregelen worden vergelijkbare verwijzingscijfers loegepast..

De Figuren 5-7 tonen een vormbakdeel 3 voor het met een vormbak-persinrichting 1 daarin vervaardigen van vormelingen 18, omvattende één of meer vormbakken 16 met telkens een vormholte 19 voor het daarin uit klei vormen van een vormeling 18, waarbij de vormholte 19 wordt begrensd door een bodem 38 en een wand 40. Buitenwaarts van de wand 40 strekt zich een afdichtstrip 100 uit, die optioneel in een tussendeel 25 kan zijn aangebracht. De afdichtstrip 100 omvat een ankerdeel 101 en een zich vanaf het ankerdeel 101 buitenwaarts uitstrekkend compressiedeel 102. Doordat de afdichtstrip 100 een afzonderlijk ankerdeel 101 en compressiedeel 102 omvat, kunnen beiden worden geoptimaliseerd voor hun respectievelijke functie.

In de getoonde voorkeursuitvoeringsvorm omvat het ankerdeel 101 van de afdichtstrip 100 aan een van het compressiedeel 102 afgekeerde zijde een verdikking 103 en is deze opgenomen in een corresponderende accommodatie 104 van het vormbakdeel 3. In Figuur 5 bevindt de accommodatie 104 zich in het tussendeel 25.

Met behulp van het ankerdeel 101 is de afdichtstrip 100 snel en eenvoudig te plaatsen en/of te vervangen, doordat het ankerdeel 101 op eenvoudige wijze in de accommodatie

104 kan worden ingebracht. Afhankelijk van de veerkracht van het ankerdeel 101 kan deze met kracht in de accommodatie 104 worden geduwd, of zijdelings in de accommodatie 104 worden geschoven. Het is niet nodig om een klemming eerst los te maken en vervolgens weer vast te klemmen, zoals in de in Figuur 3 getoonde stand van de techniek via de bout 30 geschiedt.

Als de accommodatie 104 een langgerekte sleuf is die aan ten minste één uiteinde

105 open is, kan de afdichtstrip 100 zijdelings in de accommodatie 104 worden geschoven. Hierdoor kan zelfs een afdichtstrip 100 met een ankerdeel 101 met een beperkte compressibiliteit snel en eenvoudig in de accommodatie 104 aangebracht worden. Een beperkte compressibiliteit van het ankerdeel 101 is voordelig voor de ankerfunctie. Immers, zal de verdikking 103 zich door de beperkte compressibiliteit slecht of niet door een vernauwing 106 van de accommodatie 104 kunnen verplaatsen.

Het compressiedeel 102 omvat een steunoppervlak 107 waarvandaan het ankerdeel 101 zich uitstrekt. Het steunoppervlak 107 vertoont in een dwarsdoorsnede van de afdichtstrip 100 een grotere afmeting dan het ankerdeel 101. Hierdoor kan het compressiedeel 102, i.t.t. de in Figuur 3 getoonde stand van de techniek, groter dan het ankerdeel 101 zijn uitgevoerd en zo worden ontworpen met een gewenste mate van flexibiliteit / compressibiliteit die een goede afdichtende functie waarborgen.

Doordat het steunoppervlak 107 van het compressiedeel 102 aanligt tegen een oppervlak 108 waarin de accommodatie 104 is aangebracht, zal het steunoppervlak tijdens compressie van het compressiedeel 102 over een relatief groot oppervlak ondersteund worden.

Het compressiedeel 102 omvat in de getoonde uitvoeringsvorm een open ruimte 111, die de mate van flexibiliteit / compressibiliteit verder vergroot.

De in Figuur 5 getoonde afdichting 100 is aan een achterzijde van een vormbak 3 getoond, en kan in gespiegelde vorm eveneens aan een voorzijde van een vormbak 3 zijn voorzien. Tijdens gebruik zullen de compressiedelen 102 dan tegen elkaar worden gedrukt.

Een alternatieve uitvoeringsvorm wordt getoond in de figuren 6 en 7. Hier is een contradeel 109 voorzien dat een vorm vertoont die complementair is met de vorm van het compressiedeel 102. In de Figuren 6 en 7 is het compressiedeel 102 aan de van de wand 40 afgekeerde zijde bol, en vertoont het contradeel 109 een complementaire holle vorm.

Overigens wordt opgemerkt dal het denkbaar is dat bij een korte afstand tussen opeenvolgende vormbakdelen 3 slechts één zijwand 40 van een afdichtingstrip 100 is voorzien, en de andere zijwand 40 een contradeel 109 ontbeert.

De hierboven beschreven uitvoeringsvorm is, hoewel ze een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding toont, enkel bedoeld om de onderhavige uitvinding te illustreren en niet om op enigerlei wijze de omschrijving van de uitvinding te beperken.

De vakman zal bijvoorbeeld inzien dat het tussendeel 25 in de in Figuren 5-7 getoonde voorkeursuitvoeringsvorm voordelig is, doch voor een toepassing van een afdichtstrip volgens de uitvinding niet essentieel is. De afdichtstrip 100 kan met zijn ankerdeel 101 alternatief 10 in een accommodatie van een (niet getoond) verlengd basisdeel 24 zijn opgenomen, of mogelijk zelf in een in de wand 40 zelf voorziene accommodatie.

Wanneer maatregelen in de conclusies gevolgd worden door verwijzingscijfers, dienen dergelijke verwijzingscijfers enkel om bij te dragen aan het begrip van de conclusies, maar zijn ze op geen enkele wijze beperkend voor de beschermingsomvang. De beschreven rechten 15 worden bepaald door de navolgende conclusies in de strekking waarvan vele modificaties denkbaar zijn.

Claims

Conclusies

1. Vormbakdeel, omvattende:

- één of meer vormbakken met telkens een vormholte die wordt begrensd door een bodem en een wand;

- een zich buitenwaarts van de wand uitstrekkende afdichtstrip; en

- waarbij de afdichtstrip een ankerdeel en een zich vanaf het ankerdeel buitenwaarts uitstrekkend compressiedeel omvat.
2. Vormbakdeel volgens conclusie 1, waarbij het ankerdeel van de afdichtstrip aan een van het compressiedeel afgekeerde zijde een verdikking omvat en is opgenomen in een corresponderende accommodatie van het vormbakdeel.
3. Vormbakdeel volgens conclusie 2, waarbij de accommodatie een langgerekte sleuf is die aan ten minste één uiteinde open is.
4. Vormbakdeel volgens ten minste één van de voorgaande conclusies, waarbij het compressiedeel een steunoppervlak omvat waarvandaan het ankerdeel zich uitstrekt.
5. Vormbakdeel volgens conclusie 4, waarbij het steunoppervlak in een dwarsdoorsnede van de afdichtstrip een grotere afmeting dan het ankerdeel vertoont.
6. Vormbakdeel volgens conclusie 4 of 5, waarbij het steunoppervlak van het compressiedeel aanligt tegen een oppervlak' van het vormbakdeel waarin de accommodatie is aangebracht.
7. Vormbakdeel volgens ten minste één van de voorgaande conclusies, waarbij het compressiedeel een open ruimte omvat.
8. Afdichtstrip, kennelijk bedoeld voor toepassing aan een vormbakdeel zoals beschreven in ten minste één van de conclusies 1-7, omvattende een ankerdeel en een zich vanaf het ankerdeel uitstrekkend compressiedeel.
9. Vormbak-persinrichting voor het vervaardigen van vormelingen uit klei voor de steenindustrie, omvattende:

- een rondgaande, uit vormbakdelen verenigde transporteur, waarbij elk vormbakdeel één of meer vormbakken met telkens een vormholte omvat;

- waarbij ten minste één vormbakdeel volgens ten minste één van de conclusies 1-

7 wordt toegepast.

1/6 ξθ

2/6

PRIOR ART

-----------·- A rlü. 2

3/6

576