NL2016838A - Koppelingsvoorziening en verbindingselement. - Google Patents

Koppelingsvoorziening en verbindingselement. Download PDF

Info

Publication number
NL2016838A
NL2016838A NL2016838A NL2016838A NL2016838A NL 2016838 A NL2016838 A NL 2016838A NL 2016838 A NL2016838 A NL 2016838A NL 2016838 A NL2016838 A NL 2016838A NL 2016838 A NL2016838 A NL 2016838A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
coupling device
coupling
module
flanges
connecting element
Prior art date
Application number
NL2016838A
Other languages
English (en)
Other versions
NL2016838B1 (nl
Inventor
Löw Johann
Schneider Matthias
Orthofer Wolfgang
Original Assignee
Süddeutsche Gelenkscheibenfabrik Gmbh & Co Kg
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Süddeutsche Gelenkscheibenfabrik Gmbh & Co Kg filed Critical Süddeutsche Gelenkscheibenfabrik Gmbh & Co Kg
Publication of NL2016838A publication Critical patent/NL2016838A/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2016838B1 publication Critical patent/NL2016838B1/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16DCOUPLINGS FOR TRANSMITTING ROTATION; CLUTCHES; BRAKES
    • F16D3/00Yielding couplings, i.e. with means permitting movement between the connected parts during the drive
    • F16D3/50Yielding couplings, i.e. with means permitting movement between the connected parts during the drive with the coupling parts connected by one or more intermediate members
    • F16D3/60Yielding couplings, i.e. with means permitting movement between the connected parts during the drive with the coupling parts connected by one or more intermediate members comprising pushing or pulling links attached to both parts
    • F16D3/62Yielding couplings, i.e. with means permitting movement between the connected parts during the drive with the coupling parts connected by one or more intermediate members comprising pushing or pulling links attached to both parts the links or their attachments being elastic
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16DCOUPLINGS FOR TRANSMITTING ROTATION; CLUTCHES; BRAKES
    • F16D47/00Systems of clutches, or clutches and couplings, comprising devices of types grouped under at least two of the preceding guide headings
    • F16D47/02Systems of clutches, or clutches and couplings, comprising devices of types grouped under at least two of the preceding guide headings of which at least one is a coupling
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16DCOUPLINGS FOR TRANSMITTING ROTATION; CLUTCHES; BRAKES
    • F16D2300/00Special features for couplings or clutches
    • F16D2300/12Mounting or assembling

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Connection Of Plates (AREA)
  • Mechanical Operated Clutches (AREA)

Abstract

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een elastische koppelingsvoorziening, in het bijzonder voor maritieme toepassingen, omvattend: - een eerste module, die door tenminste een eerste koppelingsinrichting gevormd wordt, waarbij de tenminste ene eerste koppelingsinrichting tenminste een eerste verbindingselementenconfiguratie en tenminste twee flenzen omvat, waarbij de tenminste ene eerste verbindingselementenconfiguratie de beide flenzen met elkaar verbindt, - een tweede module, die door tenminste een tweede koppelingsinrichting gevormd wordt, waarbij de tenminste ene tweede koppelingsinrichting tenminste een tweede verbindingselementenconfiguratie en tenminste twee flenzen omvat, waarbij de tenminste ene tweede verbindingselementenconfiguratie de beide flenzen met elkaar verbindt, en - een derde module, die door tenminste een verbindingsinrichting gevormd wordt, die de eerste koppelingsinrichting en de tweede koppelingsinrichting met elkaar verbindt, waarbij de eerste module, de tweede module en de derde module zodanig ingericht zijn, dat de eerste module, de tweede module en de derde module afzonderlijk in radiale richting uit de koppelingsvoorziening uitneembaar en in radiale richting in de koppelingsvoorziening inbrengbaar zijn.

Description

Titel: Koppelingsvoorziening en verbindingselement.
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een koppelingsvoorziening, die in het bijzonder voor maritieme toepassingen geschikt is. De uitvinding heeft voorts betrekking op een verbindingselement. Het verbindingselement volgens de uitvinding is in het bijzonder geschikt voor het inbrengen in de koppelingsvoorziening volgens de uitvinding.
Uit de stand der techniek zijn voor maritieme toepassingen in het bijzonder cardanassen van de in het document DE 42 05 666 Al getoonde soort bekend. Dit document toont een cardanas met een tussenas. Aan beide einden van de tussenas is telkens een scharnierhefboomkoppeling voorzien, die samengesteld is uit drie scharnierhefbomen. De scharnierhefbomen grijpen met elk een elastisch scharnier aan met een as en met de tussenas. De scharnierhefbomen zijn door middel van koppelpennen en cylindrische elastische lagers op de tussenas en door middel van axiaal gerichte koppelpennen en sferische elastische lagers op de flenzen aangesloten.
Het is een doel van de onderhavige uitvinding een koppelingsvoorziening te verschaffen, die in torsierichting een hoge stijfheid omvat, in axiale richting alsmede in radiale richting meegevend is, en toch eenvoudig te monteren en te demonteren is.
Dit doel wordt bereikt met een koppelingsvoorziening, in het bijzonder voor maritieme toepassingen, met de kenmerken van conclusie 1.
Verdere uitvoeringsvormen zijn weergegeven in de afhankelijke conclusies.
De elastische koppelingsvoorziening volgens de uitvinding omvat: - een eerste module, die door tenminste een eerste koppelingsinrichting gevormd wordt, waarbij de tenminste ene eerste koppelingsinrichting tenminste een eerste verbindingselementenconfiguratie en tenminste twee flenzen omvat, waarbij de tenminste ene eerste verbindingselementenconfiguratie de beide flenzen met elkaar verbindt, - een tweede module, die door tenminste een tweede koppelingsinrichting gevormd wordt, waarbij de tenminste ene tweede koppelingsinrichting tenminste een tweede verbindingselementenconfiguratie en tenminste twee flenzen omvat, waarbij de tenminste ene tweede verbindingselementenconfiguratie de beide flenzen met elkaar verbindt, en - een derde module, die door tenminste een verbindingsinrichting gevormd wordt, die de eerste koppelingsinrichting en de tweede koppelingsinrichting met elkaar verbindt, waarbij de eerste module, de tweede module en de derde module zodanig ingericht zijn, dat de eerste module, de tweede module en de derde module afzonderlijk in radiale richting uit de koppelingsvoorziening uitneembaar en in radiale richting in de koppelingsvoorziening inbrengbaar zijn.
De koppeling volgens de uitvinding is dienovereenkomstig modulair uitgevoerd. De eerste koppelingsinrichting als eerste module kan bijvoorbeeld aan een motor of een dergelijke inrichting aangebracht zijn. De tweede koppelingsinrichting als tweede module kan aan een aan te drijven inrichting aangebracht worden. De eerste en de tweede module, dat wil zeggen de eerste koppelingsinrichting en de tweede koppelingsinrichting, kunnen dan via de tenminste ene verbindingsinrichting als derde module met elkaar verbonden worden. Daartoe wordt de door de tenminste ene verbindingsinrichting gevormde derde module in radiale richting tussen de eerste module en de tweede module ingebracht en met beide modules verbonden. Het is echter bij de koppelingsvoorziening volgens de uitvinding ook mogelijk, eerst de eerste module, de eerste koppelingsinrichting, bijvoorbeeld aan een motor aan te brengen en in aansluiting daarop de derde module, de tenminste ene verbindingsinrichting, met de eerste module respectievelijk de eerste koppelingsinrichting te verbinden, waarbij de tenminste ene verbindingsinrichting in radiale richting ingebracht wordt. Om de montage van de koppelingsinrichting volgens de uitvinding af te sluiten, kan dan de tweede module, de tweede koppelingsinrichting, in radiale richting in de koppelingsinrichting ingebracht worden en met een aan te drijven inrichting alsmede de tenminste ene verbindingsinrichting als derde module verbonden worden.
Hetzelfde geldt voor de demontage. Ook hier is het mogelijk, een door de eerste koppelingsinrichting, de tenminste ene verbindingsinrichting en de tweede koppelingsinrichting gevormde module los te maken en in radiale richting weg te nemen, waarbij de telkens andere modules in de gemonteerde toestand in een aandrijfopstelling kunnen blijven. Daarbij is het onbelangrijk, of de eerste koppelingsinrichting als eerste module, de tweede koppelingsinrichting als tweede module of de tenminste ene verbindingsinrichting als derde module als eerste of als laatste gedemonteerd en in radiale richting weggenomen wordt. Dit vereenvoudigt en versnelt de demontage van de koppelingsvoorziening volgens de uitvinding voor reparaties en het onderhoud aanzienlijk.
De koppelingsvoorziening volgens de uitvinding is met zijn verbindingselementenconfiguraties in torsierichting relatief stijf. De verbindingselementenconfiguraties laten dienovereenkomstig in torsierichting relatieve bewegingen tussen de flenzen van de koppelingsinrichtingen slechts langs een voorbestemde weg toe. Via de verbindingselementenconfiguraties kunnen voorts ook torsieslingeringen en vibraties gedempt worden.
Ofschoon de koppelingsvoorziening volgens de uitvinding in torsierichting stijf is, is de koppelingsvoorziening volgens de uitvinding in radiale richting en axiale richting meegevender, dat wil zeggen slapper gevormd. Dienovereenkomstig kunnen de afzonderlijke componenten van de koppelingsvoorziening volgens de uitvinding zich in axiale en in radiale richting over relatief grote afstanden ten opzichte van elkaar verplaatsen.
De koppelingsvoorziening volgens de uitvinding kan voorts zodanig gevormd zijn, dat deze de relatieve bewegingen in axiale richting volgens een voorafbepaalde afstand begrenst of de relatieve bewegingen onmiddellijk tegenwerkt.
Op grond van de geringe stijfheid in radiale richting kunnen relatief grote radiale verplaatsingen tussen de afzonderlijke door de koppelingsvoorziening volgens de uitvinding te verbinden inrichtingen vereffend worden. Anders gezegd kunnen grote radiale verplaatsingen tussen de assen van de door de koppelingsvoorziening te verbinden inrichtingen vereffend worden.
De tenminste ene verbindingsinrichting kan eendelig maar ook meerdelig uitgevoerd zijn.
Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding kunnen de verbindingselementen van de eerste en/of de tweede verbindingselementenconfiguratie zodanig met de flenzen verbonden zijn, dat de verbindingselementen afzonderlijk van de flenzen losgemaakt kunnen worden en afzonderlijk aan de flenzen aangebracht kunnen worden. Anders gezegd kunnen de verbindingselementen aan elke flens afzonderlijk aangebracht zijn. Daardoor kunnen ter onderhoud van de verbindingselementen c.q. ter vervanging of ter reparatie van de verbindingselementen de betreffende verbindingselementen afzonderlijk uit de koppelingsvoorziening genomen en afzonderlijk weer aangebracht worden, zonder dat afzonderlijke flenzen van de koppelingsinrichtingen of de gehele koppelingsvoorziening moet worden gedemonteerd. Dienovereenkomstig kan de koppelingsvoorziening extreem montage- of onderhoudsvriendelijk uitgevoerd worden. De koppelingsvoorziening kan dienovereenkomstig niet alleen snel en eenvoudig in zijn afzonderlijke modules uit elkaar genomen worden, maar ook kunnen de modules snel en eenvoudig tenminste deels in hun afzonderlijke componenten uit elkaar genomen worden. Dit vereenvoudigt en versnelt het onderhoud van de koppelingsvoorziening verder.
Volgens een uitvoeringsvorm kunnen afzonderlijke van de de flenzen van een koppelingsinrichting verbindende verbindingselementen van de eerste of de tweede verbindingselementenconfiguratie in onbelaste toestand van de koppelingsvoorziening langs een denkbeeldige lijn geordend zijn. Er kunnen steeds tenminste twee van de verbindingselementen van een verbindingselementenconfiguratie op een denkbeeldige lijn geordend zijn. In het bijzonder kunnen daarbij de assen van de ter bevestiging van de verbindingselementen toegepaste bevestigingsmiddelen op een denkbeeldige lijn liggen. De verbindingselementen van een verbindingselementenconfiguratie kunnen zodanig geordend zijn, dat de denkbeeldige lijnen, langs welke de verbindingselementen geordend zijn, in hoofdzaak een driehoek vormen. Afzonderlijke van de verbindingselementen van een verbindingselementenconfiguratie kunnen dienovereenkomstig scheef ten opzichte van elkaar geordend zijn.
Iedere verbindingselementenconfiguratie van de eerste en/of de tweede verbindingselementenconfiguratie kan via tenminste een eerste bevestigingsplaats met een flens en via tenminste een tweede bevestigingsplaats met de telkens andere flens van de eerste of de tweede koppelingsinrichting verbonden zijn.
Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding kunnen de eerste bevestigingsplaatsen van de verbindingselementen op een eerste radius en de tweede bevestigingsplaatsen op een tweede radius liggen. De eerste radius kan van de tweede radius verschillen. Daardoor kan gewaarborgd worden, dat de flenzen van een van de koppelingsinrichtingen zich dan relatief ten opzichte van elkaar kunnen verdraaien, wanneer een of meerdere van de de flenzen verbindende verbindingselementen defect zijn c.q. scheuren of breken. Door de op deze wijze gewaarborgde bewegingsvrijheid van de flenzen van de beide koppelingsinrichtingen kunnen schaden aan de via de koppelingsvoorziening verbonden inrichtingen bij een overbelasting verhinderd worden.
Door de vorenstaand beschreven ordening van de verbindingselementen van de eerste en/of tweede verbindingselementenconfiguratie kan voorts bereikt worden, dat relatief grote verplaatsingen in radiale richting tussen de door de koppelingsvoorziening te verbinden inrichtingen vereffend kunnen worden. Dit is onder andere daarop gebaseerd, dat de eerste bevestigingsplaatsen en de tweede bevestigingsplaatsen, die via tenminste een verbindingselement met elkaar verbonden kunnen zijn, relatief ten opzichte van elkaar afbuigbaar zijn. Anders gezegd kan een van de via de verbindingselementenconfiguratie met elkaar verbonden flenzen relatief ten opzichte van de andere flens in een voorafbepaalde mate afgebogen worden. Daardoor wordt de vereffening van de vorenstaand genoemde grote radiale verplaatsingen mogelijk gemaakt.
In bedrijf van de koppelingsvoorziening komt het bij de draaimomentoverbrenging tot een relatieve verdraaiing tussen de via de verbindingselementen verbonden flenzen. Daarbij worden de verbindingselementen elastisch gedeformeerd, d.w.z. uitgerekt of samengedrukt. Op grond van de relatieve verdraaiing tussen de flenzen kunnen de verbindingselementen zich in bedrijf van de koppelingsvoorziening tangentiaal uitstrekken ten opzichte van een cirkel c.q. radius, waarop de eerste of de tweede bevestigingsplaatsen liggen.
Volgens een verdere vorm van de uitvinding kan tenminste een van de eerste koppelingsinrichting en de tweede koppelingsinrichting tenminste een centreerinrichting omvatten. De tenminste ene centreerinrichting kan onder andere dienen om slingerbewegingen van de koppelingsvoorziening te verhinderen. De tenminste ene centreerinrichting kan dienovereenkomstig de flenzen van de koppelingsinrichtingen en daarmee de te verbinden asgedeelten ten opzichte van elkaar centreren. Anders gezegd centreert de tenminste ene centreerinrichting de met de aan de koppelingsvoorziening aangesloten inrichtingen verbonden flenzen ten opzichte van de met de van de tenminste ene verbindingsinrichting verbonden flenzen van de koppelingsvoorziening.
De tenminste ene centreerinrichting kan zich tussen de tenminste twee flenzen van tenminste een van de eerste en tweede koppelingsinrichting uitstrekken. De tenminste ene centreerinrichting kan naast de verbindingselementenconfiguratie een verdere verbinding tussen de beide flenzen van de koppelingsinrichting tot stand brengen. De tenminste ene centreerinrichting kan daarbij telkens in tenminste een opening in een of in beide van de flenzen opgenomen zijn.
De tenminste ene centreerinrichting kan tenminste een eerste centreerdeel en tenminste een met het eerste centreerdeel centrerend samenwerkend tweede centreerdeel omvatten. Het tenminste ene eerste centreerdeel kan aan een flens van een der koppelingsinrichtingen gekoppeld zijn. Het tweede centreerdeel kan aan de telkens andere flens van de overeenkomstige koppelingsinrichting gekoppeld zijn. De beide delen van de tenminste ene centreerinrichting kunnen onderling met elkaar verbonden zijn. Daartoe kan een van de beide delen bijvoorbeeld een centreertap omvatten, die zich in axiale richting kan uitstrekken. De centreertap kan in het telkens andere deel van de centreerinrichting opgenomen zijn.
De tenminste ene centreerinrichting kan tenminste een lagerbusconfiguratie omvatten. De tenminste ene lagerbusconfiguratie kan elastisch uitgevoerd zijn, om stoten en trillingen te kunnen dempen.
De tenminste ene lagerbusconfiguratie kan tenminste een binnenbus en tenminste een buitenbus omvatten. De binnenbus kan sferisch gevormd zijn. Voorts kan de buitenbus de binnenbus tenminste deels vormsluitend, doch relatief verplaatsbaar opnemen. Zowel de binnenbus alsook de buitenbus kunnen van een elastisch materiaal vervaardigd zijn.
De contactvlakken, aan welke de binnenbus en de buitenbus raken, kunnen bijvoorbeeld van een wrijvingsreducerende laag voorzien zijn. Daardoor kan de wrijving tussen binnenbus en buitenbus en daarmee de overeenkomstige slijtage bij een relatieve beweging gereduceerd worden.
De tenminste ene centreerinrichting kan tenminste een glijlagerconfiguratie omvatten. De tenminste ene glijlagerconfiguratie kan daartoe bijdragen, dat de koppelingsvoorziening relatieve bewegingen in axiale richting over een voorafbepaalde afstand toelaat, voordat deze relatieve bewegingen begrensd worden. De tenminste ene glijlagerconfiguratie kan in de tenminste ene lagerbusconfiguratie opgenomen zijn. Het eerste deel van de tenminste ene centreerinrichting kan zich ten opzichte van het tweede deel van de tenminste ene centreerinrichting in axiale richting verplaatsen. Het eerste deel en het tweede deel van de tenminste ene centreerinrichting kunnen zodanig gevormd zijn, dat ze een voorafbepaalde relatieve beweging in axiale richting van de beide flenzen van een der koppelingsinrichtingen relatief ten opzichte van elkaar toelaten, voordat deze relatieve bewegingen door de koppelingsvoorziening begrensd worden. De relatieve bewegingen kunnen bijvoorbeeld daardoor begrensd worden, dat een van de delen van de tenminste ene centreerinrichting aan het telkens andere deel raakt. Aan de beide delen van de tenminste ene centreerinrichting kunnen overeenkomstige aanslagvlakken gevormd zijn.
De onderhavige uitvinding heeft voorts betrekking op een verbindingselement voor een elastische koppeling, in het bijzonder voor maritieme toepassingen. Het verbindingselement volgens de uitvinding omvat tenminste een in een elastisch lichaam ingebed draadpakket. Het verbindingselement omvat tenminste een verbindingsbus, die voorzien is van een schroefdraad. Op deze wijze kan van een contramoer voor de de verbindingselementen met een flens verbindende schroef afgezien worden.
Daardoor kan in het bijzonder op bouwruimte in deze richting bespaard worden.
De schroefdraad kan bijvoorbeeld een binnenschroefdraad zijn. De verbindingsbus kan verder tenminste een lagerflens omvatten. Met de tenminste ene lagerflens kan de verbindingsbus zich bijvoorbeeld tegen een flens van een koppelingsinrichting aanleggen, waarmee deze moet worden verbonden. De tenminste ene verbindingsbus kan een deel omvatten, dat als voorbestemde schroefkop gevormd is. Dit deel kan voor het ertegen houden benut worden, wanneer een schroef in de verbindingsbus geschroefd wordt. Het deel met de voorbestemde schroefkop kan aan de tenminste ene lagerflens gevormd zijn.
Volgens een uitvoeringsvorm kan het tenminste ene draadpakket tenminste twee in het elastische lichaam ingebedde bussen omstrengelen. Aan de in het elastische lichaam ingebedde bussen kunnen telkens twee bundelelementen voor het geleiden van het tenminste ene draadpakket opgesteld zijn.
De tenminste ene verbindingsbus kan in tenminste een van de in het elastische lichaam ingebedde bussen opgenomen zijn. De in het elastische lichaam ingebedde bussen kunnen zich tegen de lagerflens van de tenminste ene verbindingsbus aanleggen. Het tenminste ene verbindingselement kan slechts in een van de bussen een verbindingsbus omvatten, terwijl in de of de telkens andere bus(sen) geen verbindingsbus voorzien is. Dit kan het geval zijn, wanneer het element met zijn verbindingsbus door een schroef direct met een flens verschroeid moet worden en met de andere bus op gebruikelijke wijze door een schroef met een opening van een flens verbonden wordt.
De bundelelementen kunnen tenminste een in axiale richting van de bussen zich naar buiten uitstrekkend omlopend lijf omvatten. Het omlopend lijf kan in het elastische materiaal van het elastische lichaam ingebed zijn. De bundelelementen kunnen aan hun axiaal naar buiten gekeerde vlakken een in het elastische materiaal ingebed deel omvatten.
Het overige deel van de axiaal naar buiten gekeerde vlakken van de bundelelementen kan vrij van het elastische materiaal zijn.
De bundelelementen kunnen tenminste een aan de bus aanliggend gedeelte en een verbindingsgedeelte omvatten, dat het omlopend lijf met het aan de bus aanliggend gedeelte verbindt. De bundelbus is derhalve in hoofdzaak U-vormig uitgevoerd, waarbij het axiale omlopend lijf in axiale richting korter dan het tegen de bus aanliggende deel uitgevoerd kan zijn. Een dergelijk bundelement staat een smalle bouw toe van het verbindingselement in axiale richting van de bus.
Hierna wordt een voorbeelduitvoeringsvorm beschreven met betrekking tot de bijgevoegde figuren. Getoond wordt in: FIG. 1 een vooraanzicht van de koppelingsvoorziening volgens de uitvinding; FIG. 2 een doorsnedeaanzicht langs de doorsnedelijn II - II in Fig. 1; en FIG. 3 een uitvergroot detailaanzicht van het detail III in FIG. 2. FIG. 1 toont een vooraanzicht van de koppelingsvoorziening volgens de uitvinding, die algemeen met 10 is aangeduid.
De koppelingsvoorziening 10 omvat een eerste koppelingsinrichting 12 en een tweede koppelingsinrichting 14. Van de tweede koppelingsinrichting 14 is in FIG. 1 slechts de eerste flens 16 zichtbaar.
De eerste koppelingsinrichting 12 omvat een eerste flens 18 en een tweede flens 20. De flenzen 18 en 20 worden via een verbindingselementenconfiguratie met elkaar verbonden. De verbindingselementenconfiguratie 22 wordt door de verbindingselementen 22i, 222, 223, 224, 22s, en 22e gevormd. De verbindingselementen 22i t/m 22e zijn via bevestigingsmiddelen 24 met de eerste flens 18 verbonden. De bevestigingsmiddelen 24 zijn in bevestigingsopeningen 26 opgenomen. De bevestigingsopeningen 26 zijn in de drie bevestigingsoverhangen 18ι, I82 en 183 gevormd. De verbindingselementen 22i t/m 22e zijn via bevestigingsmiddelen 28 met de flensarmen 20i, 202 en 2Ο3 van de tweede flens 20 verbonden.
De bevestigingsopeningen 26 in de eerste flens 18 en de bevestigingsmiddelen 28 c.q. hun bijbehorende bevestigingsopeningen (niet getoond) van de tweede flens 20 definiëren eerste en tweede bevestigingsplaatsen. De eerste bevestigingsplaatsen 24, 26 in de eerste flens 18 liggen allemaal op een radius Ri om de middelas M van de koppelingsvoorziening 10. De tweede bevestigingsplaatsen 28 aan de tweede flens 20 liggen eveneens allemaal op een radius R2 om de middelas M van de koppelingsvoorziening 10. De Radius R2 is kleiner dan de radius Ri. Telkens twee verbindingselementen 22i, 222 of 223, 224 of 22s, 22e zijn langs een denkbeeldige lijn L geordend, dat wil zeggen de bevestigingsplaatsen 24, 26, 28 van de beide verbindingselementen 22it/m 22e liggen op een denkbeeldige lijn L. De genoemde verbindingselementenparen 22i, 222 en 223, 224 en 22δ, 22e strekken zich scheef ten opzichte van elkaar uit, de denkbeeldige lijnen L, waarop de verbindingselementenparen 22i, 222 en 223, 224 en 22δ, 22e geordend zijn, vormen in hoofdzaak een driehoek. Daardoor wordt zekergesteld, dat in geval van een defect van een of meerdere van de verbindingselementen 221 t/m 226 de flenzen 18, 20 zich vrij kunnen draaien, zonder door de telkens andere flens belemmerd te worden. Op deze wijze kunnen overbelastingsschades aan de met de koppelingsvoorziening 10 verbonden inrichtingen, zoals bijvoorbeeld motoren, generatoren of aandrijvingen verhinderd worden. Voorts kunnen op grond van deze ordening van de verbindingselementen 221, 222 of 223, 224 of 22δ, 226 in radiale richting relatief grote verplaatsingen tussen de door de koppelingsinrichting te verbinden inrichtingen (niet getoond) vereffend worden.
De eerste flens 18 is met een naaf 30 verbonden. De naaf 30 omvat een flensdeel 32, die door bevestigingsmiddelen 34 met de eerste flens 18 is verbonden. De naaf 30 omvat een spiegleuf 36, die ter verbinding met een as (niet getoond) c.q. de spie (niet getoond) van een as dient. De eerste flens 16 van de tweede koppelingsinrichting 14 is schijfvormig gevormd. In de eerste flens 16 van de tweede koppelingsinrichting 14 zijn openingen 38 zichtbaar, die voor het verbinden van de flens 16 met een aan de koppelingsvoorziening 10 aan te sluiten inrichting dienen. FIG. 2 toont een doorsnedeaanzicht langs de doorsnedelijn II - II in
Fig. 1.
In Fig. 2 is naast de eerste koppelingsinrichting 12 ook de tweede koppelingsinrichting 14 volledig getoond.
De tweede koppelingsinrichting 14 omvat naast de eerste flens 16 ook de tweede flens 40. Tussen de eerste flens 16 en de tweede flens 40 is een verbindingselementenconfiguratie 42 te zien. Van de verbindingselementenconfiguratie 42 van de tweede koppelingsinrichting 14 zijn in FIG. 2 slechts de verbindingselementen 42i en 42s getoond. De verbindingselementen 421 en 42s verbinden de eerste flens 16 met de tweede flens 40. De eerste flens 16 is door bevestigingsmiddelen 44 met de verbindingselementen 42i, 42s verbonden. De tweede flens 40 is door bevestigingsmiddelen 46 met het verbindingselement 421 verbonden.
De bevestigingsmiddelen 24, 28, 34, 44 en 46 zijn in de vorm van kopschroeven gevormd.
In FIG. 2 wordt nu duidelijk, dat de schroeven 46 en 28 direkt met de verbindingselementen 221 en 421 verschroeid zijn. Daartoe omvatten de verbindingselementen 221 en 421 verbindingsbussen 48 met een schroefdraad. De schroeven 28 en 46 strekken zich uit door openingen 50 en 52 in de flenzen 20 en 40, om de flenzen 20 en 40 met de verbindingselementen 22i, 42i te verbinden. Op de verbinding van de verbindingselementen 22i en 42i met de flenzen 20 en 40 wordt met verwijzing naar FIG. 3 nader ingegaan.
In FIG. 2 is de modulaire bouw van de koppelingsvoorziening 10 zichtbaar.
De eerste koppelingsvoorziening 12 vormt een eerste module Mi.
De tweede koppelingsvoorziening 14 toont een tweede module M2. De eerste module Mi en de tweede module M2 worden met elkaar verbonden door een derde module M3, die door een verbindingsinrichting 54 gevormd wordt.
Tussen de eerste koppelingsinrichting 12 en de tweede koppelingsinrichting 14 strekt zich de eendelige verbindingsinrichting 54 uit, die de eerste koppelingsinrichting 12 met de tweede koppelingsinrichting 14 verbindt. De verbindingsinrichting 54 is in de vorm van een buis met aansluitflenzen 56 en 58 gevormd. De aansluitflenzen 46 en 58 zijn door bevestigingsmiddelen 60 met de flens 20 van de eerste koppelingsinrichting 12 en met de flens 40 van de tweede koppelingsinrichting 14 verbonden. De aansluitflenzen 56 en 58 strekken zich uit in radiale richting. Ook de bevestigingsmiddelen 60 kunnen in de vorm van schroeven gevormd zijn.
De koppelingsinrichtingen 12 en 14 omvatten telkens een centreerinrichting 62, 64. De centreerinrichtingen 62, 64 vormen binnen de eerste koppelingsinrichting 12 en de tweede koppelingsinrichting 14 een separate module, die in de koppelingsinrichtingen 12 en 14 ingebracht en bijvoorbeeld door perspassingen aan de koppelingsinrichtingen 12, 14 bevestigd kan worden. De centreerinrichtingen 62 en 64 omvatten een eerste centreerdeel 66 en een tweede centreerdeel 68, de centreerinrichtingen 62 en 64 van de koppelingsinrichtingen 12 en 14 zijn identiek gevormd. Dienovereenkomstig wordt hierna de centreerinrichting 64 in detail beschreven, waarbij de centreerinrichting 62 dezelfde elementen omvat.
In het eerste centreerdeel 66 van de centreerinrichtingen 62, 64 is een lagerbusconfiguratie 70 opgenomen. De lagerbusconfiguratie 70 omvat een buitenbus 72 en een binnenbus 74, die in de buitenbus 72 opgenomen is. De binnenbus 74 is kogel vormig gevormd. Het binnenomvangsvlak van de buitenbus 72 is concaaf, d.w.z. naar binnen gewelft gevormd, om de kogelvormige binnenbus 74 te kunnen opnemen. De contactvlakken van de buitenbus 72 en van de binnenbus 74, die elkaar aanraken, kunnen voorzien zijn van een wrijvingsreducerende laag 76. De binnenbus 74 omvat een opening 78, waarin een glijlagerconfiguratie opgenomen is. De glijlagerconfiguratie omvat twee glijlagerbussen 80 en 82 tesamen. De radiaal buitenste glijlagerbus 80 kan uit een voor glijlagers gebruikelijkerwijs toegepast materiaal zoals kunststof vervaardigd zijn. De radiaal binnenste glijlagerbus 82 kan uit metaal vervaardigd zijn. De radiaal binnenste glijlagerbus 82 neemt een centreertap 84 van het tweede centreerdeel 68 van de centreerinrichtingen 62, 64 op. De centreertappen 84 van de centreerinrichtingen 62, 64 strekken zich axiaal in tegengestelde richting uit, d.w.z. in axiale richting naar buiten voor opname in het eerste centreerdeel 66.
De glijlagerconfiguratie 80, 82 laat relatieve bewegingen in axiale richting tussen het eerste centreerdeel 66 en het tweede centreerdeel 68 van de centreerinrichtingen 62 en 64 toe. Om deze relatieve bewegingen in axiale richting te kunnen toelaten, is de buitenbus 72 van de lagerbusconfiguratie 70 in een opening 86 in het eerste centreerdeel 66 opgenomen en steunt zich af tegen een aanligschouder 88 in de opening 86. Om relatieve bewegingen in axiale richting over een voorafbepaalde afstand te kunnen toelaten, zijn aan de delen 66 en 68 van de centreerinrichtingen 62 en 64 aanslagvlakken 90 en 92 gevormd, die zich in radiale richting uitstrekken. De aanslagvlakken 90 en 92 zijn over een voorafbepaalde afstand in axiale richting ten opzichte van elkaar op afstand gelegen. Na het overschrijden van de toegelaten relatieve beweging van de flenzen 16, 18, 20 en 40 in axiale richting relatief ten opzichte van elkaar leggen zich de aanslagvlakken 90, 92 tegen elkaar aan en begrenzen op die manier de relatieve beweging in axiale richting. De glijlagerconfiguratie 80, 82 maakt voorts ook mogelijk, dat de flenzen 18, 20 van de eerste koppelingsinrichting 12 en de flenzen 16, 40 van de tweede koppelingsinrichting 14 in axiale richting naar elkaar toe bewogen kunnen worden. Daardoor kan in het bijzonder het radiale wegnemen van de koppelingsinrichtingen 12 en 14 c.q. het losmaken van de koppelingsinrichtingen 12 en 14 van de verbindingsinrichting 54 vergemakkelijkt worden.
De eerste centreerdelen 66 van de centreerinrichtingen 62 en 64 zijn in een opening 94 in de eerste flens 18, 16 van de eerste koppelingsinrichting 12 en van de tweede koppelingsinrichting 14 voorzien. In de tweede flenzen 20 en 40 van de koppelingsinrichtingen 12, 14 zijn eveneens openingen 96 gevormd, die de tweede centreerdelen 68 van de centreerinrichtingen 62, 64 opnemen. De centreerdelen 66, 68 van de centreerinrichtingen 62, 64 steunen zich telkens af tegen de flenzen 18, 20 en 16, 40 via aanligschouders 98. In de flenzen 16, 18, 20 en 40 moeten slechts de openingen 94 en 96 gevormd worden, waarin dan de centreerinrichtingen 62 en 64 als separate module ingezet worden. De centreerdelen 66 en 68 steunen zich in axiale richting met hun aanligschouders 98 af tegen de flenzen 18, 20 en 16, 40. Daardoor kunnen relatieve bewegingen van de flenzen 18 en 20 of 16 en 40 in radiale richting toegelaten worden, zonder dat het gevaar bestaat, dat de centreerinrichtingen 12, 14 kunnen losraken.
Zoals men in FIG. 2 ziet, kunnen de door de eerste koppelingsinrichting 12 gevormde eerste module Mi, de door de tweede koppelingsinrichting 14 gevormde tweede module M2 en de verbindingsinrichting 54 als derde module M3 afzonderlijk en onafhankelijk van elkaar gemonteerd of gedemonteerd worden. Door het losmaken van de bevestigingsmiddelen 60 kan de verbindingsinrichting 54 c.q. de derde module M3 gedemonteerd en radiaal weggenomen worden. Daarbij kunnen de eerste koppelingsinrichting 12 als eerste module Mi en de tweede koppelingsinrichting 14 als tweede module M2 aan een aandrijfinrichting (niet getoond) bevestigd blijven. De door de eerste koppelingsinrichting 12 gevormde module Mi kan na het losmaken van de bevestigingsmiddelen 34 en 60 in radiale richting weggenomen worden. De verbindinginrichting 54 blijft aan de tweede koppelingsinrichting 14 bevestigd, en ook de naaf 30 kan in de aandrijfinrichting blijven. De tweede koppelingsinrichting 14 als tweede module M2 kan door losmaken van in de openingen 38 opgenomen bevestigingsmiddelen (niet getoond) en de bevestigingsmiddelen 60 in radiale richting uit de koppelingsvoorziening 10 c.q. de aandrijfinrichting (niet getoond) weggenomen worden. FIG. 3 toont een uitvergroot aanzicht van de uitsnijding III in FIG. 2.
In FIG. 3 is de flens 20 te zien, waarin de opening 50 gevormd is. Door de opening 50 strekt zich de schroef 28 uit, die met een verbindingsbus 48 verschroeid is. De verbindingsbus 48 omvat daartoe een binnenschroefdraad 100. De verbindingsbus 48 is voorzien van een aanlegdeel 102, dat zich tegen de flens 20 aanlegt. Het aanlegdeel 102 bevindt zich derhalve tussen de flens 20 en het verbindingselement 22i. Het aanlegdeel 102 kan in de vorm van een voorbestemde schroefkop gevormd zijn, die voor het tegenhouden van de verbindingsbus 48 dient, wanneer de schroef 28 in de verbindingsbus 48 ingeschroefd wordt. De verbindingsbus 48 is met zijn buisvormig deel 104 in een bus 106 opgenomen, die in het elastische materiaal 108 van de verbindingselementen 221 ingebed is. Aan de bus 106 zijn bundelelementen 110 en 112 bevestigd, die tenminste deels in het elastische materiaal 108 ingebed zijn. De bundelelementen 120 en 112 omvatten een buisdeel 114 en een lijf 116, dat zich in axiale richting naar buiten uitstrekt. Tussen het buisdeel 114 en het lijf 116 strekt zich een schijfvormig deel 118 uit. Het schijfvormige deel 118 en het lijf 116 zijn deels in het elastische materiaal 108 ingebed. Een deel van de in axiale richting naar buiten gekeerde vlakken van het schijfvormige deel 118 is niet van een laag met het elastische materiaal 108 voorzien, zodat rondom het buisdeel 114 een radiaaldeel van de naar axiaal buiten gekeerde vlakken vrij van elastisch materiaal 108 is, d.w.z. niet met het elastische materiaal 108 bedekt is.
Tussen de bundelelementen 110 en 112 is tenminste een draadpakket (niet getoond) opgenomen, dat van de bundelementen 110 en 112 in axiale richting voert.
Tussen de schroefkop 28 van de schroef en de flens 20 is een volgring 120 voorzien.
Het verbindingselement 221 kan door het uit de verbindingsbus 48 schroeven van de schroef 28 van de flens 20 afzonderlijk gesepareerd worden, zonder dat verdere componenten van de koppelingsvoorziening gedemonteerd zouden moeten worden.

Claims (17)

1. Elastische koppelingsvoorziening (10), in het bijzonder voor maritieme toepassingen, omvattend: - een eerste module (Mi), die door tenminste een eerste koppelingsinrichting (12) gevormd wordt, waarbij de tenminste ene eerste koppelingsinrichting tenminste een eerste verbindingselementenconfiguratie (22) en tenminste twee flenzen (18, 20) omvat, waarbij de tenminste ene eerste verbindingselementenconfiguratie (22) de beide flenzen (18, 20) met elkaar verbindt, - een tweede module (M2), die door tenminste een tweede koppelingsinrichting (12) gevormd wordt, waarbij de tenminste ene tweede koppelingsinrichting tenminste een tweede verbindingselementenconfiguratie (22) en tenminste twee flenzen (16, 40) omvat, waarbij de tenminste ene tweede verbindingselementenconfiguratie (22) de beide flenzen (16, 40) met elkaar verbindt, en - een derde module (M3), die door tenminste een verbindingsinrichting (54) gevormd wordt, die de eerste koppelingsinrichting (12) en de tweede koppelingsinrichting (14) met elkaar verbindt, waarbij de eerste module (Mi), de tweede module (M2) en de derde module (M3) zodanig ingericht zijn, dat de eerste module (Mi), de tweede module (M2) en de derde module (M3) afzonderlijk in radiale richting uit de koppelingsvoorziening (10) uitneembaar en in radiale richting in de koppelingsvoorziening (10) inbrengbaar zijn.
2. Elastische koppelingsvoorziening (10) volgens conclusie 1, waarbij de verbindingselementen (22i t/m 22e, 421, 42s) van de eerste en/of de tweede verbindingselementenconfiguratie (22, 42) zodanig met de flenzen (16, 18, 20, 40) verbonden zijn, dat de verbindingselementen (22i t/m 22e, 42ι, 42δ) afzonderlijk van de flenzen (16, 18, 20, 40) losgemaakt kunnen worden en afzonderlijk aan de flenzen (16, 18, 20, 40) aangebracht kunnen worden.
3. Elastische koppelingsvoorziening (10) volgens conclusie 1 of 2, waarbij afzonderlijke van de de flenzen (16, 18, 20, 40) van een koppelingsinrichting verbindende verbindingselementen (22, 42) van de eerste of de tweede verbindingselementenconfiguratie (22, 42) in onbelaste toestand van de koppelingsvoorziening (10) langs een denkbeeldige lijn (L) geordend zijn.
4. Elastische koppelingsvoorziening (10) volgens een der conclusies 1 t/m 3, waarbij ieder verbindingselement (22i t/m 226, 42ι, 42δ) van de eerste en/of de tweede verbindingselementenconfiguratie (22, 42) via tenminste een eerste bevestigingsplaats met een flens (16, 18, 20 40) en via tenminste een tweede bevestigingsplaats met de telkens andere flens (16, 18, 20, 40) van de eerste of de tweede koppelingsinrichting (12, 14) verbonden is.
5. Elastische koppelingsvoorziening (10) volgens conclusie 4, waarbij de eerste bevestigingsplaatsen van de verbindingselementen (221 t/m 22e, 42ι, 42ö) op een eerste radius (Ri) en de tweede bevestigingsplaatsen op een tweede radius (R2) liggen, waarbij de eerste radius (Ri) en de tweede radius (R2) van elkaar verschillen.
6. Elastische koppelingsvoorziening (10) volgens een der conclusies 1 t/m 5, waarbij tenminste een van de eerste koppelingsinrichting (12) en de tweede koppelingsinrichting (14) tenminste een centreerinrichting (62, 64) omvat, die een verdere module vormt.
7. Elastische koppelingsvoorziening (10) volgens conclusie 6, waarbij de tenminste ene centreerinrichting (62, 64) zich tussen de tenminste twee flenzen (16, 18, 20, 40) van tenminste een van de eerste en tweede koppelingsinrichting (12, 14) uitstrekt.
8. Elastische koppelingsvoorziening (10) volgens conclusie 5 of 6, waarbij de tenminste ene centreerinrichting (62, 64) tenminste een eerste centreer deel (66), dat aan een flens (16, 18) van een koppelingsinrichting (12, 14) gekoppeld is, en een tweede centreerdeel (68) omvat, dat aan de telkens andere flens (20, 40) van de koppelingsinrichting (12, 14) gekoppeld is.
9. Elastische koppelingsvoorziening (10) volgens een der conclusies 6 t/m 8, waarbij de tenminste ene centreerinrichting (62, 64) tenminste een lagerbusconfiguratie (20) omvat, die het eerste centreerdeel (66) en het tweede centreerdeel (68) van de tenminste ene centreerinrichting (62, 64) met elkaar verbindt.
10. Elastische koppelingsvoorziening (10) volgens conclusie 9, waarbij de tenminste ene lagerbusconfiguratie (70) tenminste een binnenbus (74) en tenminste een buitenbus (72) omvat.
11. Elastische koppelingsvoorziening (10) volgens een der conclusies 4 t/m 10, waarbij de tenminste ene centreerinrichting (62, 64) tenminste een glijlagerconfiguratie (80, 82) omvat.
12. Verbindingselement (22i t/m 22e, 42i, 42s) voor een elastische koppeling, in het bijzonder voor maritieme toepassingen, met tenminste een in een elastisch lichaam (108) ingebed draadpakket, waarbij het verbindingselement (22i t/m 22e, 42i, 42ö) tenminste een verbindingsbus (48) omvat, die voorzien is van een schroefdraad (100).
13. Verbindingselement (22i t/m 22e, 421, 42δ) volgens conclusie 12, waarbij de tenminste ene verbindingsbus (48) een lagerflens (102) omvat.
14. Verbindingselement (22i t/m 226, 42ι, 42δ) volgens conclusie 12 of 13, waarbij het tenminste ene draadpakket tenminste twee in het elastische lichaam ingebedde bussen (106) omstrengelt, waaraan telkens tenminste twee bundelelementen (114, 114) voor het geleiden van het tenminste ene draadpakket opgesteld zijn.
15. Verbindingselement (22i t/m 226, 421, 42δ) volgens conclusie 14, waarbij de tenminste ene verbindingsbus (48) in tenminste een van de in het elastische lichaam (108) ingebedde bussen (106) opgenomen is.
16. Verbindingselement (22i t/m 22β, 42ι, 42δ) volgens conclusie 14 of 15, waarbij de bundelelementen (108) tenminste een in axiale richting van de bussen (106) zich naar buiten uitstrekkend omlopend lijf (116) omvatten.
17. Verbindingselement (22i t/m 22β, 42ι, 42δ) volgens conclusie 16, waarbij de bundelelementen (108) tenminste een aan de bus (106) aanliggend gedeelte (114) en een verbindingsgedeelte (118) omvatten, dat het omlopend lijf (116) met het aan de bus (106) aanliggend gedeelte (114) verbindt.
NL2016838A 2015-06-09 2016-05-26 Koppelingsvoorziening en verbindingselement. NL2016838B1 (nl)

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
DE102015007396.6A DE102015007396A1 (de) 2015-06-09 2015-06-09 Kupplungsvorrichtung und Kupplungslasche

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL2016838A true NL2016838A (nl) 2016-12-12
NL2016838B1 NL2016838B1 (nl) 2017-06-14

Family

ID=57281264

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2016838A NL2016838B1 (nl) 2015-06-09 2016-05-26 Koppelingsvoorziening en verbindingselement.

Country Status (2)

Country Link
DE (1) DE102015007396A1 (nl)
NL (1) NL2016838B1 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE102019004644A1 (de) * 2019-07-02 2021-01-07 Süddeutsche Gelenkscheibenfabrik GmbH & Co. KG Gelenkvorrichtung

Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE3526273A1 (de) * 1985-07-23 1987-04-23 Flender A F & Co Laschenkupplung
EP1808610A1 (en) * 2004-09-14 2007-07-18 Kabushiki Kaisha Bridgestone Flexible coupling and in-wheel motor system
US20080064510A1 (en) * 2006-09-08 2008-03-13 Geislinger Gmbh Membrane compensating coupling and hole anchor connection
DE102011002785A1 (de) * 2011-01-17 2012-07-19 Gkn Stromag Ag Laschenkupplung
EP2626579A2 (de) * 2012-02-10 2013-08-14 ZF Friedrichshafen AG Elastische Doppel-Torsionskupplung
DE102013018534A1 (de) * 2013-11-05 2015-05-07 Süddeutsche Gelenkscheibenfabrik GmbH & Co. KG Kupplungsmodul für eine Kupplungsvorrichtung, insbesondere für Industrieanwendungen

Family Cites Families (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE4205666C2 (de) 1992-02-25 1994-02-03 Kirschey Centa Antriebe Gelenkwelle

Patent Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE3526273A1 (de) * 1985-07-23 1987-04-23 Flender A F & Co Laschenkupplung
EP1808610A1 (en) * 2004-09-14 2007-07-18 Kabushiki Kaisha Bridgestone Flexible coupling and in-wheel motor system
US20080064510A1 (en) * 2006-09-08 2008-03-13 Geislinger Gmbh Membrane compensating coupling and hole anchor connection
DE102011002785A1 (de) * 2011-01-17 2012-07-19 Gkn Stromag Ag Laschenkupplung
EP2626579A2 (de) * 2012-02-10 2013-08-14 ZF Friedrichshafen AG Elastische Doppel-Torsionskupplung
DE102013018534A1 (de) * 2013-11-05 2015-05-07 Süddeutsche Gelenkscheibenfabrik GmbH & Co. KG Kupplungsmodul für eine Kupplungsvorrichtung, insbesondere für Industrieanwendungen

Also Published As

Publication number Publication date
NL2016838B1 (nl) 2017-06-14
DE102015007396A1 (de) 2016-12-15

Similar Documents

Publication Publication Date Title
CN107257890B (zh) 联接装置和纤维加固铰接装置
JP4541170B2 (ja) 第1および第2の軸受により支持される駆動シャフトに固定されるファンを有するターボファンエンジン
US7707703B2 (en) Flexible couplings
US3434303A (en) Arrangement for coupling shafts
US2647380A (en) Flexible shaft
CN102705436A (zh) 用于旋转体的分段式调节环
US10626913B2 (en) Ball joint device for a turbine engine
NL2016838B1 (nl) Koppelingsvoorziening en verbindingselement.
US10215100B2 (en) One degree-of-constraint semi-fusible gearbox mounting link
EP3456615A1 (en) Bearing cup for a bicycle bottom bracket assembly and bicycle bottom bracket assembly comprising said bearing cup
US10408277B2 (en) Twist-breakable mechanical fuse and cooling unit of a turbine engine fitted with such a fuse
JP2003042179A (ja) バランサへの被検軸の取付構造
US20120132497A1 (en) Clutch device
KR20040089565A (ko) 유니버셜 조인트
JP5819639B2 (ja) ヘリコプター駆動ユニット用の非回転式ユニバーサルジョイント
CN112178065A (zh) 接合装置
US9073636B2 (en) Rotor damper and tail rotor with such a rotor damper
JPWO2020105582A5 (nl)
JP2018004082A (ja) 農業機械駆動用フレキシブルヒッチ
JP3958768B2 (ja) たわみ軸継手
JP2014206239A (ja) 撓み軸継手
JP2020045977A (ja) カップリング装置
US20190305632A1 (en) Machine for manufacturing cables
FI3877649T3 (fi) Epäsymmetriset vääntömomenttituet
US20160348733A1 (en) Elastic jaw coupling

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20230601