NL2011206C2 - Waterkering alsmede bekledingselement daarvoor. - Google Patents

Description

Waterkering alsmede bekledingselement daarvoor

De uitvinding betreft een waterkering, volgens de aanhef van conclusie 1.

Een dergelijke waterkering is algemeen bekend. De bekledingselementen, die bijvoorbeeld uit beton kunnen bestaan, zorgen er voor dat het keringlichaam beter beschermd is tegen de invloed van het water, in het bijzonder tegen de invloed van golven. Het keringlichaam kan bijvoorbeeld bestaan uit zand, klei of mengsels daarvan met steenslag, en zou het gevaar weggeslagen te worden of te eroderen indien dat direct aan het water is blootgesteld.

De basis van de bekledingselementen is gewoonlijk zodanig uitgevoerd dat een zeker percentage open ruimten is vrijgelaten, zodanig dat in het keringlichaam ogenomen water kan ontsnappen zonder dat daardoor de bekleding van onderaf door de waterdruk zou worden weggedrongen. De bovenzijde van de bekledingselementen bezit een vorm die is aangepast aan de omstandigheden die het waterlichaam oplevert, en kan bijvoorbeeld in het bijzonder geschikt zijn voor het dissiperen van golfenergie.

Waterkeringen kunnen op verschillende manieren zijn uitgevoerd. Als voorbeeld worden genoemd waterkeringen waarvan het vrije oppervlak wordt gevormd door de kop van de bekledingselementen. Andere waterkeringen bezitten een grondlaag die het bovenoppervlak bepaalt. In de laatste gevallen is van groot belang dat deze grondlaag stevig verankerd is ten opzichte van het keringlichaam. Voor dit laatste type waterkeringen beoogt de uitvinding een verbeterde stabiliserende werking te verschaffen.

Dat doel wordt bereikt het kenmerkende gedeelte van conclusie 1.

Bij de waterkering volgens de uitvinding is de deklaag, zoals een grondlaag, gestabiliseerd doordat deze aan de onderzijde is verankerd door de daarin reikende uitsteeksels van de bekledingselementen. Als gevolg daarvan ligt de deklaag stabiel vast ook indien de invloed van waterstromingen, golven een dergelijke daarop wordt uitgeoefend. Het is niet goed mogelijk om de complete deklaag met het water weg te doen schuiven, ook niet onder invloed van de hellende stand die de grondlaag veelal heeft.

De bekledingselementen met deklaag kunnen zich bevinden aan de flank die is gekeerd naar het waterlichaam, en/of aan de flank die is afgekeerd van het waterlichaam. In het laatste geval wordt ook bescherming geboden tegen water dat over de waterkering slaat. Gewoonlijk wordt daardoor de onbeschermde deklaag, zoals een grondlaag, weggespoeld, met als gevolg dat de waterkering aan de achterzijde wordt verzwakt en daardoor bezwijkt. Dankzij de stabiliserende werking van de bekledingselementen volgens de uitvinding echter kan de afkalving worden voorkomen.

Het bekledingselement heeft een basis met een bij benadering in wezen vierkante omtrek bezitten. Ook zijn de zijden van de basis bol gekromd en sluiten zij via een stompe inwendige hoek op elkaar aan. Een dergelijke reeks aan elkaar grenzende bekledingselementen bezit een aanvaardbaar percentage open ruimten, zodanig dat geen hoge waterspanningen onder de bekleding kunnen optreden.

Tevens zijn de zijden van de basis, in opwaartse richting, schuin naar elkaar gericht. Bijvoorbeeld kan de dwarsdoorsnede van de basis in opwaartse richting monotoon afnemen tot en met de aanhechting van het uitsteeksel aan de basis. In de aldus ontstane spleten tussen de bases van de bekledingselementen kan bijvoorbeeld een steenslag worden gestort, die een klemmende werking en daardoor vasthoudwerking op de bekledingselementen uitoefent.

Het uitsteeksel kan verschillende gedaanten bezitten; zo kan de dwarsdoorsnede van het uitsteeksel cirkelvormig zijn. Als alternatief kan de dwarsdoorsnede van het uitsteeksel bij benadering vierkant zijn maar ook andere vormen, zoals driehoekig zijn mogelijk. Verder kan de oppervlakte van de dwarsdoorsnede van het uitsteeksel afnemen in opwaartse richting. Daardoor kan de grondlaag goed doordringen tot op en rond de bekledingselementen. In dat verband kan het oppervlak van de top van het uitsteeksel kleiner zijn dan elke dwarsdoorsnede van het uitsteeksel; eventueel kan de dwarsdoorsnede van het uitsteeksel in opwaartse richting monotoon afnemen tot en met de top.

Ten slotte betreft de uitvinding een bekledingselement volgens conclusie 10.

Vervolgens zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van de in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeelden.

Figuur 1 toont een langsdoorsnede door een dijk.

Figuur 2 toont een vergroot aanzicht van de langsdoorsnede van figuur 1.

Figuur 3 toont een aanzicht in perspectief van een gedeelte van de dijk, met de grondlaag gedeeltelijk verwijderd.

Figuur 4 toont een eerste variant van de bekledingselementen in perspectief.

Figuur 5 toont een tweede variant van de bekledingselementen in perspectief.

Figuur 6 toont een tweede uitvoering van een dijk.

De in figuur 1 weergegeven waterkering bestaat uit het keringlichaam 1 van bijvoorbeeld zand, klei en dergelijke alsmede de bekleding 2. Deze bekleding 2 bestaat op zijn beurt uit de bekledingselementen 3 zoals op grotere schaal weergegeven in figuur 2 met daarop de grondlaag 4. Deze grondlaag kan zijn begroeid met gras 5.

De waterkering bezit een flank 10 die is gekeerd naar een waterlichaam 12, en een flank 11 die daarvan afgekeerd is.

De bekledingselementen 3 bestaan elk uit een basis 6 en een ten opzichte van de basis omhoog stekend uitsteeksel 7, zoals ook in perspectief weergegeven in de figuren 3 en 4. Het uitsteeksel 7 heeft kleinere dwarsdoorsneden dan de basis 6; daardoor treedt ter plaatse van de overgang tussen het uitsteeksel en de basis een sprong op in de dwarsdoorsneden van het bekledingselement 3 . In de uitvoeringsvorm van die figuren 3 en 4 bezit het uitsteeksel 7 cirkelvormige dwarsdoorsneden die vanaf de basis 6 een steeds kleinere straal bezitten. Daardoor kan de grondlaag 4 goed doordringen tot tussen de uitsteeksels 7.

In de variant zoals weergegeven in figuur 5 bezit het bekledingselement 3 vierkante dwarsdoorsneden, waarbij het uitsteeksel 7 afgeknot piramidevormig is uitgevoerd.

De basis 6 van de bekledingselementen 3 kan zijden 8 bezitten die enigszins bol gekromd zijn, zodanig dat tussen aan elkaar grenzende zijden 8 van naburige bekledingselementen 3 spleten voorkomen. Verder kunnen de zijden enigszins terugwijken in opwaartse richting, zodanig dat de spleten tussen de zijden 8 van naburige bekledingselementen 3 wigvormig naar onderen toelopen. Door eventueel fijn korrelvormig materiaal in deze spleten te brengen, wordt de stabilisatie van de bekledingslaag als gevolg van wederzijdse inklemming van de bekledingselementen sterk verbeterd.

In figuur 6 is een verdere mogelijke uitvoering van een dijk weergegeven, waarbij zich slechts aan de naar het waterlichaam 12 gekeerde zijde een bekleding 2 bevindt met bekledingselementen 3 en daarop een grondlaag 4. Deze bekleding 2 bevindt zich slechts in het gebied dat wordt beïnvloed door het waterlichaam 12. De andere delen van de dijk zijn op traditionele wijze uitgevoerd.

Lijst van verwijzingstekens 1. Keringlichaam 2. Bekleding 3. Bekledingselement 4. Grondlaag 5. Graslaag 6. Basis 7. Uitsteeksel 8. Zijde 9. Spleet 10. Flank 11. Flank 12. Waterlichaam

Claims (11)

1. Waterkering, omvattende een keringlichaam (1) met tenminste een flank (10, 11. die is blootgesteld aan de invloed van een waterlichaam (12), alsmede het keringlichaam (1) bedekkende en aan elkaar grenzende bekledingselementen (3) die elk een basis (6) omvatten, waarbij de bekledingselementen (3) elk een ten opzichte van de basis (6) opstaand vrij uitsteeksel (7) bezitten en de bekledingselementen (3) zijn bedekt met een deklaag (5) die is opgenomen tussen en boven de uitsteeksels (7), met het kenmerk dat. de basis (6) een bij benadering in wezen vierkante omtrek bezit, dat de zijden (8) van de basis (6) bol gekromd zijn en via een stompe inwendige hoek op elkaar aansluiten en dat de zijden (8) van de basis (6), in opwaartse richting, schuin naar elkaar zijn gericht.

2. Waterkering volgens conclusie 1, waarbij de flank (10) is gekeerd naar het waterlichaam (12).

3. Waterkering volgens conclusie 1 of 2, waarbij de flank (11) is afgekeerd van het waterlichaam (12).

4. Waterkering volgens conclusie een der voorgaande conclusies, waarbij de dwarsdoorsnede van het uitsteeksel (7) cirkelvormig is.

5. Waterkering volgens een der conclusies 1-3, waarbij de dwarsdoorsnede van het uitsteeksel (7) bij benadering vierkant is.

6. Waterkering volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de oppervlakte van de dwarsdoorsnede van het uitsteeksel (7) afneemt in opwaartse richting.

7. Waterkering volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het oppervlak van de top van het uitsteeksel (7) kleiner is dan elke dwarsdoorsnede van het uitsteeksel.

8. Waterkering volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de dwarsdoorsnede van het uitsteeksel (7) in opwaartse richting monotoon afneemt tot en met de top.

9. Waterkering volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de dwarsdoorsnede van de basis (6) in opwaartse richting monotoon afneemt tot en met de aanhechting van het uitsteeksel (7) aan de basis.

10. Bekledingselement (3) voor een waterkering volgens een der voorgaande conclusies, omvattende een basis (6) en een ten opzichte van de basis opstaand uitsteeksel (7) waarbij de oppervlakte van de dwarsdoorsnede van het uitsteeksel afneemt in opwaartse richting tot en met de top van het uitsteeksel, met het kenmerk dat de basis (6) een bij benadering in wezen vierkante omtrek bezit, dat de zijden (8) van de basis (6) bol gekromd zijn en via een stompe inwendige hoek op elkaar aansluiten en dat de zijden (8) van de basis (6), in opwaartse richting, schuin naar elkaar zijn gericht.

11. Bekledingselement volgnes conclusie 10, waarbij de dwarsdoorsnede van het uitsteeksel (7) die aansluit op de basis (6), kleiner is dan de dwarsdoorsnede van de basis (6) die aansluit op het uitsteeksel (7).