NL2005467C2 - Rolstoel. - Google Patents

Description

ROLSTOEL

De uitvinding heeft betrekking op een rolstoel voorzien van ten minste drie wielen, een draagframe, een 5 zittingsamenstel, hierna en in de conclusies kortweg "zitting" genoemd, en een rugleuningsamenstel, hierna en in de conclusies kortweg "rugleuning" genoemd, waarbij de rolstoel voorts een met het draagframe of de zitting verbonden beensteun bevat, en waarbij de beensteun een 10 voetsteun omvat.

De uitvinding is in het bijzonder gerelateerd aan een rolstoel, waarvan de drie wielen worden gevormd door ten minste twee vaste wielen en ten minste een zwenkwiel, 15 bijvoorbeeld twee achterwielen en twee zwenkbare voorwielen. Daarbij kan dan sprake zijn van een rolstoel met aangedreven achterwielen of van een handbewogen rolstoel of duwrolstoel. Voorts ziet de uitvinding in het bijzonder toe op een rolstoel met twee, aan weerszijden van de rolstoel 20 bevestigde beensteunen die nabij een voorste rand van het draagframe of de zitting zich uitstrekken naar beneden tot nabij het wegdek. Deze zijdelingse beensteunen onderscheiden zich derhalve van een zogenaamde "centrale" beensteun, waarbij de benen van een rolstoelgebruiker worden 25 ondersteund door één beensteun die in een middenlangsvlak van de rolstoel zich uitstrekt.

Een dergelijke rolstoel is algemeen bekend. Bij de bekende rolstoel kan de beensteun ten opzichte van het draagframe om 30 een scharnieras getrapt in een beperkt aantal hoeken worden gescharnierd, zodat een hoek α tussen de beensteun en de zitting eenmalig wordt ingesteld op ongeveer 90° bij een actieve, recht opgezeten zithouding van een 2 rolstoelgebruiker en op circa 180° bij een passieve, achterover gekantelde houding van een rolstoelgebruiker.

Een bezwaar van de bekende rolstoel is dat de beensteun 5 gemakkelijk in een stand kan worden gescharnierd, waarin met name de voetsteun daarvan in conflict komt met de wielen van de rolstoel, met alle gevaren voor een rolstoelgebruiker van dien of een onjuiste zithouding van een rolstoelgebruiker.

10 Het is het doel van de uitvinding de stand van de techniek te verbeteren, dat wil zeggen in het bijzonder een verbeterde rolstoel te verschaffen, waarbij de voetsteun de voeten van een rolstoelgebruiker optimaal ondersteunt, i.e. in allerlei scharnierstanden van de beensteun, zonder te 15 interfereren met andere onderdelen van de rolstoel, zoals de wielen daarvan.

Hiertoe heeft een rolstoel van de in de aanhef vermelde soort volgens de uitvinding als bijzonderheid dat de 20 beensteun omvat een eerste deel dat met het draagframe of de zitting is verbonden, alsmede een tweede deel dat om een scharnieras scharnierbaar met het eerste deel is verbonden, waarbij een hoek tussen het eerste deel en het tweede deel traploos instelbaar is.

25

In een voorkeursuitvoeringsvorm van een rolstoel overeenkomstig de uitvinding is de rolstoel voorzien van een arm die nabij diens ene uiteinde scharnierbaar aan een bevestigingspunt op het eerste deel van de beensteun is 30 bevestigd, en die nabij diens andere uiteinde scharnierbaar aan een bevestigingspunt op het tweede deel van de beensteun is bevestigd, waarbij ten minste een der bevestigingspunten traploos instelbaar is.

3

In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van een rolstoel volgens de uitvinding is het bevestigingspunt op het eerste deel en/of op het tweede deel van de beensteun aangebracht op een bevestigingsorgaan dat langs het eerste deel en/of 5 het tweede deel van de beensteun kan worden bewogen en daarop kan worden vastgezet. In het bijzonder kan het bevestigingsorgaan langs het eerste deel en/of het tweede deel van de beensteun worden geschoven en daarop worden vastgezet.

10

De uitvinding heeft eveneens betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van een rolstoel voorzien van ten minste drie wielen, een draagframe, een zitting en een rugleuning, waarbij de rolstoel voorts wordt voorzien van 15 een met het draagframe of de zitting verbonden beensteun, en waarbij op de beensteun een voetsteun wordt aangebracht, met als bijzonderheid dat de beensteun wordt gevormd door een eerste deel dat eerst met het draagframe of de zitting wordt verbonden, alsmede door een tweede deel dat vervolgens om 20 een scharnieras scharnierbaar met het eerste deel wordt verbonden, waarbij een hoek tussen het eerste deel en het tweede deel tenslotte traploos wordt ingesteld.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van in 25 een tekening weergegeven figuren van een voorkeursvariant van de uitvinding, waarbij figuren 1 en 2 een schematisch en perspectivisch aanzicht bieden van een beensteun volgens de uitvinding, waarbij 30 de beensteun in een neerwaartse stand (figuur 1) en in een opwaartse stand (figuur 2) is gescharnierd.

In figuren 1 en 2 is een beensteun 1 voor een rolstoel 4 weergegeven, waarbij de beensteun 1 aan een draagframe of een daarop gemonteerde zitting van de rolstoel kan worden bevestigd. In tegenstelling tot een zogenaamde "centrale" beensteun, waarbij de benen van een rolstoelgebruiker worden 5 ondersteund door één beensteun die in een middenlangsvlak van de rolstoel 1 zich uitstrekt, is thans sprake van twee, aan weerszijden van de rolstoel bevestigde beensteunen 1 die nabij een voorste rand van het draagframe of de zitting zich uitstrekken naar beneden tot nabij het wegdek. Het gaat 10 derhalve thans om twee zijdelingse beensteunen 1.

Zoals getekend, is elke beensteun 1 opgebouwd uit een eerste deel 2 dat met het draagframe of de zitting van de rolstoel is verbonden, alsmede uit een tweede deel 3 dat om een 15 scharnieras 4 scharnierbaar met het eerste deel 2 is verbonden. Aan het tweede deel 3 is een voetsteun 5 gemonteerd. Iedere beensteun 1 is voorts opgebouwd uit een arm 6 die nabij diens ene uiteinde scharnierbaar aan een bevestigingspunt 7 op het eerste deel 2 van de beensteun 1 20 is bevestigd, en die nabij diens andere uiteinde scharnierbaar aan een bevestigingspunt 8 op het tweede deel 3 van de beensteun 1 is bevestigd. Het bevestigingspunt 8 op het tweede deel 3 van de beensteun 1 bevindt zich op een bevestigingsorgaan 9 dat in lengterichting van het tweede 25 deel 3 van de beensteun 1 kan worden verschoven en vervolgens daarop kan worden gefixeerd. Het bevestigingsorgaan 9 functioneert derhalve als schuif. Het instellen van een hoek tussen het eerste deel 2 en het tweede deel 3 van de beensteun 1 geschiedt als volgt.

Eerst wordt het eerste deel 2 van de beensteun 1 met het draagframe of de zitting van de rolstoel verbonden. Vervolgens wordt het tweede deel 3 van de beensteun 1 met 30 5 het eerste deel 2 daarvan verbonden, waarna de hoek tussen beide delen 2,3 van de beensteun 1 dient te worden ingesteld. Daartoe wordt het bevestigingsorgaan 9 neerwaarts of bovenwaarts geschoven, afhankelijk van de gewenste 5 instelhoek tussen beide delen 2,3 van de beensteun 1, waarbij de arm 6 om diens bevestigingspunten 7,9 wordt gescharnierd. Indien de gewenste hoek tussen het eerste deel 2 en het tweede deel 3 van de beensteun 1 eenmaal is bereikt, wordt het bevestigingsorgaan 9 in diens positie op 10 het tweede deel 3 van de beensteun 1 gefixeerd, bijvoorbeeld door het bevestigingsorgaan 9 met behulp van een schroefverbinding daarop vast te zetten. De arm 6 kan dan niet meer om diens bevestigingspunten 7,8 scharnieren, zodat een vaste hoek tussen het eerste deel 2 en het tweede deel 3 15 van de beensteun 1 is gerealiseerd.

In figuur 1 maakt het tweede deel 3 van de beensteun 1 een hoek van 90° met een horizontaal deel van het eerste deel 2 daarvan, terwijl die hoek in figuur 2 100° bedraagt. Door het 20 bevestigingsorgaan 9 uit figuur 1 te ontgrendelen, naar boven te schuiven en vervolgens te vergrendelen, kan de situatie uit figuur 2 worden bereikt. Vice versa, dat wil zeggen door het bevestigingsorgaan 9 uit figuur 2 te ontgrendelen, naar beneden te schuiven en vervolgens te 25 vergrendelen, kan de situatie uit figuur 1 worden bereikt.

De uitvinding beperkt zich niet tot de weergegeven uitvoeringsvoorbeelden, doch strekt zich tevens uit tot andere voorkeursvarianten vallend binnen het bereik van de 30 aangehechte conclusies.

Claims (5)

1. Rolstoel voorzien van ten minste drie wielen, een draagframe, een zitting en een rugleuning, waarbij de 5 rolstoel voorts een met het draagframe of de zitting verbonden beensteun bevat, en waarbij de beensteun een voetsteun omvat, met het kenmerk dat de beensteun is voorzien van een eerste deel dat met het draagframe of de zitting is verbonden, alsmede een tweede deel dat om 10 een scharnieras scharnierbaar met het eerste deel is verbonden, waarbij een hoek tussen het eerste deel en het tweede deel traploos instelbaar is.

2. Rolstoel volgens conclusie 1, waarbij de rolstoel is 15 voorzien van een arm die nabij diens ene uiteinde scharnierbaar aan een bevestigingspunt op het eerste deel van de beensteun is bevestigd, en die nabij diens andere uiteinde scharnierbaar aan een bevestigingspunt op het tweede deel van de beensteun is bevestigd, en 20 waarbij ten minste een der bevestigingspunten traploos instelbaar is.

3. Rolstoel volgens conclusie 2, waarbij het bevestigingspunt op het eerste deel en/of op het tweede 25 deel van de beensteun is aangebracht op een bevestigingsorgaan dat langs het eerste deel en/of het tweede deel van de beensteun kan worden bewogen en daarop kan worden vastgezet.

4. Rolstoel volgens conclusie 3, waarbij het bevestigingsorgaan langs het eerste deel en/of het tweede deel van de beensteun kan worden geschoven en daarop kan worden vastgezet.

5. Werkwijze voor het vervaardigen van een rolstoel voorzien van ten minste drie wielen, een draagframe, een zitting en een rugleuning, waarbij de rolstoel voorts wordt voorzien van een met het draagframe of de zitting 5 verbonden beensteun, en waarbij op de beensteun een voetsteun wordt aangebracht, met het kenmerk dat de beensteun wordt gevormd door een eerste deel dat met het draagframe of de zitting wordt verbonden, alsmede door een tweede deel dat om een scharnieras 10 scharnierbaar met het eerste deel wordt verbonden, waarbij een hoek tussen het eerste deel en het tweede deel traploos wordt ingesteld. 15