NL2004987C2

NL2004987C2 - Liftinrichting en werkwijze voor het positioneren van een log object.

Info

Publication number: NL2004987C2
Application number: NL2004987A
Authority: NL
Inventors: Kuno Johannes Alexander Berg
Original assignee: Ihc Holland Ie Bv
Priority date: 2010-06-28
Filing date: 2010-06-28
Publication date: 2011-12-29
Also published as: KR20130133751A; CN102985682B; EP2585712A1; WO2012002809A1; SG186861A1; ES2523979T3; DK2585712T3; US20130125397A1; CN102985682A; EP2585712B1

Description

Liftinrichting en werkwijze voor het positioneren van een log object

TECHNISCH GEBIED VAN DE UITVINDING

De uitvinding heeft betrekking op een liftinrichting voor het positioneren van een log object zodanig dat dit object bevestigbaar is op een hoge constructie waarbij de 5 liftinrichting geen contact maakt met de hoge constructie. In het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een liftinrichting voor het opheffen en positioneren van een windturbineblad zodat deze bevestigbaar is aan een hub die zich bevindt op een nacelle in de top van een windturbinemast.

10 ACHTERGROND VAN DE UITVINDING

Een inrichting en werkwijze voor het hanteren, positioneren en bevestigen van een windturbineblad aan een aandrijfas is bekend uit EP1925583. In de bekende inrichting wordt een windturbineblad horizontaal of verticaal gepositioneerd ten opzichte van de aandrijfas. Het windturbineblad hangt in een frame dat vervolgens hangt aan kabels 15 van een liftinrichting. Het gebruik van kabels maakt het installeren windgevoelig.

Internationale aanvrage W0200941812 beschrijft een werkwijze waarbij eerst de windturbinebladen aan de nacelle met hub bevestigd worden waarbij de nacelle tegen een boomconstructie van een hijskraan rust en waarbij vervolgens de nacelle met windturbinebladen met behulp van de hijskraan op de mast geplaatst wordt.

20

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING

De uitvinding stelt zich ten doel te voorzien in een verbeterde liftinrichting geschikt voor het heffen en positioneren van een log, in het bijzonder langwerpig, object zodat dit bevestigd kan worden aan een hoge verticale constructie, meer specifiek, het 25 heffen van een windturbineblad van een in hoofdzaak liggende positie, positioneren van het windturbineblad tegen de hub van een windturbine onder een willekeurige hoek (niet per se verticaal of horizontaal). Voordelen van het liftsysteem zijn gelegen in het feit dat maar één kraan nodig is voor het opbouwen van een windturbine, dat bij hogere windsnelheden windturbinebladen gemonteerd kunnen worden, dat de windturbinebladen 30 onder elke willekeurige hoek op de hub gemonteerd kunnen worden, waarbij de hub als op de mast geplaatst is en dergelijke.

2

Volgens de uitvinding wordt deze doelstelling bereikt met een liftinrichting dat de kenmerken van conclusie 1 heeft. Voordelige uitvoeringsvormen en verdere uitvoeringen van de uitvinding kunnen worden bereikt met de in de onderconclusies genoemde maatregelen.

5 Een liftinrichting volgens de uitvinding is geconfigureerd voor het zelfstandig positioneren van een log object zodanig dat dit object bevestigbaar is op een hoge constructie. Log in de huidige context betekent een groot, zwaar en eventueel langwerpig object zoals bijvoorbeeld een windturbineblad. Een hoge constructie in de huidige context is een constructie met een minimale bevestigingshoogte van het object van 10 60 meter boven het wateroppervlak of het aardoppervlak. Zelfstandig in de huidige context betekent dat de liftinrichting geen steun nodig heeft van de hoge constructie om het logge object te kunnen positioneren. De liftinrichting omvat een boomconstructie met een lengteas en heeft het kenmerk, dat de liftinrichting verder voorzien is van een positioneerinrichting die verplaatsbaar verbonden is met de boomconstructie, waarbij de 15 boomconstructie voorzien is van geleidemiddelen voor het langs de lengteas geleiden van de positioneerinrichting en waarbij de positioneerinrichting voorzien is van een met de geleidemiddelen samenwerkende verplaatsingsconstructie en een bevestigingsstructuur voor het losmaakbaar bevestigen van het logge object aan de positioneerinrichting waarbij de boomconstructie en verplaatsingsconstructie van de positioneerinrichting een samenstel 20 vormen voor het grof positioneren van de bevestigingsstructuur ten opzichte van de hoge constructie en waarbij de positioneerinrichting verder voorzien is van extra middelen voor het nauwkeurig positioneren van het object ten opzichte van de hoge constructie.

De uitvinding is gebaseerd op het inzicht dat het positioneren van een object hangend aan kabels op grote hoogte windgevoelig is. De liftinrichting volgens de 25 uitvinding zorgt voor een starre doch verstelbare verbinding tussen het object en de boomconstructie. Het positioneren is nu niet meer afhankelijk van het heen en weer deinen van de hefkabels.

In een uitvoeringsvorm omvatten de extra middelen een rotatiedeel ingericht voor het roteren van de bevestigingsstructuur om een eerste rotatieas op de 30 verplaatsingsconstructie.. Deze uitvoeringsvorm heeft als voordeel dat het object gedraaid kan worden om een rotatieas. In het geval van een windturbineblad geeft deze eigenschap de mogelijkheid om het blad ongeacht de hoek die de hub maakt aan de hub te bevestigen.

3

Ook is het niet meer noodzakelijk om de hub te draaien tijdens het bevestigen van de windturbinebladen.

Een voordelige uitvoeringvorm van de uitvinding heeft het kenmerk, dat de extra middelen ingericht zijn voor het in 3-dimensies verplaatsen van de 5 bevestigingsstructuur ten opzichte van de verplaatsingsconstructie. Met deze eigenschappen is het mogelijk om het object nadat deze in de buurt van het bevestigingspunt op de hoge constructie is gebracht nauwkeurig naar het bevestigingspunt te voeren.

Een uitvoeringsvorm heeft het kenmerk, dat de positioneerinrichting eerste 10 kantelmiddelen omvat voor het draaien van de bevestigingsstructuur om een tweede rotatieas die in hoofdzaak parallel is aan de lengteas van de boomconstructie. Hiermee wordt een extra bewegingsvrijheidsgraad verkregen voor het nauwkeurig positioneren van het object. Dit betekent dat de boomconstructie met een vrijheidsgraad minder nauwkeurig gepositioneerd hoeft te worden. Een verdere uitvoeringsvorm heeft het kenmerk, dat de 15 positioneerinrichting tweede kantelmiddelen omvat voor het draaien van de bevestigingsstructuur om een derde rotatieas die in hoofdzaak loodrecht staat op de tweede rotatieas. Deze eigenschappen verbeteren de positioneereigenschappen van het liftsysteem verder.

Een uitvoeringsvorm heeft het kenmerk, dat de positioneerinrichting 20 voorzien is van lineaire verplaatsingsmiddelen voor het lineair verplaatsen van de bevestigingsstructuur in een richting die in hoofdzaak loodrecht is op de eerste rotatieas. Door deze eigenschappen wordt het mogelijk dat wanneer een windturbineblad radiaal in lijn ligt met de overeenkomstige bevestigingsstructuur op een hub, het windturbineblad via de radius tegen of in de bevestigingsstructuur geplaatst kan worden.

25 Een verdere uitvoeringsvorm heeft het kenmerk, dat de liftinrichting verder een stabilisatie-inrichting omvat ingericht voor het verminderen van deining van de boomconstructie en/of bevestigingsstructuur. Hiermee kan bij slechtere weersomstandigheden nog steeds doorgewerkt worden.

Een uitvoeringsvorm heeft het kenmerk, dat de liftinrichting de liftinrichting 30 in de vorm van een vaartuig is, in het bijzonder een jack-up platform, het object een windturbineblad is en de hoge constructie een windturbinemast welke voorzien van een nacelle met een hub.

4

Een aspect van de uitvinding is een nieuwe werkwijze te verschaffen voor het hanteren en bevestigen van windturbinebladen aan een hub van een windturbine.

Hierbij wordt gebruik gemaakt van een liftinrichting volgens de uitvinding. Door gebruik te maken van de liftinrichting volgens de uitvinding kan een windturbineblad onder 5 willekeurig welke hoek bevestigd worden aan een hub. De hub hoeft niet meer in een vooraf bepaalde stand te staan om een windturbine blad te bevestigen. Omgekeerd verschaft de liftinrichting mogelijkheden voor een nieuwe werkwijze voor het demonteren van windturbinebladen.

Het moge duidelijk zijn dat de verschillende aspecten genoemd in deze 10 octrooiaanvrage gecombineerd kunnen worden en elk afzonderlijk in aanmerking kunnen komen voor een afgesplitste octrooiaanvrage.

KORTE BESCHRIJVING VAN DE FIGUREN

Deze en andere aspecten, eigenschappen en voordelen van de uitvinding 15 worden nader toegelicht aan de hand van de volgende beschrijving onder verwijzing naar de tekeningen, waarbij dezelfde referentiecijfers dezelfde of vergelijkbare delen aanduiden, en waarin: FIG. 1 een zijaanzicht met verschillende toestanden van een liftinrichting volgens de uitvinding toont; 20 FIG. 2 een eerste bovenaanzicht van een positioneerinrichting volgens de uitvinding toont; FIG. 3 een tweede bovenaanzicht van de positioneerinrichting toont; FIG. 4 een eerste zijaanzicht van de positioneerinrichting toont; FIG. 5 een tweede zijaanzicht van de positioneerinrichting toont; en 25 FIG. 6 het plaatsen van een windturbineblad op een hub toont.

BESCHRIJVING VAN UITVOERINGSVORMEN

FIG. 1 toont een zijaanzicht met verschillende toestanden van een liftinrichting 1 volgens de uitvinding. De liftinrichting 1 is ingericht om een 30 windturbineblad 5 op te liften en te positioneren ten opzicht van een hub van een windturbine. Een hub is het centrale deel van een windturbine welke op een aandrijfas van een generator bevestigd is welke een bevestigingsconstructie omvat voor het bevestigen van twee of meer windturbinebladen. Een uitvoeringsvorm van een 5 bevestigingsconstructie voor een windturbineblad is een flens voorzien van gaten waardoor bouten van het windturbineblad gestoken worden, zodat met moeren het windturbineblad vastgemaakt kan worden aan de hub.

FIG. 1 illustreert een toestand waarbij een windturbineblad ligt op een 5 laadvloer, een toestand waarbij het windturbineblad bevestigd is aan de liftinrichting, twee toestanden waarbij het windturbineblad 180° gedraaid is om een rotatieas 7a en de boom in hoofdzaak horizontale toestand is, en toestanden die de beweegbaarheid van een windturbineblad ten opzichte van de liftinrichting illustreren waarbij het windturbineblad 5 zich bovenin de liftinrichting bevindt en de boom opgetopt is. Het dient opgemerkt te 10 worden dat de boomconstructie in horizontale toestand niet een vereiste is. Aangezien optoppen en aftoppen van een lange boomconstructie tijd kost heeft het de voorkeur dat het object aan de boomconstructie gekoppeld wordt in een toestand waarbij de boomconstructie zo min mogelijk ligt.

De liftinrichting 1 volgens de uitvinding omvat een boomconstructie 2 van 15 een hijskraan. De boomconstructie 2 is bevestigd op een platform 3 dat roteerbaar is om een platform rotatieas 3a. De boomconstructie 2 is aan een vast uiteinde 2a schamierbaar verbonden met het platform 3. De boomconstructie 2 kan op bekende wijze rond het scharnierpunt opgetopt, d.w.z. omhoog gehaald worden, en afgetopt worden, d.w.z. neergelaten worden. Referentie 12 verwijst naar de beweging van optoppen en aftoppen 20 van de boomconstructie 2. Bij het optoppen wordt het windturbineblad gekanteld. Indien de lengteas van het windturbineblad parallel ligt aan de boomconstructie dan wordt het windturbineblad van een in hoofdzaak horizontale positie gebracht in een in hoofdzaak verticale positie.

Aan de boomconstructie 2 is een positioneerinrichting 4 beweegbaar 25 verbonden aan de boomconstructie 2. De boomconstructie 2 is daartoe voorzien van geleidemiddelen ingericht voor het tussen het vast uiteinde 2a en een vrij uiteinde 2b van de boomconstructie 2 geleiden van de positioneerinrichting 4 langs de boomconstructie 2 waarbij de richting in hoofdzaak parallel ligt aan de lengteas van de boomconstructie 2.

De positioneerinrichting 4 is voorzien van geleidemiddelen die samenwerken met de 30 geleidemiddelen van de boomconstructie 2 teneinde de positioneerinrichting 4 langs de boomconstructie 2 te bewegen en tevens tegen de boomconstructie aan te houden. In een uitvoeringsvorm zijn de geleidemiddelen van de boomconstructie 2 een geleiderails en zijn de geleidemiddelen van de positioneerinrichting 4 een inrichting voorzien van wielen die 6 in/om/over de geleiderails lopen. De positioneerinrichting 4 kan langs de boomconstructie 2 bewogen worden door een gebruikelijke hijsmiddel van een hijskraan, bijvoorbeeld de kabel met haak. Het is ook mogelijk dat de positioneerinrichting voorzien is van een motor met een tandwiel en waarbij de geleidemiddelen van de boomconstructie 2 een tandrad 5 omvatten. In deze uitvoeringsvorm is de positioneerinrichting 4 zelfstandig langs de boomconstructie 2 beweegbaar. De boomconstructie 2 en de samenwerkende geleidemiddelen van de boomconstructie 2en de positioneerinrichting 4 vormen te samen een samenstel voor het grof positioneren van het windturbineblad 5 ten opzichte van een hub van een windturbine. Zij worden gebruikt om het windturbineblad van een 10 opslagpositie te nemen en op hoogte nabij de hub te brengen. De positioneer inrichting is verder ingericht voor het nauwkeurig positioneren van het windturbineblad nabij de hub, zodanig dat deze vastgemaakt kan worden aan de hub.

Voor het verplaatsen van een windturbineblad 5 met de liftinrichting 1 wordt gebruik gemaakt van een draagffame 6 die voorzien is van een vastzetinrichting, niet 15 getoond, voor het vastzetten van het windturbineblad 5 in het draagffame 6. Nadat de positioneerinrichting 4 geplaatst is boven het draagffame wordt het draagffame met behulp van lieren gelift en vervolgens het draagffame vastgezet aan een bevestigingsstructuur van de positioneerinrichting 4. De vastzetinrichting is bijvoorkeur op afstand bedienbaar en zodanig ingericht dat deze het windturbineblad los kan laten nadat het windturbineblad 20 bevestigd is aan de hub.

FIGUREN. 2- 5 tonen diverse aanzichten van een positioneerinrichting 4 volgens de uitvinding. Aan de hand van deze figuren zal de positioneerinrichting 4 in detail beschreven worden. Aan de boomconstructie 2 zitten geleidemiddelen 2c in de vorm van een rails. Hiermee zijn in aangrijping de geleidemiddelen 4a van de 25 positioneerinrichting 4. De geleidemiddelen 4a zijn bevestigd op een eerste constructiedeel 4b van de positioneerinrichting. De positioneerinrichting 4 omvat verder een tweede constructiedeel 4c welke schamierbaar verbonden is met het eerste constructiedeel 4b rond een scharnierpunt 7b. Aandrijfelementen 4d, in de vorm van bijvoorbeeld hydraulische cilinders, zijn aan weerszijde van het scharnierpunt 7b 30 aangebracht tussen het eerste en tweede constructiedeel 4b, 4c, en zijn ingericht voor het roteren van beide constructiedelen ten opzichte van elkaar rond het scharnierpunt 7b. FIG. 2 toont de situatie waarbij het eerste constructiedeel 4b parallel ligt aan het tweede 7 constructiedeel 4c. In FIG. 3 maken beide delen een hoek R1 ten opzichte van elkaar. De hoek R1 die maximaal gemaakt kan worden ligt bijvoorkeur in het bereik van 15 - 30°.

Voor het bedrijven van de aandrijfelementen 4d zijn aan het eerste constructiedeel 4b krachtvoorzieningen 4g aangebracht, zoals accu’s, motoren, pompen, 5 etc. Het is echter ook mogelijk dat deze voorzieningen geheel of gedeeltelijk geplaatst zijn onderaan bij de boomconstructie, slangen en kabels die gevoerd worden langs de boomconstructie zijn dan nodig voor het bekrachtigen van de aandrijfmiddelen 4d.

De positioneerinrichting 4 omvat verder een rotatiedeel 4e, welke bijvoorkeur voorzien is van een lager. FIGUREN 4 en 5 welke een zijaanzicht tonen van 10 de positioneerinrichting 4, illustreren dat het rotatiedeel 4e scharnierbaar verbonden is met het tweede constructiedeel 4c om scharnierpunt 7c. De rotatieas van scharnierpunt 7c staat loodrecht op de rotatieas van scharnierpunt 7b. Een aandrijfmiddel 4d’ in de vorm van een hydraulische cilinder is aangebracht tussen het lagerdeel 4e en tweede constructiedeel 4c en is ingericht voor het roteren van beide het lagerdeel 4e ten opzichte van het tweede 15 constructiedeel 4c rond het scharnierpunt 7c. In FIG. 5 staat het rotatiedeel 4e onder een hoek R2 ten opzichte van het tweede constructiedeel 4c. De hoek R2 die maximaal gemaakt kan worden ligt bijvoorkeur in het bereik van 15 - 30°. Het rotatiedeel 4e heeft een rotatieas 7a die loodrecht staat op de rotatieas van scharnierpunt 7c.

De combinatie van de rotatieassen van scharnierpunt 7b, scharnierpunt 7c en 20 de rotatieas van het rotatiedeel 4e geven de mogelijkheid een windturbineblad in een willekeurig oriëntatie te plaatsen ten opzichte van de boomconstructie 2.

De positioneerinrichting 4 is verder voorzien van een bevestigingsstructuur 4f. De bevestigingsstructuur 4f is ingericht voor het losmaakbaar bevestigen van een draagframe 6 waarin een windturbineblad vastgezet wordt. De bevestigingsstructuur 4f is 25 voorzien van hijsmiddelen voor het hijsen van het draagframe 6 tegen de bevestigingsstructuur 4f. De hijsmiddelen zijn in deze uitvoeringsvorm in de vorm van een lier met kabels 8. FIGUREN 2 en 4 tonen aanzichten waarbij het draagframe 6 op afstand is van de bevestigingsstructuur 4f en hangt aan kabels 8. FIGUREN 3 en 5 tonen aanzichten waarbij het draagframe vastgemaakt zit aan de bevestigingsstructuur 4f. Als het 30 draagframe 6 aan de bevestigingsstructuur 4f is vastgezet kan het windturbineblad niet meer ongecontroleerd bewegen ten opzichte van de boomconstructie 2.

De bevestigingsstructuur 4f is voorzien van lineaire verplaatsingsmidden voor het lineair verplaatsen van de bevestigingsstructuur 4f in een richting 14 die loodrecht 8 staat op de rotatieas 7a van het lagerdeel 4e. Het lagerdeel 4e omvat een geleiderad 4g waarlangs wielen 4h van de bevestigingsstructuur rollen. Een aandrijfmiddel, niet getoond, bijvoorbeeld in de vorm van een hydraulische cilinder, zorgt voor de lineaire verplaatsing. De lineaire verplaatsingsmiddelen verschaffen de mogelijkheid om nadat een 5 windturbineblad gepositioneerd is ten opzichte van de hub, de draadeinden die aan het uiteinde van een windturbineblad zitten te schuiven in overeenkomstige gaten in de flens van de hub, waarna vervolgens moeren op de draadeinden bevestigd worden om het windturbineblad te fixeren aan de hub.

FIG. 6 illustreert het plaatsen van een windturbineblad op een hub met een 10 inrichting volgens de uitvinding. De liftinrichting is in de vorm van een jack-up platform of vaartuig. De liftinrichting omvat een drijflichaam 15 waarop een hijskraan met een boomstructuur 2 staat. Middels verticale kolommen 16 is het drijflichaam 15 vastgezet op de zeebodem 17 naast een mast 9 waarop een nacelle 10 met hub 18 bevestigd is. Op het dek van het drijflichaam is een voorraad 51 windturbinebladen 5.

15 Een werkwijze voor het positioneren van een windturbineblad en bevestigen van het blad aan een hub die zich bevindt op een nacelle in de top van een windturbinemast met de hierboven beschreven inrichting omvat de volgende stappen: a) het verschaffen van ten minste één horizontaal liggende of half liggend windturbineblad 5; 20 b) fixeren van het blad in een draagffame 6; c) het positioneren van de boomconstructie 2 van een liftinrichting zodanig dat de bevestigingsstructuur 4f in lijn ligt met het draagffame 6; d) het bevestigen van het draagffame 6 aan de bevestigingsstructuur 4f, wat kan gebeuren door het draagffame 6 te plaatsen tegen de bevestigingsstructuur 4f door middelen van een 25 hijsinrichting 8 bevestigd of de bevestigingsstructuur 4f; e) het omhoog kantelen 12 van de boomconstructie 2; f) het langs de boomconstructie verplaatsen 11 van de positioneerinrichting 4; g) het positioneren 7a, 13, 14 van het windturbineblad 5 ten opzichte van een overeenkomstig bevestigingsstructuur op de hub 18; 30 h) het bevestigen van het windturbineblad 5 aan hub 18; en i) het losmaken van het draagffame 6 van het windturbineblad 5.

In stap b) dient het windturbineblad zodanig in het draagffame gefixeerd te worden dat deze nadat hij geplaatst is op de hub eenvoudig en op afstand bediend 9 losgemaakt kan worden van het draagframe. Verder ligt het zwaartepunt van het windturbineblad bijvoorkeur binnen de contour van het draagframe, teneinde de maximale rotatiekrachten in de liftinrichting met name op de positioneerinrichting 4 te minimaliseren.

5 Stap e) en f) kunnen in volgorde omgewisseld worden en vormen samen de grove positionering van het windturbineblad 5 ten op zichte van de hub 18. Deze stappen kunnen ook het draaien van het platform 3 om rotatieas 3a omvatten.

Stap g) is de fïjnpositionering van het windturbineblad 5 ten opzicht van de hub en omvat ten minste één van de volgende substappen: 10 gl) het roteren van het windturbineblad om een eerste rotatieas die overeenkomt met de rotatieas 7a van het rotatie deel; g2) het kantelen van het windturbineblad om een tweede rotatieas die overeenkomst met een rotatie om het schamierpuntpunt 7b tussen het eerste constructiedeel 4b en tweede constructiedeel 4c; 15 g3) het kantelen van het windturbineblad om de derde rotatieas die overeenkomst met een rotatie om het scharnierpunt 7c tussen het tweede constructiedeel 4c en het rotatiedeel 4e.

Door gebruik te maken van het roteren om de tweede en derde rotatieas 7b, 7c is het mogelijk om het turbineblad loodrecht op de rotatieas van de hub te positioneren. De eerste rotatieas maakt het vervolgens mogelijk om het windturbineblad 5 radiaal op de 20 hub te positioneren en inlijn met de bevestigingsstructuur op de hub.

Bij voorkeur is in stap d) het draagframe 6 zodanig aan de bevestigingsstructuur bevestigd dat de verplaatsingsrichting van de lineaire verplaatsingsmiddelen in hoofdzaak parallel is aan een lengteas van het turbineblad 5. In dit geval omvat stap g) verder: 25 g4) het aansturen van de lineaire verplaatsingsmiddelen teneinde het windturbineblad in radiale richting te schuiven om of in een bevestigingsstructuur op de hub.

In de beschreven uitvoeringsvorm van de positioneerinrichting 4 zijn er twee schamierstructuren voor het vormen van de scharnierpunten 7b en 7c. In een andere 30 uitvoeringsvorm omvat de verbinding tussen het eerste constructiedeel 4b en tweede constructiedeel 4c drie of meer lineaire aandrijfmiddelen, zoals hydraulische cilinders 4d. Tevens is in deze uitvoeringsvorm het rotatiedeel 4e gefixeerd op het tweede constructiedeel 4c. Met deze beweegbare koppelingstructuur is het mogelijk dezelfde 10 bewegingen te maken als met de twee scharnierstructuren. Een extra voordeel van deze koppelingsstructuur is dat deze naast rotatiebewegingen ook een translatiebeweging toelaat waardoor de afstand tussen boomstructuur 2 en bevestigingsstructuur 4f gevarieerd kan worden zonder de oriëntatie ten opzichte van elkaar te veranderen. Er worden nu echter 5 wel andere eisen gesteld aan de lineaire aandrijfmiddelen omdat ze nu belast kunnen worden in een richting dwars op de lineaire verplaatsingsrichting van de aandrijfmiddelen.

De hierboven beschreven hftinrichting kan zowel op land als op zee gebruikt worden. De hftinrichting kan in de vorm zijn van een mobiele kraan of een kraan op een vaartuig dat al dan niet zelfstandig voorbeweegt. Zo kan de hftinrichting in de 10 vorm zijn van een jack-up platform. De boomconstructie 2 is onderdeel van een hijskraan die bijvoorbeeld 100 meter hoog is en geschikt is voor het hijsen van gewichten in het bereik van 800 - 1000 ton. Een verder voordeel van de hftinrichting is dat alle onderdelen van een windturbine, d.w.z. mast of toren, nacelle, generator, hub en windturbinebladen met dezelfde boomconstructie geplaatst kunnen worden. Tevens kan de hftinrichting 15 gebruikt worden voor het onder elke willekeurige hoek van de windturbinebladen demonteren van de bladen van de hub.

Het is duidelijk dat voor het positioneren en bevestigen van een windturbineblad het van belang is dat het windturbineblad zo stabiel mogelijk hangt. Een boomconstructie 2 heeft de neiging tot deinen bij hoge windsnelheden. Om dit deinen te 20 reduceren kan de inrichting verder voorzien zijn van een stabilisatie-inrichting. De stabilisatie inrichting kan sensoren omvatten die de deining van de boomconstructie en/of bevestigingsconstructie van de positioneerinrichting meten. Op basis van de verkregen sensor signalen kunnen aandrijfelementen van de positioneerinrichting aangestuurd worden met het doel de deining van de bevestigingsconstructie waaraan het object hangt te 25 verminderen. Hoe minder deining hoe langer er doorgewerkt kan worden.

De hierboven beschreven maatregelen voor het uitvoeren van een hftinrichting volgens de uitvinding kunnen vanzelfsprekend afzonderlijk of parallel of in een andere combinatie of eventueel door verdere maatregelen aangevuld worden gerealiseerd, de uitvoering zal daarbij wezenlijk van het toepassingsgebied van de 30 hftinrichting afhangen. De uitvinding is niet beperkt tot de weergegeven uitvoeringsvormen. Wijzigingen kunnen worden aangebracht zonder de uitvindingsgedachte te verlaten.

Claims

1. Liftinrichting geconfigureerd voor het zelfstandig positioneren van een log object zodanig dat dit object bevestigbaar is op een hoge constructie, waarbij de liftinrichting (1) een boomconstructie (2) met een lengteas omvat, met het kenmerk, dat de 5 liftinrichting verder voorzien is van een positioneerinrichting (4) die verplaatsbaar verbonden is met de boomconstructie, waarbij de boomconstructie voorzien is van geleidemiddelen (2c) voor het langs de lengteas geleiden van de positioneerinrichting en waarbij de positioneerinrichting voorzien is van een met de geleidmiddelen (2c) samenwerkende verplaatsingsconstructie (4a) en een bevestigingsstructuur (4f) voor het 10 losmaakbaar bevestigen van het logge object aan de positioneerinrichting waarbij de boomconstructie (2) en verplaatsingsconstructie (4a) van de positioneerinrichting (4) een samenstel vormen voor het grof positioneren van de bevestigingsstructuur (4f) ten opzichte van de hoge constructie en waarbij de positioneerinrichting (4) verder voorzien is van extra middelen (4d, 4e)voor het nauwkeurig positioneren van het object ten opzichte van de hoge 15 constructie.

2. Liftinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de extra middelen een rotatiedeel (4e) omvatten voor het roteren van de bevestigingsstructuur (4f) om een eerste rotatieas (7a) op de verplaatsingsconstructie (4). 20

3. Liftinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de extra middelen ingericht zijn voor het in 3-dimensies verplaatsen van de bevestigingsstructuur (4f) ten opzichte van de verplaatsingsconstructie (4a).

4. Liftinrichting volgens conclusies 2 of 3, met het kenmerk, dat de extra middelen eerste kantelmiddelen omvatten voor het draaien van de bevestigingsstructuur om een tweede rotatieas (7b) die in hoofdzaak parallel is aan de lengteas van de boomconstructie.

5. Liftinrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de extra middelen tweede kantelmiddelen omvatten voor het draaien van de bevestigingsstructuur om een derde rotatieas (7c) die in hoofdzaak loodrecht staat op de tweede rotatieas.

6. Liftinrichting volgens een van de conclusies 2-5, met het kenmerk, dat de extra middelen lineaire verplaatsingsmiddelen omvatten voor het lineair verplaatsen van de bevestigingsstructuur in een richting die in hoofdzaak loodrecht is op de eerste rotatieas. 5

7. Liftinrichting volgens een van de conclusies 2 -6, met het kenmerk, dat de liftinrichting verder een stabilisatie-inrichting omvat die ingericht is voor het verminderen van deining van het object ten gevolge van deinen van de boomconstructie.

8. Liftinrichting volgens een van de conclusies 2-7, met het kenmerk, dat de liftinrichting in de vorm van een vaartuig is, in het bijzonder een jack-up platform.

9. Liftinrichting volgens een van de conclusies 2-8, met het kenmerk, dat het object een windturbineblad is en de hoge constructie een windturbinemast welke voorzien 15 is van een hub.

10. Werkwijze voor het positioneren van een windturbineblad en bevestigen van het blad aan een hub die zich bevindt op een nacelle in de top van een windturbinemast, waarbij de werkwijze de stappen omvat van: 20 a) het verschaffen van ten minste één windturbineblad en een liftinrichting volgens één van de conclusies 1 - 9; b) fixeren van het blad in een draagframe; c) het positioneren van de boomconstructie van een liftinrichting zodanig dat de bevestigingsstructuur in lijn ligt met het draagframe; 25 d) het bevestigen van het draagframe aan de bevestigingsstructuur; e) het omhoog kantelen van de boomconstructie; f) het langs de boomconstructie verplaatsen van de positioneerinrichting; g) het positioneren van het windturbineblad ten opzichte van een overeenkomstig bevestigingsstructuur op de hub; 30 h) het bevestigen van het windturbineblad aan de bevestigingsstructuur van de hub; en i) het losmaken van het draagframe van het windturbineblad.

11. Werkwijze volgens conclusie 10, met het kenmerk dat stap g) ten minste één van de volgende substappen omvat: gl) het roteren van het windturbineblad om de eerste rotatieas; g2) het kantelen van het windturbineblad om de tweede rotatieas; 5 g3) het kantelen van het windturbineblad om de derde rotatieas.

12. Werkwijze volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat in stap d) het draagframe zodanig aan de bevestigingsstructuur is bevestigd dat de verplaatsingsrichting van de lineaire verplaatsingsmiddelen in hoofdzaak parallel is aan een lengteas van het 10 turbineblad en dat stap g) verder omvat: g4) het aansturen van de lineaire verplaatsingsmiddelen teneinde het windturbineblad in radiale richting te schuiven om of in de bevestigingsstructuur op de hub. Lji Lji Lji