NL2003423C2

NL2003423C2 - Sproeidrooginrichting.

Info

Publication number: NL2003423C2
Application number: NL2003423A
Authority: NL
Inventors: Hendrik Ronald Krimpen
Original assignee: Anro Spray Solutions
Priority date: 2009-09-02
Filing date: 2009-09-02
Publication date: 2011-03-03
Also published as: WO2011028105A3; WO2011028105A2

Description

Sproeidrooginrichting

De uitvinding heeft betrekking op een sproeidrooginrichting, in het bijzonder een systeem voor het sproeidrogen van een product.

5 Sproeidrogen is algemeen bekend. In een sproeidroogtoren is een sproeidrooginrichting aangebracht die aangesloten is op een toevoer van het te versproeien product afkomstig uit een voorraad. Het product kan melk zijn. Door hoge druk en verwarming kan het in het product aanwezige water verdampen en wordt het droge product overgehouden. Het droge product wordt opgevangen en afgevoerd en 10 eventueel verder behandeld.

Een bekende sproeidrooginrichting kan op een lans worden aangesloten in de sproeidroogtoren en omvat een huis met daarin opgenomen een intern kanaal. Het product wordt aan het interne kanaal toegevoerd. In het interne kanaal is een wervellichaam opgenomen voor het in werveling brengen van het product. 15 Stroomafwaarts van het wervellichaam omvat het huis een orifice waardoorheen het wervelende product naar buiten, dus de sproeidroogtoren in, wordt geleid en bij die expansie doorheen de orifice vindt een deel van de verdamping plaats.

De sproeidrooginrichting met de lans, en toevoerleiding, samen met een pomp en een eventuele voorraad, vormen een systeem voor sproeidrogen.

20 Het is bekend een terugslagklep op te nemen in de sproeidrooginrichting waarmee toevoer van het product aan de sproeidrooginrichting, wanneer het via de lans toegevoerde product een druk heeft die lager is dan een bepaalde drempel, wordt tegengehouden. Het is ook bekend het huis van de sproeidrooginrichting uit twee delen te laten bestaan die door middel van een losmaakbare koppeling met elkaar zijn 25 verbonden.

Een probleem van de bekende sproeidrooginrichtingen en systemen voor sproeidrogen waarin dergelijke inrichtingen zijn opgenomen, is dat de toevoer van product door middel van regelbare kleppen plaatsvindt stroomopwaarts van de sproeidrooginrichting. Bekende kleppen bevinden zich juist voor de lans in het 30 leidingnetwerk, vaak met een flens waardoor het lastig is deze er tussen uit te nemen voor onderhoud of reparatie. De klep is moeilijk toegankelijk. Het onderhoud leidt tot een groot verlies van productietijd en ook tot verlies van product dat zich stroomafwaarts van de klep bevindt.

2

Het is een doel van de onderhavige uitvinding om de bekende inrichting en het bekende systeem te verbeteren.

Dit doel wordt bereikt door het verschaffen van een sproeidrooginrichting die voorzien is van een regelbaar kleplichaam, dat in het bijzonder het interne kanaal van 5 de sproeidrooginrichting kan afsluiten. Het regelbare kleplichaam heeft een geopende toestand, waarbij doorvoer van product door het interne kanaal wordt toegestaan en een gesloten toestand, waarbij doorvoer wordt tegengegaan, waarbij tussen de toestand geschakeld kan worden. Doordat een regelbaar kleplichaam wordt verschaft, kan de bediener op afstand toevoer van het product doorheen de sproeidrooginrichting regelen 10 en wordt een regeling verkregen die zich zeer nabij de orifice bevindt. Het verlies aan product wordt aanzienlijk verkleind en het vervangen van de regelbare klep wordt aanzienlijk vereenvoudigd, omdat de sproeidrooginrichting zich bevindt aan een distaai einde van een lans die uitsteekt in de sproeidroogtoren en welke gemakkelijk toegankelijk is.

15 Bij voorkeur omvat de sproeidrooginrichting volgens de uitvinding een huis dat ten minste twee huisdelen omvat die door middel van een losmaakbare verbinding met elkaar zijn verbonden, zoals een bajonetsluiting of een schroefverbinding. Bij voorkeur is de invoer, dus het onderdeel dat aangesloten kan worden op de lans, onderdeel van het eerste huisdeel en is de orifice onderdeel van het tweede huisdeel. Hierdoor wordt 20 een makkelijk scheidbare inrichting verkregen, waarbij in het bijzonder het tweede huisdeel met de orifice gemakkelijk kan worden gescheiden van het eerste huisdeel met de invoer en waarbij vervanging van de orifice, bijvoorbeeld bij verstopping, makkelijk mogelijk is.

In een voordelige uitvoeringsvorm is het stuurbare kleplichaam onderdeel van het 25 eerste huisdeel. Hierdoor wordt een inrichting verkregen, waarbij het openen en sluiten plaatsvindt in een meer stroomopwaarts gelegen huisdeel en het uittreden van het te versproeien product in het tweede meer stroomafwaarts gelegen huisdeel. Verstoppingen kunnen plaatsvinden in dit tweede huisdeel en dit tweede huisdeel kan gemakkelijk worden gereinigd, waarbij het afsluiten van de toevoer van het product 30 juist stroomopwaarts van dit tweede te verwijderen huisdeel plaatsvindt.

Het is bijzonder voordelig een sproeidrooginrichting te verschaffen met een aansluiting voor een stuurleiding voor het sturen van het kleplichaam en in het bijzonder het schakelen tussen de geopende en gesloten toestand van dat kleplichaam.

3

Via de leiding kan bijvoorbeeld een stuursignaal naar het kleplichaam en/of een actuator daarvan worden gestuurd. Hiermee wordt een inrichting verkregen waarvan de kleplichaam toestand op afstand stuurbaar is.

In een bijzondere uitvoeringsvorm is het kleplichaam pneumatisch stuurbaar en is 5 de leiding een pneumatische leiding via welke door middel van luchtdrukveranderingen geschakeld kan worden tussen de geopende en gesloten toestand van het kleplichaam. Hierdoor wordt een schakeling verkregen en controle over het kleplichaam welke vrij is van elektrische signalen waardoor ontploffingsgevaar en dergelijke wordt tegengegaan.

In een bijzondere uitvoeringsvorm is het kleplichaam een in het interne kanaal 10 beweegbare pen. De pen kan aanliggen op een zitting waardoor het interne kanaal op die plek wordt gesloten. Een dergelijke klep is gemakkelijk samen te stellen.

In een uitvoeringvorm omvat de sproeidrooginrichting een voorspanner voor het met een voorspanning naar een gesloten toestand voorspannen van het kleplichaam. Hierdoor wordt de veiligheid vergroot en wordt vervuiling van product verder 15 tegengegaan.

In een uitvoeringsvorm is een tweede lans aanwezig waarop een tweede sproeidrooginrichting geplaatst is in dezelfde toren. Door een reservelans te gebruiken kan tijdens productie van de ene set sproeidrooginrichtingen naar de andere worden geschakeld.

20 Een ander aspect van de uitvinding heeft betrekking op een systeem voor sproeidrogen omvattende een voorraad, een met deze voorraad verbonden leiding die verbonden is met een lans, die uitmondt een sproeidroogtoren, waarbij aan een uiteinde van de lans een sproeidrooginrichting volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding is verbonden. Het systeem omvat volgens een voordelige uitvoeringsvorm een controle-25 eenheid met een interface waarmee een instructie voor openen of sluiten van het stuurbare kleplichaam kan worden afgegeven, waarbij de instructie via een leiding, bij voorkeur een pneumatische leiding, aan de sproeidrooginrichting wordt toegevoerd via een daardoor geschikte aansluiting op de sproeidrooginrichting.

Alhoewel de uitvinding beschreven zal worden aan de hand van een aantal 30 voorkeursuitvoeringsvormen, is de uitvinding daartoe niet beperkt. De te bespreken uitvoeringsvormen zijn slechts voorbeelden van mogelijke implementaties van de uitvinding en het zal de vakman duidelijk zijn dat de voordelen van de uitvinding ook op andere wijzen kunnen worden bereikt.

4

De uitvinding zal nu worden beschreven aan de hand van de figuren, waarbij:

Figuur 1 een schematisch aanzicht is van een systeem voor sproeidrogen volgens een eerste uitvoeringsvorm;

Figuren 2a en 2b een perspectivisch respectievelijk langsdoorsnede aanzicht zijn 5 van een sproeidrooginrichting volgens een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding,

Figuur 2c een dwarsdoorsnede is langs IIc-IIc van de eerste uitvoeringsvorm;

Figuur 3 een perspectivisch geëxplodeerd aanzicht is van een sproeidrooginrichting volgens een eerste uitvoeringsvorm;

Figuren 4a en 4b een perspectivisch respectievelijk langsdoorsnede aanzicht zijn 10 van een sproeidrooginrichting volgens een tweede uitvoeringsvorm;

Figuur 5 een langsdoorsnede aanzicht is van een sproeidrooginrichting volgens een derde uitvoeringsvorm, en

Figuur 6 een schematisch aanzicht is van een sproeidrooginrichting volgens de derde uitvoeringsvorm.

15 Figuur 1 toont een aanzicht van een systeem voor sproeidrogen volgens een eerste uitvoeringsvorm. Het systeem 1 omvat een voorraad 2 verbonden via een toevoer leiding 3 met een sproeidroogtoren 4. Vanaf voorraad 2 wordt een te sproeidrogen substantie, zoals melk, aan de toren 4 toegevoerd.

In een uitvoeringsvorm is de sproeidroogtoren 4 aan een bovenzijde open. Hete 20 lucht wordt via de openzijde in de toren 4 geblazen. Sproeiers 5 sproeien in deze hete luchtstroom waardoor de gesproeide druppels in de stroom worden meegenomen waarbij het water in druppels verdampt.

Bij een andere uitvoeringsvorm van sproeidroogtorens 4 is de bovenkant gesloten en worden de sproeiers 5 door middel van een lans 6 in de toren gebracht en kan de 25 lucht ook van de zijkant komen.

Luchttoevoer 29 met verwarming 20 voert warme lucht toe aan een schematisch weergegeven mengkamer 39 van de sproeidroogtoren 4. De warme luchttoevoer 29 is schematisch weergegeven.

Figuur 1 toont de uitvoeringsvorm van een toren 4 met een lans 6 die 30 stroomafwaarts met de mengkamer 39 is verbonden.

In de getoonde uitvoeringsvorm vertakt lans 6 in de getoonde uitvoeringsvorm in vier vertakkingen 7-10 waarbij aan elk uiteinde van de vertakking 7-10 een sproeidrooginrichting 11-14 is geplaatst volgens een eerste uitvoeringsvorm van de 5 uitvinding. Uiteraard kan een deel van de uitvinding ook worden toegepast zonder de vertakking. Elk van de sproeidrooginrichtingen 11-14 is verbonden via een stuurleiding 15-18 met een controle-inrichting 19, die schematisch is weergegeven. De stuurleiding 15-18 is van een geschikte soort, bijvoorbeeld een luchtleiding waarmee pneumatische 5 controle uit te oefenen is. Een uitvoeringsvorm wordt geconditioneerde lucht gebruikt voor het sturen van een functie van de sproeidrooginrichtingen 11-14.

Een uitvoer 21 van de sproeidroogtoren 4 is verbonden met een tussenvoorraad 25 voor het daarin verzamelen van de gesproeidroogde producten. Vanaf de tussenvoorraad 25 worden de gesproeidroogde producten verder gevoerd 23 naar een 10 gefluïdiseerd bed 26 en/of afgevoerd en/of gedeeltelijk teruggevoerd 24 naar de sproeidroogtoren 5.

Een eerste uitvoeringsvorm van een sproeidrooginrichting 11-14 is getoond in Figuren 2a en 2b. Sproeidrooginrichting 11 is getoond samen met een uiteinde van een lans 7. Via (de in de figuur met stippellijnen weergegeven) lans 7 kan het te 15 sproeidrogen product aan de sproeidrooginrichting 11 worden toegevoerd.

Sproeidrooginrichting 11 is aan en in het uiteinde 27 van de lans 7 gemonteerd. Een geschikte montage kan worden gebruikt zoals een schroefdraad 28, een las of bajonetverbinding. De losmaakbare verbinding staat toe de gehele sproeidrooginrichting 11 te vervangen. Het van schroefdraad 28 voorziene uiteinde 20 vormt de invoeropening voor product in de sproeidrooginrichting 11.

Toegevoerd product uit lans 7 zal sproeidrooginrichting 11 binnentreden in een intern kanaal 30. Het interne kanaal sluit aan op de lans 7 en is voorzien van een schematisch weergegeven kleplichaam 31 dat bijvoorbeeld een beweegbare klep kan zijn die tussen een geopende en een gesloten toestand schakelbaar is. In lichaam 45 van 25 sproeidrooginrichting 11 is een uitsparing 33 opgenomen, waarin kleplichaam 31 beweegbaar is.

In een voorkeursuitvoeringsvorm is een voorspanning aanwezig voor het in gesloten toestand brengen van kleplichaam 31. De voorspanning kan een veerlichaam of iets dergelijks zijn. Hiermee wordt afsluiting van de toevoer bewerkstelligd, wanneer 30 de toevoerdruk in de pneumatische leiding onder een bepaalde drempel valt. Dit voorkomt druppelvorming.

Via de leiding 15, hier een pneumatische leiding, is sproeidrooginrichting 11 verbonden met controle-inrichting 19 zodat een gebruiker vanaf een afstand de toestand 6 van kleplichaam 31 kan besturen en op geschikte tijdstippen kan openen of kan sluiten waardoor de toevoer van product wordt gestart of wordt beëindigd.

Stroomafwaarts van holte 30 bevindt zich een wervellichaam 40 in holte 41 waarlangs het te sproeidrogen product zich kan bewegen en in een werveling wordt 5 gebracht, zodat het product holte 42 kan bereiken die in verbinding staat met de orifice 43 via welke het product sproeidrooginrichting 11 kan verlaten en de sproeidroogtoren 4 kan binnentreden. De orifice 43 vormt de uitvoeropening van het interne kanaal van de sproeidrooginrichting 11.

Wervellichaam 41 en orifice 43 zijn opgenomen in een tweede 10 sproeidrooglichaamdeel 46 dat via een geschikte verbinding verbonden is met het eerste sproei-lichaamdeel 45 welke verbonden is met lansuiteinde 27. De geschikte verbinding tussen de sproeilichaamdelen 45 en 46 kan een schroefverbinding zijn of een bajonetsluiting. Door de toepassing van de geschikte verbinding kan het wervellichaam tussen de twee lichamen worden opgenomen en daarin worden 15 gepositioneerd.

Door het kleplichaam 31 te sluiten wordt toevoer van product tegengehouden en direct na het kleplichaam bevindt zich het losmaakbare tweede sproeidrooglichaamdeel 46. In gebruik kan het tweede deel 46 van het eerste deel 45 worden losgemaakt om bijvoorbeeld verstopping van de orifice 43 te verhelpen.

20 Omdat het kleplichaam 31 en de orifice 43 zich op korte afstand van elkaar bevinden in de sproeidrooginrichting 11 is het nadruppelen bij het sluiten van de klep 31 zeer beperkt en/of volkomen te voorkomen. Het nadruppelen zou volgens de stand van de techniek de toren vervuilen. Daarnaast kan het opstartproces voor het in werking zetten van het sproeidroogproces met systeem 1 meer gecontroleerd en sneller 25 plaatsvinden. De druk in het te versproeien product in de lans kan tot zeer nabij de orifice 43 worden opgewekt, terwijl het kleplichaam 31 gesloten is. Wanneer voldoende druk aanwezig is, kan het kleplichaam 31 worden geopend en begint het versproeien vrijwel direct.

Volgens de uitvinding is het tevens mogelijk tijdens productie een deel van de 30 sproeidrooginrichting 11 te vervangen om hiermee een storing op te lossen. In tegenstelling tot de stand van de techniek behoeft systeem 1 niet in zijn geheel te worden stilgelegd. Het tijdens productie dichtslippen van de orifice 43 en/of de wervelkamer/wervellichaam leidt tot het oplopen van de druk bij het versproeien en 7 zou bij de stand van de techniek leiden tot het stoppen van het proces en het onderbreken van de productierun. Volgens de uitvinding kan de productierun echter doordraaien en kan de desbetreffende sproeidrooginrichting 11 met een verstopte orifice 43 worden stilgelegd terwijl de andere niet geblokkeerde 5 sproeidrooginrichtingen kunnen blijven doorsproeien. Immers de toevoer aan de geblokeerde sproeidrooginrichting kan worden gestopt.

Doordat de klep zich bevindt in het eerste sproeilichaamdeel 45, kan het tweede deel 46 daarvan losgemaakt worden en worden vervangen.

In een uitvoeringsvorm zijn er twee lansen aanwezig in de sproeitoren. De 10 reservelans kan ovememen bij verstopping van de werkzame lans, en de verstopte lans worden gerepareerd. In het geval dat alle sproeiers/kleppen op één toevoerleiding zitten wordt de verstopte lans stil gelegd en neemt een andere lans het over. Onderhoud wordt dan na productie gepleegd.

Doordat de klep 31 onderdeel is van sproeidrooginrichting 11 kan regelmatig 15 onderhoud worden gepleegd op deze klep door sproeidrooginrichting 11, dat wil zeggen, beide sproeidrooginrichtingdelen 45, 46 van het uiteinde van de lans 7 te verwijderen. De klep is makkelijk te onderhouden en kan eventueel makkelijk worden vervangen. Ook andere onderdelen van de sproeidrooginrichting 11 zijn door de wijze van montage volgens de uitvinding gemakkelijk te reinigen en een aanzienlijke 20 tijdbesparing kan hier worden bereikt.

De klep 31 volgens de uitvinding vervangt tevens een eventueel aanwezige terugslagklep in de sproeidrooginrichting 11. Hierdoor wordt in zijn totaliteit een meer efficiënte schakeling verkregen dan de stand van de techniek, waarin zowel een terugslagklep in sproeidrooginrichting 11 als een stuurklep in de toevoerlans 7 25 aanwezig zou zijn.

Het gebruik van de pneumatische sturing is voordelig vanwege de afwezigheid van explosiegevaar.

Op voordelige wijze kan volgens de uitvinding een lans met een groot aantal vertakkingen 7-10 in de sproeidroogtoren 4 zijn opgenomen en kan elk van die 30 vertakkingen apart worden aangestuurd via de controle-inrichting. Hierdoor is het mogelijk bijvoorbeeld een twaalftal lansen in de sproeidroogtoren te laten eindigen die elk voorzien zijn van een eigen sproeidrooginrichting. Tijdens een productierun kunnen acht sproeidrooginrichtingen worden ingeschakeld en vier als reserve worden 8 gehouden. Wanneer een sproeidrooginrichting verstopt raakt kan die worden uitgeschakeld en kan aanvullend een sproeidroogkop worden ingeschakeld uit de reserve vier. Hierdoor hoeft de productierun niet te worden onderbroken en wordt een tijdbesparing en daarmee kostenbesparing behaald.

5 Het tweede sproeidrooginrichtingdeel 46 omvat een holte 41, welke onderdeel is van het interne kanaal doorheen de inrichting. De holte 41 is in een radiale richting voorzien van extra uitsparingen 64 en 65. De extra uitsparing, door frezen verkregen, zijn gevormd voor het daar doorheen toestaan van het voeren van product richting orifice 43. De door de vier (eventueel drie) aanvullende holten 64,65 vergroten de 10 oorspronkelijke holte 41, waarin het ronde wervellichaam 67 is opgenomen, waardoor de kans op verstopping met product aanzienlijk aftieemt.

Volgens een bijzonder aspect verschaft deze aanvrage een verdere uitvinding in de vorm van een sproeidrooginrichting met een huis en een holte, waarin een wervellichaam is opgenomen, waarbij de holte voorzien is van twee of meer 15 aanvullende holten, die de oorspronkelijke holte in radiale richting vergroten, zodat de kans op verstopping wordt verkleind. De aanvullende holten zijn zodanig vormgegeven dat delen van de oorspronkelijke holte blijven bestaan en aan kunnen liggen op het in die holte opgenomen wervellichaam. De aanvullende holten vergroten de holte op een aantal plekken, zonder de kleinste diameter (het grootste passende ronde voorwerp in 20 de oorspronkelijke holte) van de holte te vergroten.

Figuur 3 toont de sproeidrooginrichting 11 in een geëxplodeerd aanzicht. Tussen de sproeidrooglichamen 45, 46 is een O-ring 50 aanwezig die voor een afdichtende aansluiting tussen de beide lichamen zorgt. Op wervellichaam 42 zijn groeven 52 zichtbaar via welke het te sproeidrogen product in werveling wordt gebracht.

25 Orificeschijf 54 is opgenomen nabij een distaai einde van het tweede sproeidrooginrichtingdeel 46 en is vervangbaar.

Bij voorkeur worden twee verschillende verbindingtypen gebruikt voor de verbinding tussen de sproeidrooginrichtingdelen 45, 46 en de verbinding tussen sproeidrooginrichting en lansuiteinde. Hierdoor is het voor de gebruiker gemakkelijk 30 een van de twee inrichtingen met een geschikt gereedschap los te maken en eventueel een vervanging uit te voeren.

Holtes 41 en 30 vormen tezamen het interne kanaal door het huis van de droogsproeiinrichting lopend door de twee huisdelen 45,46.

9

Figuur 4a toont een perspectivisch aanzicht van een andere uitvoeringsvorm van een sproeidrooginrichting 60. Figuur 4b toont een langsdoorsnede langs IVb-IVb.

Op een buitenzijde van het tweede sproeidrooginrichtingdeel 62 is een stuurleidingaansluiting 68 zichtbaar, waarin een stuurleiding 69 kan worden 5 opgenomen.

Regelbare klep 62 kan vanaf een afstand worden gestuurd en geschakeld tussen een geopende en een gesloten toestand.

In een niet getoonde uitvoeringsvorm is de regelbare klep 31 of 62 een pen. De pen ligt bij voorkeur aan op een zitting en vormt zodoende een kleplichaam. De pen is 10 met de stuurleiding beweegbaar los van en tegen de zitting en kan zodoende een geopend en gesloten klep vormen.

Figuur 5 toont een derde uitvoeringsvorm van een sproeidrooginrichting 100 in langsdoorsnede. Een veer 101 is aangebracht in holte 102, gevormd tussen huisdeel 103 en huisdeel 110. De veer 101 vormt een voorspanning waarmee een zuiger 105, 15 omringd door O-ring 106, op een zitting 107 wordt gedrukt.

Op huis 103 is een aansluiting 108 gevormd voor een persluchttoevoer. Aansluiting 108 mondt uit in kanaal 109. Wanneer perslucht wordt toegevoerd, kan zuiger 105 tegen de voorspanning van veer 101 volgens pijl 119 bewegen.

Huisdelen 103 en 110 zijn middels een schroefdraad verbinding met elkaar 20 verbonden, en daarbij wordt de veer 102 tussen de twee delen opgesloten.

Een perslucht drukverhoging leidt tot verschuiving van de zuiger 105 en van de daaraan gekoppelde pen 117. De pen 117 is via een afdichting 116 verbonden met holte 113 en uiteindelijk met afsluitnippel 114, die dus bij beweging van de zuiger eveneens volgens pijl 119 kan bewegen.

25 Wanneer de druk van de persleiding wordt afgenomen, zal de in holte 112 opgesloten perslucht weer via kanaal 109 de inrichting 100 verlaten. De zuiger beweegt terug naar de uitgangspositie onder invloed van veer 101. De holte 112 is afgesloten met een zuiger met O-ring 116.

Het te versproeien product wordt via toegang 118 in holte 113 gebracht en kan 30 doorheen de orifice 104 naar buiten de sproeidrooginrichting 100 treden.

De orifice, wordt in een uitgangspositie afgesloten door middel van een afsluitnippel 114, die aanligt op een zitting 115. De nippel 114 is verbonden via een pen 117 met de zuiger 105 en zal bij sturing middels perslucht dezelfde beweging 10 tegengesteld aan de stroomrichting van het product maken en loskomen van de zitting 115, zodat product langs holte 121 doorheen de orifice 104 de inrichting 100 kan verlaten.

Figuur 6 toont een aanzicht van de samengestelde sproeidrooginrichting 100 op 5 een uiteinde van lans 135. Zichtbaar is tevens de stuurleiding 131, via welke lucht aan de sproeidrooginrichting 100 kan worden toegevoerd voor het sturen van een klep lichaam in de sproeidrooginrichting 100.

Tevens is zichbaar de productleiding 132 via product, toegevoerd via lans 135 aan de sproeidrooginrichting 100 kan worden toegevoerd.

10 Aan lans 135 is een tussenstuk 134 gemonteerd, met een buis 130 waarop de sproeidrooginrichiting 100 gemonteerd is. Via een aftakking 136 wordt het product naar leiding 132 gebracht.

Ook is in Figuur 6 beter zichtbaar dat het derde huisdeel 129 een apart huisdeel is los van huis 103/110, waarin de hoofdonderdelen van de stuurbare klep zijn 15 opgenomen. De klep steekt echter uit tot in tweede huisdeel 129, zoals zichtbaar in Figuur 5.

In een uitvoering is een afstelmechanisme aanwezig, in het bijzonder in holte 113 voor het afstellen van de lengte van de pen teneinde nippel 114 sluitend te kunnen laten aanliggen op zitting 115.

20 Het zal duidelijk zijn dat binnen het kader van de vinding meerdere uitvoeringsvormen mogelijk zijn.

Claims

1. Sproeidrooginrichting (11, 12, 13, 14) voor het sproeidrogen van een product, omvattende een intern kanaal (30, 41) door een huis (45, 46) dat voorzien is 5 van een invoeropening en een uitvoeropening in de vorm van een orifice (43), die verbonden zijn met het interne kanaal (30,41) voor het doorheen de sproeidrooginrichting (11, 12, 13, 14) leiden van een te sproeidrogen product, waarbij het interne kanaal een kamer (41) met daarin opgenomen een wervellichaam (40) heeft, waarbij de sproeidrooginrichting (11, 12, 13, 14) een stuurbaar kleplichaam (31) heeft.

2. Sproeidrooginrichting (11, 12, 13, 14) volgens conclusie 1, waarbij het huis (45,46) twee door middel van ene losmaakbare verbinding met elkaar verbonden huisdelen (45,46) omvat, waarbij de invoeropening onderdeel is van een eerste huisdeel (45) en waarbij de orifice (43) onderdeel is van het tweede huisdeel (46).

3. Sproeidrooginrichting (11, 12, 13, 14) volgens conclusie 2, waarbij het stuurbare kleplichaam (31) onderdeel is van het eerste huisdeel (45).

4. Sproeidrooginrichting (11, 12, 13,14) volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de sproeidrooginrichting (11, 12, 13, 14) een aansluiting (33) omvat voor een stuurleiding (15), voor het sturen van het kleplichaam (31).

5. Sproeidrooginrichting (11, 12, 13, 14) volgens conclusie 4, waarbij de aansluiting (33) een pneumatisch aansluiting (33) is.

6. Sproeidrooginrichting (11, 12, 13, 14) volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het kleplichaam (32) een in het interne kanaal (30) beweegbare pen is.

7. Sproeidrooginrichting (11, 12, 13, 14) volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij een voorspanner het kleplichaam (32) naar een het interne kanaal afsluitende toestand voorspant.

8. Sproeidrooginrichting (11, 12, 13, 14) voor het sproeidrogen van een product, omvattende een intern kanaal (30, 41) door een huis (45, 46) dat voorzien is 30 van een invoeropening en een uitvoeropening in de vorm van een orifice (43), die verbonden zijn met het interne kanaal (30,41) voor het doorheen de sproeidrooginrichting (11, 12, 13, 14) leiden van een te sproeidrogen product, waarbij het interne kanaal een kamer (41) met daarin opgenomen een wervellichaam (40) heeft, waarbij de kamer (41) radiale aanvullende holten (64,65) heeft.