NL2002273C2

NL2002273C2 - Detectiesysteem omvattende een detectie-inrichting voor meerdere toepassingen en één of meer transponders.

Info

Publication number: NL2002273C2
Application number: NL2002273A
Authority: NL
Inventors: Mark Six; Robert Leenheer
Original assignee: Amb I T Holding B V
Priority date: 2008-12-02
Filing date: 2008-12-02
Publication date: 2010-06-03
Also published as: EP2194483A1

Description

NL12550-Lg/td j

Detectiesysteem omvattende een detectie-inrichting voor meer- j dere toepassingen en één of meer transponders j | GEBIED VAN DE UITVINDING i

De uitvinding heeft betrekking op een detectiesysteem i ί omvattende een detectie-inrichting en één of meer transpon- >

ders. I

5 ί

ACHTERGROND VAN DE UITVINDING

Het gebruik van transponders is op verschillende terreinen gemeengoed geworden. Transponders kunnen, actief dan wel geactiveerd door een extern signaal, een signaal uitzenden 10 waarin informatie is opgeslagen. Dit signaal kan worden opgevangen door een detectie-inrichting die het signaal kan verwerken, bijv. decoderen, om de in het signaal opgeslagen informatie te verkrijgen. Voorbeelden van dergelijke informa- ! ί tie betreffen een identificatiecode van de transponder, 15 waardoor de transponder kan worden geïdentificeerd, of bijv. meetgegevens.

Eén van de terreinen waarop dergelijke transponders en detectie-inrichtingen gebruikt worden is tijdswaarneming [ bij evenementen, zoals hardloopwedstrijden, schaatswedstrij- j j.

20 den, races met voertuigen etc. De atleet, de schaatser, resp. ί

het voertuig wordt voorzien van een transponder en wanneer de- L

i ze transponder een bepaald punt passeert wordt de ! identificatiecode die de transponder uitzendt afgelezen en j wordt het tijdstip van het passeren bepaald in bijv. de detec- | 25 tie-inrichting. |

De verschillende toepassingen waarbij tijdswaarneming iv Γ .

wordt gehanteerd stellen verschillende eisen aan de tijdswaar- j neming. Zo is bij grote hardloopwedstrijden de snelheid van de : atleet (en dus van de transponder) niet bijzonder hoog en is 30 het dus mogelijk om het signaal van de transponder meerdere keren te registreren. Daarentegen zullen bij dergelijke toe- .

passing vaak meerdere atleten (en dus transponders) een ! j |· l ί

2 I

bepaald detectiepunt vrijwel tegelijkertijd passeren en bestaat dus de kans dat de signalen van verschillende transponders samenvallen en elkaar dus verstoren. Wanneer de toepassing autoracen betreft is er sprake van de omgekeerde 5 situatie. De snelheid van de transponders is hoog, maar de kans op onderlinge verstoring van de signalen is kleiner vanwege het kleinere aantal deelnemende auto's. Voor weer andere | toepassingen gelden weer andere specifieke kenmerken. j

Om een nauwkeurige registratie en verwerking van de ; 10 transpondersignalen te garanderen, zijn voor verschillende toepassingen verschillende protocollen ontwikkeld die rekening j houden met de bijzonderheden van de toepassing. Voor deze toepassingen bestaan toepassingsspecifieke transponders en toepassingsspecifieke detectie-inrichtingen.

15 !: SAMENVATTING VAN DE UITVINDING |

Er wordt een detectiesysteem geopenbaard dat een de- i tectie-inrichting en één of meer transponders omvat. Ten j

minste één van de transponders is ingericht voor het uitzenden 20 van een signaal omvattende één of meer datapakketten volgens I

een toepassingsprotocol behorende bij een toepassingsmodus van de detectie-inrichting. Ten minste één van de datapakketten i omvat een toepassingsidentificatiecode welke de bijbehorende i' i

toepassingsmodus voor de detectie-inrichting aangeeft. De de- L

25 tectie-inrichting omvat middelen voor het ontvangen van het j.

signaal en middelen voor het detecteren van de toepassings- j identificatiecode in het signaal van de transponder. De detectie-inrichting is ingericht voor het aannemen van een aantal toepassingsmodi en voor het selecteren van de toepas-30 singsmodus uit deze toepassingsmodi in afhankelijkheid van de gedetecteerde toepassingsidentificatiecode. i

Tevens wordt een detectie-inrichting en een transponder voor een dergelijk detectiesysteem voorgesteld, alsmede een werkwijze voor het instellen van de detectie-inrichting, 35 een computer programma voor het uitvoeren van deze werkwijze in de detectie-inrichting en een transpondersignaal dat is voorzien van de toepassingsidentificatiecode. j i- I'

3 I

j: !

Doordat het transpondersignaal een toepassingsidenti- j j ficatiecode bevat, kan de detectie-inrichting worden ingericht j voor het verwerken van transpondersignalen overeenkomstig pro- ï tocollen voor meerdere toepassingen. Wanneer de 1 5 toepassingsidentificatiecode wordt herkent, kan de detectie- * ï inrichting dienovereenkomstig worden ingesteld. Derhalve is j het niet nodig voor iedere toepassing een andere detectie- j inrichting te gebruiken. De detectie-inrichting kan eventueel | signalen voor meerdere toepassingen tegelijkertijd verwerken. i 10 !

KORTE BESCHRIJVING VAN DE FIGUREN

i

In de figuren toont: ( FIG. 1 een schematische illustratie van detectiesysteem overeenkomstig een uitvoeringsvorm van de uitvinding, en 15 FIG. 2 een schematische weergave van een datapakket van een transpondersignaal overeenkomstig een uitvoeringsvorm van de uitvinding.

ί t UITGEBREIDE BESCHRIJVING VAN DE FIGUREN j 20 FIG. 1 toont een schematische illustratie van een de- j tectiesysteem 1 omvattende een detectie-inrichting 2 en een j aantal transponders 3. Detectie-inrichting 2 omvat een antenne j 4 voor het ontvangen van transpondersignalen 5 van de transponders 3. Transponders 3 kunnen zowel actieve als passieve 25 transponders betreffen.

Detectie-inrichting 2 omvat een verwerkingseenheid 6 voor het verwerken van de transpondersignalen 5. Deze verwerking kan bijvoorbeeld het decoderen van het transpondersignaal I

5 betreffen ten einde informatie uit het transpondersignaal 5 j 30 te destilleren. Een andere vorm van verwerking betreft bijvoorbeeld de decryptie van het transpondersignaal 5.

Detectie-inrichting 2 kan transpondersignalen 5 voor verschillende toepassingen verwerken. Daartoe heeft detectie-inrichting 2 een aantal toepassingsmodi, schematisch weergege-35 ven in FIG. 1 door verwijzingscijfer 7 (bijv. een opslaggeheugen), die kunnen worden geselecteerd op een hierna te beschrijven wijze. Afhankelijk van de geselecteerde toepas- [ singmodus zal detectie-inrichting 2 het transpondersignaal 5 j

4 I

i' Ï op de voor deze toepassingsmodus bepaalde wijze interpreteren j en/of verwerken. i

Detectie-inrichting 2 bevat verder middelen 8, bijv. 1 f' een antenne of andere ontvanger, voor het ontvangen van het j 5 transpondersignaal 5 en middelen 9 voor het detecteren van een toepassingsidentificatiecode, zoals hierna in meer detail zal f worden beschreven. De middelen 9 kunnen bijv. softwarecode omvatten die wordt uitgevoerd op de verwerkingseenheid 6.

Zoals schematisch is weergegeven in FIG. 2 bestaat ! 10 het transpondersignaal 5 van transponder 2 uit één of meer da-tapakketten 10. Het datapakket 10 is opgebouwd volgens een voor de specifieke toepassing (bijv. kartraces) bepaalde wijze. Het datapakket 10 bevat een toepassingsidentificatiecode 11 die deze specifieke toepassing aanduidt. Datapakket 10 kan 15 verdere velden bevatten, zoals een identificatiecode 12 van de transponder 3 en verdere data 13 welke nadere informatie be- j I.

vatten van of over bijv. het object die relevant is voor de j desbetreffende toepassing als aangegeven door code 11. Van- j

zelfsprekend kan het datapakket 10 meerdere velden omvatten en I

20 kunnen één of meer van de velden van datapakket 10 zijn ver- { ί sleuteld. j

De werking van het detectiesysteem 1 als weergeven in j

FIG. 1 kan als volgt zijn. Een transponder 3 komt binnen het I

bereik van antenne 4 en zendt een datapakket 10 uit. Dit data- |' 25 pakket 10 wordt ontvangen via ontvanger 8 en geanalyseerd in verwerkingseenheid 6 van de detectie-inrichting 2. Middelen 9 worden toegepast om de toepassingsidentificatiecode 11 te bepalen. Vervolgens selecteert verwerkingseenheid 6 uit opslaggeheugen 7 een bij deze code 11 behorende toepassingmo- i 30 dus en wordt verwerkingseenheid 6 ingesteld om het transpondersignaal 5 om het voor deze toepassingmodus bepaalde signaalprotocol te kunnen verwerken. Door deze instelling is verwerkingseenheid 6 in staat om het transpondersignaal 5 op correcte en accurate wijze te verwerken en kan de informatie 35 uit de velden 12 en/of 13 op de juiste wijze worden herleid. j i j i

Claims

1. Een detectiesysteem omvattende een detectie-inrichting en I. één of meer transponders, waarbij ten minste één van de trans- ! I' ponders is ingericht voor het uitzenden van een signaal J· omvattende één of meer datapakketten volgens een toepassings- I 5 protocol behorende bij een toepassingsmodus van de detectie- j s inrichting, waarbij ten minste één van de datapakketten een j toepassingsidentificatiecode omvat welke de bijbehorende toe- ί passingsmodus voor de detectie-inrichting aangeeft en waarbij ; de detectie-inrichting middelen omvat voor het ontvangen van \ 10 het signaal en middelen voor het detecteren van de toepas- j l singsidentificatiecode in het signaal van de transponder en l verder is ingericht voor het aannemen van een aantal toepas- j singsmodi en voor het selecteren van de toepassingsmodus uit [ deze toepassingsmodi in afhankelijkheid van de gedetecteerde |. 15 toepassingsidentificatiecode. Γ ! !

2. Het detectiesysteem volgens conclusie 1, waarbij het data- j pakket omvattende de toepassingsidentificatiecode verder een j identificatiecode van de transponder omvat. j 20

3. Het detectiesysteem volgens conclusie 1 of 2, waarbij het datapakket verder één of meer velden omvat voor toepassingspe-cifieke data.

4. Het detectiesysteem volgens één of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de detectie-inrichting een verwerkings- ! eenheid omvat welke is ingericht voor het verwerken van het | j datapakket in afhankelijkheid van de gedetecteerde toepassingsidentificatiecode. 30 :

5. Het detectiesysteem volgens conclusie 4, waarbij de verwer-kingseenheid is ingericht voor het decoderen van het datapakket in afhankelijkheid van de gedetecteerde toepassingsidentificatiecode. i | 35 6 ! i i

5 Γ r § ! ί i

6. Een detectie-inrichting ingericht voor het ontvangen en j verwerken van signalen van transponders, waarbij ten minste j één van de transponders is ingericht voor het uitzenden van een signaal omvattende één of meer datapakketten volgens een 5 toepassingsprotocol behorende bij een bepaalde toepassingmodus van de detectie-inrichting en waarbij ten minste één van de datapakketten een toepassingsidentificatiecode omvat welke de bijbehorende toepassingmodus voor de detectie-inrichting aangeeft, omvattende: ! 10. middelen voor het ontvangen van het signaal; - middelen voor het detecteren van de toepassingsidentifi- ! catiecode in het signaal van de transponder; - middelen voor het selecteren van de toepassingsmodus uit een aantal toepassingsmodi in afhankelijkheid van het gedetec- 15 teerde toepassingsidentificatiecode.

7. De detectie-inrichting volgens conclusie 6, waarbij de de- l· tectie-inrichting een verwerkingseenheid omvat voor het j verwerken van een identificatiecode in het signaal van de I 20 transponder.

8 I transponder kan worden gedecodeerd volgens een protocol beho- | rende bij de toepassingsmodus. ! | |

8. De detectie-inrichting volgens conclusie 6 of 7, waarbij de detectie-inrichting een verwerkingseenheid omvat voor het verwerken van één of meer velden in het signaal, waarbij de 25 velden toepassingspecifieke data omvatten.

9. De detectie-inrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies 6-8, waarbij een verwerkingseenheid omvat voor het verwerken van het datapakket in afhankelijkheid van de ge- 30 detecteerde toepassingsidentificatiecode. j !:

10. De detectie-inrichting volgens conclusie 9, waarbij de detectie-inrichting een verwerkingseenheid omvat voor het decoderen van het datapakket in afhankelijkheid van de gede- 35 tecteerde toepassingsidentificatiecode. | I * j-

11. Een transponder ingericht voor het uitzenden van een sig- i naai naar een detectie-inrichting, waarbij de detectie- | ! - i, !. 7 1 I. i inrichting een aantal toepassingsmodi kan aannemen, waarbij het signaal één of meer datapakketten omvat volgens een toe- [. passingsprotocol behorende bij een toepassingsmodus van de detectie-inrichting, waarbij ten minste één van de datapakket-5 ten een toepassingsidentificatiecode omvat welke de uit te toepassingsmodi van de detectie-inrichting te selecteren toepassingsmodus voor de detectie-inrichting aangeeft.

12. De transponder volgens conclusie 11, waarbij het datapak-10 ket omvattende de toepassingsidentificatiecode verder een identificatiecode van de transponder omvat. ! i

13. De transponder volgens conclusie 11 of 12, waarbij het da-tapakket verder één of meer velden omvat voor 15 toepassingspecifieke data. r. |

14. Een werkwijze voor het instellen van een detectie inrich- i ting, welke detectie-inrichting is ingericht om te | communiceren met één of meer transponders, waarbij ten minste I 20 één van de transponders is ingericht voor het uitzenden van i een signaal omvattende één of meer datapakketten volgens een ! toepassingsprotocol behorende bij een toepassingsmodus van de detectie-inrichting, waarbij ten minste één van de datapakketten een toepassingsidentificatiecode omvat welke de 25 bijbehorende toepassingsmodus voor de detectie-inrichting aangeeft, omvattende de stappen van: - het ontvangen van het signaal van de transponder; - het detecteren van de toepassingsidentificatiecode in het signaal; 30. het selecteren van de toepassingsmodus uit een aantal toe passingsmodi in afhankelijkheid van de gedetecteerde toepassingsidentificatiecode; - het instellen van de detectie-inrichting overeenkomstig de geselecteerde toepassingmodus. 35 j

15. De werkwijze volgens conclusie 14, waarbij het instellen j van de detectie-inrichting overeenkomstig de geselecteerde j toepassingsmodus tot gevolg heeft dat het signaal van de j '

16. Een computer programma omvattende software codedelen inge- \ 5 richt om, wanneer het computer programma wordt uitgevoerd op [ een detectie-inrichting, de stappen van de werkwijze volgens j conclusie 14 of 15 uit te voeren. * l

17. Een transpondersignaal overeenkomstig een toepassingspro-10 tocol voor een detectie-inrichting, omvattende ten minste één datapakket voorzien van een toepassingsidentificatiecode welke een bijbehorende toepassingsmodus voor de detectie-inrichting aangeeft. ! i i' i i;' i i. ! i