NL2001749C2 - Kast voor het bewaren en tonen van gekoelde of verwarmde waren. - Google Patents

Description

P29474NL00/RWY/kdu

Korte aanduiding: Kast voor het bewaren en tonen van gekoelde of verwarmde waren

De uitvinding heeft betrekking op een kast voor het bewaren en tonen van gekoelde of verwarmde waren, volgens de aanhef van conclusie 1. Een dergelijke kast wordt veelal gebruikt om producten op een aantrekkelijke wijze te tonen aan mogelijke gebruikers, waarbij de gebruikers goed zicht op de waren hebben en de waren eenvoudig kunnen 5 pakken zonder een deur van de kast te hoeven openen. De betreffende waren kunnen consumptiegerede warme of gekoelde voedingsmiddelen zijn, zoals warme snacks of koude dranken.

WO-A1-2007/053002 openbaart een kast voor het bewaren en tonen van verwarmde voedingsmiddelen. De kast omvat een kamer met een open voorzijde waarin legplanken zijn 10 voorzien. Op de legplanken kunnen de voedingsmiddelen worden gelegd. De kast is voorzien van een luchtkanaal, die zich van een aanzuigopening bovenin de kamer, via een ventilatoren verwarmingselementen, uitstrekt naar meerdere uitstroomopeningen. De uitstroomopeningen zijn verdeeld over onderzijden van de legplanken. Vanuit deze uitstroomopeningen wordt verwarmde lucht richting de voedingsmiddelen op de legplanken 15 geblazen.

Nadelig aan de bekende kast is dat de kwaliteit van de voedingsmiddelen nadelig beïnvloed kan worden.

De uitvinding beoogt ten minste het nadeel van de bekende kast op te heffen, of om althans een bruikbaar alternatief te verschaffen. In het bijzonder beoogt de uitvinding een 20 kast te verschaffen waarbij waren die in de kast bewaard worden minder risico lopen om in kwaliteit aangetast te worden door de werking van de kast zelf.

Een kast voor het bewaren en tonen van gekoelde of verwarmde waren volgens de uitvinding omvat wanden, meerdere legplanken, een luchtkanaal, een luchtverplaatsingsinrichting en luchttemperatuurregelende middelen. Ten minste een deel 25 van de wanden van de kast begrenzen een kamer met een open voorzijde. De meerdere legplanken omvatten ieder een bovengelegen legzijde. De meerdere legplanken strekken zich ieder in hoofdzaak horizontaal in de kamer uit en zijn boven elkaar voorzien om boven elke legplank een afzonderlijke opslagruimte te definiëren. Het luchtkanaal strekt zich uit van een aanzuigopening naar meerdere uitstroomopeningen, welke uitstroomopeningen ieder 30 een uitstroomrichting voor uitstromende lucht definiëren. In iedere opslagruimte mondt ten minste één van de meerdere uitstroomopeningen uit. De uitstroomrichtingen van de meerdere uitstroomopeningen wijzen van de betreffende legzijden af.

-2-

Dankzij de inventieve uitstroomrichting wordt de verwarmde of gekoelde lucht niet naar de op de legplanken liggende waren toegeblazen. De verwarmde of gekoelde lucht zal ter plaats van de waren in het algemeen een lagere snelheid hebben dan bij de stand de techniek. Dit kan diverse voordelen hebben voor de op de legplanken liggende waren. Zo 5 zullen vochthoudende waren minder snel uitdrogen, zullen waren met een zacht oppervlak minder snel indeuken en zullen gevoelige waren minder snel stofdeeltjes, of andere schadelijke deeltjes opnemen. Dankzij de lagere luchtsnelheid hoeven de verpakkingen voor dergelijke waren aan minder hoge eisen te voldoen.

In het bijzonder omvat ten minste één van de legplanken een voorrand, langs welke 10 voorrand zich ten minste één van de meerdere uitstroomopeningen uitstrekt. Een dergelijke positie voor de uitstroomopening is voordelig, omdat het relatief eenvoudig is te realiseren dat er zich geen waren op de uitstroomopening bevinden.

Meer in het bijzonder wijst de uitstroomrichting van de ten minste ene uitstroomopening die zich langs de voorrand uitstrekt naar boven en naar achteren. Aldus 15 wordt verwarmde of gekoelde lucht van de legzijde van de legplank af, de opslagruimte in geblazen. Hierdoor wordt tegelijk een luchtscherm voor de opslagruimte gevormd.

Bij voorkeur is de uitstroomopening voorzien in een langwerpige uitstroomkast, welke voorzien is aan de voorrand van de legplank. Een dergelijke uitstroomkast kan tegelijk een begrenzing vormen aan de voorrand van de legplank om te vermijden dat waren van de 20 legplank afglijden.

In het bijzonder is een voorste wanddeel van de langwerpige uitstroomkast zoveel breder dan een achterste wanddeel van de langwerpige uitstroomkast, dat het voorste wanddeel in verticale richting de uitstroomopening afdekt. Hierdoor verkleint de kans dat voorwerpen onbedoeld in de uitstroomopening vallen, of hierop blijven liggen, hetgeen de 25 goede werking van de kast zou kunnen schaden.

In een uitvoeringsvorm monden alle uitstroomopeningen in de opslagruimten uit. Verrassenderwijs is hierdoor minder lucht nodig om een goede werking van de kast te bereiken dan bij een type kast uit de stand van de techniek, waarbij lucht nodig is voor het creëren van een luchtscherm voorin de kast. Bovendien is één luchtkanaal en ventilator 30 minder nodig dan bij een type kast uit de stand van de techniek, dat én een centraal luchtscherm én uitstroomopeningen in de opslagruimte heeft

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekening, waarin:

Fig. 1 een warmhoudkast volgens de uitvinding toont in een ruimtelijk aanzicht; 35 Fig. 2 een uitneembare legplank van de warmhoudkast uit fig. 1 toont; en

Fig. 3 een detail van de legplank van fig. 2 toont.

-3-

Fig. 1 toont een warmhoudkast volgens de uitvinding, die in zijn geheel wordt aangeduid met verwijzingscijfer 1. De warmhoudkast 1 omvat een onderstel 2 voor het op een ondergrond opstellen van de warmhoudkast 1. De warmhoudkast 1 omvat meerdere wanden 4, waaronder een in de figuur niet zichtbare bodem, zijwanden 6, een bovenwand 8 5 en een in de figuur niet zichtbare achterwand. Ten minste een deel van de wanden 4 is ten minste gedeeltelijk dubbelwandig uitgevoerd. In dit uitvoeringsvoorbeeld is de bovenwand 8 geheel dubbelwandig uitgevoerd en zijn de zijwanden 6 gedeeltelijk dubbelwandig uitgevoerd. De zijwanden 6 zijn in dit uitvoeringsvoorbeeld tevens gedeeltelijk doorzichtig uitgevoerd voor het tonen van een kamer 10 in het inwendige van de warmhoudkast 1. De 10 kamer 10 wordt aan vijf zijden ingesloten door de binnenzijde van de genoemde onder-, zij-, achter-, en bovenwanden van de warmhoudkast 1. Aan een voorzijde van de warmhoudkast 1 is de kamer 10 in hoofdzaak open om een gebruiker directe toegang tot de kamer 10 te verschaffen.

In de kamer 10 zijn meerdere legplanken 12 voorzien, in dit geval vier legplanken 12, 15 welke voorzien kunnen zijn van legroosters 13. De vier legplanken 12 definiëren gezamenlijk en met de binnenzijde van de achterwand vier opslagruimtes 14 voor het bewaren en tonen van waren, zoals vast en vloeibaar voedsel. De opslagruimtes 14 zijn naar voren toe open, voor een gemakkelijke toegang voor een gebruiker.

De deels dubbelwandige zijwanden 6 van de warmhoudkast 1 omvatten zijkasten 16. 20 In fig. 1 is de linker zijkast 16 gedeeltelijk opengewerkt getoond om een scheidingswand 18 en een luchtverplaatsingsinrichting, in dit geval een ventilator 20, te tonen. Scheidingswand 18 strekt zich in hoofdzaak verticaal over in hoofdzaak de gehele zijkast 16 uit, hetgeen schematisch aangeduid wordt door een verticale stippellijn. De scheidingswand 18 verdeelt de zijkast 16 in een eerste doorvoerruimte 22 en een tweede doorvoerruimte 24. De eerste 25 en de tweede doorvoerruimte zijn met elkaar verbonden door middel van een doorgang 26, welke doorgang 26 in dit uitvoeringsvoorbeeld voorzien is van de ventilator 20. De in dit geval tweede doorvoerruimte 24 is voorzien van luchttemperatuurregulerende middelen, in dit geval verwarmingselementen 28.

De warmhoudkast 1 is verder voorzien van een aanzuigopening 30. De 30 aanzuigopening 30 bevindt zich in de bovenkant 8 van de warmhoudkast 1 en is voorzien nabij de voorkant hiervan. De aanzuigopening 30 staat via de dubbelwandige bovenkant 8 in doorgaande verbinding met beide eerste doorvoerruimtes 22 van de twee zijkasten 16.

De legplanken 12 omvatten ieder een luchtafvoerruimte 32, zoals getoond bij de gedeeltelijk opengewerkte legplank 12 van fig. 2. In dit uitvoeringsvoorbeeld wordt de 35 luchtafvoerruimte 32 gevormd door in hoofdzaak de gehele holle binnenruimte van de legplank 12. De luchtafvoerruimte van iedere legplank 12 is voorzien van verbindingsopeningen 34 die in de samengestelde toestand van fig. 1 ieder aansluiten op -4- een corresponderende (niet afzonderlijk getoonde) verbindingsopening van de tweede doorvoerruimte 24.

Iedere legplank 12 is in dit uitvoeringsvoorbeeld nabij een voorrand 35 voorzien van een uitstroomopening 36, in dit geval een sleufvormige uitstroomopening 36, die zich 5 parallel aan de voorrand 35 uitstrekt. De uitstroomopening 36 strekt zich over in hoofdzaak de gehele breedte van de legplank 12 uit. In dit voorbeeld wordt de uitstroomopening 36 gevormd door een uitstroomkast 38, welke uitstroomkast 38 een kleine dikte heeft ten opzichte van zijn lengte en breedte. Fig. 3 toont dat een voorste wanddeel 39 van de uitstroomkast 38 zoveel breder is dan een achterste wanddeel 40, dat het voorste wanddeel 10 39 in verticale richting de uitstroomopening 36 afdekt. De holle binnenruimte van de uitstroomkast 38 is doorgaand verbonden met de luchtafvoerruimte 32.

De eerste doorvoerruimte 22, de tweede doorvoerruimte 24 en de luchtafvoerruimte 32 vormen gezamenlijk een luchtkanaal dat zich uitstrekt van de aanzuigopening 30 naar de uitstroomopeningen 36.

15 De legplank 12 omvat een onderzijde 41 en een bovenzijde 42. De bovenzijde 42 fungeert als legzijde, die geschikt is om waren, zoals voedingsmiddelen, op te leggen. De onderzijde 41 van drie van de vier legplanken 12 definieert samen met de bovenzijde 42 van de onder de betreffende legplank 12 gelegen volgende legplank 12 telkens één van de opslagruimtes 14 van de warmhoudkast 1. De bovenste van de opslagruimtes 14 wordt 20 gedefinieerd door de onderzijde van de bovenwand 8 en de bovenzijde 42 van de bovenste legplank 12. leder van de opslagruimtes 14 wordt aan zijn achterkant begrensd door de binnenzijde van de achterwand en is aan zijn voorzijde open.

De legplanken 12 zijn vervaardigd uit een warmtegeleidend materiaal, in het bijzonder metaal, meer in het bijzonder roestvast staal. De metalen legzijde 42 van de 25 legplank 12 is ingericht om door middel van geleiding warmte over te dragen op voedsel dat zich op de legzijde 42 van de legplank 12 bevindt.

In gebruik wordt lucht aangezogen via de aanzuigopening 30. De aangezogen lucht omvat deels hercirculerende lucht uit de kamer 10 en deels lucht welke door de open voorkant van de kamer 10 naar binnen is getreden ter aanvulling van warme lucht welke uit 30 de kamer 10 ontsnapt is. De aangezogen lucht wordt in de dubbele wand van de bovenwand 8 op niet-getoonde wijze verdeeld in twee luchtstromen, die ieder door de betreffende eerste doorvoerruimte 22 van de zijkast 16 naar achter en naar beneden wordt gevoerd. De lucht wordt daarbij aangezogen door de ventilator 20, die er tevens voor zorgt dat de lucht van de eerste doorvoerruimte 22 naar de tweede doorvoerruimte 24 wordt 35 gevoerd. In de tweede doorvoerruimte 24 wordt de lucht opgewarmd door de verwarmingselementen 28 tot ongeveer 80°C. De verwarmde lucht treedt vanuit de tweede doorvoerruimte 24 via telkens een van de verbindingsopeningen 34 de luchtafvoerruimte 32 -5- van ieder van de legplanken 12 in. Vanuit de luchtafvoerruimte 32 verwarmt de verwarmde lucht via de legzijde 42 lucht en eventueel op de legzijde 42 aanwezig voedsel, alsmede via de onderzijde 41 lucht die onder de legplank 12 aanwezig is. Vervolgens treedt de warme lucht de uitstroomkast 38 in waar het door de uitstroomopening 36 naar buiten treedt.

5 De uit de uitstroomopening 36 tredende warme lucht vormt een scherm van warme lucht. De uitstroomrichting van de uitstroomopening 36, en daarmee de richting van het warme luchtscherm, wordt in fig. 1 schematisch met pijlen 50 aangegeven, leder van de luchtschermen heeft een uitstroomrichting 50 die van de legzijde 42 van de legplank 12 afwijst. In dit uitvoeringsvoorbeeld wijst de uitstroomrichting 50 van elk luchtscherm naar 10 achter en naar boven. De uitstroomrichting 50 van de meeste legplanken 12 bedraagt vijfenvijftig graden ten opzichte van een horizontaal vlak. De uitstroomopening 36 van de onderste legplank 12 heeft een uitstroomrichting van achtenveertig graden ten opzichte van een horizontaal vlak. Meer in het algemeen wijst de uitstroomrichting van de uitstroomopening 36 ten minste gedeeltelijk naar boven, van de legplank 12 af. Bovendien 15 wijst de uitstroomrichting de opslagruimte 14 in, in dit uitvoeringsvoorbeeld van de voorrand van de legplank 12 naar achteren.

Een luchtscherm met uitstroomrichting 50 voor de opslagruimtes 14 bemoeilijkt de entree van koude omgevingslucht. Doordat er volgens de uitvinding telkens een luchtscherm voor iedere opslagruimte 14 wordt gevormd, wordt een effectief luchtscherm bereikt bij een 20 uitstroomsnelheid die aanzienlijk lager is dan wanneer een enkel luchtscherm voor de gehele kamer 10 gevormd zou moeten worden, zoals voorkomt in de stand van de techniek. Bovendien zorgen de individuele luchtschermen ervoor dat elke opslagruimte 14 even effectief van de buitenlucht wordt afgeschermd als elke andere opslagruimte 14. Bij een enkel luchtscherm zoals in de stand van de techniek, neemt de effectiviteit in de richting van 25 het luchtscherm gezien af, waardoor opslagruimtes die zich verder van de uitstroomopening van het enkele luchtscherm bevinden minder beschermd worden.

Doordat de luchtschermen deels volgens de uitstroomrichting 50 naar achter gericht zijn, dat wil zeggen de opslagruimtes 14 in gericht zijn, bestaat er in de opslagruimtes een luchtcirculatie die schematisch aangegeven wordt met pijlen 52. De circulerende warme 30 lucht verwarmt door middel van overdracht voedingsmiddelen of andere waren die zich eventueel op de legplanken 12 bevinden. Voor het vormen van de luchtschermen is een relatief krachtige luchtstroom vereist. Doordat deze krachtige luchtstroom van het luchtscherm niet op de voedingsmiddelen of andere waren gericht is, maar in hoofdzaak de circulerende lucht 52 in aanraking komt met de voedingsmiddelen of andere waren, is de 35 luchtsnelheid ter plaatse van de voedingsmiddelen of andere waren minder groot. Hierdoor zal er minder achteruitgang van de waren door uitdroging of andere inwerking van de -6- stromende lucht plaatsvinden dan wanneer (een deel van) het luchtscherm rechtstreeks op het voedsel gericht zou zijn.

Een deel van de circulerende lucht 52 zal uit de opslagruimtes 14 treden, zoals schematisch aangegeven door middel van pijlen 54. Doordat de voorrand 35 van ieder van 5 de legplanken 12 naar achter is geplaatst ten opzichte van de voorkant van de warmhoudkast 1, zal de uittredende lucht 54 voor een belangrijk deel binnen de kamer 10 blijven en via de aanzuigopening 30 wederom de eerste doorvoerruimte 22 intreden. Aldus hoeft de lucht in de eerste doorvoerruimte 22 minder verwarmd te worden dan wanneer uitsluitend omgevingslucht aangezogen zou worden. Bovendien verzorgt de uittredende 10 warme lucht een buffer in de ruimte tussen de voorrand 35 van de legplanken 12 en de uiterste voorkant van de warmhoudkast 1. Deze buffer vermindert het warmteverlies van de opslagruimtes 14 naar een omgeving buiten de kast 1.

Binnen het bereik van de uitvinding zijn diverse varianten mogelijk. De uitstroomopeningen zijn voorzien aan de legzijde van de legplank. De uitstroomopening 15 hoeft geen sleufvormige opening te zijn die zich als één opening over de in hoofdzaak gehele breedte van de legplank uitstrekt. Een vergelijkbaar effect kan bereikt worden door een serie van uitstroomopeningen welke zich in hoofdzaak langs een lijn parallel aan de voorrand van de legplank uitstrekken. Ook kan de uitstroomopening rechtstreeks in de bovenzijde van de legplank zijn voorzien, waarbij door middel van schotten en/of vinnen de 20 gewenste uitstroomopening in een richting naar boven en naar achter van de uitstromende warme lucht wordt bereikt. In het getoonde uitvoeringsvoorbeeld is de uitstroomkast voorzien langs de uiterste voorrand van de legplank. Het is tevens mogelijk dat de uitstroomkast zich op een afstand van, maar wel parallel aan de voorrand van de legplank uitstrekt, waarbij een deel van de legplank zich voor de uitstroomkast uitstrekt. Dit deel dat 25 zich voor de uitstroomkast uitstrekt is klein ten opzichte van de diepte van de legplank en vormt geen deel van de legplank dat gebruikt wordt om voedsel op te leggen. Het deel van de legplank dat gebruikt wordt om voedsel op te leggen wordt aangeduid als het legdeel. Aldus strekt de uitstroomopening zich langs de voorrand van het legdeel uit.

Alternatief bevindt een deel van de, of in hoofdzaak alle, uitstroomopeningen zich 30 verder naar achteren, bijvoorbeeld halverwege of aan de achterzijde van het legdeel. De uitstroomrichting van deze uitstroomopeningen wijst ook in een dergelijk uitvoeringsvoorbeeld in hoofdzaak naar boven, dat wil zeggen van de betreffende legplank af. De uitstroomrichting van een uitstroomopening aan een achterzijde van een legplank wijst bij voorkeur naar boven en naar voren. In het algemeen maakt de uitstroomrichting van 35 de uitstroomopeningen een hoek van tussen de 5 en de 80 graden met een vlak waarin de legzijde van de legplank zich uitstrekt. Meer in het bijzonder bedraagt deze hoek tussen de 15 en de 65 graden, nog meer in het bijzonder tussen de 30 en 45 graden.

-7-

Bij voorkeur bevinden zich uitsluitend uitstroomopeningen aan de bovenzijde van de legplanken, zoals getoond in het uitvoeringsvoorbeeld. Er bevinden zijn geen uitstroomopeningen in de achter-, boven- en zijwanden van de kast en in de onderkant van de legplanken. Dit kan diverse voordelen verschaffen. Zo kan dit een eenvoudiger 5 constructie opleveren, kan er met minder luchtkanalen volstaan worden en kan er een kleinere hoeveelheid lucht circuleren.

Bij voorkeur monden alle uitstroomopeningen uit in de opslagruimten. Alternatief kan er zich een uitstroomopening bevinden onder in de kamer, voor de voorrand van de legplanken. Deze uitstroomopening is naar boven gericht voor het vormen van een extra 10 luchtscherm, voor de luchtschermen van de individuele opslagruimtes.

Hoewel het een eenvoudige en uit oogpunt van warmteoverdracht effectieve wijze is om de legplank van een holle ruimte te voorzien die in zijn geheel de luchtafvoeiruimte definieert, is het ook mogelijk om een legplank te voorzien van kanalen voor het afvoeren van lucht naar de uitstroomopening. Onderin de kamer is in het uitvoeringsvoorbeeld een 15 legplank voorzien. Alternatief kan ook een vast bodem de onderkant van de kamer vormen, bij voorkeur voorzien van een uitstroomopening met een uitstroomrichting die van de bovenkant van de vaste bodem afwijst.

Hoewel het voordelig is om de legplanken, zoals in het getoonde uitvoeringsvoorbeeld, losneembaar in een warmhoudkast op te nemen, is het ook mogelijk deze vast in 20 de kamer van de kast te voorzien. Het is niet nodig beide zijwanden dubbelwandig uit te voeren met zijkast(en). Het volstaat om één zijwand te voorzien van zijkasten. In plaats van een zijkast met twee doorvoerruimtes naast elkaar, kunnen deze doorvoerruimtes ook achter elkaar geplaatst zijn in de zijkasten, of kunnen afzonderlijke op- en neergaande kanalen zijn voorzien die eventueel niet geïntegreerd zijn in een zijkast, maar afzonderlijk 25 zijn voorzien of geïntegreerd zijn met de achterwand.

In plaats van een ventilator kan ook een ander type luchtpomp worden voorzien en kan luchtcirculatie eveneens op natuurlijke wijze tot stand worden gebracht, door gebruik te maken van de dichtheidsverschillen tussen warme en koude lucht. In dat geval fungeren de luchttemperatuurregulerende elementen tevens als luchtverplaatsingsinrichting. Bij voorkeur 30 is de aanzuigopening dan lager voorzien dan de uitstroomopeningen.

In plaats van verwarmingselementen kan als luchttemperatuurregulerende elementen eveneens voorzien worden in koelelementen om een koelhoudkast te realiseren. In het uitvoeringsvoorbeeld zijn ten minste een deel van de luchtverplaatsingsinrichting en van de luchttemperatuurregelende middelen opgenomen in het luchtkanaal. De luchttemperatuur-35 regulerende kunnen zich bijvoorbeeld ook rond een luchtkanaal uitstrekken, of elders in of nabij het luchtkanaal, de aanzuigopeningen, of de uitstroomopeningen zijn voorzien. De -8- luchtverplaatsingsinrichting kan zich ook voor, of in de aanzuigopening, of na de uitstroomopening bevinden.

In plaats van één, kunnen er ook meerdere aanzuigopeningen zijn voorzien. Bij voorkeur bevinden de meeste van de meerdere aanzuigopeningen zich in horizontale 5 diepterichting gezien tussen de voorrand van de bovenste legplank en de voorrand van de bovenwand van de kast. In horizontale breedterichting gezien strekt de ene, of strekken de meerdere, aanzuigopening(en) zich uit over de in hoofdzaak gehele breedte van de kast. Alternatief kunnen één of meerdere aanzuigopeningen onderin de kamer van de kast bevinden. Doordat koude omgevingslucht die via de open voorzijde de kamer intreedt van 10 nature naar beneden zal zakken, wordt relatief koude lucht uit de kamer afgezogen, waardoor er minder warmte uit de kamer verloren gaat. Ook kan er direct lucht uit de omgeving worden aangezogen via een aanzuigopening aan de buitenzijde van de kast.

Indien er meerdere aanzuigopeningen worden toegepast, vertakt het luchtkanaal zich naar de aanzuigopeningen toe, net zoals het luchtkanaal zich naar de uitstroomopeningen 15 vertakt in het getoonde uitvoeringsvoorbeeld. Alternatief kan het luchtkanaal meerdere afzonderlijke luchtkanalen omvatten die zich ieder rechtstreeks van één of meerdere aanzuigopeningen naar één of meerdere uitstroomopeningen uitstrekken.

De legplanken strekken zich in hoofdzaak horizontaal uit. Dat wil zeggen dat de legzijde van de legplank zich in een zodanig vlak uitstrekt, dat waren op deze legzijde 20 gelegd kunnen worden zonder eraf te vallen. Daarbij kan voorzien zijn in schotten of andere middelen aan de legzijde van de legplank die ertoe bijdragen, dat de waren op de legzijde blijven liggen. In het getoonde uitvoeringsvoorbeeld maken de legzijden van de legplanken een hoek van 23 graden met een horizontaal vlak. In het bijzonder maakt de legzijde van de legplank een hoek van minder dan 45 graden met een horizontaal vlak, hetgeen voor de 25 voorliggende uitvinding als in hoofdzaak horizontaal wordt beschouwd. De legplanken omvatten bij voorkeur een gesloten vlak om de uitwisseling van lucht tussen twee boven elkaar gelegen opslagruimtes te verhinderen.

Dankzij de luchtschermen volgens de uitvinding kan de voorzijde van de kast tijdens gebruik open blijven. Om energie te besparen, kan de open voorzijde ook voorzien worden 30 van een deur om de open voorzijde tijdelijk of semipermanent af te sluiten.

Aldus verschaft de uitvinding een kast voor het warm of gekoeld houden van waren met individuele luchtschermen voor iedere opslagruimte. Doordat de luchtschermen niet op het warm, of koel te houden voedsel zijn gericht, wordt het voedsel minder snel aangetast en kan verpakking van het voedsel aan lagere eisen voldoen. Individuele luchtschermen zijn 35 bovendien effectiever en kunnen met kleinere luchtsnelheden worden gerealiseerd dan een centraal luchtscherm. Door lucht in de opslagruimtes te blazen is relatief weinig lucht nodig om de waren op de gewenste temperatuur te houden. De kast volgens de uitvinding is -9- bovendien eenvoudig, doordat deze slechts één luchtcirculatie nodig heeft, waarbij tevens slechts één aanzuigopening en één uitstroomopening per legplank nodig is.

Claims (6)

1. Kast voor het bewaren en tonen van gekoelde of verwarmde waren, welke kast (1) wanden (4), meerdere legplanken (12), een luchtkanaal (22, 24, 32), een luchtverplaatsingsinrichting (20) en luchttemperatuurregelende middelen (28) omvat, waarbij ten minste een deel van de wanden (4) van de kast een kamer (10) met een open 5 voorzijde begrenzen, de meerdere legplanken (12) ieder een bovengelegen legzijde (42) omvatten, de meerdere legplanken (12) zich ieder in hoofdzaak horizontaal in de kamer (10) uitstrekken en boven elkaar zijn voorzien om boven elke legplank (12) een afzonderlijke opslagruimte (14) te definiëren, 10 het luchtkanaal (22, 24, 32) zich uitstrekt van een aanzuigopening (30) naar meerdere uitstroomopeningen (36), welke uitstroomopeningen (36) ieder een uitstroomrichting (50) definiëren, en in iedere opslagruimte (14) ten minste één van de meerdere uitstroomopeningen (36) uitmondt, met het kenmerk, dat 15 de uitstroomrichtingen van de meerdere uitstroomopeningen (36) van de betreffende legzijden (42) af wijzen.

2. Kast volgens conclusie 1, waarbij ten minste één van de legplanken (12) een voorrand (35) omvat, langs welke voorrand (35) zich ten minste één van de meerdere 20 uitstroomopeningen (36) uitstrekt.

3. Kast volgens conclusie 2, waarbij de uitstroomrichting (50) van de ten minste ene uitstroomopening (36) die zich langs de voorrand (35) uitstrekt naar boven en naar achteren wijst. 25

4. Kast volgens conclusie 2, of 3, waarbij de uitstroomopening (36) voorzien is in een langwerpige uitstroomkast (38), welke voorzien is aan de voorrand (35) van de legplank (12).

5. Kast volgens conclusie 4, waarbij een voorste wanddeel (39) van de langwerpige uitstroomkast (38) zoveel breder is dan een achterste wanddeel (40) van de langwerpige uitstroomkast, dat het voorste wanddeel in verticale richting de uitstroomopening 36 afdekt.

6. Kast volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij alle uitstroomopeningen 35 (36) in de opslagruimten (14) uitmonden.