NL2000522C2 - Zwembadbassin met reiniging door verbeterde stroming. - Google Patents

Description

Zwembadbassin met reiniging door verbeterde stroming

De uitvinding betreft een zwembadbassin, omvattende tenminste een toevoerkanaal voor het aan het zwembadbassin toevoeren van water, welk toevoerkanaal met 5 toevoeropeningen uitmondt in het zwembadbassin en een op het zwembadbassin aangesloten afvoerkanaal voor het uit het zwembad afvoeren van water.

Dergelijke zwembadbassins zijn algemeen bekend.

10 Bij dergelijke zwembadbassins vindt watercirculatie plaats, waarbij water uit het zwembadbassin wordt verwijderd, in een waterbereidingsinrichting wordt gereinigd en weer wordt teruggevoerd aan het zwembadbassin. Hierbij ontstaat een continue waterstroom in het zwembadbassin, die veelal weinig wordt opgemerkt in verband met grote uitstroomopeningen en hiermede samenhangende lage stroomsnelheid, maar die 15 soms door middel van spuitmonden met een kleine doortocht tot in het bassin wordt gevoerd op de wijze van een whirlpool. Bij geen van tot de stand van de techniek behorende circulatiesystemen vindt circulatie plaats over de bodem van het bassin zodat de bodem snel vervuild raakt en deze moet worden gereinigd.

20 Om dit te vermijden stelt de onderhavige uitvinding voor dat de toevoeropeningen zijn ingericht voor het bij toevoer van water aan het zwembadbassin veroorzaken van een zich tenminste gedeeltelijk over de bodem van het zwembadbassin voortplantende waterstroom.

25 Hierdoor wordt over een belangrijk deel van de bodem een waterstroom gecreëerd, zodat eventuele vervuiling met de stroom wordt meegenomen.

Volgens een eerste voorkeursuitvoeringsvorm zijn de afVoeropeningen in de zijwand van het bassin aansluitend op de bodem van het zwembadbassin of op korte afstand van 30 de bodem van het zwembadbassin aangebracht. Dit vormt een eenvoudige wijze voor het opwekken van een zich over de bodem van het bassin voortplantende waterstroom. Hierbij wordt opgemerkt dat onder de uitdrukking ‘op korte afstand’ een afstand tussen de onderzijde van de uitstroomopening en de bodem wordt verstaan die kleiner is dan de grootste maat van de doorsnede van de uitstroomopening.

5 2

Om de waterstroom reeds voordat deze de uitstroomopening verlaat de gewenste richting uit te laten stromen is het aantrekkelijk wanneer de op de toevoeropeningen aansluitende delen van de toevoerkanalen zich horizontaal uitstrekken.

Volgens een specifieke uitvoeringsvorm strekken de stroomopeningen zich over een substantieel deel van de lengte van de wand waarin de openingen zijn aangebracht uit. Dit heeft het voordeel dat de gehele bodem wordt ‘bestreken’ door de uit de spuitmonden tredende waterstroom. Het gevolg daarvan is dat dode hoeken zo veel 10 mogelijk worden vermeden. Het gevolg daarvan is dat het gehele volume van het zwembadbassin is opgenomen in de waterstroom, zodat zekerheid bestaat dat alle water in het bassin in het verversingssysteem wordt bewerkt. Nu deze zekerheid bestaat kan de concentratie van reiniging- en desinfectiemiddelen zoals chloor worden verlaagd, hetgeen het verblijf in en nabij het zwembadbassin sterk veraangenaamt. Een ander 15 voordeel is dat door de brede uitstrekking van de stroming, en het hiermede samengaande grotere volume, de stroomsnelheid kan worden verlaagd. Dit biedt de mogelijkheid het debiet en daarmede de omloopsnelheid te vergroten, hetgeen ook weer aanleiding is de concentratie reinigingsmiddelen te verkleinen, zonder als hinderlijk ervaren stroomsnelheden in het bad te creëren. Thans wordt aangenomen dat een 20 omlooptijd van ongeveer 1 uur kan worden toegepast.

Alhoewel in veel gevallen het vlak van de uitstroomopening zal samenvallen met het binnenvlak van de bassinwand, kan het - ter beheersing van de waterstroom -aantrekkelijk zijn wanneer tenminste een van de toevoerkanalen zich over enige afstand 25 tot in het bassin uitstrekt.

Ook is het mogelijk dat de wand van het zwembadbassin van een op de bodem aansluitende inspringing is voorzien, bijvoorbeeld voor het plaatsen van verlichtingsarmaturen. De aanwezigheid van een dergelijke inspringing kan dan 30 voordeel worden gebruikt voor uitmonding van de uitstroomopeningen. Hiertoe verschaft een verdere voorkeursuitvoeringsvorm de maatregel dat de uitstroomopeningen uitmonden in een zich aansluitend op de bodem van het bassin gevormde inspringing. In het bijzonder, doch niet uitsluitend geldt dit wanneer het 3 uitstroomkanaal zich tot buiten de bassinwand uitstrekt; dit uitstrekkende deel kan dan in zijn geheel zijn opgenomen in de inspringing.

Het is mogelijk uitstroomopeningen te maken met een grote breedte, zodat een groot 5 deel van de betreffende bassinwand voorzien is van een uitstroomopening. Dit is constructief echter lastig, zodat bij voorkeur gebruik gemaakt wordt van losse uitstroomopeningen. Dan is het aantrekkelijk wanneer de uitstroomopeningen een doorsnede hebben met een hoogte van die tenminste een factor acht kleiner is dan de breedte omdat dan zo breed mogelijk waterstromen worden gevormd en er zo min 10 mogelijk ‘dode gebieden’ dat wil zeggen gebieden zonder stroming resteren.

Om een stroom met een voldoende grote snelheid te creëren, moet de doortocht van de uitstroomopening een zekere grootte niet overschrijden. Om bij een voldoende grote breedte dit effect te bereiken, hebben de uitstroomopeningen bij voorkeur een hoogte 15 van ongeveer 2 mm.

Volgens een andere voorkeursuitvoeringsvorm heeft het zwembadbassin een grotere lengte dan breedte en zijn de uitstroomopeningen in tenminste een van de lange wanden van het zwembadbassin zijn aangebracht. Hiermede wordt immers een zo groot 20 mogelijk deel van het oppervlak van de bassin bodem bestreken, om te voorkomen dat in ‘dode hoeken’ toch vuil achterblijft.

Naarmate de stroom verder van de uitstroomopening verwijderd raakt, neemt de snelheid en daarmede het vermogen tot het meenemen van vuil af. Bij zwembadbassins 25 met een grote breedte is het dan ook aantrekkelijk wanneer de uitstroomopeningen in beide tegenoverliggende wanden van het bassin zijn aangebracht.

Om te voorkomen dat in het midden van het bassin de van tegenoverliggende wanden afkomstige stromen elkaar verstoren, is het aantrekkelijk wanneer de openingen in de 30 tegenover elkaar liggende lange wanden van het bassin over en weer versprongen zijn geplaatst.

Bij uitzonderlijk brede zwembadbassins, wanneer de van de lange wanden afkomstige waterstromen het midden niet bereiken, kan het aantrekkelijk zijn wanneer in de korte 4 wanden van het bassin elk een kleiner aantal uitstroomopeningen dan in de lange wanden is aangebracht. Hiermede kan immers het midden van het bassin vanuit de korte wanden bereikt worden.

5 Om de bouwtijd te verkorten is het aantrekkelijk een bassin op te bouwen uit voorgefabriceerde segmenten die ter plaatse van het bassin worden samengesteld. Het is dan constructief aantrekkelijk wanneer het zwembadbassin is samengesteld uit een segmenten, waarbij tenminste een deel van het aantal segmenten een zijwanddeel omvat en waarbij in deze segmenten tenminste een uitstroomopening is aangebracht. Bij het 10 vervaardigen van de segmenten kunnen de uitstroomkanalen immers al worden aangebracht.

Ter vermindering van het aantal aansluitingen kan het aantrekkelijk zijn wanneer de zich langs een wand uitstrekkende uitstroomopeningen elk zijn verbonden met een 15 gemeenschappelijk hoofdwatertoevoerkanaal dat is ingericht om te worden verbonden met een waterbereidingsinrichting.

Voor de goede werking van de maatregelen volgens de uitvinding is het van belang dat de snelheid van de uit elk van de uitstroomopeningen tredende waterstromen zo veel 20 mogelijk gelijk is. Volgens een eerste voorkeursuitvoeringsvorm wordt dit bereikt doordat de doortocht van het hoofdwatertoevoerkanaal vanaf de watertoevoerinrichting afneemt op een zodanige wijze dat de watersnelheid in het hoofdwatertoevoerkanaal hoofdzakelijk onveranderd is over de lengte van het hoofdwatertoevoerkanaal.

Hiermede vindt een goede verdeling van het van de waterbereidingsinrichting 25 afkomstige water over de uitstroomopeningen plaats.

Dit zelfde effect kan ook worden bereikt wanneer de doortocht van het hoofdwatertoevoerkanaal over zijn lengte gelijk is en dat de doortocht tenminste een orde van grootte groter is dan die van de toevoerkanalen.

30

Vervolgens zal de onderhavige uitvinding worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekeningen, waarin voorstellen:

Figuur 1: een schematisch perspectivisch aanzicht van een zwembadbassin volgens de uitvinding; 5

Figuur 2: een detailzicht van de uitstroomopeningen van het in figuur 1 afgebeelde bassin;

Figuur 3: een detailaanzicht van een variant van de in figuur 2 weergegeven uitstroomopening; 5 Figuur 4: een detailaanzicht van een andere variant van de in figuur 2 weergegeven uitstroomopening;

Figuur 5: een dwarsdoorsnede-aanzicht van een van een overlooprand en een uitstroomopening voorziene wand van een bassin volgens de uitvinding; en Figuur 6: een schematisch horiontaal doorsnede-aanzicht van het bassin volgens 10 figuur 1.

In figuur 1 is een zwembadbassin 1 weergegeven, waarvan slechts de binnenvlakken van de zijwanden 2, 3, 4 en 5 en het bodemvlak 6 zijn afgebeeld. De afbeelding dient immers in het bijzonder voor het toelichten van de stromingspatronen van het water.

15 Hierbij is, alhoewel dit voor de toepassing van de onderhavige uitvinding niet noodzakelijk is, het bassin 1 samengesteld uit losse elementen welke ter plaatse zijn verenigd. In de lange zijwanden 2, 3 is elk een aantal uitstroomopeningen 8 aangebracht., die elke zijn ingericht voor het veroorzaken van een zich tenminste aanvankelijk over het bodemvlak 6 uitstrekkende waterstroom. De betreffende 20 waterstromen zijn met pijlen 10A, 10B weergegeven. Hiertoe zijn de uitstroomopeningen in aansluiting op het bodemvlak 6 in de zijwanden 2,3 aangebracht. Zoals uit figuur 1 blijkt, strekken de uit de waterstromen volgens de pijlen 10 zich aanvankelijk in overeenstemming met de uitvinding vlak over het bodemvlak 6 uit, waarna zij in het midden van het bassin 1 elkaar raken en zij naar boven afbuigen.

25 Boven aangekomen gaan de stromen weer terug naar de zijde van hun oorspronkelijke wand 2, respectievelijk 3, waarna zij aan de bovenzijde van de betreffende wand 2, 3 worden afgevoerd, bijvoorbeeld door een overlooprand. Het zal overigens duidelijk zijn dat de pijlen slechts een simpele aanduiding vormen voor de belangrijkste bewegingen van de gehele waterstroom.

30

Er wordt op gewezen dat, wanneer een bassin 1 slechts een geringe breedte heeft, volstaan kan worden met slechts aan een enkele lange wand 2 aangebrachte uitstroomopeningen, waardoor slechts het pijlsysteem 10A van een van de helften van het in figuur 1 weergegeven bassin 1 wordt uitgevoerd.

6

Voorts is in figuur 1 weergegeven dat in de korte wanden 4, 5 een enkele spuitmond is aangebracht die een met pijlen 1 IA, respectievelijk 11B aangeduide waterstroom veroorzaakt, die dient voor het bij brede bassins reinigen van het middendeel van de 5 bodem dat niet door de met 1OA en 10B aangeduide pijlen wordt bereikt.

De hierboven beschreven uitvoeringsvorm betreft een rechthoekig bassin. Alhoewel een rechthoekig bassin zich goed leent voor toepassing van de uitvinding, is deze geenszins daartoe beperkt; zij kan ook worden toegepast bij bassins met andere vormen zoals 10 ronde, ovale, of van afgeronde zijden voorziene bassinvormen.

In figuur 2 is weergegeven hoe de uitstroomopeningen 12 zijn aangebracht in zijwanden 2 van een element 13 van het bassin 1. Het betreft hier uitstroomopeningen 12 met een rechthoekige doorsnede, die in de vlakke wand 2 zijn aangebracht. Hierbij is het 15 toevoerkanaal slecht weergegeven voor zoverre dat zich door de wand heen uitstrekt.

In figuur 3 is een soortgelijke situatie weergegeven waarbij de in de zijwand 2 van het bassin een inspringing 15 is aangebracht. In de inspringing 15 is een kanaal 40 met een rechthoekige doorsnede aangebracht. In de naar het bassin toegekeerde wand 41 zijn 20 zich horizontaal uitstrekkende uitstroomopeningen 42 aangebracht. De uitstroomopeningen 42 bestrijken het overgrote deel van de lengte van de bassinwand 2 waarin de inspringing 15 is aangebracht, hetgeen wil zeggen dat de stukken 43 tussen de openingen betrekkelijk klein zijn opdat de gehele of nagenoeg de gehele bodem door de uit de uitstroomopeningen treden waterstraal wordt geraakt.

25

Het van kunststof vervaardigde kanaal 40 kan worden gebruikt als toevoerkanaal, maar het kan eveneens in kortere stukken zijn verdeeld die elk afzonderlijk door een kort kanaal zijn verbonden met een zich buiten de wand van het zwembadbassin uitstrekkend hoofdwatertoevoerkanaal.

30

Het kanaal is voorkeur van transparante kunststof vervaardigd opdat het kan worden gebruikt als lichtbron. Hiertoe kunnen op regelmatige afstanden lichtbronnen zoals leds in de het kanaal zijn opgenomen, maar het is eveneens mogelijk dat de lichtbronnen 7 buiten het bassin zijn geplaatst en dat deze door een lichtgeleider met het kunststoffen kanaal zijn verbonden.

In figuur 4 is opnieuw een dergelijke situatie weergegeven waarbij de 5 uitstroomopeningen zijn aangebracht in zich tot in het bassin uitstrekkende delen van de toevoerkanalen. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van opzetstukken 20, die een flens 21 omvatten waarmee zij zijn vastgezet tegen het in gesprongen deel van de wand van het bassin en een mondstuk 22 dat het buitenste deel vormt van het toevoerkanaal. In het onderhavige geval heeft het mondstuk 22 een platte, horizontaal gerichte 10 uitstroomopening 23. Hiermede wordt een zich aansluitend op het bodemvlak van het bassin uitstrekkende waterstroom gecreëerd. Door de mondstukken 22 kan de richting van de uittredende waterstroom goed worden bepaald. Doordat de mondstukken in de inspringing 15 zijn geplaatst, vormen zij geen obstakel in het bassin, waaraan zwemmers zich zouden kunnen verwonden.

15

Figuur 5 toont een dwarsdoorsnede van een wand van een bassin waarin een uitstroomopening is aangebracht. Zoals uit de afbeelding blijkt, strekt zich parallel aan de wand een hoofdtoevoerkanaal 25 uit, waarop een aantal toevoerkanalen 9 is aangesloten waarvan er slechts een zichtbaar is en die elk uitmonden in een 20 uitstroomopening 8

Het via de uitstroomopeningen toegevoerde water moet van het bassin worden afgevoerd, waartoe gebruik wordt gemaakt van een op zich bekende overloopgoot 30. Andere vormen van afvoerkanalen worden echter niet uitgesloten. In de bodem 31 van 25 de overloopgoot 30 is een aantal roosters 32 aangebracht, die elk via een trechter 33 uitmonden in een zich parallel aan de bassinwand uitstrekkende kanaal 34. Hierbij wordt gewezen op de aanwezigheid van steunelementen 35, die dienen ter ondersteuning van de overloopgoot. Het betreft hier afzonderlijke, met tussenruimte geplaatste steunelementen, die de ruimte onder de goot toegankelijk houden, waardoor 30 deze ruimte in het bijzonder geschikt is voor het plaatsen van kanalen en leidingen.

Ten slotte toont figuur 6 een horizontaal doorsnedeaanzicht van het in figuur 1 afgebeelde bassin 1, ter plaatse van de uitstroomkanalen. Hieruit blijkt dat in de lange wanden 2,3 van het bassin 1 op regelmatige onderlinge afstanden uitstroomkanalen 9 8 zijn aangebracht die elk uitmonden in een uitstroomopning 8 en die zijn aangesloten op de hoofdtoevoerkanalen 25. De hoofdtoevoerkanalen 25 zijn beide aangesloten op een waterbereidingsinrichting 36. Alhoewel dit in de tekening niet is weergegeven omdat een dergelijke maatregel reeds tot de stand van techniek behoort, zijn kanalen aanwezig 5 voor het toevoeren van van het bassin afkomstig, vervuild water aan de waterbereidingsinrichting 36 . Tevens is in elk van de korte wanden 4, 5 een uitstroomkanaal 9 aangebracht. Uit de tekening blijkt dat de hoofdtoevoerkanalen 25 een aanzienlijk grotere, bijvoorbeeld 10 of 20 maal grotere doortocht hebben dan de toevoerkanalen 9 om met toenemende afstand tot de waterbereidingsinrichting 36 10 toenemend drukverlies en daarmede samenhangend verschil in debiet in de toevoerkanalen te voorkomen. Ditzelfde effect kan trouwens eveneens worden bereikt door de doortocht van de hoofdtoevoerkanalen 25 met toenemende afstand van de waterbereidingsinrichting te laten afnemen.

15 Bij normaal gebruik van het zwembadbassin worden waterstromen toegapst zoals deze hierboven zijn toegelicht. Het kan echter aantrekkelijk zijn tijdens reinigingscycli van het zwembadbassin gebruik te maken van andere stromen, die zijn toegespitst op het reinigen van het bassin. Zo is het mogelijk de stroom slechts over een segment, bijvoorbeeld een derde van de lengte van een wand te laten plaatsvinden met een hogere 20 stroomsnelheid, waardoor het reinigende vermogen groter wordt. Een andere mogelijkheid ligt in het creëren van een zich slechts over de bodem van het bassin uitstrekkende stroom, die aan een eerste zijde van de bodem uit de uitstroomopeningen treedt en die aan de tegenoverliggende zijde aan door de uitstroomopeningen de bodem verlaat. Hierdoor behoeft het vuil niet naar boven te worden bewogen, opdat ook zware 25 deeltjes kunnen worden meegenomen.

Het zal duidelijk zijn dat er diverse variaties kunnen worden aangebracht op de hier getoonde uitvoeringsvoorbeelden en dat de bij de diverse uitvoeringsvormen getoonde voorbeelden onderling kunnen worden gecombineerd.

30

Claims (17)

1. Zwembadbassin, omvattende tenminste een toevoerkanaal voor het aan het zwembadbassin toervoeren van water, welk toevoerkanaal met toevoeropeningen 5 uitmondt in het zwembadbassin en een op het zwembadbassin aangesloten afvoerkanaal voor het uit het zwembad afvoeren van water, met het kenmerk, dat de toevoeropeningen zijn ingericht voor het bij toevoer van water aan het zwembadbassin veroorzaken van een zich tenminste gedeeltelijk over de bodem van het zwembadbassin voortplantende waterstroom. 10

2. Zwembadbassin volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de afvoeropeningen in de zijwand van het bassin aansluitend op de bodem van het zwembadbassin of op korte afstand van de bodem van het zwembadbassin zijn aangebracht.

3. Zwembadbassin volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de op de toevoeropeningen aansluitende delen van de toevoerkanalen zich horizontaal uitstrekken.

4. Zwembadbassin volgens conclusie 1,2 of 3, met het kenmerk, dat tenminste een van de toevoerkanalen zich tot in het bassin uitstrekt. 25

4. Zwembadbassin volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat de 20 uitstroomopeningen zich over een substantieel deel van de lengte van de wand waarin de openingen zijn aangebracht uitstrekken.

5. Zwembadbassin volgens een van de conclusies 1,2, 3 of 4, met het kenmerk, dat de uitstroomopeningen uitmonden in een zich aansluitend op de bodem van het bassin gevormde inspringing.

6. Zwembadbassin volgens een van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de uitstroomopeningen een doorsnede hebben met een hoogte die tenminste een factor acht kleiner is dan de breedte.

7. Zwembadbassin volgens een van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de uitstroomopeningen een hoogte hebben van ongeveer 2 mm.

8. Zwembadbassin volgens een van de voorafgaande conclusies, met het 5 kenmerk, dat het zwembadbassin een grotere lengte dan breedte heeft en dat het grootste aantal uitstroomopeningen in tenminste een van de lange wanden van het zwembadbassin is aangebracht.

9. Zwembadbassin volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de 10 uitstroomopeningen in beide tegenoverliggende wanden van het bassin zijn aangebracht.

10. Zwembadbassin volgens conclusie 9, met het kenmerk dat de uitstroomopeningen in de tegenover elkaar liggende wanden van het bassin over en 15 weer versprongen zijn geplaatst.

11. Zwembadbassin volgens conclusie 8, 9 of 10, met het kenmerk, dat in de korte wanden van het bassin elk een kleiner aantal uitstroomopeningen dan in de lange wanden is aangebracht. 20

12. Zwembadbassin volgens conclusie 8,9,10 of 11, met het kenmerk, dat het zwembadbassin is samengesteld uit een segmenten, waarbij tenminste een deel van het aantal segmenten een zijwanddeel omvat en dat in elk van deze segmenten tenminste een uitstroomopening is aangebracht. 25

13. Zwembadbassin volgens een van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de zich langs een wand uitstrekkende uitstroomopeningen elk zijn verbonden met een gemeenschappelijk hoofdwatertoevoerkanaal dat is ingericht om te worden verbonden met een watertoevoerinrichting. 30

14. Zwembadbassin volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de doortocht van het hoofdwatertoevoerkanaal vanaf de watertoevoerinrichting afneemt op een zodanige wijze dat de watersnelheid in het hoofdwatertoevoerkanaal hoofdzakelijk onveranderd is over de lengte van het hoofdwatertoevoerkanaal.

15. Zwembadbassin volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de doortocht van het hoofdwatertoevoerkanaal over zijn lengte gelijk is en dat de doortocht tenminste een orde van grootte groter is dan die van de toevoerkanalen. 5

16. Zwembadbassin volgens een van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat het afvoerkanaal door middel van een overloopgoot is aangesloten op het zwembadbassin.

17. Combinatie van een zwembadbassin volgens een van de voorafgaande conclusies en een waterbereidingsinrichting, die is aangesloten op de het hoofdwatertoevoerkanaal.