NL193928C - Steunmiddel uit schuimmateriaal, zoals een matras of een zittingdeel. - Google Patents

Description

1 193928

Steunmiddel uit schuimmateriaai zoals een matras of een zittingdeel

De uitvinding betreft een steunmiddel uit schuimmateriaai, zoals een matras of een zittingdeel, omvattende een onderhelft en een bovenhelft verkregen door het aanbrengen van een snede in een blok schuim-5 materiaal, zodanig dat de naar elkaar toe gekeerde oppervlakken complementair zijn geprofileerd, waarbij de profilering van de onderhelft hoogste delen bezit en waarbij de profilering van de bovenhelft laagste delen bezit, waarbij ten minste een aantal hoogste en laagste delen met hun toppen op elkaar steunen.

Een dergelijk steunmiddel is bekend uit het Duitse Offenlegungsschrift” DE-A-2.820.282. Aangezien de profilering over de gehele matras constant is, bezit deze over zijn gehele oppervlak dezelfde stijfheid. Dat 10 betekent dat ter plaatse van de zwaardere delen van het lichaam, bijvoorbeeld de romp, de matras te sterk wordt ingedrukt, of omgekeerd ter plaatse van de minder zware lichaamsdelen zoals het hoofd en de onderbenen de matras te hard is.

Doel van de uitvinding is een steunmiddel van het hierboven genoemde soort te verschaffen dat dit nadeel niet bezit. Dat doel wordt bereikt doordat in ten minste één primair gebied de toppen van de hoogste 15 delen van de onderhelft respectievelijk de toppen van de laagste delen van de bovenhelft op een hoger respectievelijk een lager niveau liggen dan de buiten een primair in een secundair gebied gelegen toppen van de hoogste delen respectievelijk laagste delen, zodanig dat zich in dat secundaire gebied een doorgaande open ruimte bevindt waarin zich een hulplaag uitstrekt, tegen weerszijden van welke hulplaag de zich in dat secundaire gebied bevindende toppen van de hoogste delen respectievelijk laagste delen 20 steunen.

De matras volgens de uitvinding heeft ter plaatse van de romp van het lichaam van een op de matras liggende persoon een extra verstevigingslaag. Die verstevigingslaag kan uit een materiaal bestaan dat stijver is dan het schuimstofmateriaal van de matras zelf. Het aanbrengen van de ruimte voor deze verstevigingslaag leidt niet tot extra afvalmateriaal, aangezien de naar elkaar gekeerde oppervlakken van de 25 onderhelft en de bovenhelft complementair zijn.

Alhoewel het steunmiddel in het bijzonder geschikt is voor een matras, kan hij ook worden uitgevoerd als zittingdeel of rugleuningdeel.

Vooral bij matrassen die worden toegepast bij ondermatrassen met een opklapbaar hoofdeind is de verstevigingslaag van belang. Allereerst vormt deze verstevigingslaag een stevige ondersteuning in juist dat 30 gebied waarop de gebruiker zit wanneer het hoofdeinde is opgeklapt. Daarbij vormt de relatief stijve verstevigingslaag geen hindernis voor het opklappen van de matras zelf. Eerder bevordert hij het op de juiste plaats “knikken” van de matras, juist in het gebied waar de verstevigingslaag eindigt.

Een verder nadeel van de bekende matras is dat aan de einden van de bovenhelft en de onderhelft stroken moeten worden weggesneden teneinde een juiste randaansluiting te verkrijgen. Ook in dit opzicht 35 biedt de uitvinding een verbetering doordat aan één van de evenwijdig aan de profilering van de snede verlopende einden van het blok schuimmateriaai een vanaf het bovenoppervlak van het blok tot aan de geprofileerde snede verlopende trapvormige snede aanwezig is en dat aan het tegenoverliggende evenwijdig aan de profilering van de snede verlopende einde van het blok een vanaf het onderoppervlak van het blok tot aan de geprofileerde snede verlopende trapvormige snede aanwezig is, van welke trappen 40 de treden een hoogte bezitten die gelijk is aan de hoogte van de hoogste respectievelijk laagste delen in het primaire gebied van de geprofileerde snede en een breedte bezitten die, bij een gelijke steekafstand van die hoogste respectievelijk laagste delen, gelijk is aan de halve steekafstand.

De onderhelft en de bovenhelft passen nu precies in elkaar, waarbij de door de op elkaar liggende helften gevormde randen volledig gesloten en glad zijn. Dit betekent dat de randen van het aldus gevormde 45 steunmiddel niet verder bewerkt of bijgesneden behoeven te worden, hetgeen besparingen meebrengt zowel met betrekking tot de hoeveelheid gebruikt schuimstofmateriaal als met betrekking tot de bewerkings-kosten.

Vervolgens zullen enkele uitvoeringsvoorbeelden van een matras volgens de uitvinding, alsmede een aantal vervaardigingsstappen daarvan aan de hand van de tekening nader worden beschreven.

50

Figuur 1 toont een blok schuimmateriaai dat met de gewenste profilering is doorgesneden in een onderhelft en een bovenhelft.

Figuur 2 toont de uit elkaar genomen onderhelft en bovenhelft.

Figuur 3 toont de onderhelft en bovenhelft in de juiste positie boven elkaar geschoven.

55 Figuur 4 toont de gerede matras, met de steunlaag.

Figuur 5 toont een eerste alternatieve uitvoeringsvorm van de profilering.

Figuur 6 toont een tweede alternatieve uitvoeringsvorm van de profilering.

193928 2

Figuur 7 toont een derde alternatieve uitvoeringsvorm van de profilering.

in het in figuur 1 getoonde blok schuimmateriaal 1 is een snede 2 aangebracht, welke dat blok 1 verdeelt in een onderhelft 3 en een bovenhelft 4. Aan de uiteinden in langsrichting van het blok is de snede trapvormig 5 zoals aangeduid met 6, 7. Op het trapvormige gedeelte van de sneden sluit telkens een gedeelte 8 respectievelijk 9 aan met een blokvormige sinus. In het in zijn algemeen met 5 aangeduide middengebied is de snede eveneens bloksinusvormig, waarbij echter het hoogteverschil tussen toppen en dalen geringer is dan in het gebied met de sneden 8, 9.

Zoals weergegeven in figuur 2 kan de bovenhelft 4 afgetild worden van de onderhelft 3, volgens de in die 10 figuur getoonde pijl. Vervolgens kan, zoals weergegeven in figuur 3, volgens de aldaar getoonde pijl de bovenhelft 4 naar links geschoven worden ten opzichte van de onderhelft 3, waardoor alle ribben 10 van de onderhelft 3, ter plaatse van de snedegebieden 8 en 9, bedekt worden door de ribben 11 van de bovenhelft 4 uit de overeenkomstige gebieden.

De ribben 12 van de onderhelft 3 die zich bevinden in het middengebied 5 van de matras raken echter 15 de ribben 13 in het overeenkomstige gebied van de bovenhelft 4 niet. Tussen die ribben 12 en 13 is daardoor een in zijn geheel met 14 aangeduide, lange en smalle open ruimte overgebleven.

In figuur 4 is weergegeven dat in die open ruimte 14 een steunlaag 15 kan worden aangebracht, die bijvoorbeeld een andere stijfheid kan bezitten dan het schuimmateriaal van het blok 1.

Alle ribben 10, 11 van de onderhelft 3 en bovenhelft 4 worden aan elkaar gelijmd, terwijl alle ribben 12, 20 13 van de onderhelft 3 en de bovenhelft 4 vastgelijmd worden aan de steunlaag 15.

Zoals weergegeven in de figuren 1 tot en met 4 bezit de onderhelft 3 een naar boven wijzende trapvormige snede 6. De treden 16 daarvan bezitten een hoogte die gelijk is aan de hoogte van de ribben 10, 11. Ook de breedte van deze treden is gelijk aan de breedte van de ribben 10,11.

De bovenhelft 4 bezit eveneens treden 17. De afmetingen van deze treden 17 zijn dezelfde als de 25 afmetingen van de treden 16.

In figuur 1 is verder duidelijk te zien dat de bovenste trede 16 van de onderhelft 3 op hetzelfde niveau uitkomt als het bovenvlak van de bovenhelft 4. Omgekeerd komt de onderste trede 17 van de bovenhelft 4 op hetzelfde niveau uit als het ondervlak van de onderhelft 3. Gevolg van deze vormgeving is dat de randen van de gerede matras zoals weergegeven in de figuren 3 en 4 aan de langseinden van de matras volkomen 30 vlak zijn. Het is daarom niet nodig om aanvullend schuimgedeelten weg te snijden. Hoewel dat niet nader is aangegeven, kunnen de holten opgevuld worden met bijvoorbeeld hulpveren. Ook kunnen de doorgaande holten ventilatiekanalen vormen.

Tevens kunnen voor de bovenhelft en onderhelft verschillende materialen worden gebruikt. Als voorbeeld wordt genoemd een combinatie van latex en polyether.

35 Bij de in figuur 5 weergegeven alternatieve profilering bezit de onderhelft 3 ribben 18 die aanzienlijk groter zijn dat de daardoor ingesloten groeven 19. Andersom bezit de bovenhelft relatief smalle ribben 20, ingesloten door relatief brede groeven 21. De onderhelft en bovenhelft 3, 4 worden in de getoonde positie geplaatst door na het aanbrengen van de gewenste snede, de delen 3, 4 van elkaar af te tillen, en verschoven weer op elkaar te leggen.

40 In de in figuur 6 weergegeven tweede alternatieve uitvoering van de profilering bezitten de onderhelft en de bovenhelft beide trapeziumvormige ribben 22. Deze zijn onderling gescheiden door overeenkomstige gevormde, trapeziumvormige groeven 23. Ook hierbij worden de onderhelft 3 en de bovenhelft 4 in de juiste positie ten opzichte van elkaar verkregen door ze allereerst van elkaar af te tillen, en vervolgens in verschoven positie op elkaar te bevestigen.

45 In de in figuur 7 weergegeven derde alternatieve uitvoering van de profilering is weergegeven dat de ribben 24 met relatief grote hoogte een breedte kunnen bezitten die bijvoorbeeld twee keer zo groot is als die van de ribben 25 met relatief kleine hoogte. Om de juiste complementariteit te bereiken, zijn er tevens ribben 26, 27 met kleine hoogte aanwezig die dezelfde breedte bezitten als de ribben 24. Tevens moeten er daarom groeven 28 en 29 aanwezig zijn met dezelfde breedte als de groeven tussen de ribben 24.

50 Het is mogelijk om verschillende vormen van de profilering met elkaar te combineren in één en dezelfde matras.

Claims (2)

3 1Θ3928

1. Steunmiddel uit schuimmateriaal, zoals een matras of een zittingdeel, omvattende een onderhelft en een bovenhelft verkregen door het aanbrengen van een snede in een blok schuimmateriaal, zodanig dat de naar 5 elkaar toe gekeerde oppervlakken complementair zijn geprofileerd, waarbij de profilering van de onderhelft hoogste delen bezit en waarbij de profilering van de bovenhelft laagste delen bezit, waarbij ten minste een aantal hoogste en laagste delen met hun toppen op elkaar steunen, met het kenmerk, dat in ten minste één primair gebied de toppen van de hoogste delen (10, 18, 22, 24) van de onderhelft (3) respectievelijk de toppen van de laagste delen (11, 20, 22, 24) van de bovenhelft (4) op een hoger respectievelijk een lager 10 niveau liggen dan de buiten een primair in een secundair gebied (5) gelegen toppen van de hoogste delen (12, 25) respectievelijk laagste delen (13, 26), zodanig dat zich in dat secundaire gebied (5) een doorgaande open ruimte (14) bevindt waarin zich een hulplaag (15) uitstrekt, tegen weerszijden van welke hulplaag (15) de zich in dat secundaire gebied (5) bevindende toppen van de hoogste delen (12,15) respectievelijk laagste delen (13, 26) steunen.

2. Steunmiddel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat aan één van de evenwijdig aan de profilering van de snede (2) verlopende einden van het blok schuimmateriaal (1) een vanaf het bovenoppervlak van het blok (1) tot aan de geprofileerde snede (2) verlopende trapvormige snede (6) aanwezig is en dat aan het tegenoverliggende evenwijdig aan de profilering van de snede (2) verlopende einde van het blok (1) een vanaf het onderoppervlak van het blok (1) tot aan de geprofileerde snede (2) verlopende trapvormige snede 20 (7) aanwezig is, van welke trappen (6, 7) de treden (16,17) een hoogte bezitten die gelijk is aan de hoogte van de hoogste (10, 18, 22, 24) respectievelijk laagste (11, 20, 22, 24) delen in het primaire gebied (8, 9) van de geprofileerde snede (2) en een breedte bezitten die, bij een gelijke steekafstand van die hoogste (10, 18, 22, 24) respectievelijk laagste (11, 20, 22, 24) delen, gelijk is aan de halve steekafstand. Hierbij 2 bladen tekening