NL1037227C2 - Inrichting geschikt voor het aansluiten van een eerste opslageenheid op een tweede opslageenheid alsmede een dergelijke werkwijze. - Google Patents

Description

Inrichting geschikt voor het aansluiten van een eerste opslageenheid op een tweede opslageenheid alsmede een dergelijke werkwijze.

5 De uitvinding heeft betrekking op een inrichting geschikt voor het aansluiten van een eerste opslageenheid op een tweede opslageenheid.

De uitvinding heeft tevens betrekking op een dergelijke werkwijze.

Bij diverse productieprocessen wordt gebruik gemaakt van chemicaliën die vaak voor zowel de mens als het milieu schadelijk kunnen zijn. Dergelijke 10 chemicaliën worden gebruikelijk vervoerd in IBC’s (intermediate bulk containers) of andere vaten. De inhoud van een dergelijke eerste transporteerbare opslageenheid moet in een fabriek waar het productieproces wordt uitgevoerd, worden overgebracht naar een tweede, meestal vast opgestelde opslageenheid die is aangesloten op de gewenste bewerkingsmachines.

15 Na het uitvoeren van de productieprocessen met behulp van de bewerkingsmachines moeten de resterende chemicaliën weer van de tweede opslageenheid worden overgebracht naar de eerste opslageenheid om van de fabriek te worden afgevoerd.

Aangezien bij het aansluiten van de eerste opslageenheid op de tweede 20 opslageenheid het gevaar aanwezig is dat de medewerker die de aansluiting uitvoert in contact komt met de chemicaliën, wordt door de medewerker beschermende kleding gedragen. Door dergelijke beschermende kleding is de bewegingsvrijheid van de medewerker beperkt. Het naar een andere ruimte gaan, kan enkel na het zorgvuldig reinigen en het uittrekken van de beschermende kleding.

25 De uitvinding beoogt een inrichting te verschaffen waarmee op eenvoudige wijze twee opslageenheden op elkaar kunnen worden aangesloten.

Dit doel wordt bij de inrichting volgens de uitvinding bereikt doordat de inrichting ten minste een afsluitbare houder omvat, die is voorzien van een afsluitbare doorgang voor het losneembaar positioneren van de eerste 30 opslageenheid in de houder, ten minste een op de eerste opslageenheid aansluitbare leiding alsmede ten minste een vanaf de buitenzijde van de houder bedienbaar bedieningselement dat aan een van de afsluitbare doorgang afgekeerde zijde van de houder is gelegen, waarbij met behulp van bedieningselement de leiding op de in bedrijf volledig in de houder gepositioneerde eerste opslageenheid 2 aansluitbaar is, welke leiding aan een van de houder afgekeerde zijde op de in bedrijf buiten de houder gelegen tweede opslageenheid aansluitbaar is.

De eerste opslageenheid wordt in door de doorgang in de houder geplaatst. Aangezien de eerste opslageenheid hierbij nog is afgesloten, behoeft de 5 medewerker die deze werkzaamheden uitvoert geen speciale kleding te dragen. Vervolgens wordt de doorgang afgesloten en de eerste opslageenheid is nu volledig in de afgesloten houder gelegen. Met behulp van het bedieningselement dat vanaf de buitenzijde van de houder wordt bediend, wordt daarna de leiding op de eerste opslageenheid aangesloten. Door het bedieningselement wordt direct contact 10 tussen de medewerker en de eerste opslageenheid voorkomen, zodat de medewerker ook hierbij geen speciale kleding hoeft te dragen. Via de leiding worden de in de eerste opslageenheid aanwezige chemicaliën overgebracht naar de tweede opslageenheid.

Op eenzelfde wijze is het mogelijk om chemicaliën over te brengen van 15 de tweede opslageenheid naar de eerste opslageenheid.

Doordat de afsluitbare doorgang aan een eerste zijde van de houder is gelegen terwijl het bedieningselement aan een van de eerste zijde afgekeerde tweede zijde van de houder is gelegen, wordt hierdoor voorkomen dat de medewerker die de leiding op de eerste opslageenheid aansluit, ongewenst wordt 20 blootgesteld aan de chemicaliën in de leiding en/of de eerste opslageenheid verhinderd, ook indien de doorgang per ongeluk niet is afgesloten.

Ook is het hierdoor mogelijk om een aantal inrichtingen naast elkaar tegen elkaar aan te plaatsen, waardoor een compacte opbouw wordt verkregen. Hierdoor wordt een verdere scheiding tussen de zijde van de doorgangen en de 25 zijde bedieningselementen verkregen, waardoor een medewerker eenvoudig wordt belemmert om van de zijde van de bedieningselementen naar de andere zijde te gaan.

Bovendien kan door de ligging van de doorgang en het bedieningselement een eerste medewerker de eerste opslageenheid in de houder 30 plaatsen terwijl een andere medewerker de eerste opslageenheid kan aansluiten op de leiding. Doordat de medewerkers aan van elkaar afgekeerde zijden van de houder werkzaam zijn, zullen zij elkaar niet hinderen.

De inrichting is bij voorkeur voorzien van middelen die het openen van de doorgang tijdens het koppelen van de leiding met de opslageenheid en/of tijdens 35 het gekoppeld zijn van de leiding met de eerste opslageenheid verhinderd. Op 3 eenzelfde wijze is de inrichting bij voorkeur voorzien van middelen die het bedienen van het bedieningselement verhinderen tijdens het geopend zijn van de doorgang. Hierdoor wordt het ongewenst blootstellen van een medewerker aan de chemicaliën in de leiding en/of de eerste opslageenheid nog verder verhinderd.

5 Een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat de houder is voorzien van een in de leiding gelegen afsluiter.

Door de afsluiter is het mogelijk om eerst de leiding met de eerste opslageenheid te koppelen en vervolgens door het openen van de afsluiter, de leiding tussen de eerste en tweede opslageenheid te openen. Hierdoor wordt het uit 10 de leiding stromen van chemicaliën tijdens het aansluiten van de leiding op de eerste opslageenheid voorkomen.

Een andere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat het bedieningselement ten minste een handschoen omvat die met een een handinsteekopening begrenzende rand is bevestigd in een 15 wand van de houder.

Bij voorkeur omvat de houder twee dergelijke handschoenen.

Een medewerker brengt via de handinsteekopening zijn hand in de handschoen, waarna hij met zijn handen de leiding met de eerste opslageenheid kan verbinden, zonder dat hierbij direct contact tussen zijn handen en de eerste 20 opslageenheid optreedt.

Een weer andere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat de wand ten minste gedeeltelijk doorzichtig is.

Hierdoor kan een medewerker tijdens het bedienen van het bedieningselement zowel de leiding als de opslageenheid waarnemen.

25 Een nog andere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat de eerste en tweede opslageenheid in bedrijf in van elkaar gescheiden ruimtes zijn opgesteld, waarbij de leiding zicht uitstrekt van de in de eerste ruimte opgestelde houder naar een in de tweede ruimte opgestelde tweede opslageenheid.

30 Door het in van elkaar gescheiden ruimtes opstellen van de opslageenheden, kan elke ruimte geschikt worden gemaakt om te voldoen aan bijvoorbeeld wettelijke randvoorwaarden voor de aan de in betreffende ruimte aanwezige opslageenheid. Tevens kan de veiligheid van de medewerkers beter worden gewaarborgd omdat zij zich voor het aansluiten van de eerste 35 opslagenheden in een ruimte bevinden waar geen tweede opslagheden aanwezig 4 zijn. Hierdoor worden fouten eenvoudig vermeden en is de betrouwbaarheid hoger. Ook neemt de efficiëntie toe, hetgeen tot tijdsbesparing leidt.

Een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat de houder is voorzien van een op de leiding aangesloten 5 pomp.

Met behulp van de pomp kan eenvoudig een in de eerste of tweede opslageenheid gelegen fluïdum naar de ander opslageenheid worden overgebracht.

De uitvinding heeft verder betrekking op een werkwijze die wordt gekenmerkt doordat de eerste opslageenheid door een afsluitbare doorgang in een 10 afsluitbare houder wordt geplaatst, vervolgens de afsluitbare doorgang wordt afgesloten, waarna met behulp van ten minste een vanaf de buitenzijde van de houder bedienbaar bedieningselement dat aan een van de afsluitbare doorgang afgekeerde zijde van de houder is gelegen ten minste een leiding op de volledig in de houder gepositioneerde eerste opslageenheid wordt aangesloten, welke leiding 15 aan een van de houder af gekeerde zijde op de buiten de houder gelegen tweede opslageenheid is aangesloten.

Door een dergelijke werkwijze kan op eenvoudige wijze een eerste opslageenheid met een tweede opslageenheid worden verbonden, waarna in de eerste opslageenheid of de tweede opslageenheid aanwezige chemicaliën veilig naar 20 de andere opslageenheid kan worden overgebracht.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de tekening waarin: figuur 1 een schematisch overzicht van een productieproces toont, figuur 2 een perspectivisch aanzicht van een eerste ruimte toont, waarin 25 een inrichting volgens de uitvinding is opgesteld, figuur 3 een perspectivisch aanzicht van de in fig. 2 weergegeven inrichting volgens de uitvinding toont, figuur 4A en 4B respectievelijk een zijaanzicht en vooraanzicht van de in fig. 2 weergegeven inrichting volgens de uitvinding toont 30 figuur 5 een perspectivisch aanzicht van een tweede ruimte toont, waarin tweede opslageenheden zijn opgesteld, figuur 6 een perspectivisch aanzicht van een ruimte toont, waarin opslageenheden alsmede inrichtingen volgens de uitvinding zijn opgesteld.

In de figuren zijn overeenkomende onderdelen voorzien van dezelfde 35 verwijzingscijfers.

5

Figuur i toont een schematisch overzicht van een productieproces 1 waarin chemicaliën naar een productie-inrichting worden toegebracht, worden gebruikt en vervolgens in vaak andere samenstellingen weer worden afgevoerd.

De aanvoer van de chemicaliën geschiedt bijvoorbeeld met tankwagens 2 5 of eerste transporteerbare opslageenheden 3. De opslageenheden 3 zijn bijvoorbeeld IBC’s of andere vaten die met vrachtwagens worden aangevoerd. De tankwagens 2 en eerste opslageenheden 3 worden gekoppeld met koppeleenheden 4 die elk met leidingen 5 zijn verbonden met tweede opslageenheden 6. Vanuit de tweede opslageenheden 6 worden de chemicaliën via leidingen 7 en verdeelstations 8 10 doorgeleid naar doseerinrichtingen 9. Met behulp van de doseerinrichtingen 9 worden de chemicaliën in de gewenste hoeveelheden en op het juiste moment via leidingen 10 naar de diverse productie-inrichtingen 11 geleid. In de productie-inrichtingen 11 worden de chemicaliën bewerkt tot andere chemicaliën, gebruikt voor het chemisch bewerken van oppervlakten van voorwerpen en/of het 15 aanbrengen van een laag op een voorwerp. Dergelijke productieprocessen zijn op zich bekend en zullen derhalve niet nader worden toegelicht.

Na gebruik van de chemicaliën worden de overgebleven chemicaliën via leidingen 12 naar derde opslageenheden 13 geleid om vervolgens via leidingen 14 en koppeleenheden 15 te worden overgebracht naar tankwagens 2 of eerste 20 opslageenheden 3. Afvalwater wordt naar een waterzuiveringsinstallatie 16 afgevoerd.

Het overbrengen van de chemicaliën van de eerste opslageenheden 3 naar de tweede opslageenheden 6 en het overbrengen van de chemicaliën van de derde opslageenheden 13 naar de eerste opslageenheden 3 geschiedt met behulp van 25 inrichtingen 20 volgens de uitvinding.

Fig. 2 toont een eerste ruimte 21 van een fabriek waar het in fig. 1 weergegeven productieproces 1 wordt uitgevoerd. De eerste ruimte 21 wordt begrensd door een vloer 22, wanden 23 en een plafond (niet weergegeven). In een wand 23 is een afsluitbare doorgang 24 gelegen. In de ruimte zijn drie naast elkaar 30 gelegen inrichtingen 20 volgens de uitvinding opgesteld. Bijvoorbeeld met behulp van een heftruck zijn door de doorgang 24 heen drie eerste opslageenheden 3 in de ruimte gebracht. Aangezien de eerste opslageenheden 3 hermetisch zijn afgesloten, kunnen de eerste opslageenheden 3 door medewerkers zonder beschermende kleding in en uit de ruimte 21 worden gebracht.

6

Fig- 3> 4A en 4B tonen respectievelijk een perspectivisch aanzicht, een zijaanzicht en een vooraanzicht van de inrichting 20 volgens de uitvinding. De inrichting 20 is voorzien van een houder 25 die door een onderstel 26 op afstand van de vloer 22 van de ruimte 21 wordt gehouden. Het onderstel 26 is voorzien van 5 een nabij de wand 23 gelegen loopplateau 27 en een trap 28 waarmee het loopplateau 27 bereikbaar is (zie fig. 2).

De houder 25 is aan een van het loopplateau 27 afgekeerde zijde voorzien van een doorgang 29 die met behulp van een in en tegengesteld aan de door pijl Pi aangegeven richting verplaatsbaar rolluik 30 afsluitbaar is. Het rolluik 10 30 wordt aan beide langszijden geleid in afsluitprofielen 31. Door het rolluik 30 en de afsluitprofielen 31 is de doorgang 29 afsluitbaar. Bij voorkeur is de doorgang 29 voorzien van een beveiliging die het verder gebruik van de inrichting 20 verhinderd indien de doorgang 29 niet volledig is afgesloten.

Aan een van de doorgang 29 afgekeerde zijde is de houder 25 voorzien 15 van een onder een hoek van 20 a 60 graden, bij voorkeur 45 graden, met de horizontaal uitstrekkende wand 32 die vervaardig is van doorzichtig materiaal zoals bijvoorbeeld kunststof of glas. In de wand 32 zijn twee naast elkaar gelegen bedieningselementen 33 voorzien, elk bedieningselement 33 omvat een flexibele handschoen 34 die met een een handinsteekopening begrenzende rand 35 is 20 bevestigd in de wand 32 van de houder 25.

De houder 25 is verder voorzien van een ontluchtingsaansluiting 36 met behulp waarvan een geringe onderdruk ten opzichte van de rest van de ruimte 21 in de houder 25 kan worden aangebracht. Door de onderdruk wordt gewaarborgd dat eventueel vrijkomende gassen uit de eerste opslageenheid niet in de ruimte 21 25 stromen.

De houder 25 is tevens voorzien van ten minste een leiding 5,14 die zich uitstrekt vanaf de door de houder 25 begrensde ruimte via het onderstel 26 naar ten minste een tweede opslageenheid 6 of derde opslageenheid 13. In de leiding 5, 14 is koppelmiddel 4 gelegen die ondermeer een afsluiter omvat. In de leiding 5, 14 30 is verder een pomp opgesteld met behulp waarvan fluïdum vanuit de eerste opslageenheid 3 in de tweede opslageenheid 6 of van de derde opslageenheid 13 in de eerste opslageenheid 3 is over te brengen.

De werking van de inrichting 20 is als volgt.

Door een medewerker wordt bijvoorbeeld met behulp van een heftruck 35 een eerste opslageenheid 3 via de doorgang 29 in de houder 25 geplaatst, vervolgens 7 wordt het rolluik 30 in neerwaartse richting verplaatst zodat de doorgang 29 wordt afgesloten en de eerste opslageenheid 3 volledig omsloten in de houder 25 is gelegen. Een medewerker 40 steekt nu zijn handen in de handschoenen 34 en kan een op de eerste opslageenheid 3 aanwezige afsluitdop losdraaien waardoor een 5 opening vrijkomt. Door de handschoenen 34 komt de medewerker 40 niet in contact met de chemicaliën. Vervolgens sluit de medewerker 40 de leiding 5, 14 aan op vrijgekomen opening. De eerste opslageenheid 3 is nu op de tweede of derde opslageenheid 6, 15 aangesloten. Daarna kan de medewerker 40 de in de leiding 5, 14 aanwezige afsluiter openen en de pomp in werking zetten, waardoor fluïdum van 10 de ene opslageenheid 3,15 naar de andere opslageenheid 6, 3 wordt overgebracht.

Terwijl de ene medewerker 40 vanaf het loopplateau 27 een eerste opslageenheid 3 aansluit op een leiding 5, 14, kan door een andere medewerker een andere eerste opslageenheid 3 in een ander houder 25 worden geplaatst. Doordat de wand 32 aan een van de doorgang 29 afgekeerde zijde van de houder 25 is gelegen, 15 ondervinden de medewerkers geen hinder van elkaar. Doordat de ene medewerker op het loopplateau 27 staat, staat hij veilig buiten het bereik van een heftruck die door de ander medewerker wordt bediend.

Fig 5. toont een tweede ruimte 41 van de fabriek, welke ruimte 41 bijvoorbeeld naast de eerste ruimte 21 is gelegen en van de eerste ruimte 21 wordt 20 gescheiden door de wand 23. De tweede ruimte 41 wordt begrensd door een vloer 22, wanden 23 en een plafond (niet weergegeven). In een wand 23 is een afsluitbare doorgang 24 gelegen. In de tweede ruimte 41 zijn tweede opslageenheden 6 gelegen alsmede verdeelstations 8. De tweede opslageenheden 6 zijn door de leidingen 5 op de in de eerste ruimte 21 gelegen eerste opslageenheden 3 aangesloten. In de tweede 25 ruimte 41 behoeven zich alleen medewerkers te bevinden in geval van onderhoud of storingen. Hierdoor wordt op eenvoudige wijze de aanwezigheid van medewerkers die enkel belast zijn met het hanteren van de eerste opslageenheden 3 in de nabijheid van de tweede opslageenheden 6 en de verdeelstations 8 vermeden.

Fig. 6 toont een ruimte 51 waarin zowel eerste opslageenheden 3, tweede 30 opslageenheden 6, verdeelstations 8 alsmede inrichtingen 20 volgens de uitvinding zijn gelegen. Voor de duidelijkheid zijn de leidingen tussen de inrichtingen 20, de tweede opslageenheden 6 en de verdeelstations 8 niet weergegeven.

In plaats van een afsluiter kan ook een snelkoppeling met codering worden toegepast.

Claims (5)

1. 3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het bedieningselement ten minste een handschoen omvat die met een een handinsteekopening begrenzende rand is bevestigd in een wand van de houder.
2. 4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de wand ten minste gedeeltelijk doorzichtig is.
3. 5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de eerste en tweede opslageenheid in bedrijf in van elkaar gescheiden ruimtes zijn opgesteld, waarbij de leiding zicht uitstrekt van de in de eerste ruimte opgestelde 25 houder naar een in de tweede ruimte opgestelde tweede opslageenheid.
4. 6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de houder is voorzien van een op de leiding aangesloten pomp.
5. 7. Werkwijze geschikt voor het aansluiten van een eerste opslageenheid op een tweede opslageenheid, met het kenmerk, dat de eerste opslageenheid (3) door 30 een afsluitbare doorgang (29) in een afsluitbare houder (25) wordt geplaatst, vervolgens de afsluitbare doorgang (29) wordt afgesloten, waarna met behulp van ten minste een vanaf de buitenzijde van de houder (25) bedienbaar bedieningselement (33) dat aan een van de afsluitbare doorgang (25) afgekeerde zijde van de houder (25) is gelegen ten minste een leiding (5) op de volledig in de 35 houder (25) gepositioneerde eerste opslageenheid (3) wordt aangesloten, welke leiding (5) aan een van de houder (25) afgekeerde zijde op de buiten de houder (25) gelegen tweede opslageenheid (6) is aangesloten. 5