NL1035030C2 - Harkinrichting. - Google Patents

Harkinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL1035030C2
NL1035030C2 NL1035030A NL1035030A NL1035030C2 NL 1035030 C2 NL1035030 C2 NL 1035030C2 NL 1035030 A NL1035030 A NL 1035030A NL 1035030 A NL1035030 A NL 1035030A NL 1035030 C2 NL1035030 C2 NL 1035030C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
path
rake
rotor
rake teeth
working
Prior art date
Application number
NL1035030A
Other languages
English (en)
Inventor
Maarten Koorn
Original Assignee
Lely Patent Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Patent Nv filed Critical Lely Patent Nv
Priority to NL1035030A priority Critical patent/NL1035030C2/nl
Priority to EP09075070A priority patent/EP2090152B1/en
Priority to AT09075070T priority patent/ATE543377T1/de
Priority to EP12153366.5A priority patent/EP2484196B1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1035030C2 publication Critical patent/NL1035030C2/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D78/00Haymakers with tines moving with respect to the machine
    • A01D78/08Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels
    • A01D78/10Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially vertical axis
    • A01D78/12Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially vertical axis the tines having an additional movement superimposed upon their rotary movement
    • A01D78/125Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially vertical axis the tines having an additional movement superimposed upon their rotary movement by a guiding track

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Soil Working Implements (AREA)
  • Outside Dividers And Delivering Mechanisms For Harvesters (AREA)

Description

Harkinrichting
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
5 De uitvinding heeft betrekking op een harkinrichting voor het, in het bijzonder naar een zwadvorm, harken van op een maaiveld liggend gemaaid gewas, zoals gras.
Dergelijke harkinrichtingen, ook wel zwadharken genoemd, zijn in vele uitvoeringen bekend. In het algemeen betreft het hier een met een trekker te 10 koppelen gestel, waarop één of meer zogenoemde cirkelharken aangebracht zijn. Elke cirkelhark omvat een rotor met een verticale rotatie-as, waarop een aantal radiale of gecombineerd radiaal/tangentiale armen bevestigd zijn. De armen zijn aan hun uiteinden voorzien van een groep harktanden, die op de arm verdraaid kunnen worden tussen een tot vlak bij het maaiveld reikende werk- of harkstand en een 15 omhoog gedraaide ruststand, waarin de harktanden zowat horizontaal reiken. Het traject van de werkstand is zodanig gelegen ten opzichte van de rijrichting dat het gewas in zijwaartse richting wordt verplaatst, om een rug of zwad te vormen. Indien er meerdere cirkelharken op het gestel zijn aangebracht kunnen deze in gelijke richting draaien om samen een middenzwad te vormen, of tegengesteld, om 20 meerdere zijzwaden te vormen.
Om de groepen harktanden te verdraaien tussen de ruststand en de werkstand zijn deze verbonden met een zwenkarm die zwenkbaar is bevestigd op het binneneind van elke arm en die één verdraaibaar geheel vormt met de groep harktanden. Voor verdraaiing van de zwenkarm is deze voorzien van een rol, die 25 omloopt in een stationaire curvebaan. De stationaire curvebaan bezit een rusttraject en een werktraject, die net als de omloopbaan van de armen gelegen zijn in vlakken loodrecht op de rotatiehartlijn van de rotor. Beide trajecten liggen echter in verschillende vlakken en zijn met elkaar verbonden door twee overgangstrajecten. In het ene overgangstraject wordt de rol zodanig verplaatst dat de zwenkarm de 30 harktanden naar de werkstand verdraait en in het andere overgangstraject wordt de rol zodanig terug verplaatst dat een teruggaande verdraaiing van de harktanden plaatsvindt.
Nadat de harktanden naar de werkstand zijn gebracht zullen zij gemaaid, op het maaiveld verspreid liggend gewas aangrijpen en meenemen. De 35 hoeveelheid gewas die zich tijdens een slag vóór de tanden ophoopt neemt hierbij toe, als gevolg waarvan de weerstand die de harktanden ondervinden wordt vergroot. De harktanden zullen daardoor neigen naar achteren te buigen.
Indien de harktanden in het begin van het werktraject verticaal staan, of zodanig aan de arm zijn bevestigd dat het ondereind van de tanden zich onder of 1035030 2 achter de arm bevindt, zal door die buiging de afstand van de tandeinden tot het maaiveld groter worden, waardoor een spleet ontstaat en gewas op het maaiveld achter blijft. Om toch al het gewas in het zwad te brengen zal de werksnelheid moeten worden verlaagd of een extra werkslag moeten worden gemaakt.
5 Indien de harktanden, op op zich bekende wijze, met het onderste gedeelte daarvan steeds schuin vooruit reiken en met het ondereind vóór de arm liggen, dan zal genoemde buiging tot gevolg hebben dat de tandeinden dichter bij het maaiveld komen en daarin kunnen grijpen, waardoor de bij het harken ondervonden weerstand in onacceptabele mate vergroot wordt.
10
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
Een doel van de uitvinding is een harkinrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarmee de effectiviteit bij het doorlopen van het 15 werktraject zoveel mogelijk behouden kan blijven.
Een doel van de uitvinding is een harkinrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarmee ook bij het doorlopen van het eindgedeelte van het werktraject mors van gewas beperkt wordt.
Vanuit één aspect voorziet de uitvinding in een harkinrichting voor op 20 een maaiveld liggend gemaaid gewas, omvattend een stator en een rotor met een in hoofdzaak verticale rotorhartlijn, waarbij de rotor voorzien is van een aantal zich daarvan met een radiale richtingscomponent buitenwaarts uitstrekkende armen, die aan hun buiteneind voorzien zijn van harktanden en aan hun binneneind voorzien zijn van draaimiddelen voor het tijdens een omloop van de rotor verdraaien van de 25 harktanden om de hartlijn van de betreffende arm tussen een in een rusttraject van de omloop in te nemen ruststand waarin de harktanden boven het maaiveld gelegen zijn om buiten harkende aangrijping met het gewas te zijn, en een in een werktraject van de omloop in te nemen werkstand waarin de harktanden in harkende aangrijping zijn met het gewas op het maaiveld, waarbij de draaimiddelen ingericht 30 zijn voor het voorwaarts verdraaien van de harktanden tijdens het doorlopen van althans een gedeelte van het werktraject.
Door de ten opzichte van de gebruikelijke constante oriëntatie van de harktanden ten opzichte van de rotatiehartlijn van de rotor toegevoegde voorwaartse verdraaiing wordt de voomoemde toenemende buiging vereffend, 35 zodat een goede werking van de harktanden in een slag behouden kan blijven.
Opgemerkt wordt dat harkinrichtingen bekend zijn waarin de curvebaan voorafgaande aan het harken verticaal instelbaar is, zodat de oriëntatie van de tanden, in het bijzonder de voorloop, vooraf instelbaar is, maar daarbij blijft 3 de oriëntatie van de tanden in het gehele werktraject constant.
Het rusttraject kan uitgevoerd zijn zoals gebruikelijk, dat wil zeggen dat de tanden hun rotatiestand ten opzichte van de armhartlijn niet wijzigen.
De draaimiddelen kunnen ingericht zijn voor het voorwaarts 5 verdraaien van de harktanden tijdens het doorlopen van een gedeelte van het werktraject dat het eindgedeelte en/of begingedeelte van het werktraject omvat.
De draaimiddelen kunnen ingericht zijn voor het voorwaarts verdraaien van de harktanden tijdens het doorlopen van een gedeelte van het werktraject dat op afstand ligt van het eind en/of het begin van het werktraject.
10 De draaimiddelen kunnen ingericht zijn voor het voorwaarts verdraaien van de harktanden tijdens het doorlopen van een gedeelte van het werktraject dat meer dan de helft van het werktraject omvat.
De draaimiddelen kunnen ingericht zijn voor het voorwaarts verdraaien van de harktanden tijdens het doorlopen van een gedeelte van het 15 werktraject dat grotendeels in de tweede helft van het werktraject gelegen is.
In een uitvoering zijn de draaimiddelen ingericht voor continue verdraaiing van de harktanden tijdens het genoemde gedeelte van het werktraject. De verdraaiing kan permanent zijn, dat wil zeggen met een hoekvergroting die lineair toeneemt. In een andere uitvoering is de verdraaiing variabel, bijvoorbeeld 20 volgens een functie met een vloeiend gebogen kromme.
In een verdere ontwikkeling van de harkinrichting volgens de uitvinding omvatten de draaimiddelen een zwenkarm op de betreffende arm, die voorzien is van een loopdeel, in het bijzonder een looprol, waarbij de zwenkarm en de harktanden met elkaar een om de hartlijn van de betreffende arm verdraaibaar 25 samenstel vormen, waarbij draaimiddelen voorts een curvebaan op de stator omvatten voor sturende geleiding van de loopdelen op de zwenkarmen om de verdraaiing te bewerkstelligen. Een dergelijke constructie is in principe overeenkomstig de eerder genoemde bekende harkinrichtingen.
Hierbij kan volgens de uitvinding de curvebaan een rusttraject 30 omvatten dat via een eerste overgangstraject in rotordraairichting volgt op een werktraject van de curvebaan, waarbij het eerste overgangstraject een zich in rotordraairichting openende hoek maakt met een vlak loodrecht op de rotorhartlijn, waarbij het werktraject van de curvebaan een eerste gedeelte omvat, waarbij het eerste gedeelte tenminste één eerste, zich in rotordraairichting openende hoek 35 maakt met een vlak loodrecht op de rotorhartlijn, die in teken tegengesteld is aan die van het eerste overgangstraject. Hiermee wordt de uitvinding op constructief eenvoudige wijze toepasbaar, eventueel ook op reeds bestaande harkinrichtingen, door vervanging van de curvebaan daarvan door een curvebaan volgens de 4 uitvinding.
Op gebruikelijke wijze kan het rusttraject zich uistrekken in een vlak dat loodrecht staat op de rotorhartlijn.
Het genoemde gedeelte van het werktraject van de omloop van de 5 rotor wordt dan gerealiseerd met het genoemde eerste gedeelte van het werktraject van de curvebaan, beide gedeelten vallen functioneel samen.
Hierbij kan aldus het eerste gedeelte van het werktraject van de curvebaan het eind en/of het begin van het werktraject van de curvebaan omvatten, of in rotordraairichting indirect, bijvoorbeeld vóór een in een vlak loodrecht op de 10 rotorhartlijn gelegen eindtraject, aansluiten op het eerste overgangstraject.
Het werktraject kan via een tweede overgangstraject in rotordraairichting volgen op het rusttraject.
Het eerste gedeelte van het werktraject van de curvebaan kan zich uitstrekken over het gehele werktraject. Een alternatief is dat het eerste gedeelte 15 van het werktraject van de curvebaan voorafgegaan wordt of opgevolgd wordt door een tweede gedeelte van het werktraject van de curvebaan dat parallel is met het genoemde vlak loodrecht op de rotorhartlijn.
In een uitvoering, waarin het loopdeel in rotatierichting achterloopt op de betreffende arm, kan de eerste hoek een negatief teken hebben.
20 De curvebaan kan op op zich bekende wijze zodanig gevormd zijn dat de hartlijnen van de looprollen een constante hoek maken met de rotorhartlijn, beschouwd in projectie op een vlak dat de looprolhartlijn bevat en parallel is aan de rotorhartlijn, waarbij de looprolhartlijn bij voorkeur de rotorhartlijn snijdt en bij voorkeur een hoek van ongeveer 90 graden daarmee maakt.
25 Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een harkinrichting voor gemaaid gewas, omvattend een stator en een rotor met een in hoofdzaak verticale rotorhartlijn, waarbij de rotor voorzien is van een aantal zich daarvan met een radiale richtingscomponent buitenwaarts uitstrekkende armen, die aan hun buiteneind voorzien zijn van harktanden en aan hun binneneind voorzien zijn van 30 een zwenkarm met een loopdeel, in het bijzonder een looprol, waarbij de zwenkarm en de harktanden met elkaar een om de hartlijn van de betreffende arm verdraaibaar samenstel vormen, waarbij de stator voorzien is van een curvebaan voor sturende geleiding van de loopdelen op de zwenkarmen om tijdens een omloop van de armen de harktanden zich in een rusttraject van de omloop te laten 35 bevinden in een ruststand en zich in een werktraject van de omloop te laten bevinden in een werkstand, waarbij het rusttraject via een eerste overgangstraject in rotordraairichting volgt op het werktraject, waarbij het eerste overgangstraject een zich in rotordraairichting openende hoek maakt met een vlak loodrecht op de 5 rotorhartlijn, waarbij het werktraject van de curvebaan een gedeelte omvat dat een eerste, zich in rotordraairichting openende hoek maakt met een vlak loodrecht op de rotorhartlijn, die in teken tegengesteld is aan die van het eerste overgangstraject.
Het werktraject kan via een tweede overgangstraject in 5 rotordraairichting volgen op het rusttraject en waarbij de eerste hoek in teken gelijk is aan die van het tweede overgangstraject.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een harkinrichting voor gemaaid gewas, omvattend een stator en een rotor met een in hoofdzaak verticale rotorhartlijn, waarbij de rotor voorzien is van een aantal zich daarvan met 10 een radiale richtingscomponent buitenwaarts uitstrekkende armen, die aan hun buiteneind voorzien zijn van harktanden en aan hun binneneind voorzien zijn van een zwenkarm met een loopdeel, waarbij de zwenkarm en de harktanden met elkaar een om de hartlijn van de betreffende arm verdraaibaar samenstel vormen, waarbij de stator voorzien is van een curvebaan voor sturende geleiding van de 15 loopdelen op de zwenkarmen om tijdens een omloop van de armen de harktanden zich, in een rusttraject van de omloop, te laten bevinden in een ruststand en zich in een werktraject van de omloop te laten bevinden in een werkstand, waarbij althans een eerste gedeelte van het werktraject van de curvebaan helt ten opzichte van de omloopbaan van de armen.
20 In een uitvoering is het eerste gedeelte dalend ten opzichte van de omloopbaan van de armen.
In een alternatieve uitvoering is het eerste gedeelte stijgend ten opzichte van de omloopbaan van de armen.
Vanuit een verder aspect vóórziet de uitvinding in een curvebaan 25 kennelijk geschikt en bestemd voor toepassing in een harkinrichting volgens de uitvinding.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een samenstel van een verplaatsbaar gestel met één of meer harkinrichtingen volgens de uitvinding.
De in deze beschrijving en conclusies van de aanvrage beschreven 30 en/of de in de tekeningen van deze aanvrage getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden toegepast. Die afzonderlijke aspecten kunnen onderwerp zijn van daarop gerichte afgesplitste octrooiaanvragen. Dit geldt in het bijzonder voor de maatregelen en aspecten welke op zich zijn beschreven in de volgconclusies.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
35 6
De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een in de bijgevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoering. Getoond wordt in:
Figuur 1 een schematisch zijaanzicht op een van een harkinrichting volgens de uitvinding voorziene zwadharkmachine; 5 figuur 2 een dwarsdoorsnede door een centraal deel van een harkinrichting volgens de uitvinding; figuren 3 en 3A respectievelijk een uitslag van een curvebaan voor een harkinrichting volgens de uitvinding en een detail daarvan; en figuur 4 een schematische illustratie van een effect van een 10 curvebaan van figuur 3 in een harkinrichting volgens de uitvinding.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
15 De in figuur 1 getoonde harkinrichting 1 omvat een van wielen 4 voorzien gestel 2 dat voorzien is van een koppelarm 10 met koppeldelen 3 voor aankoppeling aan een verder niet weergegeven trekker, die de harkinrichting 1 voort kan trekken (richting A) over een maaiveld 100 en de horizontale aandrijfas 11 daarvan kan aandrijven met een aftakas.
20 De aandrijfas 11 is bestemd voor aandrijving via een niet verder getoonde haakse overbrenging, van een om rotorhartlijn S in richting B roteerbare rotor 5 waarop een aantal harkarmen 6 zijn ondersteund. De harkarmen 6 dragen aan hun radiale buiteneinden 7 harkpennen 8, die met hun ondereinden 9 een op het maaiveld 100 liggend gemaaid en verspreid gewas kunnen harken.
25 In figuur 2 is de rotoropstelling 5 nader getoond. Het rotorhuis 12 omvat een bovenkap 12a en een onderkap 12b, die tussen zich een steunkrans 30 houden, waarin de harkarmen 6 ondersteund zijn om met het rotorhuis 12 mee om te lopen met behoud van hun radiale en/of tangentiale oriëntatie. De harkarmen 6 omvatten een vaste huls 13, die vast bevestigd is in de steunkrans 30. In de hulzen 30 13 zijn op om hun hartlijn verdraaibare wijze armstangen 14 gelagerd, die aan hun radiale buiteneinden de harkpennen 8 dragen en aan hun radiale binneneinden voorzien zijn van bedieningsarmen 15, die daarop met klemringen 16 rotatievast zijn bevestigd en in omloop beschouwd nalopend zijn ten opzichte van de betreffende armstang 14. De bedieningsarmen 15 zijn aan hun vrije einden 17 voorzien van 35 rollen 18, waarvan de hartlijnen hier radiaal gericht zijn, loodrecht op de rotorhartlijn. De harkarmen 6 zijn gelegen en lopen met de rotor 5 in omloop mee in een vlak Z, dat loodrecht staat op de rotorhartlijn S.
De rotor 5 omgeeft een statoras 23, die rotatievast is bevestigd op het 7 gestel 2 en lagers 31 en 32 draagt voor de rotor 5. De statoras 23 draagt voorts tussen de lagers 31,32 op rotatievaste wijze een cuivebaanlichaam 24, waarop een curvebaan 25, begrensd door ondergeleiding 26 en bovengeleiding 27, voorzien is voor geleiding van de rollen 18.
5 Zoals getoond in figuur 2 varieert de loop van de curvebaan 25 in omtreksrichting daarvan, waardoor de hoogteligging van de rollen 18 bij omloop varieert. Als gevolg daarvan wordt via de bedieningsarmen 15 een torsiekracht uitgeoefend op de armstangen 14, waardoor de harktanden 8 gezwenkt worden (richtingen C). De curvebaan 25 is daarbij zodanig ontworpen dat de harktanden 8 10 in een rusttraject van de omloop achterwaarts omhoog zijn gezwenkt om buiten aangrijping met het gewas te blijven en in een werktraject van de omloop voorwaarts, naar een in hoofdzaak opstaande stand, zijn gezwenkt om het op het maaiveld 100 liggende gewas in de gewenste richting te verplaatsen om een zwad te vormen.
15 Een uitslag van de curvebaan 25 is getoond in figuur 3, waarbij het rusttraject 25a horizontaal loopt, dat wil zeggen gelegen is in een vlak loodrecht op de rotorhartlijn S en parallel aan vlak Z, en het werktraject 25c zich onder een constante, negatieve hoek α van bijvoorbeeld 3 graden uitstrekt ten opzichte van dat vlak en vlak Z. Het werktraject 25c gaat via stijgend overgangstraject 25d over in 20 rusttraject 25a, dat aan het eind daarvan via dalend overgangstraject 25b overgaat in het werktraject 25c. Het rusttraject 25a en het werktraject 25c kunnen zich elk uitstrekken over 165 graden, de overgangstrajecten 25b en 25d in dat geval elk over 15 graden.
In figuur 4 is het doorlopen van een eindgedeelte van het werktraject 25 25c weergegeven, waarbij de rol 18 zich nog in een neerwaartse baan bevindt, terwijl de armstang 14 zijn hoogteligging langs de rotorhartlijn S behoudt, in vlak Z. Als gevolg van het dalende traject 25c zal de bedieningsarm 15 steeds verder in de richting D worden gezwenkt, en daarmee de armstang 14 worden verdraaid en daarmee de harktanden 8 voorwaarts worden gezwenkt, tijdens het doorlopen van 30 het werktraject. In vergelijking met een zich parallel aan het vlak Z uitstrekkend traject zullen de uiteinden 9 van de harktanden 8 (beschouwd in een onbelaste toestand, dus zonder aanwezigheid van gewas) dan naar voren zijn verplaatst, illustratief aangeduid met afstand H. Hiermee wordt een achterwaartse verplaatsing van die uiteinden die het gevolg zou zijn van buiging van de tanden 8 als gevolg van 35 toenemende weerstand W van het gewas op het maaiveld vereffend. De zich achter het axiale vlak T door het uiteinde van de armstang 14 bevindende tanduiteinden 9 zouden anders een te grote spleetruimte V gaan vormen met het maaiveld 100 waardoor mors zou optreden.
8
Opgemerkt wordt dat de scherpe hoek van traject 25c ook kan variëren, bijvoorbeeld wanneer dat traject gebogen is. Het traject 25c kan aldus een (kort) deel omvatten dat evenwijdig loopt aan vlak Z, in het bijzonder aan het eind van het werktraject, om de overgang naar het overgangstraject 25d minder scherp 5 te maken, zie de stippellijnen 26'en 27’ in het detail van figuur 3A, waarin het hellend traject een iets grotere hoek a’ maakt met vlak Z.
De bovenstaande beschrijving is opgenomen om de werking van voorkeursuitvoeringen van de uitvinding te illustreren, en niet om de reikwijdte van de uitvinding te beperken. Uitgaande van de bovenstaande uiteenzetting zullen voor 10 een vakman vele variaties evident zijn die vallen onder de geest en de reikwijdte van de onderhavige uitvinding.
1035030

Claims (30)

1. Harkinrichting (1) voor op een maaiveld (100) liggend gemaaid gewas, omvattend een stator (23) en een rotor (5) met een in hoofdzaak verticale 5 rotorhartlijn, waarbij de rotor voorzien is van een aantal zich daarvan met een radiale richtingscomponent buitenwaarts uitstrekkende armen (6), die aan hun buiteneind voorzien zijn van harktanden (8) en aan hun binneneind voorzien zijn van draaimiddelen (14-18, 25) voor het tijdens een omloop van de rotor (5) verdraaien van de harktanden (8) om de hartlijn van de betreffende arm (6) tussen een in een 10 rusttraject (25a) van de omloop in te nemen ruststand waarin de harktanden (18) boven het maaiveld (100) gelegen zijn om buiten harkende aangrijping met het gewas te zijn, en een in een werktraject (25c) van de omloop in te nemen werkstand waarin de harktanden (8) in harkende aangrijping zijn met het gewas op het maaiveld (100), waarbij de draaimiddelen ingericht zijn voor het voorwaarts 15 verdraaien van de harktanden tijdens het doorlopen van althans een gedeelte van het werktraject (25c).
2. Harkinrichting (1) volgens conclusie 1, waarbij de draaimiddelen ingericht zijn voor het voorwaarts verdraaien van de harktanden (8) tijdens het doorlopen van een gedeelte van het werktraject (25c) dat het eindgedeelte en/of 20 begingedeelte van het werktraject (25c) omvat.
3. Harkinrichting (1) volgens conclusie 1, waarbij de draaimiddelen ingericht zijn voor het voorwaarts verdraaien van de harktanden (8) tijdens het doorlopen van een gedeelte van het werktraject (25c) dat aansluit op het eind en/of begin van het werktraject (25c).
4. Harkinrichting (1) volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij de draaimiddelen ingericht zijn voor het voorwaarts verdraaien van de harktanden (8) tijdens het doorlopen van een gedeelte van het werktraject (25C) dat meer dan de helft van het werktraject omvat.
5. Harkinrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de 30 draaimiddelen ingericht zijn voor het voorwaarts verdraaien van de harktanden (8) tijdens het doorlopen van een gedeelte van het werktraject (25c) dat grotendeels in de tweede helft van het werktraject (25c) gelegen is.
6. Harkinrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de draaimiddelen zijn ingericht voor continue verdraaiing van de harktanden (8) tijdens 35 het genoemde gedeelte van het werktraject (25c).
7. Harkinrichting (1) volgens conclusie 6, waarbij de continue verdraaiing permanent is.
8. Harkinrichting (1) volgens conclusie 6, waarbij de continue verdraaiing 1035030 variabel is, bijvoorbeeld volgens een functie met vloeiend gebogen kromme.
9. Harkinrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de draaimiddelen een zwenkarm (15) op de betreffende arm (6) omvatten, die voorzien is van een ioopdeel (18), in het bijzonder een looprol, waarbij de zwenkarm (15) en 5 de harktanden (18) met elkaar een om de hartlijn van de betreffende arm (6) verdraaibaar samenstel vormen, waarbij draaimiddelen voorts een curvebaan (25) op de stator omvatten voor sturende geleiding van de loopdelen op de zwenkarmen (15) om de verdraaiing te bewerkstelligen.
10. Harkinrichting (1) volgens conclusie 9, waarbij de curvebaan een 10 rusttraject (25a) omvat dat via een eerste overgangstraject (25d) in rotordraairichting volgt op een werktraject (25c) van de curvebaan, waarbij het eerste overgangstraject (25d) een zich in rotordraairichting openende hoek maakt met een vlak loodrecht op de rotorhartlijn, waarbij het werktraject (25c) van de curvebaan een eerste gedeelte omvat, waarbij het eerste gedeelte een eerste, zich in 15 rotordraairichting openende hoek maakt met een vlak loodrecht op de rotorhartlijn, die in teken tegengesteld is aan die van het eerste overgangstraject.
11. Harkinrichting (1) volgens conclusie 10, waarbij het eerste gedeelte van het werktraject (25c) van de curvebaan althans een deel van het einde van het werktraject (25c) van de curvebaan omvat.
12. Harkinrichting (1) volgens conclusie 11, waarbij het eerste gedeelte van het werktraject (25c) van de curvebaan in rotordraairichting indirect, bijvoorbeeld met een in een vlak loodrecht op de rotorhartlijn gelegen eindtraject, aansluit op het eerste overgangstraject (25d).
13. Harkinrichting (1) volgens conclusie 11, waarbij het eerste gedeelte 25 van het werktraject (25c) van de curvebaan in rotordraairichting direct aansluit op het eerste overgangstraject (25d).
14. Harkinrichting (1) volgens één der conclusies 10-13, waarbij het werktraject (25c) via een tweede overgangstraject (25b) in rotordraairichting volgt op het rusttraject (25a), waarbij het eerste gedeelte van het werktraject van de 30 curvebaan het begin van het werktraject (25a) omvat.
15. Harkinrichting (1) volgens één der conclusies 10-14, waarbij het eerste gedeelte van het werktraject (25c) van de curvebaan zich uitstrekt over het gehele of nagenoeg het gehele werktraject (25c).
16. Harkinrichting (1) volgens één der conclusies 10-14, waarbij het eerste 35 gedeelte van het werktraject (25c) van de curvebaan voorafgegaan wordt of opgevolgd wordt door een tweede gedeelte van het werktraject (25c) van de curvebaan dat parallel is met het genoemde vlak loodrecht op de rotorhartlijn.
17. Harkinrichting (1) volgens één der conclusies 10-16, waarbij het loopdeel in rotatierichting achterloopt op de betreffende arm (6) en de eerste hoek een negatief teken heeft.
18. Harkinrichting (1) voor gemaaid gewas, omvattend een stator (23) en een rotor (5) met een in hoofdzaak verticale rotorhartlijn, waarbij de rotor (5) 5 voorzien is van een aantal zich daarvan met een radiale richtingscomponent buitenwaarts uitstrekkende armen, die aan hun buiteneind (7) voorzien zijn van harktanden (8) en aan hun binneneind voorzien zijn van een zwenkarm (15) met een loopdeel (18), in het bijzonder een looprol, waarbij de zwenkarm(15) en de harktanden (8) met elkaar een om de hartlijn van de betreffende arm verdraaibaar 10 samenstel vormen, waarbij de stator (23) voorzien is van een curvebaan (25) voor sturende geleiding van de loopdelen op de zwenkarmen om tijdens een omloop van de armen de harktanden (8) zich in een rusttraject van de omloop te laten bevinden in een ruststand en zich in een werktraject (25c) van de omloop te laten bevinden in een werkstand, waarbij het rusttraject (25c) via een eerste overgangstraject (25d) in 15 rotordraairichting volgt op het werktraject (25c), waarbij het eerste overgangstraject (25d) een zich in rotordraairichting openende hoek maakt met een vlak loodrecht op de rotorhartlijn, waarbij het werktraject (25c) van de curvebaan een eerste gedeelte omvat, waarbij het eerste gedeelte een eerste, zich in rotordraairichting openende hoek maakt met een vlak loodrecht op de rotorhartlijn, die in teken 20 tegengesteld is aan die van het eerste overgangstraject (25d).
19. Harkinrichting (1) volgens conclusie 18, waarbij het eerste gedeelte van het werktraject (25c) van de curvebaan het eind en/of het begin van het werktraject (25c) van de curvebaan omvat.
20. Harkinrichting (1) volgens conclusie 19, waarbij het eerste gedeelte 25 van het werktraject (25c) van de curvebaan in rotordraairichting indirect aansluit op het eerste overgangstraject (25d), bij voorkeur via een zich parallel aan het genoemde vlak uitstrekkend curvebaan-gedeelte.
21. Harkinrichting (1) volgens conclusie 18, 19 of 20, waarbij het werktraject (25c) via een tweede overgangstraject (25b) in rotordraairichting volgt op 30 het rusttraject (25a).
22. Harkinrichting (1) volgens één der conclusies 18-21, waarbij het loopdeel in rotatierichting achtérioopt op de betreffende arm en de eerste hoek een negatief teken heeft.
23. Harkinrichting (1) volgens één der conclusies 18-22, waarbij het 35 rusttraject (25a) van de curvebaan gelegen is in een vlak dat loodrecht staat op de rotorhartlijn.
24. Harkinrichting (1) voor gemaaid gewas, omvattend een stator (23) en een rotor (5) met een in hoofdzaak verticale rotorhartlijn, waarbij de rotor (5) voorzien is van een aantal zich daarvan met een radiale richtingscomponent buitenwaarts uitstrekkende armen (6), die aan hun buiteneind (7) voorzien zijn van harktanden en aan hun binneneind voorzien zijn van een zwenkarm (15) met een loopdeel (18), waarbij de zwenkarm (15) en de harktanden (8) met elkaar een om 5 de hartlijn van de betreffende arm (6) verdraaibaar samenstel (14) vormen, waarbij de stator (23) voorzien is van een curvebaan (25) voor sturende geleiding van de loopdelen op de zwenkarmen om tijdens een omloop van de armen de harktanden (8) zich in een rusttraject van de omloop te laten bevinden in een ruststand en zich in een werktraject van de omloop te laten bevinden in een werkstand, waarbij io althans een eerste gedeelte van het werktraject (25c) van de curve baan helt ten opzichte van de omloopbaan (Z) van de armen.
25. Harkinrichting (1) volgens conclusie 24, waarbij het eerste gedeelte dalend is ten opzichte van de omloopbaan (Z) van de armen (6).
26. Harkinrichting (1) volgens conclusie 24, waarbij het eerste gedeelte 15 stijgend is ten opzichte van de omloopbaan (Z) van de armen (6).
27. Harkinrichting (1) voor op een maaiveld (100) liggend gemaaid gewas, omvattend een stator (23) en een rotor (5) met een in hoofdzaak verticale rotorhartlijn, waarbij de rotor voorzien is van een aantal zich daarvan met een radiale richtingscomponent buitenwaarts uitstrekkende armen (6), die aan hun 20 buiteneind (7) voorzien zijn van harktanden 8) en aan hun binneneind voorzien zijn van draaimiddelen (14-18, 25) voor het tijdens een omloop van de rotor (5) verdraaien van de harktanden (8) om de hartlijn van de betreffende arm (6) tussen een in een rusttraject (25a) van de omloop in te nemen ruststand waarin de harktanden (8) boven het maaiveld (100) gelegen zijn om buiten harkende 25 aangrijping met het gewas te zijn, en een in een werktraject (25c) van de omloop in te nemen werkstand waarin de harktanden (18) in harkende aangrijping zijn met het gewas op het maaiveld (100), voorzien van een of meer van de maatregelen zoals op zich beschreven in één der conclusies 1-26.
28. Curvebaan (25) kennelijk geschikt en bestemd voor toepassing in een 30 harkinrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies.
29. Samenstel van een verplaatsbaar gestel (2) met één of meer harkinrichtingen volgens één der conclusies 1-27.
30. Inrichting voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde 35 kenmerkende maatregelen. 1035030
NL1035030A 2008-02-15 2008-02-15 Harkinrichting. NL1035030C2 (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1035030A NL1035030C2 (nl) 2008-02-15 2008-02-15 Harkinrichting.
EP09075070A EP2090152B1 (en) 2008-02-15 2009-02-11 Raking device
AT09075070T ATE543377T1 (de) 2008-02-15 2009-02-11 Rechenvorrichtung
EP12153366.5A EP2484196B1 (en) 2008-02-15 2009-02-11 Raking device

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1035030A NL1035030C2 (nl) 2008-02-15 2008-02-15 Harkinrichting.
NL1035030 2008-02-15

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1035030C2 true NL1035030C2 (nl) 2009-08-18

Family

ID=39732018

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1035030A NL1035030C2 (nl) 2008-02-15 2008-02-15 Harkinrichting.

Country Status (3)

Country Link
EP (2) EP2484196B1 (nl)
AT (1) ATE543377T1 (nl)
NL (1) NL1035030C2 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP3357323B1 (de) * 2017-02-02 2020-04-01 Kverneland Group Kerteminde AS Höhenverstellbare kurvenbahn

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL6709476A (nl) * 1966-07-09 1968-01-10 Stoll Walter Dipl Ing Hooiwinningsmaschine
NL7005414A (nl) * 1969-04-16 1970-10-20
DE1910280A1 (de) * 1969-02-28 1970-11-19 Fahr Ag Maschf Heuwerbungsmaschine
FR2098567A5 (nl) * 1970-07-10 1972-03-10 Reber Walter
DE2403694A1 (de) * 1974-01-26 1975-07-31 Stoll Maschf Gmbh Wilhelm Heuwerbungsmaschine

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL6709476A (nl) * 1966-07-09 1968-01-10 Stoll Walter Dipl Ing Hooiwinningsmaschine
DE1910280A1 (de) * 1969-02-28 1970-11-19 Fahr Ag Maschf Heuwerbungsmaschine
NL7005414A (nl) * 1969-04-16 1970-10-20
FR2098567A5 (nl) * 1970-07-10 1972-03-10 Reber Walter
DE2403694A1 (de) * 1974-01-26 1975-07-31 Stoll Maschf Gmbh Wilhelm Heuwerbungsmaschine

Also Published As

Publication number Publication date
EP2484196B1 (en) 2013-08-28
EP2090152A1 (en) 2009-08-19
ATE543377T1 (de) 2012-02-15
EP2090152B1 (en) 2012-02-01
EP2484196A1 (en) 2012-08-08

Similar Documents

Publication Publication Date Title
SE469963B (sv) Skördemaskin med skärskruv och transportskruv som bildar ett skruvparmed parallella axlar
NL1003745C2 (nl) Machinecombinatie, hark en opneem- en verplaatsingsorgaan alsmede werkwijze.
US5660033A (en) Raisin harvesting apparatus and method
NL1035030C2 (nl) Harkinrichting.
NL193967C (nl) Machine voor het zijwaarts verplaatsen van op de grond liggend gewas.
CA2380557A1 (en) Harvester pickup reel
EP2727452A1 (en) A reel for an agricultural harvesting head
US10477774B2 (en) Windrow fluffing roll assembly for an agricultural machine
NL1037836C2 (nl) Inrichting voor het verplaatsen van gemaaid gewas.
NL8006930A (nl) Landbouwmachine voor het rooien en aanharken van gewas.
US20190261570A1 (en) Impeller with auger for an agricultural machine
US2037624A (en) Berry picking machine
EP0558436A1 (en) Mower for harvesting grass crops
NL8006087A (nl) Hooibouwmachine.
NL2014732B1 (en) Agricultural raking device.
NL1034853C2 (nl) Hooiverzamelmachine.
JP3443898B2 (ja) コンバインの刈取部
RU25141U1 (ru) Ротационная косилка
NL1003347C2 (nl) Inrichting voor het kneuzen van gemaaid gewas.
NL1034852C2 (nl) Hooiverzamelmachine.
NL1020149C2 (nl) Kneusrotor en maaier met kneusrotor.
NL1035923C (nl) Harkinrichting.
RU2063118C1 (ru) Универсальные конвейерно-пальцевые грабли
NL8501837A (nl) Maaiinrichting.
US931109A (en) Hay-loader.

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20140901