NL1033149C2

NL1033149C2 - Doseerinrichting die bestaat uit een houder met een hals en een door een klikkoppeling daarmee verbonden doseerkop.

Info

Publication number: NL1033149C2
Application number: NL1033149A
Authority: NL
Inventors: Wilhelmus Johannes Joseph Maas; Petrus Lambertus Wilh Hurkmans
Original assignee: Afa Polytek Bv
Priority date: 2006-12-29
Filing date: 2006-12-29
Publication date: 2008-07-01
Also published as: CN101594942A; BRPI0719637A2; PL2125244T3; MX2009006927A; EP2125244A1; CL2007003835A1; US20100018999A1; AU2007339479A1; JP2010514636A; CA2673749A1; RU2009129144A; EP2125244B1; WO2008082289A1; RU2448781C2; KR20090105947A; ES2386382T3; PE20081675A1; AR064528A1

Description

DOSEERINRICHTING DIE BESTAAT UIT EEN HOUDER MET EEN HALS EN EEN DOOR EEN KLIKKOPPELING DAARMEE VERBONDEN DOSEERKOP

De uitvinding heeft betrekking op een doseerinrichting omvattende een houder met een hals en een met de hals verbonden doseerkop, waarbij de hals en de kop samenwerkende klikkoppelmiddelen vertonen, die ten minste 5 drie op een van de twee te verbinden onderdelen aangebrachte nokken en ten minste één op het andere deel aangebrachte, met de nokken samenwerkende rand omvatten. Een dergelijke doseerinrichting is bekend uit aanvraagsters eerdere octrooiaanvrage WO 02/42006, en wordt bijvoorbeeld toegepast 10 voor vloeibare reinigingsmiddelen.

Doseerinrichtingen van dit type bestaan uit een fles met een hals waarop een doseerkop, in het algemeen een spuit-of sproeikop is bevestigd. Bij conventionele ontwerpen was daarbij de hals van de fles aan zijn buitenomtrek voorzien 15 van schroefdraad, terwijl de doseerkop een om deze hals passende mantel met inwendige schroefdraad vertoonde.

De conventionele doseerinrichting had het nadeel dat voor het op de fles bevestigen van de sproeikop een schroefbeweging moest worden uitgevoerd, dat wil zeggen dat 20 de sproeikop, of althans een deel daarvan, en de fles een aantal malen ten opzichte van elkaar rond hun as geroteerd dienden te worden. Dit was met name een nadeel bij het vullen van de doseerinrichting, hetgeen machinaal wordt uitgevoerd in een industriële vullijn. Daar is de doorloopsnelheid van 25 groot belang, en deze doorloopsnelheid werd ongunstig beïnvloed door de vereiste schroefbeweging.

Derhalve is in de bovengenoemde octrooiaanvrage WO 02/42006 reeds een doseerinrichting van deze soort beschreven, waarbij dit nadeel zich niet meer voordoet.

30 Daartoe is in deze oudere octrooiaanvrage voorgesteld de hals 1 033 1 4 9 2 van de houder en de kop te voorzien van samenwerkende klikkoppelmiddelen in de vorm van een drietal nokken aan de binnenzijde van de doseerkop en een drietal uitsparingen in de hals. Door dus de doseerkop op de houder te kunnen 5 klikken, in plaats van deze te moeten schroeven, kan de verbinding tussen de doseerkop en de houder sneller en eenvoudiger tot stand gebracht worden, waardoor de snelheid van een automatische vullijn waar deze bewerking plaatsvindt kan worden verhoogd. Bovendien zijn de uitsparingen aan hun 10 zijkanten voorzien van schuin oplopende geleidingsvlakken, waardoor de doseerkop niet slechts op de houder vastgeklikt kan worden, maar daarmee ook kan worden verbonden door middel van een gecombineerde druk- en draaibeweging in de vorm van een bajonetsluiting.

15 Bij de bekende doseerinrichting wordt een snel tot stand te brengen maar toch goed afdichtende verbinding gevormd doordat een van de nokken relatief stijf en onvervormbaar is, terwijl de overige nokken flexibeler zijn. Dit wordt bij die doseerinrichting, die van een relatief 20 stijve kunststof als PET vervaardigd is, bereikt doordat de omgeving van de flexibele nokken plaatselijk verzwakt is door het aanbrengen van insnijdingen. Dergelijke insnijdingen zijn niet slechts ontsierend, maar vergen ook kostbare aanpassingen aan de matrijzen waarin de onderdelen van de 25 doseerinrichting worden gevormd. Daarnaast leiden zij tot ontwerpproblemen als gevolg van de ingrijpende plaatselijke verandering van de materiaaleigenschappen.

De uitvinding heeft dan ook tot doel een doseerinrichting van de hiervoor beschreven soort zodanig te 30 verbeteren, dat deze nadelen zich niet of althans in mindere mate voordoen. Volgens de uitvinding wordt dit bij een dergelijke doseerinrichting bereikt, doordat de nokken in omtreksrichting van de hals beschouwd ongelijkmatig verdeeld 3 zijn. Het effect van deze ongelijkmatige verdeling is dat de kracht die nodig is om de nokken van het ene onderdeel vast te klikken op de rand van het andere onderdeel van nok tot nok varieert, omdat de momentarm - gerekend vanaf de andere 5 nokken, die als vast punt fungeren bij het vastklikken van de laatste nok - telkens anders is. Zo kan dus de klemkracht en daarmee de afdichting worden ingesteld door een geschikt ontwerp en een geschikt gekozen plaatsing van de nokken.

Een eenvoudig ontwerp met goed instelbare 10 eigenschappen wordt verkregen, wanneer twee van de drie nokken een in hoofdzaak gelijke afstand vertonen ten opzichte van de derde nok, welke afstand groter is dan hun onderlinge afstand. Zo heeft dus een van de nokken afwijkende klemeigenschappen in vergelijking met de andere twee.

15 Met het oog op de goede verdeling van de klemkrachten en de maakbaarheid van de doseerinrichting in een spuitgietproces kunnen de twee nokken ten opzichte van elkaar over 50 tot 110 graden en ten opzichte van de derde nok over 125 tot 155 graden versprongen zijn. Bij voorkeur zijn de 20 twee nokken ten opzichte van elkaar over 70 tot 100 graden en ten opzichte van de derde nok over 130 tot 145 graden versprongen, en liefst zijn zij ten opzichte van elkaar over in hoofdzaak 90 graden en ten opzichte van de derde nok over in hoofdzaak 135 graden versprongen.

25 Uit het oogpunt van de montage van de doseerinrichting verdient het, wanneer de doseerkop een spuitmond vertoont, de voorkeur dat de derde nok zich aan de zijde van de spuitmond bevindt en de twee andere nokken aan de van de spuitmond afgekeerde zijde zijn aangebracht.

30 Wanneer de doseerkop een door de spuitmond lopende hartlijn vertoont, is bij voorkeur de derde nok op de hartlijn gelegen, terwijl dan de twee andere nokken 4 symmetrisch ten opzichte van de hartlijn zijn aangebracht. Zo wordt een optimale verdeling van de kleinkrachten bereikt.

Hoewel een zeer eenvoudig te produceren doseerinrichting wordt verkregen wanneer de rand als een 5 doorlopend geheel gevormd is, verdient het toch de voorkeur dat de rand is verdeeld in een met het aantal nokken overeenkomend aantal randsegmenten. Daarbij vormen met voordeel de randsegmenten die samenwerken met de twee ten opzichte van de derde nok op gelijke afstand gelegen nokken 10 elk onderdeel van een begrenzing van een de betreffende nok opnemende uitsparing. Hierdoor wordt niet slechts een zeer goede bevestiging van de doseerkop op de houder verkregen, maar ontstaan ook andere verbindingsmogelijkheden.

Wanneer de of elke uitsparing aan ten minste twee 15 zijden een met de overeenkomstige nok samenwerkend, in de verbindingsrichting oplopend geleidingsvlak vertoont, kan de doseerkop niet slechts op de houder vastgeklikt worden, maar daarmee ook worden verbonden door middel van een gecombineerde druk- en draaibeweging in de vorm van een 20 bajonetsluiting. Overigens kunnen de geleidingsvlakken natuurlijk ook op de nokken zijn aangebracht.

Een eenvoudig tot stand te brengen en toch stevige verbinding wordt verkregen, wanneer althans de nokken en de rand of randsegmenten zijn vervaardigd van een kunststof.

25 Geschikte kunststoffen, uit het oogpunt van zowel de technische eigenschappen als de beschikbaarheid en kostprijs zijn bijvoorbeeld polyethyleen of polypropyleen.

Uit productietechnische overwegingen verdient het de voorkeur dat de nokken op de doseerkop en de rand of 30 randsegmenten op de hals van de houder aangebracht zijn.

De uitvinding betreft verder een doseerkop en een houder met een hals, die kennelijk bedoeld zijn voor toepassing in een doseerinrichting als hiervoor beschreven.

5

De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van een voorbeeld, waarbij wordt verwezen naar de bijgevoegde tekening, waarin:

Fig. 1 een zijaanzicht is van een doseerinrichting 5 volgens de uitvinding, bestaande uit een houder en een daarop bevestigde doseerkop, in de samengestelde toestand,

Fig. 2 een doorsnede is door de doseerkop en het bovenste deel van de houder van fig. 1 op vergrote schaal,

Fig. 3 een onderaanzicht is van de doseerkop van fig.

10 2,

Fig. 4 een doorsnede is door de doseerkop en het bovenste deel van de houder volgens de lijn IV-IV in fig. 3,

Fig. 5 een perspectivisch onderaanzicht is van de doseerkop, 15 Fig. 6 en fig. 7 perspectivische bovenaanzichten zijn op de hals van de houder vanaf de voorzijde, resp. de achterzijde,

Fig. 8 en fig. 9 resp. een achteraanzicht en een zijaanzicht tonen van de hals van de houder, en 20 Fig. 10 en fig. 11 doorsneden tonen door de hals van de houder volgens de lijn X-X, resp. de lijn XI-XI in fig. 9.

Een doseerinrichting 1 (fig. 1) bestaat uit een (hier schematisch weergegeven) houder 2 met een vul- en uitstroomopening 3 aan de bovenzijde. Deze opening 3 wordt 25 begrensd door een hals 4, waarop een doseerkop 5 is bevestigd. De inwendige opbouw en de werking van de doseerkop 5 vormen geen onderdeel van de uitvinding, zodat die hier niet in detail beschreven zullen worden.

Voor hun onderlinge bevestiging zijn de hals 4 van de 30 houder 2 en de doseerkop 5 elk voorzien van samenwerkende klikkoppelmiddelen in de vorm van een aantal nokken 6, 7 en met de nokken samenwerkende randsegmenten 8, 9. Daarbij zijn de nokken 6, 7 aangebracht aan de binnenzijde van een mantel 6 10 aan de onderzijde van de doseerkop 5, terwijl de randsegmenten 8, 9 zijn aangebracht op de buitenzijde van de hals 4.

Volgens de uitvinding zijn de drie nokken 6, 7 in de 5 omtreksrichting van de hals 4 beschouwd ongelijkmatig verdeeld aangebracht. Daarbij zijn er twee nokken 6 relatief dicht bij elkaar geplaatst, terwijl de derde nok 7 op relatief grotere afstand van de andere twee nokken 6 aangebracht is. Hierdoor is de momentarm, die bepaald wordt 10 door de afstand tussen elke afzonderlijke nok en de twee overige nokken, die bij het vastklikken van de laatste nok immers als vaste punten fungeren, voor de derde nok 7 groter dan voor de twee andere nokken 6. Er kunnen dus ter plaatse van de derde nok 7 grotere krachten worden overwonnen bij het 15 vastklikken.

In het getoonde voorbeeld is de derde nok 7 centraal geplaatst, op de hartlijn CL van de doseerkop 5, terwijl de andere twee nokken 6 symmetrisch ten opzichte van deze hartlijn CL zijn aangebracht. Zij vertonen dus elk dezelfde 20 afstand tot de centrale of derde nok 7. Daarbij is de centrale of derde nok 7 hier aan de voorzijde geplaatst, dus aan de zijde van de doseerkop 5 waar de spuitmond 11 uitsteekt en waar de trekker 12 scharnierbaar is bevestigd. Dit is de zijde waar tijdens gebruik van de doseerinrichting 25 1 de hoogste belastingen en dus ook de grootste vervormingen zullen optreden.

De optimale afstand tussen de verschillende nokken 6, 7 hangt uiteraard af van verschillende factoren, zoals de te verwachten belastingen en vervormingen, de gewenste 30 klemkracht en gewenste mate van afdichting, de gebruikte materialen en gekozen materiaaldiktes en dergelijke. Ook is het van belang dat de doseerkop 5 en de houder 2 tegen relatief geringe kosten in een spuitgietproces, 7 respectievelijk een blaas-gietproces vervaardigd kunnen worden. De gekozen configuratie moet dus zodanig zijn dat deze met relatief eenvoudige matrijzen kan worden gevormd. Gebleken is dat aan deze eisen kan worden voldaan wanneer de 5 hoek α waarover de tweede nokken 6 zijn versprongen ten opzichte van de derde nok 7 tussen 125 tot 155 graden ligt, waarbij dan de hoek β waarover de tweede nokken 6 ten opzichte van elkaar zijn versprongen tussen 50 en 110 graden ligt. Meer in het bijzonder kan de hoek α tussen 130 en 145 10 graden liggen, en de hoek β tussen 70 en 100 graden. In het getoonde voorbeeld bedraagt de hoek α ongeveer 135 graden en de hoek β ongeveer 90 graden (fig. 3).

Teneinde de doseerkop 5 stabiel op de hals 4 van de houder 2 te bevestigen, rust deze overigens met een steunvlak 15 13 op de bovenrand 14 van de hals 4 (fig. 2, 4) .

De drie randsegmenten 8, 9 vertonen elk een afgeschuind bovenvlak 15, waardoor de nokken 6, 7, die elk een afgeschuind ondervlak 16 vertonen, bij het op de houder 2 drukken van de doseerkop 5 naar buiten gedwongen worden. Zo 20 kunnen de nokken 6, 7 met relatief geringe krachtsinspanning over deze randsegmenten 8, 9 geklikt kunnen worden, terwijl toch een zeer stevige verbinding gevormd tussen de doseerkop 5 en de houder 2.

De randsegmenten 8 vormen overigens elk onderdeel van 25 de begrenzing van een uitsparing 17, waarin de overeenkomstige nok 6 opgenomen wordt. Elke uitsparing 17 wordt verder aan weerszijden begrensd door geleidingsvlakken 18 (fig. 10, 11), die schuin oplopen in de verbindingsrichting, dat wil zeggen de richting waarin de 30 doseerkop 5 en de houder 2 op elkaar bevestigd worden. Hierdoor kunnen de nokken 6 ook vanaf die zijde in de uitsparingen 17 gebracht worden, wanneer de doseerkop 5 door 8 middel van een draaibeweging op de houder 2 wordt bevestigd, onder vorming van een bajonetverbinding.

Teneinde de houder 2 te kunnen bijvullen kan de doseerkop 5 losneembaar op de hals 4 bevestigd zijn. In het 5 getoonde voorbeeld zijn de uitsparingen 17 daartoe elk aan een zijde voorzien van een geleidingsvlak 19 dat oploopt tegen de verbindingsrichting in.

Wanneer het niet wenselijk is dat de doseerkop 5 losgenomen kan worden van de houder 2, kunnen langs de 10 uitsparingen 17 ook rechte, opstaande vlakken gevormd zijn, waardoor de nokken 6 daarin vastgehouden worden.

Als tussenvorm is het denkbaar de zijwanden van de uitsparingen 17 zo uit te voeren, dat de nokken 6 slechts met een extra handeling, bijvoorbeeld het gedeeltelijk inknijpen 15 van de mantel 9 en tegelijkertijd verdraaien daarvan, buiten aangrijping met de uitsparingen 17 gebracht kunnen worden. Zo wordt een kinderveilige bevestiging bereikt.

De houder 2 en de doseerkop 5 kunnen in beginsel van elk geschikt materiaal, met name van elke geschikte kunststof 20 zijn vervaardigd. In de getoonde voorkeursuitvoering zijn de houder 2 en de doseerkop 5 vervaardigd van polypropyleen of polyethyleen. Deze kunststoffen lenen zich goed voor grootschalige vervaardigingsprocessen als blaas-gieten en spuitgieten, zijn voldoende sterk en veerkrachtig, en kunnen 25 goed worden gerecycled.

Het vullen en assembleren van de doseerinrichting 1 volgens de uitvinding verloopt als volgt. De houder 2 wordt leeg aangevoerd en in een vulstation gevuld met het te doseren medium. Daarna wordt in een volgend station de 30 doseerkop 5 aangevoerd en op de hals 4 van de houder 2 gedrukt. De doseerkop 5 en de houder 2 zijn daarbij zodanig gericht, dat de nokken 6, 7 en de randsegmenten 8, 9 precies 9 in register liggen. Zo wordt dus de doseerkop 5 op de hals 4 van de houder 2 vastgeklikt.

Wanneer, zoals in het getoonde voorbeeld, de uitsparingen 17 ook geleidingsvlakken 18 vertonen langs hun 5 in de verbindingsrichting verlopende rand, kan de doseerkop 5 ook door middel van een gecombineerde druk- en draaibeweging op de houder 2 bevestigd worden, onder vorming van een bajonetsluiting.

Doordat de uitsparingen 17 in het getoonde voorbeeld 10 ook voorzien zijn van een geleidingsvlak 19 dat oploopt tegen de verbindingsrichting kan de gevormde klik- of bajonetverbinding ook losgenomen worden, bijvoorbeeld om de houder 2 bij te vullen.

Hoewel de uitvinding hiervoor is toegelicht aan de 15 hand van een voorbeeld, zal het duidelijk zijn, dat deze daartoe niet is beperkt. Zo zouden er meer dan drie nokken en randsegmenten aanwezig kunnen zijn, terwijl onderlinge posities van de verschillende nokken ook gevarieerd zouden kunnen worden. Verder zou de positie van de nokken en 20 randsegmenten ook omgekeerd zou kunnen zijn, dus met nokken op de hals van de houder en randsegmenten op de doseerkop.

Ook zouden de geleidingsvlakken op de nokken gevormd kunnen zijn, in plaats van aan de randen van de uitsparingen. Tenslotte is het ook denkbaar om in plaats van afzonderlijke 25 randsegmenten een enkele, doorlopende rand toe te passen.

De omvang van de uitvinding wordt dan ook uitsluitend bepaald door de bijgevoegde conclusies.

1033149

Claims

1. Doseerinrichting, omvattende een houder met een hals en een met de hals verbonden doseerkop, waarbij de hals en de kop samenwerkende klikkoppelmiddelen vertonen, die ten minste drie op een van de twee te verbinden onderdelen 5 aangebrachte nokken en ten minste één op het andere deel aangebrachte, met de nokken samenwerkende rand omvatten, met het kenmerk, dat de nokken in omtreksrichting van de hals beschouwd ongelijkmatig verdeeld zijn.

2. Doseerinrichting volgens conclusie 1, met het 10 kenmerk, dat twee van de drie nokken een in hoofdzaak gelijke afstand vertonen ten opzichte van de derde nok, welke afstand groter is dan hun onderlinge afstand.

3. Doseeiinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de twee nokken ten opzichte van elkaar over 50 15 tot 110 graden en ten opzichte van de derde nok over 125 tot 155 graden versprongen zijn.

4. Doseerinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de twee nokken ten opzichte van elkaar over 70 tot 100 graden en ten opzichte van de derde nok over 130 tot 20 145 graden versprongen zijn.

5. Doseerinrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de twee nokken ten opzichte van elkaar over in hoofdzaak 90 graden en ten opzichte van de derde nok over in hoofdzaak 135 graden versprongen zijn.

6. Doseerinrichting volgens één der conclusies 2 tot 5, met het kenmerk, dat de doseerkop een spuitmond vertoont, de derde nok zich aan de zijde van de spuitmond bevindt en de twee andere nokken aan de van de spuitmond afgekeerde zijde zijn aangebracht.

7. Doseerinrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de doseerkop een door de spuitmond lopende 1033149 hartlijn vertoont, de derde nok op de hartlijn gelegen is en de twee andere nokken symmetrisch ten opzichte van de hartlijn zijn aangebracht.

8. Doseerinrichting volgens één der voorgaande 5 conclusies, met het kenmerk, dat de rand is verdeeld in een met het aantal nokken overeenkomend aantal randsegmenten.

9. Doseerinrichting volgens conclusie 2 en 8, met het kenmerk, dat de randsegmenten die samenwerken met de twee ten opzichte van de derde nok op gelijke afstand gelegen nokken 10 elk onderdeel vormen van een begrenzing van een de betreffende nok opnemende uitsparing.

10. Doseerinrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de of elke uitsparing aan ten minste twee zijden een met de overeenkomstige nok samenwerkend, in de 15 verbindingsrichting oplopend geleidingsvlak vertoont.

11. Doseerinrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat althans de nokken en de rand of randsegmenten zijn vervaardigd van een kunststof.

12. Doseerinrichting volgens één der voorgaande 20 conclusies, met het kenmerk, dat de nokken op de doseerkop en de rand of randsegmenten op de hals van de houder aangebracht zijn.

13. Doseerkop, kennelijk bedoeld voor toepassing in een doseerinrichting volgens één der voorgaande conclusies.

14. Houder met een hals, kennelijk bedoeld voor toepassing in een doseerinrichting volgens één der voorgaande conclusies. 1033149