NL1032060C2 - Werkwijze en samenstel voor het reinigen van een leiding. - Google Patents

Werkwijze en samenstel voor het reinigen van een leiding. Download PDF

Info

Publication number
NL1032060C2
NL1032060C2 NL1032060A NL1032060A NL1032060C2 NL 1032060 C2 NL1032060 C2 NL 1032060C2 NL 1032060 A NL1032060 A NL 1032060A NL 1032060 A NL1032060 A NL 1032060A NL 1032060 C2 NL1032060 C2 NL 1032060C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
pipe
conduit
cleaning
string
cleaning device
Prior art date
Application number
NL1032060A
Other languages
English (en)
Inventor
Hermann Heinrich Luebbers
Original Assignee
Nacap B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Nacap B V filed Critical Nacap B V
Priority to NL1032060A priority Critical patent/NL1032060C2/nl
Priority to RU2007124035/05A priority patent/RU2437727C2/ru
Application granted granted Critical
Publication of NL1032060C2 publication Critical patent/NL1032060C2/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B08CLEANING
    • B08BCLEANING IN GENERAL; PREVENTION OF FOULING IN GENERAL
    • B08B9/00Cleaning hollow articles by methods or apparatus specially adapted thereto 
    • B08B9/02Cleaning pipes or tubes or systems of pipes or tubes
    • B08B9/027Cleaning the internal surfaces; Removal of blockages
    • B08B9/04Cleaning the internal surfaces; Removal of blockages using cleaning devices introduced into and moved along the pipes
    • B08B9/043Cleaning the internal surfaces; Removal of blockages using cleaning devices introduced into and moved along the pipes moved by externally powered mechanical linkage, e.g. pushed or drawn through the pipes
    • B08B9/045Cleaning the internal surfaces; Removal of blockages using cleaning devices introduced into and moved along the pipes moved by externally powered mechanical linkage, e.g. pushed or drawn through the pipes the cleaning devices being rotated while moved, e.g. flexible rotating shaft or "snake"
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B08CLEANING
    • B08BCLEANING IN GENERAL; PREVENTION OF FOULING IN GENERAL
    • B08B9/00Cleaning hollow articles by methods or apparatus specially adapted thereto 
    • B08B9/02Cleaning pipes or tubes or systems of pipes or tubes
    • B08B9/027Cleaning the internal surfaces; Removal of blockages
    • B08B9/04Cleaning the internal surfaces; Removal of blockages using cleaning devices introduced into and moved along the pipes
    • B08B9/043Cleaning the internal surfaces; Removal of blockages using cleaning devices introduced into and moved along the pipes moved by externally powered mechanical linkage, e.g. pushed or drawn through the pipes

Description

Korte aanduiding: Werkwijze en samenstel voor het reinigen van een leiding
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en samenstel voor het reinigen van een leiding, zoals een ondergrondse of bovengrondse leiding.
In leidingen die worden gebruikt voor het transporteren van 5 gassen, vloeistoffen en mengsels daarvan met vaste stoffen (suspensies, slurries, etc.), kan na verloop van tijd vervuiling optreden door afzetting van componenten van de getransporteerde materie op de binnenwand van de leiding. Dergelijke afzettingen belemmeren de stroming van de materie door de leiding, en dienen 10 derhalve bij normaal gebruik regelmatig te worden verwijderd voor een optimaal functioneren van de leiding. Een traditionele techniek voor het verwijderen van afzettingen is het pompen of aan een kabel of ketting slepen van een pig door de leiding ("pigging"). Het gebruik van een pig voor het reinigen van een leiding vereist een 15 zekere geschiktheid van de leiding voor een dergelijke behandeling. In het algemeen dient de doorsnede van de leiding over de lengte daarvan in hoofdzaak invariabel te zijn om het gebruik van een pig mogelijk te maken, en dient het traject van de leiding beperkt gekromd te zijn, teneinde te voorkomen dat de pig in de leiding 20 vast komt te zitten. Bij gesleepte pigs dient de lengte van de kabel of ketting, en derhalve de lengte van het te reinigen leidingdeel, beperkt te zijn.
Bij leidingen die door de mate en/of aard van de afzetting of door hun bouwwijze niet kosteneffectief te reinigen zijn door 25 middel van traditionele technieken zoals pigging, dient een andere oplossing te worden gevonden voor het herstellen en onderhouden van hun oorspronkelijke functionaliteit. In dergelijke gevallen vindt ook wel nieuwbouw plaats (waarbij de oorspronkelijke leiding buiten gebruik wordt gesteld) door een gebrek aan adequate 30 reinigingsmethodes.
Bij leidingen die buiten gebruik zijn gesteld, maar vanwege de prohibitief hoge kosten niet kunnen worden verwijderd, blijft de op dat moment in de leiding aanwezige afzetting achter, en kan tevens bezinking en verschaling van de zich in de leiding bevindende 1032060 - 2 - resterende materie plaatsvinden in de loop van de tijd. Mogelijk blijven aldus milieubelastende stoffen in de leiding achter, die evenwel tijdig verwijderd moeten worden alvorens de leiding zodanig degenereert dat breuk optreedt, en de milieubelastende stoffen op 5 ongewenste wijze buiten de leiding terechtkomen.
In deze beschrijving wordt het verwijderen van ongewenste afzettingen in leidingen aangeduid met reinigen.
In de stand van de techniek is het verder bekend om voor de reiniging van leidingen reinigingselementen toe te passen die 10 voortbewogen worden door voorttrekken met behulp van een stang of pijpstreng. Het reinigingselement kan zodanig zijn uitgevoerd dat dit langs de binnenwand van de te reinigen leiding schraapt, schaaft, schuurt, slijpt, borstelt of ruimt met overeenkomstige middelen.
15 Een voorbeeld van het met een boorstreng voorttrekken van een schraapinrichting door een leiding is geopenbaard in WO 03/022117. Hier wordt het opnieuw bekleden van de binnenwand van een leiding beoogd doof achter het schraapelement een nieuwe leiding in de oude leiding te trekken, waarbij (een rest van) de afzetting wordt 20 opgesloten in de ringvormige ruimte tussen de nieuwe en de oude leiding. Deze werkwijze is slechts geschikt voor relatief korte afstanden, en bij relatief gemakkelijk verwijderbare afzettingen.
Voor leidingen die niet met behulp van een pig gereinigd kunnen worden, bijvoorbeeld omdat zij een sterk variërende diameter 25 bezitten, of in aanvulling op het gebruik van een pig of ander reinigingselement, is bijvoorbeeld het werken met vloeistofstralen onder hoge druk bekend voor het losmaken van afzettingen op de binnenwand van leidingen. In een dergelijke werkwijze wordt een straalinrichting door de leiding bewogen. Gebruikelijke 30 vloeistofdrukken kunnen liggen in het gebied van 80 tot 2500 bar.
De vloeistof wordt via een aparte aanvoerleiding, die in de te reinigen leiding wordt gebracht en de straalinrichting volgt, aangevoerd.
De reiniging met vloeistofstralen is ongeschikt indien de te 35 reinigen leiding een grote lengte heeft, indien de afzetting in de leiding ongunstige eigenschappen heeft, of indien de integriteit van de leiding zou lijden onder de impact van de vloeistofstralen.
De uitvinding beoogt een werkwijze en inrichting te verschaffen die in het bijzonder geschikt is voor het reinigen van 40 een (eventueel tijdelijk) buiten bedrijf zijnde leiding, waarbij de - 3 - afzetting in de leiding hardnekkig kan zijn, waarbij de afzetting relatief omvangrijk kan zijn, waarbij de doorsnede van de leiding onregelmatig kan zijn, waarbij de bestendigheid van de leiding tegen op de binnenwand uitgeoefende druk beperkt kan zijn, waarbij 5 de lengte van de leiding groot kan zijn, waarbij het traject van de leiding in aanzienlijke mate gekromd kan zijn en/of waarbij één de leidingeinden niet bereikbaar kan zijn.
In een aspect verschaft de uitvinding een werkwijze voor het reinigen van een leiding, omvattende: 10 koppelen van een reinigingsinrichting met een einde van een pijp of pijpstreng; in een eerste richting verplaatsen van de pijpstreng in de leiding vanaf een eerste leidingopening tot een op afstand daarvan gelegen plaats, zodat de pijp of pijpstreng zich ten minste van de 15 eerste leidingopening tot genoemde plaats uitstrekt, waarbij genoemd einde zich op genoemde plaats bevindt; en in een tweede richting, tegengesteld aan de eerste richting, verplaatsen van de pijp of pijpstreng in de leiding, waarbij de reinigingsinrichting wordt verplaatst van genoemde plaats tot de 20 eerste leidingopening, waarbij de pijp of pijpstreng tijdens althans een gedeelte van de verplaatsing in de tweede richting wordt geroteerd voor het rond een langsas van de leiding roteren van althans een deel van de reinigingsinrichting.
25 In een ander aspect verschaft de uitvinding een werkwijze voor het reinigen van een leiding, omvattende: in een eerste richting verplaatsen van een pijp of pijpstreng in de leiding vanaf een eerste leidingopening tot een op afstand daarvan gelegen tweede leidingopening, zodat de pijp of pijpstreng 30 zich ten minste van de eerste leidingopening tot de tweede leidingopening uitstrekt; koppelen van een reinigingsinrichting met de pijp of pijpstreng bij tweede leidingopening; in een tweede richting, tegengesteld aan de eerste richting, 35 verplaatsen van de pijp of pijpstreng in de leiding, waarbij de reinigingsinrichting wordt verplaatst van de tweede leidingopening tot de eerste leidingopening, waarbij de pijp of pijpstreng tijdens althans een gedeelte van de verplaatsing in de tweede richting wordt geroteerd voor het rond - 4 - een langsas van de leiding roteren van althans een deel van de reinigingsinrichting.
In een ander aspect verschaft de uitvinding een samenstel voor het uitvoeren van een werkwijze volgens de uitvinding.
5 In het navolgende wordt de uitvinding nader toegelicht en worden aspecten, kenmerken en voordelen van de uitvinding beschreven aan de hand van een tekening van niet-beperkende uitvoeringsvormen, waarbij:
Fig. la, 2a, 3a, 4a en 5a schematisch in 10 langsdoorsnedeaanzicht verschillende stadia van een bewerking van een eerste deel van een uit pijpdelen opgebouwde leiding in of boven de grond ter voorbereiding van een reiniging van de leiding tonen;
Fig. 1b, 2b, 3b, 4b en 5b schematisch in 15 langsdoorsnedeaanzicht verschillende stadia van een bewerking van een tweede deel van de leiding volgens respectievelijk fig. la, 2a, 3a, 4a en 5a ter voorbereiding van een reiniging van de leiding toont;
Fig. 6 schematisch in langsdoorsnedeaanzicht een verdere 20 bewerking bij het eerste deel en het tweede deel van de leiding illustreert;
Fig. 7 schematisch in langsdoorsnedeaanzicht de reiniging van de leiding illustreert;
Fig. 8 in bovenaanzicht en op vergrote schaal schematisch 25 verschillende componenten voor gebruik bij de reiniging van de leiding toont;
Fig. 9a en 9b in perspectivisch aanzicht een uitvoeringsvoorbeeld van een leidingtoegangsinrichting illustreren;
Fig. 10 in perspectivisch aanzicht een uitvoeringsvoorbeeld 30 van een schraapinrichting en een centreerinrichting toont;
Fig. 11 de schraapinrichting volgens fig. 10 in een aanzicht volgens pijl XI in fig. 10 toont;
Fig. 12 in perspectivisch aanzicht een ander uitvoeringsvoorbeeld van een schraapinrichting illustreert; 35 Fig. 13 in perspectivisch aanzicht een centreerinrichting, zoals is getoond in fig. 10, in uiteengenomen toestand toont;
Fig. 14 in perspectivisch aanzicht een uitvoeringsvoorbeeld van een wervel-inrichting en een centreerinrichting toont;
Fig. 15 in perspectivisch aanzicht een uitvoeringsvoorbeeld 40 van een eerste pig en een centreerinrichting toont; - 5 -
Fig. 16 in perspectivisch aanzicht een pig, een centreerinrichting, en een uitvoeringsvoorbeeld van een tussengelegen vloeistofstraalinrichting toont;
Fig. 17 in perspectivisch aanzicht een uitvoeringsvoorbeeld 5 van een tweede pig en een centreerinrichting toont;
Fig. 18 een dwarsdoorsnede van een reinigingswerktuig in een eerste stand toont; en
Fig. 19 een dwarsdoorsnede van het reinigingswerktuig volgens fig. 18 in een tweede werkzame stand toont.
10 In de verschillende figuren hebben gelijke verwijzingscijfers betrekking op soortgelijke componenten of componenten met een soortgelijke functie.
Fig. la en lb tonen een eerste deel resp. een tweede deel van een leiding 2 die is aangebracht in een grond of bodem 4, waarbij 15 het maaiveld met 6 is aangeduid. De leiding kan zijn opgebouwd uit pijpdelen 8, of ook één geheel vormen, waarbij het rechtereinde van de leiding 2 in fig. la en het linkereinde van de leiding 2 in fig. lb zijn verbonden met tegenover elkaar liggende einden van een niet nader getoond, tussenliggend deel van de leiding 2.
20 De leiding 2 kan een buiten gebruik gestelde leiding zijn, waarin een zekere afzetting op de binnenwand van de leiding is achtergebleven, welke afzetting dient te worden verwijderd ("reiniging van de leiding") voordat de leiding mogelijk haar integriteit verliest als gevolg van veroudering, waarbij de 25 afzetting bijvoorbeeld stoffen bevat die niet in het milieu terecht mogen komen. De leiding 2 op zichzelf levert geen gevaar voor het milieu op, en kan in de bodem 4 achterblijven na gereinigd te zijn. De leiding kan echter ook een normaal in bedrijf zijnde leiding zijn die tijdelijk buiten bedrijf is gesteld ten behoeve van de 30 reiniging.
In een volgend stadium kunnen, zoals is aangegeven in fig. 2a en 2b, damwanden 10 resp. 14 geslagen en een bodembedekking 12 resp. 16 worden gevormd. De damwanden 10, 14 en bodembedekking 12, 16 vormen bakken ter plaatse van het eerste resp. tweede deel van 35 de leiding 2.
In een volgend stadium kan, zoals is aangegeven in fig. 3a, het eerste deel van de leiding 2 worden aangeboord voor het aanbrengen van een ontgassingsinrichting 18. Zoals is aangegeven in fig. 3b, kan het tweede deel van de leiding worden voorzien van een 40 ontluchtingsinrichting 20.
- 6 -
Zoals fig. 4a illustreert, kan in het eerste deel van de leiding 2 een luik 22 worden aangebracht om een zich eventueel in de leiding 2 bevindende vloeistof te kunnen afvoeren. In het in fig. 4b geïllustreerde tweede deel van de leiding 2 kan een 5 soortgelijke voorziening (niet getoond) worden getroffen.
Fig. 5a en 5b illustreren het stadium waarin de leiding 2 ter plaatse van het eerste resp. tweede deel daarvan wordt opengesneden, waarna zich in de respectieve door de damwanden 10, 14 en bodembedekking 12, 16 gevormde bakken bevindende pijpdelen 8 10 worden weggenomen. Eventuele uit de leiding 2 lekkende vloeistof kan worden opgevangen in de bakken, en van daaruit op een gecontroleerde wijze worden afgevoerd.
Fig. 6 illustreert hoe ter plaatse van het eerste deel van de leiding 2 naast de door de wanden 10 en de bodembedekking 12 15 gevormde bak een aandrijfinrichting 30 welke gewoonlijk voor horizontaal gestuurd boren wordt gebruikt, of een inrichting met een soortgelijke functionaliteit (namelijk het uitoefenen van een duwkracht, een trekkracht en een rotatiekracht op een pijp, stang of pijpstreng), op het maaiveld 6 is opgesteld. Een met een vooraf 20 bepaalde kromming vervaardigde invoerpijp 32 is optioneel met een afdichtingsmanchet 34 op een zich in genoemde bak bevindend uiteinde van de leiding 2 aangesloten. Aldus kan de aandrijfinrichting 30 gemakkelijk buiten het traject van de leiding worden opgesteld.
25 Met behulp van de aandrijfinrichting 30 wordt een pijpstreng 36 via de invoerpijp 32 in de leiding 2 gebracht in de richting van pijl 38, totdat het voorlopende uiteinde van de pijpstreng 36 zich in de door de wanden 14 en de bodembedekking 16 gevormde bak bevindt. Op deze plaats wordt een reinigingsinrichting, die ten 30 minste een van een centreerinrichting 40, een wervelinrichting 42, een schraapinrichting 44 en een pig 46 omvat, met de pijpstreng 36 gekoppeld. Deze koppeling is zodanig, dat een door de aandrijfinrichting 30 veroorzaakte rotatie van de pijpstreng 36 om de langsas daarvan tevens een rotatie van de wervelinrichting 42 35 teweegbrengt. Tevens is de koppeling zodanig, dat een rotatie van de pijpstreng 36 een rotatie van de schraapinrichting 44 zal teweegbrengen. Ten aanzien van de centreerinrichting 40 en de pig 46 is een rotatie mogelijk, maar niet essentieel. De reinigingsinrichting kan voorts een vloeistofstraalinrichting (niet 40 getoond in fig. 6) omvatten indien de leiding de daardoor op de - 7 - leidingwand uitgeoefende krachten kan weerstaan. Voorbeelduitvoeringsvormen van een centreerinrichting, wervelinrichting, schraapinrichting en pigs worden hierna besproken aan de hand van fig. 9a en volgende.
5 De volgorde waarin een centreerinrichting 40, wervelinrichting 42, schraapinrichting 44, pig 46 en vloeistofstraalinrichting met de pijpstreng 36 zijn gekoppeld, is naar behoefte te kiezen, evenals het aantal van elk van deze componenten, en is onder andere afhankelijk van de aard en mate van de afzetting in de te reinigen 10 leiding 2. Gunstige combinaties zijn bijvoorbeeld in volgorde van koppeling vanaf het uiteinde van de pijpstreng 36: (a) wervelinrichting 42, schraapinrichting 44, pig 46, schraapinrichting 44, pig 46; en (b) wervelinrichting 42, schraapinrichting 44, vloeistofstraalinrichting, pig 46, pig 46.
15 Onder het naar de aandrijfinrichting 30 toegekeerde uiteinde van de invoerpijp 32 kan, in geval de omgeving en de condities van de vervuiling dat vereisen, een reservoir 48 geplaatst worden.
Zoals fig. 7 en 8 illustreren, wordt de pijpstreng 36 met de daaraan gekoppelde ten minste ene centreerinrichting 40, 20 wervelinrichting 42, schraapinrichting 44 en pig 46 door de aandrijfinrichting 30 in de richting van pijl 50 getrokken, waarbij de pijpstreng 36 tevens door de aandrijfinrichting 30 wordt geroteerd voor het doen roteren van de ten minste ene wervelinrichting 42 en schraapinrichting 44.
25 Tijdens het verplaatsen van de reinigingsinrichting door de leiding 2 wordt de zich in de leiding 2 bevindende afzetting door de reinigingsinrichting losgemaakt en meegenomen, en de meegenomen afzetting verlaat de invoerpijp 32 om, eventueel, in het reservoir 48 terecht te komen. Voor een goede werking van dit proces kan een 30 spoel- of bindmiddel, zoals een toevoegmiddel op basis van polymeren, bij voorkeur biologisch afbreekbare polymeren, in de leiding 2 zijn gebracht, bijvoorbeeld via het inwendige van de pijpstreng 36 en uittredend via zich op geschikte plaatsen in de pijpstreng 36 bevindende gaten of via de vloeistofstraalinrichting. 35 Tevens kunnen zich andere vloeistoffen, zoals water of olie in de leiding bevinden. Een pomp 52 pompt de via de invoerpijp 32 uit de leiding 2 verwijderde materie naar een opslagreservoir 54, van waaruit deze materie met behulp van een tankvoertuig 56 naar een geschikte plaats kan worden afgevoerd.
- 8 -
Nabij de door de wanden 10 en bodembedekking gevormde bak is een opslag 60 van delen van de pijpstreng 36 geplaatst, alsmede een besturingseenheid 62 voor de aandrijfinrichting 30, een aggregaat 64, een hogedrukpomp 66, een buffertank 68 en een mengeenheid 70.
5 Wanneer het niet mogelijk of niet gewenst is, de leiding 2 ter plaatse van het tweede deel daarvan te openen, dient de reinigingsinrichting reeds voorafgaand aan het inbrengen van de pijpstreng 36 in de leiding 2 te worden gekoppeld met een voorlopend einde van de pijpstreng 36, waarna de 10 reinigingsinrichting met behulp van de pijpstreng 36 naar het tweede deel van de leiding wordt geduwd, en vanaf daar met behulp van de pijpstreng 36 wordt teruggetrokken naar het eerste deel van de leiding 2.
Fig. 9a en 9b tonen een alternatieve wijze voor het vormen van 15 een invoerpijp. Fig. 9a toont een eerste deel van de leiding 2 met een pijpdeel 8 waarin via afsluitbare toegangsopeningen 82 (eventueel wegneembare) afdichtingen 80 zijn geplaatst om het gedeelte van de leiding 2 links van de afdichtingen 80 te isoleren van het gedeelte van de leiding 2 rechts van de afdichtingen 80.
20 Aanvullend is een pijpdeel 8 dat direct grenst aan het pijpdeel 8 waarin de afdichtingen 80 zijn aangebracht, voorzien van een half-cilindrische opening over circa de helft van de omtrek, en over een voorafbepaalde lengte. Het zal duidelijk zijn dat de half-cilindrische opening ook kan worden gevormd door een cilindrisch 25 gedeelte van een pijpdeel 8 of een gedeelte van de leiding.2 dat langer dan een pijpdeel 8 is, weg te nemen, zodat twee naar elkaar toegekeerde leidingeinden resteren, en door vervolgens een half-cilindrisch verbindingsdeel tussen de leidingeinden aan te brengen. Dit is getoond in fig. 9a (verbindingsdeel 83) . Zoals fig. 9b toont, 30 wordt op de half-cilindrische opening een vertakkingspijp 85 aangebracht, waarbij de vertakkingspijp 85 de opening afdichtend bedekt. Op de vertakkingspijp 85 is een invoerpijp 32a aangesloten met de hiervoor reeds aan de hand van de invoerpijp 32 in fig. 7 en 8 geïllustreerde functie, en voorzien van een afvoerpijpstuk 84 35 voor het afvoeren van materie die door een reinigingselement uit de leiding 2 en in de invoerpijp 32a naar het vrije uiteinde daarvan wordt gebracht.
De richting waarin de vertakking op de leiding 2 door middel van de vertakkingspijp 85 en de invoerpijp 32a is gericht, kan naar 40 behoefte naar boven, naar beneden, naar een zijkant, of in een - 9 - andere richting zijn, bijvoorbeeld afhankelijk van een optimale plaatsing van de aandrijfinrichting 30 ten opzichte van de leiding 2.
Fig. 10 en 11 tonen een schraapinrichting 90 die is 5 gecombineerd met een centreerinrichting 92. De schraapinrichting 90 is vast verbonden met een stang 94 die is bestemd om via een flens 96 vast te worden gekoppeld met een pijpstreng, zoals de pijpstreng 36 die in fig. 7 en 8 is afgebeeld. De schraapinrichting 90 omvat een aantal (in de getoonde uitvoeringsvorm vijf) lichamen 98 die 10 zich rond de stang 94 uitstrekken, en die daarmee op een geschikte wijze vast zijn verbonden (in het getoonde geval via radiaal gerichte armen). Op elk lichaam 98 is een aantal (in de getoonde uitvoeringsvorm zes) schraapelementen 100 aangebracht. De schraapelementen 100 zijn in hoofdzaak plaatvormig, en hun vrije 15 uiteinden zijn in hoofdzaak radiaal ten opzichte van de stang 94 gericht. Het randgedeelte van de schraapelementen 100 dat het verst van de stang 94 is verwijderd, is voorzien van radiale insnijdingen, zodat als het ware vingers zijn gevormd. De schraapelementen 100 zijn intrinsiek vervormbaar en veerkrachtig, 20 of kunnen stijf zijn en veerkrachtig in hoofdzaak in radiale richting verplaatsbaar zijn verbonden met het lichaam 98. Zoals aangeduid met dubbele pijl 102, is de schraapinrichting 90 geschikt om in elk van de richtingen van de dubbele pijl 102 te worden geroteerd in een leiding 2, waarbij de schraapelementen 100 zijn 25 bestemd om in hoofdzaak in omtreksrichting langs de binnenwand van de leiding 2 te schrapen. In de praktijk zal de stang 94 roterend worden aangedreven door een pijpstreng 36, terwijl de pijpstreng 36 tevens in de langsrichting daarvan door de leiding wordt verplaatst. Aldus volgen de schraapelementen 100 in feite een 30 schroefvormige baan in de leiding 2.
De lichamen 98 kunnen modulair zijn uitgevoerd, teneinde naar behoefte een geschikt aantal daarvan onderling te kunnen koppelen tot een schraapinrichting 90. Het zal echter duidelijk zijn, dat het ook mogelijk is in plaats van een reeks lichamen 98, slechts 35 één lichaam 98 toe te passen waarop zowel in omtreksrichting als in langsrichting schraapelementen zijn geplaatst.
De door de insnijdingen in de schraapelementen 100 gevormde vingers kunnen ook worden gevormd door pennen of dergelijke.
Fig. 12 toont een alternatieve uitvoeringsvorm van een 40 schraapinrichting 110 met op een lichaam 112 vastgeschroefde - 10 - schraapelementen 114 die aan uiteinden daarvan zijn voorzien van insnijdingen. De schraapelementen 114 strekken zich onder een hoek ten opzichte van een radiaal gericht vlak uit, als gevolg waarvan de voorkeursbewegingsrichting van de schraapinrichting 110 de met 5 pijl 116 aangeduide richting is.
Fig. 13 toont de opbouw van de centreerinrichting 92 volgens fig. 10 en 11 in meer detail. Vanuit een lichaam 120 strekken zich een aantal (in de getoonde uitvoeringsvorm drie) armen 122 in radiale richtingen uit. De armen 122 dragen aan de uiteinden 10 daarvan vrij gelagerde wielen 124. Het lichaam 120 omvat een opening 126 waarin een lagerbus 128 kan worden geschoven. Het samenstel van lichaam 120 en lagerbus 128 kan op een stang 130 worden geschoven en worden opgesloten tussen flenzen 132 daarvan, onder tussenplaatsing van lagerringen 134. De stang 130 kan vast 15 worden verbonden met de stang 94 (fig. 10) of met een pijpstreng 36. Een rotatie van de stang 130 rond de langsas daarvan leidt dankzij de lagerbus 128 en de lagerringen 134 niet tot een rotatie van het lichaam 120. De wielen 124 hebben een zodanige positie dat ten minste twee daarvan steunen tegen een binnenwand van een 20 leiding, terwijl het derde wiel zich op afstand van, of tegen de binnenwand bevindt.
Fig. 14 toont een combinatie van een wervelinrichting 140 en een centreerinrichting 92. De wervelinrichting 140 omvat een stang 142 die is bestemd om via een flens 144 vast te worden gekoppeld 25 met een pijpstreng, zoals de pijpstreng 36 die in fig. 7 en 8 is afgebeeld, of bijvoorbeeld met een schraapinrichting 110. Op de stang 142 is een aantal (in de getoonde uitvoeringsvorm achtenveertig) radiaal gerichte langwerpige schoepen 146 bevestigd in twee reeksen die zich elk schroefvormig rond de stang 142 30 uitstrekken. Een schoep 146 van de eerste reeks strekt zich vanaf de stang 142 in tegengestelde richting ten opzichte van een schoep 146 van de tweede reeks uit. Elke schoep 146 is rond een langsas daarvan verdraaid ten opzichte van een vlak loodrecht op de langsas van de stang 142. De lengte van de schoepen 146 is zodanig dat de 35 afstand tussen de vrije uiteinden van twee aan weerskanten van de stang 142 tegenover elkaar liggende schoepen kleiner is dan een diameter van een te reinigen leiding 2. Het aantal schoepen 146 kan naar behoefte worden gekozen. Er kunnen in plaats- van twee reeksen schroefvormig opgestelde schoepen 146 ook één, of meer dan twee 40 reeksen toegepast worden. De radiale lengten van de schoepen 146 - 11 - kunnen onderling verschillen. Gezien in de langsrichting van de stang 142 overlappen aangrenzende schoepen 146 elkaar.
De wervelinrichting 140 zorgt bij een rotatie daarvan in een vervuilde leiding 2 in hoofdzaak voor het mengen van zich in de 5 leiding 2 bevindende verontreinigingen met een vloeistof, zoals een spoelmiddel.
Fig. 15 toont een combinatie van een pig 150 en een centreerinrichting 92. De pig 150 omvat een draaglichaam 152 waarop ringen van een vervormbare en elastische kunststof zijn bevestigd.
10 Het draaglichaam 152 is vrij roteerbaar gelagerd op een stang 154, bijvoorbeeld gelagerd op de wijze van de centreerinrichting 92 op de stang 130. De stang is bestemd om via een flens 156 vast te worden gekoppeld met een pijpstreng, zoals de pijpstreng 36 die in fig. 7 en 8 is afgedeeld, of bijvoorbeeld met een schraapinrichting 15 110.
Fig. 16 toont een combinatie van een vloeistofstraalinrichting 160, een centreerinrichting 92 en een pig 150. De vloeistofstraalinrichting 160 is vast bevestigd op een holle stang 162, die op zijn beurt kan worden gekoppeld met een pijpstreng 36. 20 De vloeistofstraalinrichting 160 omvat een lichaam 164 waarin bijvoorbeeld in hoofdzaak radiaal gerichte kanalen 166 zijn gevormd, waarvan de van de stang 162 afgerichte einden onder een hoek met de radiale richting zijn gericht. De kanalen 166 staan in open verbinding met het inwendige van de holle stang 162, die op 25 zijn beurt in open verbinding staat met het inwendige van holle pijpstreng 36. Aldus verlaat een via de pijpstreng 36 aangevoerde vloeistof, zoals een spoelmiddel of een andere vloeistof, de vloeistofstraalinrichting 160 via de kanalen 166 voor een reiniging van de leiding 2.
30 Fig. 17 toont een combinatie van een pig 170 en een centreerinrichting 92. De pig 170 omvat een stijf schraaplichaam 172 dat vast kan zijn bevestigd op een stang 174, die op zijn beurt kan worden gekoppeld met een pijpstreng 36.
Fig. 18 en 19 tonen een pig 180 in een eerste, zogenaamde 35 ingeklapte positie resp. een tweede, zogenaamde uitgeklapte positie, gecombineerd met een vloeistofstraalinrichting 182. De pig 180 omvat een stang 184, waarop een bus 186 met een cilindrisch buitenoppervlak is gemonteerd tussen een eerste flens 188 en een tweede flens 190. De bus 186 omvat een verdikt deel 186a. Langs de 40 bus 186 is een ring 192 schuifbaar tussen een positie waarin een - 12 - einde van de ring 192 tegen de flens 188 ligt (fig. 18), en een positie waarin een tegenoverliggend einde van de ring 192 tegen het verdikte deel 186a van de bus 186 ligt (fig. 19). Op de ring 192 is een aantal (in de getoonde uitvoeringsvorm drie) armen 194 5 bevestigd, waarvan er in fig. 18 en 19 slechts twee zichtbaar zijn. Elke arm 194 draagt nabij een vrij uiteinde daarvan een getand wiel 196, dat vrij draaibaar is gelagerd op een as 198. Voorts is elke arm 194 voorzien van een pal 200 die zwenkbaar is rond een as 202, en (op niet nader getoonde wijze, bijvoorbeeld door middel van een 10 veerelement) onder een voorspanning tegen de buitenomtrek van het getande wiel 196 wordt gedrukt. De pal 200 zorgt ervoor dat het getande wiel 196 slechts in één draairichting 201 kan roteren, en in de tegenovergestelde draairichting wordt geblokkeerd. Om de bus 186 is een tweede ring 204 aangebracht, die een aantal in hoofdzaak 15 radiale uitsteeksels 206 draagt, met assen 208 ten opzichte waarvan schraapelementen 210 kunnen scharnieren tussen een positie die in fig. 18 is weergegeven en een positie die in fig. 19 is weergegeven. Elk schraapelement 210 omvat een schraper 212 die is gevat tussen twee steundelen 214. De schraper 212 kan van een 20 vervormbaar en/of flexibel materiaal zijn vervaardigd. Elk schraapelement 210 is aan een uiteinde scharnierbaar gekoppeld met een arm 216, die aan een tegenoverliggend uiteinde scharnierbaar is gekoppeld met de ring 192. Een platte ring 218 rust tegen de flens 190.
25 De pig 180 kan in de ingeklapte positie die in fig. 18 is getoond, in de richting van pijl 220 in een leiding 2 worden gebracht. De getande wielen 196 kunnen hierbij in contact met de binnenwand van de leiding 2 komen, waarbij zij draaien in de richting van pijl 201. Door de krachten die via de getande wielen 30 196 en de armen 194 op de ring 192 worden uitgeoefend in de richting tegengesteld aan pijl 220, blijft de ingeklapte positie van de pig 180 behouden. De schraapelementen 210 komen niet in contact met de binnenwand van de leiding 2.
Bij het omkeren van de bewegingsrichting (dus tegen de 35 richting van de pijl 220 in) van de pig 180 in de leiding 2, bijvoorbeeld aan het einde van een doodlopend deel van de leiding 2, of bij een blokkade of andere obstructie in de leiding 2, wordt een rotatie van de getande wielen in een richting tegengesteld aan pijl 201 geblokkeerd. Hierdoor neemt de wrijving tussen de 40 leidingbinnenwand en de getande wielen 196 sterk toe, en verschuift - 13 - de ring 192 over de bus 186 tot tegen het verdikte gedeelte 186a daarvan. Als gevolg hiervan zwenken de schraapelementen 210 buitenwaarts. Deze uitgeklapte positie van de pig 180 is in fig. 19 getoond. Door de krachten die bij een voortgaande beweging van de 5 pig 180 in de leiding 2 tegen de richting van de pijl 220 in via de getande wielen 196 en de armen 194 op de ring 192 worden uitgeoefend in de richting van de pijl 220, blijft de uitgeklapte positie van de pig 180 behouden. De schraapelementen 210 kunnen in contact komen met de binnenwand van de leiding 2.
10 Het door de constructie van de pig 180 bepaalde inklappen en uitklappen van de schraapelementen 210 bij tegengestelde bewegingsrichtingen van de pig 180 in een leiding 2 kan worden gebruikt wanneer de pig 180 achtereenvolgens vanuit een leidingopening in een ingeklapte positie in de richting van de pijl 15 220 in en door een leidingdeel wordt geduwd door een aandrijfinrichting via een pijpstreng, en na het bereiken van een bepaald punt in de leiding in een uitgeklapte positie door de aandrijfinrichting aan de pijpstreng wordt teruggetrokken naar de leidingopening. De pig 180 is zodanig gekoppeld met een pijpstreng, 20 dat de pig 180 niet roteert bij een rotatie van de pijpstreng.
De vloeistofstraalinrichting 182 kan worden gevoed met een vloeistof vanuit een centrale holle stang 230, waarbij de vloeistof via kanalen 232 en een verdeelring 234 naar spuitmonden 236 wordt geleid.
25 In het voorgaande is sprake van een reiniging van een ondergrondse leiding die permanent buiten gebruik is gesteld. De werkwijze en het samenstel volgens de uitvinding kunnen echter ook worden toegepast op een leiding die slechts ten behoeve van de reiniging buiten gebruik is gesteld, en verder operationeel is.
30 Tevens is de uitvinding niet beperkt tot toepassing bij ondergrondse leidingen; ook bovengrondse leidingen, zich in een watermassa bevindende leidingen, of zich op een onderwaterbodem bevindende leidingen kunnen volgens de hiervoor beschreven uitvinding worden gereinigd.
35 Er wordt verder opgemerkt dat bij het uitsluitend trekken van een reinigingsinrichting door een leiding in plaats van een pijpstreng of in aanvulling op een pijpstreng ook gebruik kan worden gemaakt van een continue pijp, die in de vereiste lengte op een haspel beschikbaar is, en evenals de pijpstreng hol is (Engels: 40 "coiled tubing"). Deze continue pijp kan op zichzelf via een - 14 - toegangsopening, zoals hiervoor is beschreven, over een grote afstand in een leiding worden gebracht, ter plaatse van een tweede leidingopening met een reinigingsinrichting worden gekoppeld, en worden teruggetrokken naar de toegangsopening. Voor een dergelijke 5 toepassing dient in deze beschrijving onder het begrip pijpstreng tevens een continue pijp te worden verstaan. Een continue pijp is vanwege zijn vereiste buigzaamheid minder geschikt om een reinigingsinrichting over een grote afstand door een leiding te duwen.
10 Het dient voorts te worden begrepen dat de beschreven uitvoeringsvormen slechts voorbeelden zijn van de uitvinding, die in uiteenlopende uitvoeringen belichaamd kan zijn. Derhalve dienen specifieke structurele en functionele details die hierin zijn geopenbaard niet te worden beschouwd als beperkend, maar 15 uitsluitend als een basis voor de conclusies en als een representatieve basis om de deskundige voldoende informatie te verstrekken om de uitvinding ten uitvoer te brengen. De termen en frasen die hierin zijn gebruikt, zijn niet bedoeld om beperkend te zijn, maar om een begrijpelijke beschrijving van de uitvinding te 20 verschaffen.
De term "een" die hierin is gebruikt, is gedefinieerd als één of meer dan één. De term "aantal" die hierin is gebruikt, is gedefinieerd als twee of meer dan twee. De term "een andere" die hierin is gebruikt, is gedefinieerd als ten minste een tweede of 25 meer. De term "omvattende" en/of "met" die hierin is gebruikt, sluit andere niet. genoemde onderdelen niet uit (d.w.z. is niet limitatief). De term "gekoppeld" die hierin is gebruikt, is gedefinieerd als verbonden, niet noodzakelijk op een directe wijze.
1032060

Claims (17)

1. Werkwijze voor het reinigen van een leiding, omvattende: koppelen van een reinigingsinrichting met een einde van een pijp of pijpstreng; in een eerste richting verplaatsen van de pijpstreng in de 5 leiding vanaf een eerste leidingopening tot een op afstand daarvan gelegen plaats, zodat de pijp of pijpstreng zich ten minste van de eerste leidingopening tot genoemde plaats uitstrekt, waarbij genoemd einde zich op genoemde plaats bevindt; en in een tweede richting, tegengesteld aan de eerste richting, 10 verplaatsen van de pijp of pijpstreng in de leiding, waarbij de reinigingsinrichting wordt verplaatst van genoemde plaats tot de eerste leidingopening, waarbij de pijp of pijpstreng tijdens althans een gedeelte van de verplaatsing in de tweede richting wordt geroteerd voor het rond 15 een langsas van de leiding roteren van althans een deel van de reinigingsinrichting.
2. Werkwijze voor het reinigen van een leiding, omvattende: in een eerste richting verplaatsen van een pijp of pijpstreng 20 in de leiding vanaf een eerste leidingopening tot een op afstand daarvan gelegen tweede leidingopening, zodat de pijp of pijpstreng zich ten minste van de eerste leidingopening tot de tweede leidingopening uitstrekt; koppelen van een reinigingsinrichting met de pijp of 25 pijpstreng bij tweede leidingopening; en in een tweede richting, tegengesteld aan de eerste richting, verplaatsen van de pijp of pijpstreng in de leiding, waarbij de reinigingsinrichting wordt verplaatst van de tweede leidingopening tot de eerste leidingopening, 30 waarbij de pijp of pijpstreng tijdens althans een gedeelte van de verplaatsing in de tweede richting wordt geroteerd voor het rond een langsas van de leiding roteren van althans een deel van de reinigingsinrichting.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, waarbij de pijp of pijpstreng wordt aangedreven door een aandrijfeenheid die is ingericht om de pijp of pijpstreng te duwen, te trekken en te roteren. 1032060 - 16 -
4. Werkwijze volgens conclusie 3, waarbij de aandrijfeenheid nabij de eerste leidingopening is geplaatst.
5. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de reinigingsinrichting ten minste een schraapinrichting omvat.
6. Werkwijze volgens conclusie 5, waarbij de schraapinrichting een aantaal schraapelementen omvat die zijn ingericht om in een baan 10 loodrecht op de langsas van de leiding langs een binnenwand van de leiding te sdhrapen.
7. Werkwijze volgens conclusie 6, waarbij de schraapelementen veerkrachtig vervormbaar zijn. 15
8. Werkwijze volgens een van de conclusies 5-7, waarbij de reinigingsinrichting aanvullend ten minste een wervelinrichting omvat.
9. Werkwijze volgens conclusie 8, waarbij de wervelinrichting een aantal schroefvormig opgestelde, ten opzichte van een centrale as in hoofdzaak radiaal gerichte schoepen omvat.
10. Werkwijze volgens conclusie 9, waarbij elke schoep een van de 25 centrale as afgekeerd vrij uiteinde heeft, waarbij de schoep een zodanige lengte heeft dat het vrije uiteinde daarvan op afstand van de leidingwand kan bewegen.
11. Werkwijze volgens een van de conclusies 5-10, waarbij de 30 reinigingsinrichting aanvullend ten minste een pig omvat.
12. Werkwijze volgens conclusie een van de conclusies 5-11, waarbij de reinigingsinrichting aanvullend ten minste een vloeistofstraalinrichting omvat. 35
13. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de reinigingsinrichting ten opzichte van de leiding is gelagerd door middel van ten minste een centreerinrichting. - 17 -
14. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij tijdens de reiniging een spoel- en/of bindmiddel in de leiding wordt toegevoegd via een kanaal in de pijp of pijpstreng.
15. Werkwijze volgens conclusie 14, waarbij het spoel- en/of bindmiddel is gebaseerd op polymeren.
16. Samenstel voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies voor het reinigen van een leiding, welk 10 samenstel· omvat: een pijp of pijpstreng; een aandrijfeenheid die is ingericht om de pijp of pijpstreng te duwen, te trekken en te roteren; en een met een van de aandrijfeenheid afgekeerd deel van de pijp 15 of pijpstreng te koppelen reinigingsinrichting, waarvan althans een deel is ingericht om te worden geroteerd door de pijp of pijpstreng voor het reinigen van de leiding.
17. Samenstel volgens conclusie 16, verder omvattende een 20 invoerpijp voor het geleiden van de pijp of pijpstreng en de reinigingsinrichting tussen de aandrijfinrichting en de eerste leidingopening. 25 1032060
NL1032060A 2006-06-26 2006-06-26 Werkwijze en samenstel voor het reinigen van een leiding. NL1032060C2 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1032060A NL1032060C2 (nl) 2006-06-26 2006-06-26 Werkwijze en samenstel voor het reinigen van een leiding.
RU2007124035/05A RU2437727C2 (ru) 2006-06-26 2007-06-26 Способ и система очистки трубы

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1032060 2006-06-26
NL1032060A NL1032060C2 (nl) 2006-06-26 2006-06-26 Werkwijze en samenstel voor het reinigen van een leiding.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1032060C2 true NL1032060C2 (nl) 2008-01-02

Family

ID=37834102

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1032060A NL1032060C2 (nl) 2006-06-26 2006-06-26 Werkwijze en samenstel voor het reinigen van een leiding.

Country Status (2)

Country Link
NL (1) NL1032060C2 (nl)
RU (1) RU2437727C2 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
RU2513627C1 (ru) * 2012-10-17 2014-04-20 Открытое акционерное общество "Татнефть" им. В.Д. Шашина Способ ремонта нефтепромыслового трубопровода

Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US1662429A (en) * 1925-04-18 1928-03-13 Lowy Alexander Process of and apparatus for locating obstructions in pipe lines carrying fluids
GB2250076A (en) * 1990-11-21 1992-05-27 Mercol Descaling Co Ltd Pipeline cleaning apparatus
EP0542212A1 (de) * 1991-11-12 1993-05-19 Elmar M. Dipl.-Ing. Veltrup Vorrichtung zum Reinigen von Rohren
FR2704537A1 (fr) * 1993-04-29 1994-11-04 Rech Formation Assani Et Mécanisme pour enrouler et/ou dévider une conduite flexible et installation pour nettoyer des objets allongés creux, comportant ledit mécanisme.
DE19711888C1 (de) * 1997-03-21 1998-04-30 Werner Vogel Fräskopf für ein Rohrreinigungsgerät
US20020069471A1 (en) * 2000-12-07 2002-06-13 Ornum Leslie Van Culvert cleaning apparatus
WO2003022117A2 (de) * 2001-09-12 2003-03-20 Tracto-Technik Gmbh Reinigungswerkzeug für kanäle

Patent Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US1662429A (en) * 1925-04-18 1928-03-13 Lowy Alexander Process of and apparatus for locating obstructions in pipe lines carrying fluids
GB2250076A (en) * 1990-11-21 1992-05-27 Mercol Descaling Co Ltd Pipeline cleaning apparatus
EP0542212A1 (de) * 1991-11-12 1993-05-19 Elmar M. Dipl.-Ing. Veltrup Vorrichtung zum Reinigen von Rohren
FR2704537A1 (fr) * 1993-04-29 1994-11-04 Rech Formation Assani Et Mécanisme pour enrouler et/ou dévider une conduite flexible et installation pour nettoyer des objets allongés creux, comportant ledit mécanisme.
DE19711888C1 (de) * 1997-03-21 1998-04-30 Werner Vogel Fräskopf für ein Rohrreinigungsgerät
US20020069471A1 (en) * 2000-12-07 2002-06-13 Ornum Leslie Van Culvert cleaning apparatus
WO2003022117A2 (de) * 2001-09-12 2003-03-20 Tracto-Technik Gmbh Reinigungswerkzeug für kanäle

Also Published As

Publication number Publication date
RU2007124035A (ru) 2009-01-20
RU2437727C2 (ru) 2011-12-27

Similar Documents

Publication Publication Date Title
KR100656095B1 (ko) 무동력 자전을 이용한 관로세척장치
US8719989B1 (en) Chemical pigging apparatus for pipelines
US6500271B1 (en) Pipeline pig
JP6441568B2 (ja) 管路清掃装置
WO2000030773A1 (en) Pipeline pig
US20160017583A1 (en) Plunger with toilet declogger
US4337096A (en) Method and implement for cleaning drains
US3080265A (en) Process and apparatus for cleaning waste-disposal systems
DE202006000969U1 (de) Reinigungsmolch
JP7412736B2 (ja) 管路洗浄システム及び管路洗浄方法
US2810143A (en) Paraffin scraper
KR102528913B1 (ko) 고압수와 고압공기를 이용한 상수도관 세척장치
JP7255830B2 (ja) 管路洗浄方法及び管路洗浄システム
NL1032060C2 (nl) Werkwijze en samenstel voor het reinigen van een leiding.
EP2383050A1 (en) Apparatus for cleaning an interior of a pipe, assembly and method using such apparatus
US20150360259A1 (en) Dripless expanding tubes for combination truck
US6065174A (en) Parabolic scraper for a pipeline pig
KR102417313B1 (ko) 배관청소장치
KR102507159B1 (ko) 회전 블레이드를 구비한 관 세척 장치 및 이를 이용한 관로 세척 방법
JP4915496B2 (ja) 排水管のクリーニング装置におけるクリーニング補助具
JP2009160543A (ja) 排水管などの管路洗浄装置
KR100382818B1 (ko) 관세척을 위한 원심력 폴리피그
US10018016B2 (en) Wireline fluid blasting tool and method
KR102658200B1 (ko) 관로세척장치
JPH0550049A (ja) 管内清掃装置

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20140101