NL1029502C2 - Heupabductieorthese. - Google Patents

Heupabductieorthese. Download PDF

Info

Publication number
NL1029502C2
NL1029502C2 NL1029502A NL1029502A NL1029502C2 NL 1029502 C2 NL1029502 C2 NL 1029502C2 NL 1029502 A NL1029502 A NL 1029502A NL 1029502 A NL1029502 A NL 1029502A NL 1029502 C2 NL1029502 C2 NL 1029502C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
thigh
hip abduction
trunk
orthosis according
femur
Prior art date
Application number
NL1029502A
Other languages
English (en)
Inventor
Thomas Allard Xander Bonnema
Hendrikus Jacobus Joha Draijer
Martijn Heikens
Original Assignee
Somas Groep B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Somas Groep B V filed Critical Somas Groep B V
Priority to NL1029502A priority Critical patent/NL1029502C2/nl
Priority to NL1031342A priority patent/NL1031342C2/nl
Priority to PCT/NL2006/000247 priority patent/WO2007008058A2/en
Priority to US11/989,358 priority patent/US8118764B2/en
Priority to AT06733051T priority patent/ATE514400T1/de
Priority to EP06733051A priority patent/EP1906889B1/en
Priority to CNA2006800324998A priority patent/CN101257868A/zh
Application granted granted Critical
Publication of NL1029502C2 publication Critical patent/NL1029502C2/nl
Priority to US13/343,085 priority patent/US8771214B2/en

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61FFILTERS IMPLANTABLE INTO BLOOD VESSELS; PROSTHESES; DEVICES PROVIDING PATENCY TO, OR PREVENTING COLLAPSING OF, TUBULAR STRUCTURES OF THE BODY, e.g. STENTS; ORTHOPAEDIC, NURSING OR CONTRACEPTIVE DEVICES; FOMENTATION; TREATMENT OR PROTECTION OF EYES OR EARS; BANDAGES, DRESSINGS OR ABSORBENT PADS; FIRST-AID KITS
    • A61F5/00Orthopaedic methods or devices for non-surgical treatment of bones or joints; Nursing devices; Anti-rape devices
    • A61F5/01Orthopaedic devices, e.g. splints, casts or braces
    • A61F5/0193Apparatus specially adapted for treating hip dislocation; Abduction splints

Landscapes

  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Nursing (AREA)
  • Orthopedic Medicine & Surgery (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Biomedical Technology (AREA)
  • Heart & Thoracic Surgery (AREA)
  • Vascular Medicine (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Animal Behavior & Ethology (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Public Health (AREA)
  • Veterinary Medicine (AREA)
  • Orthopedics, Nursing, And Contraception (AREA)
  • Rehabilitation Tools (AREA)
  • Prostheses (AREA)

Description

Titel: Heupabductieorthese
De uitvinding heeft betrekking op een heupabductieorthese voor het stabiliseren van de heupgewrichten van een gebruiker, voorzien van een rompdeel, een eerste en tweede dijbeendeel en een eerste en tweede koppeldeel, waarbij het rompdeel is ingericht om te worden verbonden met i 5 een romp van de gebruiker, waarbij het rompdeel zich uitstrekt in een hoogterichting, welke hoogterichting zich, in gebruik, in hoofdzaak parallel aan een ruggengraat van de gebruiker uitstrekt, en waarbij het rompdeel zich uitstrekt in een breedterichting, welke breedterichting zich, in gebruik, in hoofdzaak uitstrekt in een laterale richting ten opzichte van de gebruiker, 10 waarbij het eerste koppeldeel het eerste dijbeendeel verbindt met het rompdeel en het tweede koppeldeel het tweede dijbeendeel verbindt met het rompdeel, en waarbij het eerste en tweede koppeldeel zijn ingericht voor het in hoofdzaak fixeren van, respectievelijk, ten minste een eerste fixatiepunt van het eerste dijbeendeel en ten minste een tweede fixatiepunt van het 15 tweede dijbeendeel op, respectievelijk, een eerste en tweede positie ten opzichte van het rompdeel, waarbij ten minste een van de twee koppeldelen is voorzien van ten minste een glijstang voor het verschuifbaar instellen van een afstand tussen het rompdeel en een van de twee dijbeendelen.
Een dergelijke heupabductieorthese is bijvoorbeeld bekend uit DE 20 101 33 29 en wordt bijvoorbeeld toegepast voor het behandelen van heupdysplasie of het stabiliseren van de heupen na (sub)luxatie.
Een doel van de uitvinding is de bekende heupabductieorthesen te verbeteren.
Volgens een eerste aspect van de uitvinding, is de orthese ingericht 25 voor het, in gebruik, uitsluitend via een zich aan een rugzijde van de gebruiker uitstrekkende rugzijde van de orthese uitsluitend via het eerste en het tweede koppeldeel overbrengen van de kracht van het eerste 1029502 2 dijbeendeel op het tweede dijbeendeel. Dit biedt het voordeel dat er geen krachtverbinding tussen de dijbeendelen nodig is die zich substantieel uitstrekt aan een voorzijde van de romp van de gebruiker. Bij voorkeur is het eerste dijbeendeel uitsluitend via de rugzijde van de orthese met het 5 tweede dijbeendeel verbonden. Hierdoor bevindt zich geen, althans minder, orthese-materiaal aan een voorzijde van de romp zodat de gebruiker minder gehinderd wordt bij het uitvoeren van taken, die meestal aan de voorzijde van de romp plaats vinden, zoals bijvoorbeeld spelen, bij kinderen. Bovendien is het bijvoorbeeld eenvoudiger om de orthese aan de gebruiker 10 aan te brengen.
US 4,901,710 openbaart een orthopedische inrichting voorzien van een rompdeel, en via een eerste en tweede koppeldeel met het rompdeel verbonden eerste en tweede dijbeendeel. In US 4,901,710 is echter de afstand tussen het rompdeel en de twee dijbeendelen niet instelbaar.
15 US 3,815,589 openbaart een orthopedische inrichting voorzien van een rompdeel, en via een eerste en tweede koppeldeel met het rompdeel verbonden eerste en tweede dijbeendeel. In US 3,815,589 is echter de afstand tussen het rompdeel en de twee dijbeendelen niet verschuifbaar instelbaar middels een glij stang en is de orthese niet ingericht voor het, in 20 gebruik, uitsluitend via een zich aan een rugzijde van de gebruiker uitstrekkende rugzijde van de orthese uitsluitend via het eerste en het tweede koppeldeel overbrengen van de kracht van het eerste dijbeendeel op het tweede dijbeendeel.
US 3,260,259 openbaart een orthopedische inrichting voorzien van 25 een rompdeel, en via een eerste en tweede koppeldeel met het rompdeel verbonden eerste en tweede dijbeendeel. In US 3,260,259 is echter de afstand tussen het rompdeel en de twee dijbeendelen niet verschuifbaar instelbaar middels een glijstang en is de orthese niet ingericht voor het, in gebruik, uitsluitend via een zich aan een rugzijde van de gebruiker 30 uitstrekkende rugzijde van de orthese uitsluitend via het eerste en het 3 tweede koppeldeel overbrengen van de kracht van het eerste dijbeendeel op het tweede dijbeendeel.
Volgens een tweede aspect van de uitvinding, is ten minste een van de twee dijbeendelen voorzien van een aanlegvlak, voor het, in gebruik, 5 aanliggen tegen een oppervlak van het met dat ten minste ene dijbeendeel corresponderende dijbeen, waarbij ten minste een dijbeendeel dusdanig met het rompdeel is verbonden, dat, in gebruik, het aanlegvlak zich in hoofdzaak parallel kan richten aan het oppervlak van het dijbeen, waartegen het aanlegvlak aanligt. Dit biedt het voordeel dat in gebruik, het dijbeendeel 10 zichzelf dusdanig kan uitlijnen, dat het aanlegvlak in hoofdzaak tangentiaal aan het oppervlak van het dijbeen aanligt. Hierdoor zal een druk van het aanlegvlak op dat dijbeen, in hoofdzaak, uniform over het aanlegvlak zijn verdeeld, hetgeen het draagcomfort van de orthese verhoogt. Randen van het aanlegvlak zullen in hoofdzaak niet onevenredig op dat dijbeen drukken, 15 zodat irritatie en/of pijn worden verhinderd, althans verminderd. Hiertoe kan ten minste een van de koppeldelen zijn ingericht voor het toestaan van een rotatie rond het fixatiepunt van dat ten minste ene dijbeendeel, zodat, in gebruik, het aanlegvlak zich in hoofdzaak parallel kan richten aan het oppervlak van het dijbeen, waartegen het aanlegvlak aanligt, terwijl het 20 fixatiepunt van dat ten minste ene dijbeendeel gefixeerd blijft op de positie ten opzichte van het rompdeel.
Bij voorkeur is ten minste een van de twee dijbeendelen scharnierbaar verbonden met ten minste een van de twee koppeldelen. Bij voorkeur is dat ten minste ene dijbeendeel verbonden met het ten minste 25 ene koppeldeel via een scharnier dat rechtstreeks aangrijpt op het ten minste ene dijbeendeel. Dit biedt het voordeel dat een compacte constructie wordt verkregen. Bij voorkeur strekt een rotatie-as, rond welke dat ten minste ene dijbeendeel scharnierbaar is verbonden met dat ten minste ene koppeldeel, zich uit door dat ten minste ene dijbeendeel. Hierdoor bevindt 30 het fixatiepunt zich op de positie binnen dat ten minste ene dijbeendeel, 4 zodat op efficiënte wijze de positie van het fixatiepunt van het ten minste ene dijbeendeel ten opzichte van het rompdeel kan worden gefixeerd, waarbij op efficiënte wijze het aanlegvlak zich in hoofdzaak parallel kan richten aan het oppervlak van het dijbeen, waartegen het aanlegvlak 5 aanligt.
Volgens een derde aspect van de uitvinding, is ten minste een van de twee koppeldelen ingericht voor het, in gebruik, ten minste instellen van een hoek tussen een van de twee dijbenen en de romp van de gebruiker. Dit biedt het voordeel dat de positie van dat dijbeen, of de positie van het 10 fixatiepunt van het met dat dijbeen corresponderende dijbeendeel, kan worden ingesteld, bijvoorbeeld afhankelijk van de gebruiker of een geneeskundige indicatie.
Bij voorkeur is ten minste een van de twee koppeldelen voorzien van een buigelement voor het instellen van een buighoek tussen althans een 15 deel van dat ten minste ene koppeldeel en het rompdeel. Dit biedt het voordeel dat de positie van het fixatiepunt op eenvoudige en efficiënte wijze j kan worden ingesteld, bijvoorbeeld zonder gebruik te maken van ! gereedschappen
Bij voorkeur is het buigelement ingericht om te buigen rond een 20 buig-as die zich in hoofdzaak parallel aan de hoogterichting van het rompdeel uitstrekt. Hierdoor kan de positie van het fixatiepunt worden ingesteld binnen een vlak dat zich uitstrekt loodrecht op de hoogterichting van het rompdeel.
Volgens een vierde aspect van de uitvinding, is ten minste een van 25 de twee koppeldelen ingericht voor het ten minste instellen van een afstand tussen het rompdeel en een van de twee dijbeendelen. Dit biedt het voordeel dat de positie van het fixatiepunt van dat ten minste ene dijbeendeel in een laterale richting kan worden ingesteld, bijvoorbeeld afhankelijk van de gebruiker of een geneeskundige indicatie 5 j
Volgens een vijfde aspect van de uitvinding is de orthese ingericht zodat het rompdeel kan worden gepositioneerd en/of bevestigd aan de rugzijde van de romp van de gebruiker. Ook hierdoor bevindt zich minder orthese-materiaal aan de voorzijde van de romp zodat de gebruiker minder 5 gehinderd wordt bij het uitvoeren van taken, die meestal aan de voorzijde van de romp plaats vinden. Bovendien biedt dit de mogelijkheid dat de orthese eenvoudig, bijvoorbeeld via de rugzijde, kan worden aangebracht aan de gebruiker, aangezien het rompdeel aan een voorzijde in hoofdzaak open is uitgevoerd.
10
In het hiernavolgende wordt de uitvinding, bij wijze van voorbeeld, nader toe gelicht aan de hand van de tekening. Hierin toont
Fig. 1 een perspectivisch aanzicht van een heupabductieorthese volgens de uitvinding; 15 Fig. 2 een bovenaanzicht van de heupabductieorthese getoond in
Fig. 1 aangebracht aan een gebruiker;
Fig. 3 een bovenaanzicht van de heupabductieorthese getoond in Figg. 1 en 2; en
Fig. 4 een zijaanzicht van de heupabductieorthese getoond in Figg.
20 1, 2 en 3.
Fig. 1 toont een voorbeeld van een perspectivisch aanzicht van een heupabductieorthese 1 volgens de uitvinding. De heupabductieorthese 1 is in Fig. 1 voorzien van een rompdeel 2, een eerste en een tweede dijbeendeel i 25 4, 6 en een eerste en een tweede koppeldeel 8, 10. Het eerste koppeldeel 8 verbindt het eerste dijbeendeel 4 met het rompdeel 2. Het tweede koppeldeel 10 verbindt het tweede dijbeendeel 6 met het rompdeel 2.
Fig. 2 toont een bovenaanzicht van het voorbeeld van de heupabductieorthese getoond in Fig. 1 aangebracht aan een gebruiker 12, 30 waarbij de gebruiker 12 gedeeltelijk in transversale doorsnede is 6 weergegeven. Het eerste dijbeendeel 4 grijpt aan op een eerste dijbeen 14 van de gebruiker 12. Het tweede dijbeendeel 6 grijpt aan op een tweede dijbeen 16 van de gebruiker 12. Het rompdeel 2 grijpt aan op een romp 18 van de gebruiker. In het voorbeeld van Fig. 2 is het rompdeel 2 5 gepositioneerd aan de rugzijde 20 van de romp 18 van de gebruiker 12. In dit voorbeeld is de orthese 1 dusdanig ingericht dat het rompdeel 2 kan worden bevestigd aan de rugzijde 20 van de romp 18 van de gebruiker 12. Aangezien het rompdeel 2 hierbij een voorzijde 21 van de romp in hoofdzaak vrijlaat, wordt de gebruiker 12 niet, althans minder, gehinderd bij het 10 uitvoeren van taken die aan de voorzijde van de romp 18 plaats vinden, zoals bijvoorbeeld spelen bij kinderen. De heupabductieorthese 1 is voorzien van een band 22 voor het bevestigen van het rompdeel 2 aan de romp 18. De band 22 kan daartoe bijvoorbeeld zijn voorzien van een op zich bekende sluiting zoals klittenband, een gesp of een klikverbinding.
15 In Figg. 1 en 2 is eerste dijbeendeel 4 uitsluitend via het eerste en tweede koppeldeel 8, 10 met het tweede dijbeendeel 6 verbonden. In gebruik worden krachten op de orthese derhalve uitsluitend via het eerste en tweede koppeldeel 8, 10 van het eerste dijbeendeel 4 op het tweede dijbeendeel 6 overgebracht. Het eerste dijbeendeel 4 is in dit voorbeeld hierbij uitsluitend 20 via een rugzijde van de orthese 1 met het tweede dijbeendeel 6 verbonden.
De rugzijde van de orthese 1 strekt zich in gebruik uit aan de rugzijde 20 van de romp 18 van de gebruiker 12. In gebruik worden krachten derhalve uitsluitend via een rugzijde van de orthese van het eerste dijbeendeel 4 op het tweede dijbeendeel 6 overgebracht. De orthese 1 is derhalve aan de 25 voorzijde 21 van de romp 18 vrij van de koppeldelen 8, 10. Ook hierdoor wordt de gebruiker 12 minder gehinderd bij het uitvoeren van taken die aan de voorzijde van de romp 18 plaats vinden.
In het voorbeeld van Figg. 1 en 2 bevinden zowel het rompdeel 2 als de koppeldelen 8, 10 zich, in gebruik, aan de rugzijde 20 van de romp 18, 30 hetgeen het draagcomfort van de orthese 1 bevordert. Tevens wordt hierdoor 7 het aanbrengen en verwijderen van de orthese 1 bij de gebruiker 12 eenvoudiger, aangezien de orthese eenvoudig vanaf de rugzijde 20 van de romp 18 kan worden aangebracht of verwijderd.
De heupabductieorthese 1 wordt bijvoorbeeld toegepast bij het ! 5 behandelen van heupdysplasie of voor het stabiliseren van een heup na luxatie of subluxatie, bijvoorbeeld bij kleine kinderen, zoals baby's of peuters. Hierbij wordt het rompdeel 2 bevestigd aan de romp 18 en wordt het eerste dijbeendeel 4 bevestigd aan het eerste dijbeen 14 en het tweede dijbeendeel 6 bevestigd aan het tweede dijbeen 16 van de gebruiker 12. Het 10 eerste en het tweede koppeldeel 8 en 10 zijn ingericht voor het in hoofdzaak fixeren van, respectievelijk, een positie van ten minste een eerste fixatiepunt van het eerste dijbeendeel 4 en een positie van ten minste een tweede fixatiepunt van het tweede dijbeendeel 6 op, respectievelijk, een eerste en tweede positie ten opzichte van het rompdeel. Wanneer de orthese 15 1 wordt gedragen door een gebruiker 12, houdt dit in dat een stand van de dijbenen 14, 16 ten opzichte van de romp 18 wordt gefixeerd. Hierdoor worden de heupgewrichten gestabiliseerd.
Het rompdeel 2 is in dit voorbeeld voorzien van een in hoofdzaak rigide verbindingsdeel 23 en een rugsteun 24. Het in hoofdzaak rigide 20 verbindingsdeel 23 maakt het mogelijk om de orthese 1 voldoende stevig met de romp 18 te kunnen verbinden om de stand van het dijbeen 14, 16 ten opzichte van de romp 18 te kunnen fixeren. Daartoe zijn in dit voorbeeld het eerste en het tweede koppeldeel 8, 10 direct verbonden met het in hoofdzaak rigide verbindingsdeel 23. Om het draagcomfort te vergroten kan de 25 rugsteun 24, althans enigszins, flexibel zijn uitgevoerd en/of kan het rompdeel 2 tevens zijn voorzien van een rugkussen (niet getoond) aan de, in gebruik, naar de romp 18 toegekeerde zijde van het rompdeel 2. Hierbij kan het rugkussen zich uitstrekken buiten een omtrek van het verbindingsdeel 23 en de rugsteun 24, zodat randen van het in hoofdzaak rigide 8 verbindingsdeel 23 en de rugsteun 24 niet, althans minder, onaangenaam tegen de rugzijde 20 van de romp 18 van de gebruiker 12 drukken.
In Figg. 1 en 2 zijn de dijbeendelen 4 en 6 elk voorzien van een in j hoofdzaak rigide manchet 26 of 28, respectievelijk. In gebruik omsluiten de 5 manchetten 26 en 28 respectievelijk het eerste en het tweede dijbeen 14, 16.
Hierdoor is het mogelijk de dijbeendelen 4, 6 voldoende stevig met de dijbenen 14, 16 te kunnen verbinden om de stand van de dijbenen 14, 16 ten opzichte van de romp 18 te kunnen fixeren. De dijbeendelen 4, 6 zijn in dit voorbeeld elk voorzien van een band 30, 32 voor het bevestigen van de 10 dijbeendelen 4, 6 aan de met die dijbeendelen corresponderende dijbenen 14, 16. De banden 30, 32 kunnen daartoe bijvoorbeeld zijn voorzien van een op zich bekende sluiting zoals klittenband , een gesp of een klikverbinding.
De dijbeendelen 4, 6 zijn elk voorzien van een dijbeenkussen 34, 36 aan de, in gebruik, naar het corresponderende dijbeen 14, 16 toegekeerde 15 zijde van de dijbeendelen 4, 6 om het draagcomfort van de orthese 1 te vergroten. In dit voorbeeld strekken de dijbeenkussens 34, 36 zich uit buiten een omtrek van de manchetten 26, 28, zodat randen van de in hoofdzaak rigide manchetten 26, 28 niet, althans minder, onaangenaam tegen de dijbenen 14, 16 van de gebruiker 12 drukken.
20 Onder verwijzing naar Figg. 1 en 2 strekt het rompdeel 2 zich uit in een hoogterichting, aangegeven met lijn H, welke hoogterichting H zich in hoofdzaak parallel uitstrekt aan een ruggengraat 38 van de gebruiker 12 aan wie de orthese 1 is aangebracht. Het rompdeel 2 strekt zich tevens uit in een breedterichting, aangegeven met lijn W, welke breedterichting W 25 zich, in gebruik, in hoofdzaak uitstrekt in een laterale richting ten opzichte van de gebruiker 12, dwars op de hoogterichting H.
Met de orthese 1 getoond in Figg. 1 en 2 is de stand van de dijbenen 14, 16 ten opzichte van de romp 18 instelbaar, bijvoorbeeld aanpasbaar aan de gebruiker 12 of een geneeskundige indicatie.
9
De koppeldelen 8, 10 zijn in Figg. 1 en 2 voorzien van glijstangen 40, 42 voor het kunnen verschuiven van de dijbeendelen 4, 6 in de breedterichting W. Hierdoor is een afstand tussen het eerste dijbeendeel 4 en het rompdeel 2 en een afstand tussen het tweede dijbeendeel 6 en het 5 rompdeel 2 verschuifbaar, traploos instelbaar. De posities van de fixatiepunten van de dijbeendelen 4, 6 zijn derhalve instelbaar in de breedterichting W van het rompdeel 2. De glijstangen kunnen bijvoorbeeld worden gevormd door metalen profielen of staven, die bijvoorbeeld glijdend zijn opgenomen in glijbussen. De glijbussen kunnen bijvoorbeeld zijn 10 vervaardigd van kunststof. De koppeldelen 8, 10 kunnen voorts zijn voorzien van (niet getoonde) borgmiddelen voor het fixeren van de afstand. De borgmiddelen kunnen bijvoorbeeld een wrijvingselement omvatten, of een klemelement, bijvoorbeeld voorzien van een bout.
De koppeldelen 8 en 10 van de heupabductieorthese 1 getoond in 15 Figg. 1 en 2 zijn elk voorzien van een buigelement 44 of 46, respectievelijk, voor het, instellen van een buighoek ai, <X2 tussen, althans een deel van, het betreffende koppeldeel 8 of 10, respectievelijk, en het rompdeel 2. In Fig. 1 strekken de koppeldelen 8, 10 zich in hoofdzaak uit in de breedterichting W van het rompdeel. In Fig. 2 maken, ten minste distale einden 48, 50 van, de 20 koppeldelen 8, 10 elk een hoek met de breedterichting W van het rompdeel 2. Het eerste koppeldeel 8 maakt de hoek ai met de breedterichting W en het tweede koppeldeel 10 maakt de hoek a2 met de breedterichting W. In Fig. 1 strekken de koppeldelen 8, 10 zich in hoofdzaak dwars op de hoogterichting H van het rompdeel 2 uit. De koppeldelen 8 en 10 maken in 25 Fig. 1 derhalve respectievelijk een hoek γι en 72 van elk ongeveer 90 graden met een in gebruik van het hoofd van de gebruiker af gerichte lengte-as die zich uitstrekt in de hoogterichting H van het rompdeel 2. In gebruik zullen daardoor de dijbenen 14, 16 elk een abductiehoek maken van ongeveer 90 graden met de lengte-as. Het is ook mogelijk dat de koppeldelen 8, 10 en de 10 lengte-as een hoek γι, 72 insluiten die in hoofdzaak niet gelijk is aan 90 graden. In een uitvoeringsvorm is de hoek γι, 72 kleiner dan 90 graden, zodat de dijbenen 14, 16 een abductiehoek maken die kleiner is dan 90 graden (bijvoorbeeld gecombineerd met een flexie van de heupgewrichten). De 5 koppeldelen kunnen zodanig zijn ingericht dat de hoek γι, 72 instelbaar is.
Fig. 3 toont een bovenaanzicht van de heupabductieorthese 1 getoond in Figg. 1 en 2, waarbij de orthese 1 niet is aangebracht aan de gebruiker 12. In Fig. 3 is het buigelement 44 van het eerste koppeldeel 8 gebogen, waarbij in dit voorbeeld het buigelement 44 in hoofdzaak althans 10 een deel van een boog van een cirkel beschrijft rond een buig-as 52, waarbij de buig-as 52 zich uitstrekt door het middelpunt van de cirkel en zich loodrecht uitstrekt op het vlak waarin de cirkel zich uitstrekt, en waarbij de buig-as 52 zich in hoofdzaak parallel aan de hoogterichting H van het romp deel 2 uitstrekt. De buig-as 52 kan tevens een virtuele buig-as zijn. De 15 buigelementen 44, 46 zijn dusdanig ingericht dat de buigelementen 44, 46 na het buigen in een gebogen toestand blijven. De buigelementen kunnen daartoe bijvoorbeeld een metalen deel omvatten, eventueel omgeven door een omhulling, bijvoorbeeld van kunststof. Het buigelement 46 van het tweede koppeldeel 10 is in Fig. 3 niet gebogen weergegeven. Het zal echter 20 duidelijk zijn dat het buigelement 46 eveneens kan worden verbogen rond een, niet getoonde, buig-as die zich bijvoorbeeld in hoofdzaak parallel aan de hoogterichting H uitstrekt, waarbij bijvoorbeeld het buigelement 46 in hoofdzaak althans een deel van een cirkelboog beschrijft. De koppeldelen 8, 10 kunnen derhalve worden verbogen in een vlak dat zich uitstrekt 25 loodrecht op de hoogterichting H van het rompdeel 2. De posities van de fixatiepunten van elk van de dijbeendelen 4, 6 zijn derhalve roteerbaar, traploos instelbaar in het vlak dat zich uitstrekt loodrecht op de hoogterichting H. Hierdoor kan, in gebruik, een hoek tussen de dijbenen 14, 16 en de romp 18 van de gebruiker 12 worden ingesteld. De buigelementen 11 44, 46 kunnen ook zijn ingericht voor het buigbaar instellen van de hoek γι, 72 die wordt ingesloten door de lengte*as en de koppeldelen 8, 10. Ook hierdoor kan, in gebruik, een hoek tussen de dijbenen 14, 16 en de romp 18 van de gebruiker 12 worden ingesteld.
5 De dijbeendelen 4 en 6 zijn elk voorzien van een aanlegvlak 54 of 56, respectievelijk, voor het, in gebruik, aanliggen tegen een oppervlak van het corresponderende dijbeen 14 of 16, respectievelijk. In het voorbeeld worden de aanlegvlakken 54, 56 gevormd door naar de dijbenen toegekeerde zijden van de manchetten 26, 28, of indien aanwezig door naar de dijbenen 10 toegekeerde zijden van de dijbeenkussens 34, 36, van de dijbeendelen 4, 6.
In het voorbeeld van Figg. 1-3 zijn de dijbeendelen 4, 6 dusdanig met het rompdeel 2 verbonden, dat, in gebruik, de aanlegvlakken 54, 56 zich in hoofdzaak parallel kunnen richten aan het oppervlak van het dijbeen 14, 16, respectievelijk, waartegen de aanlegvlakken 54, 56 aanliggen. De 15 dijbeendelen 4, 6 kunnen zich derhalve zodanig richten, dat oriëntaties van de manchetten 26, 28 zich kunnen aanpassen aan oriëntaties van de dijbenen 14, 16, zodat, de aanlegvlakken 54, 56 in hoofdzaak tangentiaal aan de oppervlakken van de corresponderende dijbenen 14, 16 aanliggen. Hierdoor zal een druk van de aanlegvlakken 54, 56 op de dijbenen 14, 16, in 20 hoofdzaak, uniform over de aanlegvlakken 54, 56 zijn verdeeld, hetgeen het draagcomfort van de orthese verhoogt. Randen van de aanlegvlakken 54, 56 zullen in hoofdzaak niet onevenredig op de dijbenen 14, 16 drukken, zodat irritatie en/of pijn worden verhinderd, althans verminderd.
In het voorbeeld van Figg. 1-3 zijn de dijbeendelen 4 en 6 25 scharnierbaar verbonden met de koppeldelen 8 en 10, respectievelijk, voor het toestaan van een rotatie van de dijbeendelen 4 en 6 rond de fixatiepunten, zodat de aanlegvlakken 54 en 56 zich in hoofdzaak parallel kunnen richten aan de oppervlakken van de dijbenen 14 en 16, respectievelijk. Hierbij kunnen de dijbeendelen 4, 6 roteren ten opzichte van 30 de koppeldelen 8, 10.
12
Fig. 4 toont een zijaanzicht van de heupabductieorthese 1 zoals getoond in de Figg. 1-3. In het aanzicht van Fig. 4 is te zien dat het tweede dijbeendeel 6 vrij beweeglijk rond een rotatie-as 60 scharnierbaar is verbonden met het tweede koppeldeel 10. Het eerste dijbeendeel 4 is vrij 5 beweeglijk rond een rotatie-as 58 scharnierbaar verbonden met het eerste koppeldeel 8 (zie Fig. 1). De rotatie-assen 58, 60 kunnen eveneens virtuele rotatie-assen zijn. In dit voorbeeld zijn de dijbeendelen 4 en 6 verbonden met de koppeldelen 8 en 10, respectievelijk, via scharnieren die rechtstreeks aangrijpen op de dijbeendelen 4, 6. De koppeldelen 8 en 10 zijn in het 10 voorbeeld elk voorzien van een gaffelvormige uitstulping 62 of 64, respectievelijk, voor het scharnierbaar opnemen van het dijbeendeel 4 of 6, respectievelijk. Hierbij strekken de rotatie-assen 58 en 60 zich uit door de dijbeendelen 4 en 6, respectievelijk. In dit voorbeeld strekken de rotatie-assen 58 en 60 zich uit door de dijbenen 14 en 16, respectievelijk.
15 In het voorbeeld fixeert elk koppeldeel 8 of 10 ten minste een punt, het fixatiepunt, van het dijbeendeel 4 of 6, respectievelijk, op een positie ten opzichte van het rompdeel 2. In dit voorbeeld fixeert elk koppeldeel 8 of 10 alle punten, de fixatiepunten, van het dijbeendeel 4 of 6, respectievelijk, die samenvallen met de rotatie-as 58 of 60, respectievelijk, op posities ten 20 opzichte van het rompdeel. De dijbeendelen 4 en 6 kunnen derhalve vrij beweeglijk scharnieren rond de rotatie-assen 58 en 60, respectievelijk, terwijl de fixatiepunten van de dijbeendelen 4 en 6 gefixeerd blijven op de posities ten opzichte van het rompdeel.
In Fig. 4 is te zien dat de rotatie-as 60 en de hoogterichting H van 25 het rompdeel 2 een hoek β insluiten. In dit voorbeeld is de hoek β vooraf bepaald door de constructie van het dijbeendeel 6 en het koppeldeel 10. De hoek β kan echter eveneens instelbaar zijn. In een nadere uitvoeringsvorm kan het koppeldeel 10 zodanig zijn uitgevoerd, dat de hoek β kan variëren, bijvoorbeeld afhankelijk van beweging van de gebruiker. Hiertoe kan het 13 koppeldeel 10 een vrije slag verschaffen of flexibel en/of veerkrachtig zijn uitgevoerd voor het kunnen variëren van de hoek β. Bij voorkeur kan de hoek β hierbij variëren tussen twee vooraf bepaalde en vooraf ingestelde waarden. De rotatie-as 58 en de hoogterichting H sluiten eveneens een hoek 5 in. In Figg. 1 en 4 is te zien dat de rotatie-assen 58, 60 zich uitstrekken in een richting die zich, in gebruik, in craniale richting naar een voorzijde van de gebruiker 12 uitstrekt. Hierdoor zal in gebruik een rotatie van het eerste of tweede dijbeendeel 4, 6 die correspondeert met een abducerende beweging van het dijbeen 14 of 16, tevens corresponderen met een flexie van het 10 corresponderende heupgewricht. Hierdoor kan het dijbeendeel 4 of 6 zich efficiënt richten, waarbij de oriëntatie van de manchet 26 of 28 zich efficiënt kan aanpassen aan de oriëntatie van het dijbeen 14 of 16, respectievelijk. De hoek tussen de rotatie-assen 58, 60 en de hoogterichting H van het rompdeel 2 bedraagt bij voorkeur 20-70 graden, meer bij voorkeur 40-50 graden, 15 meest bij voorkeur ongeveer 45 graden.
In het voorbeeld strekt rotatie-as 60 zich uit in een vlak P dat zich dwars op de breedterichting W van het rompdeel 2 uitstrekt, wanneer het tweede koppeldeel 10 zich in hoofdzaak in de breedterichting W van het rompdeel 2 uitstrekt (zie Fig. 3). De rotatie-as 58 strekt zich eveneens uit in 20 een vlak dat zich dwars op de breedterichting W van het rompdeel 2 uitstrekt, wanneer het eerste koppeldeel 8 zich in hoofdzaak in de breedterichting W van het rompdeel 2 uitstrekt.
Ten opzichte van de gebruiker 12 waaraan de orthese 1 is aangebracht, strekken de rotatie-assen 58 en 60 zich uit van een 25 anteromediale positie op de dijbenen 14 en 16, respectievelijk, naar een posterolaterale positie op de dijbenen 14 en 16, respectievelijk. De rotatie-assen 58 en 60 strekken zich dwars uit op een richting waarin zich de dijbenen 14 en 16, respectievelijk, uitstrekken. De rotatie-assen 58 en 60 strekken zich in dit voorbeeld in hoofdzaak uit midden door de dijbenen 14 30 en 16, respectievelijk. Dit biedt het voordeel dat een rotatie van de 14 dijbeendelen 4 en 6 rond de rotatieassen 58 en 60, respectievelijk, geen, althans bijna geen, translatie van de dijbeendelen 4 en 6 en de dijbenen 14 en 16, respectievelijk, veroorzaakt. De rotatie-assen 58 en 60 maken een hoek van bij voorkeur 20-70 graden, meer bij voorkeur 40-50 graden, meest 5 bij voorkeur ongeveer 45 graden met sagitale vlakken van de dijbenen 14 en 16, respectievelijk.
In het voorbeeld is het eerste dijbeendeel uitsluitend via de rugzijde van de orthese met het tweede dijbeendeel verbonden. Het is eveneens mogelijk dat, in gebruik, krachten van het eerste dijbeendeel 10 uitsluitend via een rugzijde van de orthese op het tweede dijbeendeel wordt overgebracht. Het is daarbij mogelijk dat delen van de orthese die geen kracht overbrengen van het eerste dijbeendeel naar het tweede dijbeendeel zich aan de voorzijde van de romp bevinden. De niet-krachtoverbrengende delen kunnen bijvoorbeeld zodanig worden uitgevoerd dat zij de gebruiker 15 niet, althans minder, hinderen bij activiteiten aan de voorzijde van de romp.
In het voorbeeld zijn de buigelementen ingericht voor het traploos instellen van de buighoek. Het is echter eveneens mogelijk dat de buigelementen in een veelvoud van vooraf bepaalde buigstanden kunnen worden geplaatst, bijvoorbeeld door het toepassen van een vertanding in de 20 buigelementen.
In het voorbeeld strekken de buig-assen zich in hoofdzaak uit in een richting parallel aan de hoogterichting van het rompdeel. Het zal duidelijk zijn dat de buig-assen ook een andere oriëntatie kunnen hebben dan in hoofdzaak parallel aan de hoogterichting H. Het is ook mogelijk dat 25 elk buigelement is ingericht om te worden gebogen ronde ten minste twee onderling verschillende buigassen. Het is eveneens mogelijk dat de buigelementen kunnen worden getordeerd rond een as die zich in hoofdzaak in de breedterichting uitstrekt, wanneer het buigelement zich in hoofdzaak in de breedterichting van het rompdeel uitstrekt.
i 15
In het voorbeeld strekken de rotatie-assen zich dwars uit op de richting waarin het corresponderende dijbeen zich uitstrekt. Het zal duidelijk zijn dat de rotatie-assen zich ook in andere vlakken kunnen uitstrekken.
5 In het voorbeeld strekken de rotatie-assen zich uit van een anteromediale positie naar een posterolaterale positie op het corresponderend dijbeen. Het zal duidelijk zijn, dat de rotatie-assen zich ook kunnen uitstrekken van een posteromediale positie naar een anterolaterale positie op het corresponderend dijbeen. Het zal eveneens duidelijk zijn dat 10 de rotatie-assen zich eveneens kunnen uitstrekken in een sagitale richting, van een mediale positie naar een laterale positie, of van een proximale naar een distale positie van het corresponderende dijbeen, of in een combinatie van de genoemde richtingen.
In de voorbeelden is elk dijbeendeel roteerbaar rond één rotatie-as 15 verbonden met het corresponderende koppeldeel. Het zal duidelijk zijn dat elk dijbeendeel eveneens roteerbaar rond twee of drie rotatie-assen kan zijn verbonden met het corresponderende koppeldeel.
Dergelijke variaties worden alle geacht binnen het kader van de uitvinding te vallen.
1029502

Claims (34)

1. Heupabductieorthese voor het stabiliseren van de heupgewrichten van een gebruiker, voorzien van een rompdeel, een eerste en tweede dijbeendeel en een eerste en tweede koppeldeel, waarbij het rompdeel is ingericht om te worden verbonden met een 5 romp van de gebruiker, waarbij het rompdeel zich uitstrekt in een hoogterichting, welke hoogterichting zich, in gebruik, in hoofdzaak parallel aan een ruggengraat van de gebruiker uitstrekt, en waarbij het rompdeel zich uitstrekt in een breedterichting, welke breedterichting zich, in gebruik, in hoofdzaak 10 uitstrekt in een laterale richting ten opzichte van de gebruiker, waarbij het eerste en tweede dijbeendeel zijn ingericht voor het aangrijpen op respectievelijk een eerste en een tweede dijbeen van de gebruiker, waarbij het eerste koppeldeel het eerste dijbeendeel verbindt met 15 het rompdeel en het tweede koppeldeel het tweede dijbeendeel verbindt met het rompdeel, waarbij het eerste en tweede koppeldeel zijn ingericht voor het in hoofdzaak fixeren van, respectievelijk, ten minste een eerste fixatiepunt van het eerste dijbeendeel en ten minste een tweede fixatiepunt van het tweede 20 dijbeendeel op, respectieve lijk, een eerste en tweede positie ten opzichte van het rompdeel, waarbij ten minste een van de twee koppeldelen is voorzien van ten minste een glijstang voor het verschuifbaar instellen van een afstand tussen het rompdeel en een van de twee dijbeendelen, 25 met het kenmerk, dat de orthese is ingericht voor het, in gebruik, uitsluitend via een zich aan een rugzijde van de gebruiker uitstrekkende rugzijde van de orthese uitsluitend via het eerste en het tweede koppeldeel ï 0 2 95 02 overbrengen van de kracht van het eerste dijbeendeel op het tweede dijbeendeel.
2. Heupabductieorthese volgens conclusie 1, waarbij het eerste dijbeendeel uitsluitend via de rugzijde van de orthese met het tweede 5 dijbeendeel is verbonden.
3. Heupabductieorthese volgens conclusie 1 of 2, waarbij het ten minste ene koppeldeel voorzien van de glijstang is ingesteld voor het traploos instellen van de afstand.
4. Heupabductieorthese volgens één der conclusies 1-3, waarbij het 10 ten minste ene koppeldeel voorzien van de glijstang is voorzien van borgmiddelen voor het fixeren van de afstand.
5. Heupabductieorthese volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de orthese zodanig is ingericht dat het rompdeel kan worden gepositioneerd aan de rugzijde van de romp van de gebruiker.
6. Heupabductieorthese volgens conclusie 5, waarbij de orthese zodanig is ingericht dat het rompdeel kan worden bevestigd aan de rugzijde van de romp van de gebruiker.
7. Heupabductieorthese volgens een der voorgaande conclusies, waarbij ten minste een van de twee dijbeendelen is voorzien van een 20 aanlegvlak, voor het, in gebruik, aanliggen tegen een oppervlak van het met dat ten minste ene dijbeendeel corresponderende dijbeen.
8. Heupabductieorthese volgens conclusie 7, waarbij dat ten minste ene dijbeendeel dusdanig met het rompdeel is verbonden, dat, in gebruik, het aanlegvlak zich in hoofdzaak parallel kan richten aan het oppervlak van 25 het dijbeen, waartegen het aanlegvlak aanligt.
9. Heupabductieorthese volgens conclusie 7 of 8, waarbij ten minste een van de twee koppeldelen is ingericht voor het toestaan van een rotatie rond het fixatiepunt van dat ten minste ene dijbeendeel, zodat, in gebruik, het aanlegvlak zich in hoofdzaak parallel kan richten aan het oppervlak van 30 het dijbeen, waartegen het aanlegvlak aanligt.
10. Heupabductieorthese volgens conclusie 9, waarbij dat ten minste ene dijbeendeel roteerbaar is ten opzichte van dat ten minste ene koppeldeel.
11. Heupabductieorthese volgens één der voorgaande conclusies, 5 waarbij ten minste een van de twee dijbeendelen scharnierbaar is verbonden met ten minste een van de twee koppeldelen.
12. Heupabductieorthese volgens conclusie 11, waarbij dat ten minste ene dijbeendeel vrij beweeglijk rond een rotatie-as scharnierbaar is verbonden met dat ten minste ene koppeldeel.
13. Heupabductieorthese volgens conclusie 11 of 12, waarbij dat ten minste ene dijbeendeel is verbonden met dat ten minste ene koppeldeel via een scharnier dat rechtstreeks aangrijpt op dat ten minste ene dijbeendeel.
14. Heupabductieorthese volgens conclusie 12, waarbij de rotatie-as zich uitstrekt door dat ten minste ene dijbeendeel.
15. Heupabductieorthese volgens conclusie 12 of 14, waarbij de rotatie- as en de hoogterichting van het rompdeel een vooraf bepaalde hoek insluiten.
16. Heupabductieorthese volgens conclusie 15, waarbij de rotatie-as zich dwars op de breedterichting van het rompdeel uitstrekt, wanneer dat 20 ten minste ene koppeldeel zich in hoofdzaak in de breedterichting van het rompdeel uitstrekt.
17. Heupabductieorthese volgens conclusie 16, waarbij de rotatie-as zich, in gebruik, in craniale richting naar een voorzijde van de gebruiker uitstrekt.
18. Heupabductieorthese volgens conclusie 17, waarbij de hoek tussen de rotatie-as en de hoogterichting van het rompdeel bij voorkeur 20-70 graden, meer bij voorkeur 40-50 graden, meest bij voorkeur ongeveer 45 graden bedraagt.
19. Heupabductieorthese volgens één der conclusies 12-18, waarbij de 30 rotatie-as zich, in gebruik, uitstrekt van een anteromediale positie op dat ten minste ene dijbeen naar een posterolaterale positie op dat ten minste ene dijbeen.
20. Heupabductieorthese volgens conclusie 19, waarbij de rotatie-as zich, in gebruik, dwars uitstrekt op een richting waarin zich dat ten minste 5 ene dijbeen uitstrekt.
21. Heupabductieorthese volgens conclusie 20, waarbij de rotatie-as, in gebruik, een hoek maakt van bij voorkeur 20-70 graden, meer bij voorkeur 40-50 graden, meest bij voorkeur ongeveer 45 graden met een sagitaal vlak van dat ten minste ene dijbeen.
22. Heupabductieorthese volgens één der voorgaande conclusies, waarbij ten minste een van de koppeldelen is ingericht voor het, in gebruik, ten minste instellen van een hoek tussen een van de twee dijbenen en de romp van de gebruiker.
23. Heupabductieorthese volgens conclusie 22, waarbij dat ten minste 15 ene koppeldeel is ingericht voor het, in gebruik, traploos instellen van de hoek.
24. Heupabductieorthese volgens één der voorgaande conclusies, waarbij ten minste een van de twee koppeldelen is voorzien van een buigelement voor het instellen van een buighoek tussen althans een deel 20 van dat ten minste ene koppeldeel en het rompdeel.
25. Heupabductieorthese volgens conclusie 24, waarbij het buigelement is ingericht om te buigen rond een buig-as die zich in hoofdzaak parallel aan de hoogterichting van het rompdeel uitstrekt.
26. Heupabductieorthese volgens conclusie 25, waarbij het 25 buigelement is ingericht om te worden verbogen, zodanig dat het buigelement na het buigen in een verbogen toestand blijft.
27. He up ab d uctie orthe se volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het rompdeel is voorzien van een in hoofdzaak rigide verbindingsdeel en een rugsteun.
28. Heupabductieorthese volgens één der voorgaande conclusies, 5 waarbij de orthese is voorzien van een band voor het, in gebruik, bevestigen van het rompdeel aan de romp van de gebruiker.
29. Heupabductieorthese volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het rompdeel is voorzien van een rugkussen aan de, in gebruik, naar de romp van de gebruiker toegekeerde zijde van het rompdeel.
30. Heupabductieorthese volgens conclusie 5 en 28, waarbij het rugkussen zich uitstrekt buiten een omtrek van het verbindingsdeel en de rugsteun.
31. Heupabductieorthese volgens één der voorgaande conclusies, waarbij ten minste een van de twee dijbeendelen is voorzien van een in 15 hoofdzaak rigide manchet die, in gebruik, het met dat ten minste ene dijbeendeel corresponderende dijbeen, althans ten dele, omsluit.
32. Heupabductieorthese volgens één der voorgaande conclusies, waarbij ten minste een van de twee dijbeendelen is voorzien van een band voor het, in gebruik, bevestigen van dat ten minste ene dijbeendeel aan het 20 met dat ten minste ene dijbeendeel corresponderende dijbeen.
33. Heupabductieorthese volgens één der voorgaande conclusies, waarbij ten minste een van de twee dijbeendelen is voorzien van een dijbeenkussen aan de, in gebruik, naar het met dat ten minste ene dijbeendeel corresponderende dijbeen toegekeerde zijde van het ten minste 25 ene dijbeendeel.
34. Heupabductieorthese volgens conclusie 31 en 33, waarbij het dijbeenkussen zich uitstrekt buiten een omtrek van de manchet. 1029502
NL1029502A 2005-07-12 2005-07-12 Heupabductieorthese. NL1029502C2 (nl)

Priority Applications (8)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1029502A NL1029502C2 (nl) 2005-07-12 2005-07-12 Heupabductieorthese.
NL1031342A NL1031342C2 (nl) 2005-07-12 2006-03-10 Heupabductieorthese.
PCT/NL2006/000247 WO2007008058A2 (en) 2005-07-12 2006-05-12 Hip abduction orthosis
US11/989,358 US8118764B2 (en) 2005-07-12 2006-05-12 Hip abduction orthosis
AT06733051T ATE514400T1 (de) 2005-07-12 2006-05-12 Hüftabduktionsorthose
EP06733051A EP1906889B1 (en) 2005-07-12 2006-05-12 Hip abduction orthosis
CNA2006800324998A CN101257868A (zh) 2005-07-12 2006-05-12 髋关节外展矫形器
US13/343,085 US8771214B2 (en) 2005-07-12 2012-01-04 Hip abduction orthosis

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1029502A NL1029502C2 (nl) 2005-07-12 2005-07-12 Heupabductieorthese.
NL1029502 2005-07-12

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1029502C2 true NL1029502C2 (nl) 2007-01-16

Family

ID=35759200

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1029502A NL1029502C2 (nl) 2005-07-12 2005-07-12 Heupabductieorthese.

Country Status (2)

Country Link
CN (1) CN101257868A (nl)
NL (1) NL1029502C2 (nl)

Families Citing this family (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US10842653B2 (en) 2007-09-19 2020-11-24 Ability Dynamics, Llc Vacuum system for a prosthetic foot
CN107260382A (zh) * 2017-06-29 2017-10-20 芜湖启泽信息技术有限公司 一种婴幼儿先天性髋关节脱位3d打印矫正治疗装置
CN110338809B (zh) * 2019-07-24 2022-03-15 浙江工业大学 一种婴儿髋关节姿态捕捉器
CN110338953B (zh) * 2019-07-24 2022-01-25 浙江工业大学 一种辅助髋关节矫形系统及矫形方法
CN110314025B (zh) * 2019-07-24 2021-03-09 浙江工业大学 一种可监控髋臼发育不良矫正带

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3260259A (en) * 1962-10-08 1966-07-12 S H Camp & Company Abduction splint
US3815589A (en) * 1972-09-11 1974-06-11 R Bosley Brace assembly for controlling the hip position in a child
US4901710A (en) * 1986-03-05 1990-02-20 Meyer Paul A R Leg restraint
DE10133299A1 (de) * 2000-07-14 2002-07-04 Bernd Stroehlein Orthese zur Behandlung der Hüftdysplasie und der Luxationshüfte
US6488644B1 (en) * 1998-06-23 2002-12-03 Becker Orthopedic Appliance Company, Inc. Coupling and orthotic brace incorporating the coupling

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3260259A (en) * 1962-10-08 1966-07-12 S H Camp & Company Abduction splint
US3815589A (en) * 1972-09-11 1974-06-11 R Bosley Brace assembly for controlling the hip position in a child
US4901710A (en) * 1986-03-05 1990-02-20 Meyer Paul A R Leg restraint
US6488644B1 (en) * 1998-06-23 2002-12-03 Becker Orthopedic Appliance Company, Inc. Coupling and orthotic brace incorporating the coupling
DE10133299A1 (de) * 2000-07-14 2002-07-04 Bernd Stroehlein Orthese zur Behandlung der Hüftdysplasie und der Luxationshüfte

Also Published As

Publication number Publication date
CN101257868A (zh) 2008-09-03

Similar Documents

Publication Publication Date Title
JP4805601B2 (ja) モジュール式矯正具
US4275716A (en) Knee brace
US4241730A (en) Knee support
EP2316393B1 (en) Hinge assembly for an orthopedic knee brace and knee brace incorporating the hinge assembly
DK2316393T3 (en) Hinge joint for an orthopedic knee dressing and the knee dressing comprising the hinge joint
US7553289B2 (en) Method, apparatus, and system for bracing a knee
US4991571A (en) Modular knee brace for control of ligament instability
US3707963A (en) Articulated hand brace
US6110138A (en) Stance-correcting knee brace
US7534219B2 (en) Orthopaedic brace assembly
US6981957B2 (en) Knee brace medial/lateral shift compensation
EP1837001B1 (en) Knee brace with lightweight structure
NL1029502C2 (nl) Heupabductieorthese.
NL1031342C2 (nl) Heupabductieorthese.
EP0143132B1 (fr) Appareillage externe pour handicapés moteurs d&#39;au moins un membre supérieur
JP2002011027A (ja) モジュール式かつ調整可能な股関節保護装着具ならびに内転/外転継ぎ手
CN109419607B (zh) 运动辅助设备
CN105491979A (zh) 具有免荷功能的膝关节矫形器
WO2005087149A1 (en) Patella femoral brace
FR2567397A1 (fr) Appareil orthopedique pour le genou
EP1302184B1 (en) Joint brace for the control and the regulation of the knee joint bending
US5286250A (en) Knee joint hinge for brace
NL1014695C2 (nl) Hulpstuk voor het doen ontspannen van de extensoren musculatuur in de onderarm.
JP2001517126A (ja) 過伸展膝補装具
EP0270641B1 (fr) Appareil orthopedique pour genou instable

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
SD Assignments of patents

Owner name: SOMAS ORTHOPAEDIE B.V.

Effective date: 20070208

SD Assignments of patents

Owner name: OESSUR EUROPE B.V.

Effective date: 20080619

MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20220801