NL1028513C2 - Inrichting voor het drogen van bladgroenten. - Google Patents

Description

Inrichting voor het drogen van bladgroenten.

5 De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het drogen van gewassen bladgroenten zoals salades, omvattende een geperforeerde trommel die draaiend kan worden aangedreven, middelen voor het laden van de trommel met een bepaalde hoeveelheid bladgroenten en middelen voor het afvoeren van de gedroogde bladgroenten.

10

Een dergelijke inrichting is bekend uit bijvoorbeeld de Europese octrooiaanvrage 1 446 026.

In de praktijk is gebleken dat het behandelen van bladgroenten zeer voorzichtig 15 moet gebeuren, daar gemakkelijk beschadigingen kunnen optreden die leiden tot een vermindering van de kwaliteit, enerzijds doordat de bladgroenten sneller gaan bederven, anderzijds doordat verkleuringen gemakkelijker optreden waardoor de verkoopbaarheid snel vermindert. Anderzijds is het gewenst om na het wassen de bladgroenten zo snel mogelijk als droog product te verkrijgen 20 teneinde zo spoedig mogelijk in de uiteindelijke verpakking te kunnen verzenden naar de eindgebruiker. Daarom is een geforceerde droging noodzakelijk.

Tijdens dit droogproces moeten de bladgroenten verschillende keren van het ene systeem naar het andere systeem worden overgebracht, en dit is in praktijk een kritische stap. In het bijzonder het vullen met bladgroenten van een 25 droogtrommel blijkt vaak problemen te geven. Die worden onder andere veroorzaakt door het verschil in relatieve snelheid tussen de ingevoerde bladgroenten en de trommel, die vaak in verband met tijdwinst, niet volledig tot stilstand wordt gebracht, maar met een gereduceerde snelheid is blijven draaien.

30

De uitvinding stelt zich tot doel een inrichting van het in de aanhef genoemde type te verschaffen waarbij de genoemde nadelen en problemen worden vermeden.

10285 13' 2

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat de middelen voor het laden van de trommel bestaan uit een transportband en middelen voor het verplaatsen van de transportbaan tussen twee posities, een eerste positie waarbij de transportband zich uitstrekt binnen de trommel en over nagenoeg de volledige 5 lengte hiervan, en een tweede positie waarbij de band volledig buiten de trommel is gelegen.

Door de over de lengte verdeelde aanvoer van de bladgroenten wordt verkregen dat de bladgroenten minimaal moeten worden verplaatst eens dat zij in de 10 trommel zijn afgelegd waardoor de kans op beschadiging sterk wordt verminderd.

Andere kenmerken en voordelen van de uitvinding zullen duidelijk worden uit de hierna volgende beschrijving waarbij verwezen wordt naar de bijgevoegde 15 tekeningen. Hierin is :

Fig. 1 een schematisch zijaanzicht van een inrichting voor het drogen van bladgroenten of dergelijke volgens de uitvinding, 20 Fig. 2 een bovenaanzicht van de inrichting van fig. 1,

Fig. 3 een perspectieftekening van het invoerdeel van de inrichting van fig. 1.

25 Fig. 4, 5 en 6 schematisch zijaanzichten overeenkomstig een gedeelte van fig. 1, waarbij de invoerband in deze verschillende standen is weergegeven.

Zoals weergegeven in fig. 1 en 2 omvat de inrichting voor het drogen van 30 bladgroenten of dergelijke volgens de uitvinding een droogtrommelinstallatie 1 een toevoersysteem 2 voor niet-gedroogde bladgroenten en een afvoersysteem 3 voor de gedroogde bladgroenten.

1028513* 3

De droogtrommelinstallatie 1, omvat een gestel 10 waarop een huis 11 is gemonteerd waarin een droogtrommel 12 draaibaar is gelagerd. De droogtrommel 12 kan daarbij zijn opgehangen in een stelsel van riemen zoals beschreven in de Europese octrooiaanvrage 1 446 026, en kan met behulp van 5 deze riemen draaiend worden aangedreven waarbij de aandrijfsnelheid instelbaar is in afhankelijkheid van het type bladgroenten dat moet worden gedroogd en de fase van bewerking zoals hierna zal worden beschreven. De droogtrommel is op zichzelf bekend en bestaat uit een geperforeerde cylindrische trommel, waarbij de grootte en het aantal van de perforaties 10 gekozen is in afhankelijkheid van de aard van de te drogen producten en de te verwijderen hoeveelheid vocht.

In de weergegeven uitvoeringsvorm is de trommel aan beide uiteinde volledig open en is zij opgesteld onder een hoek, dit wil zeggen de aslijn sluit een kleine 15 hoek van bijv. 15 0 in ten opzichte van het horizontaal vloeroppervlak, maar afwijkende hoeken zijn eveneens bruikbaar en kunnen desgewenst worden gebruikt, waarbij de gebruikte aandrijfmethoden van de trommel eventueel dienen te worden aangepast.

i 20 Het toevoersysteem 2 omvat twee bandentransporteurs 20 en 21, waarbij de bandtransporteur 20 gezien in bovenaanzicht zich bevindt in het verlengde van de aslijn van de trommel 12 en de bandtransporteur 21 loodrecht staat op de bandtransporteur 22, eveneens gezien in bovenaanzicht. De bandtransporteur 21 heeft een in hoofdzaak horizontaal verloop en dient om de bladgroenten 25 afkomstig van een niet nader weergegeven wasinstallatie van een positie 23 naar een positie 24 te transporteren alwaar de bladgroenten op de bandtransporteur 20 vallen. De positie 24 van de bandtransporteur 21 is daartoe iets boven de bandtransporteur 20 gelegen.

30 De bandtransporteur 20 is geplaatst op een gestel 25 dat twee geleider organen 26 en 27 draagt waarmee de eigenlijke bandtransporteur wordt ondersteund.

Elk geleiderorgaan 26, 27 omvat een eerste deel 28, 29 dat zoals weergegeven in fig. 1 en 3, zich uitstrekt vanaf het hogere deel van de droogtrommel 12 en nagenoeg evenwijdig aan de aslijn hiervan. Via een tussendeel 30, 31 zijn de 1028513- 4 geleidedelen 28, 29 verbonden met geleidedelen 32,33 die zich eveneens uitstrekken in een richting die in hoofdzaak evenwijdig is aan de aslijn van de trommel 12, maar die gezien in het vertikaal vlak een hoek insluiten met het horizontaal vloeroppervlak die tegengesteld is aan de hoek tussen de aslijn van 5 de trommel en het horizontale vloeroppervlak. De uiteinden van de geleidingen 26 en 27 zijn verbonden met het huis 12 waardoor het steungedeelte van het toevoergedeelte 2 omvattende het gestel 25 en de geleidingen 26, 27 een vaste positie inneemt ten opzichte van de droogtrommel. Verder zijn de geleidingen 26,27 op een geschikte manier verbonden met het gestel 25.

10

De bandtransporteur 20 op zichzelf omvat een band zonder einde 35 die is gespannen over twee rollen 36 en 37 die zijn gelagerd in twee frameplaten 38 en 39. De twee frameplaten zijn onderling verbonden door middel van een niet nader weergegeven dwarsverbinding die zich binnen de band 35 bevindt.

15

Aan elke frameplaat 38, 39 is verder telkens een console 40,41 en een console 42,43 bevestigd. De consoles 40,41 zijn nabij het midden van de afstand tussen de rollen 36, 37 aangebracht, bij voorkeur iets verder verwijderd van de droogtrommel dan het midden en hebben een driehoekige vorm, waarbij nabij 20 het vrije uiteinde telkens een geleiderolletje 44, 45 vrijdraaiend is gelagerd zodanig dat zij over de geleidingen 28,29 kunnen rollen. Door de positie van de geleiderolletjes 44,45 ten opzichte van de rollen 36, 37 zal de band 35 met de geleiderollen 36, 37 de neiging hebben om met het uiteinde dat het dichtst bij de trommel 12 is gelegen naar beneden te bewegen.

25 Teneinde een gecontroleerde beweging te verkrijgen zijn twee consoles 50, 51 aangebracht op de frameplaten 38, 39 nabij de rol 36, welke consoles eveneens een in hoofdzaak driehoekige vorm hebben, waarvan het vrij uiteinde van elke console telkens twee rollen 52, 53 vrij draaibaar ondersteunt.

De twee rollen 52, 53 op elke console 50, 51 zijn gezien in de richting loodrecht 30 op de geleidingen 32, 33 zodanig ver uit elkaar geplaatst dat zij aangrijpen op respectievelijk het boven- en onderdeel van de geleidingen 32, 33.

Daarbij kunnen de rollen 52, 53 dusdanig geprofileerd zijn dat zij niet zijdelings kunnen afwijken van de geleidingen 32, 33.

1028513- 5

Tussen de rol 37 en de trommel 12 zoals weergegeven in figuur 1 is een transportband 60 aangebracht die wordt ondersteund door twee niet nader weergegeven rollen en die kan bewegen in een richting loodrecht op de transportrichting van de transportband 20.

5

Onder de eigenlijke bandtransporteur 55, d.w.z. het gedeelte gevormd door de band 35, rollen 36, 37 en de frameplaten 38, 39 met bijkomende consoles in een motor 65 aangebracht die via een niet weergegeven koppeling verbonden is met wikkelinrichting. Een uiteinde van een moer 66 is verbonden met deze 10 wikkelinrichting, welke moer via een vrij draaibaar geleide wiel 67, dat gelagerd is op het verbindingsstuk met de droogtrommel 1 wordt terugloopt tot nabij de console 41 en hiermede vast is verbonden.

De werking van de toevoerband 20 is als volgt.

15

Tijdens het droogproces van de bladgroenten of dergelijke wordt de band 35 continu aangedreven in een richting waarbij zijn bovenpart beweegt in de richting van de trommel. Uitgaande van de positie weergegeven in figuur 1 of 4, zal hierbij continu bladgroenten via de bandtransporteur 21 op de band 25 20 worden getransporteerd. Vanuit deze positie zal de koppeling tussen de motor 65 en de wikkelinrichting worden bekrachtigd, waardoor de moer 66 zal worden opgewonden op de wikkelrichting. Dit heeft een verplaatsing van de eigenlijke bandtransporteur 55 in de richting van de trommel 12 tot gevolg. Hierdoor zal telkens een ander gedeelte van de band 35 gevuld worden met groenten, terwijl 25 tegelijkertijd de reeds eerder aangevoerde bladgroenten in de richting van de band 60 worden getransporteerd. Door de beweging van de eigenlijke bandtransporteur zal de band 60 en het daar aangrenzende deel van de eigenlijke bandtransporteur 55 in de trommel bewegen, op welk ogenblik de aandrijving van de band 60 start. De bladgroenten die intussen reeds hierop 30 zijn getransporteerd en in de trommel 12 gebracht op een punt waar de trommelwand in hoofdzaak vertikaal naar beneden beweegt.

Door de vallende beweging van de bladgroenten en de juiste keuze van de trommelsnelheid, zullen de bladgroenten als het ware een zachte landing maken op de binnenzijde van de trommel.

1028513- 6

Daarbij de draaisnelheid van de trommel zodanig gekozen dat de bladgroenten praktisch niet bewegen ten opzichte van de trommel. Dit is het resultaat van een juiste afstemming van de centrifugekracht en de zwaartekracht en dient per soort bladgroenten afzonderlijk te worden ingesteld.

5

Door de vorm en richting van de geleidingen 32, 33,28, 29 wordt de eigenlijke bandtransporteur 55 steeds verder in de trommel geschoven, waarbij het vlak van het bovendeel van de band 35 steeds meer evenwijdig komt te liggen met de aslijn van de trommel 12. Tijdens deze voortgezette beweging wordt steeds 10 meer bladgroenten toegevoerd aan de trommel totdat nagenoeg de volledige binnenoppervlakte van de trommel is bedekt met bladgroenten.

Op dat moment heeft de eigenlijke bladtransporteur zijn uiterste positie binnen de trommel bereikt en wordt de bekrachtiging van de koppeling tussen de motor 15 65 en de wikkelinrichting onderbroken. Een tweede niet nader weergegeven aandrijving die eventueel via een koppeling verbonden is met de motor 65 wordt gestart waardoor de eigenlijke bandtransporteur in omgekeerde richting wordt verplaatst. Tijdens deze teruggaande beweging wordt de band nog steeds beladen maar door een juiste keuze van de snelheid van de band 35 en de 20 snelheid van de terugslag, worden geen bladgroenten meer in de trommel 12 getransporteerd.

Even na het begin van de terugslag wordt de aandrijving van de band 60 gestopt, zodat deze volledig leeg is en worden de draaisnelheid van de trommel 25 12 opgedreven tot een niveau waarbij de vloeistof door middel van centrifugaalkracht wordt gescheiden van de bladgroenten en wordt afgevoerd door de openingen in de trommel.

Op het moment dat de teruggaande beweging van de eigenlijke 30 bandtransporteur 55 bijna beëindigd is, dit wil zeggen net voordat de positie van figuur 4 opnieuw wordt bereikt, wordt de snelheid van de trommel 12 gereduceerd tot een niveau waarbij de bladgroenten als gevolg van de zwaartekracht uit de trommel 22 vallen tot op de bandtransporteur 3. Dit afvoeren van de bladgroenten uit de trommel is praktisch beëindigd op het 102Ö513* 7 moment dat de eigenlijke bandtransporteur 55 de positie weergegeven in figuur 4 heeft bereikt.

Op dat moment is het bovenpart van de band 35 grotendeels gevuld met een laag bladgroenten en wordt de terugslag beweging van de eigenlijke 5 bandtransporteur 55 gestopt en omgekeerd in een invoerbeweging, zoals hierboven beschreven.

Het is duidelijk dat door een juiste keuze van de snelheden van de band 35, en de snelheden van de heen- en weer beweging van de eigenlijke 10 bandtransporteur 55, alsmede van de bandtransporteur 21, een nagenoeg ononderbroken proces wordt verkregen, alhoewel de eigenlijke droging batch-gewijze plaatsvindt.

De gelijkenis met een continu proces wordt nog verhoogd doordat het 15 afvoersysteem 3 een transportband zonder einde omvat die met twee verschillende snelheden kan worden aangedreven. Tijdens het ledigen van de trommel op de band van het afvoersysteem 3 wordt de band met een hoge snelheid aangedreven zodanig dat wanneer de trommel 12 volledig leeg is het bovenpart van de band praktisch volledig gevuld is met bladgroenten.

20 Vervolgens wordt de band van het afvoersysteem 3 met een lage snelheid aangedreven, zodat de band geleidelijk de bladgroenten afvoert naar een verder bewerkingsstation, bijvoorbeeld een verpakkingsinrichting. Door een juiste afstelling tussen de diverse cycli van het invoergedeelte 2, de droogtijd in de drooginrichting 1 en het afvoergedeelte 3 kan worden verkregen dat enerzijds 25 de bladgroenten praktisch continu worden toegevoerd en afgevoerd, terwijl in de trommel 12 een batchproces plaatsvindt waarbij er veel minder risico bestaat voor beschadiging van de bladgroenten. Hierdoor wordt bovendien bereikt dat voor- of nageschakeld bewerkingsstation continue als processen kunnen werken.

30

Het is duidelijk dat de uitvinding niet beperkt is tot de beschreven en weergegeven uitvoeringsvorm, maar dat binnen het kader van de conclusies talrijke wijzigingen kunnen worden aangebracht.

1026513-

Claims (6)

1. Inrichting voor het drogen van gewassen bladgroenten zoals salades, 5 omvattende een geperforeerde trommel die draaiend kan worden aangedreven, middelen voor het laden van de trommel met een bepaalde hoeveelheid bladgroenten en middel voor het afvoeren van de gedroogde bladgroenten, met het kenmerk, dat de middelen voor het laden van de trommel bestaan uit een transportband en middelen voor het verplaatsen 10 van de transportbaan tussen twee posities, een eerste positie waarbij de transportband zich uitstrekt binnen de trommel en over nagenoeg de volledige lengte hiervan, en een tweede positie waarbij de band volledig buiten de trommel is gelegen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat voor het uiteinde van de transportband dat in de tweede positie naar de trommel is gericht een dwarstransportbandje is aangebracht waarmee de bladgroente in een richting loodrecht op de transportrichting van de transportband kan worden getransporteerd. 20

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk dat het afvoereind van het dwarstransportbandje is gelegen op een niveau waar de trommel nagenoeg verticaal naar beneden draait.

4. Werkwijze voor het drogen van bladgroenten zoals salades, waarbij de bladgroenten door middel van centrifugaalkracht wordt gedroogd in een geperforeerde trommel, waarbij de bladgroenten wordt toegevoerd door middel van een invoerband die aan een uiteinde van de trommel is geplaatst en in zijn geheel in en uit de trommel kan worden verplaatst, 30 waarbij de bladgroenten tijdens de beweging van de invoerband in de trommel wordt geladen, met het kenmerk dat de trommel bij het laden met een eerste relatief lage snelheid wordt aangedreven, waarbij de snelheid voldoende is om de bladgroenten op hun plaats te houden tegen de trommelwand en dat de trommel tijdens het drogen met een hogere 1026513b snelheid wordt aangedreven waarbij een effectieve scheiding van water en bladgroenten plaatsvindt.

5. Werkwijze volgens conclusies 4 waarbij de trommel onder een hoek is 5 geplaatst ten opzichte van het horizontale vlak en de snelheden overeenkomstig zijn gekozen.

6. Werkwijze volgens conclusie 5, met het kenmerk dat de trommel met een derde snelheid kan worden aangedreven waarbij de bladgroente uit de 10 trommel valt. 15 20 25 30 1028513-