NL1028104C2

NL1028104C2 - Pekelinrichting.

Info

Publication number: NL1028104C2
Application number: NL1028104A
Authority: NL
Inventors: George Lambertus Josep Boogers
Original assignee: Cfs Bakel Bv
Priority date: 2005-01-24
Filing date: 2005-01-24
Publication date: 2006-07-26
Also published as: DE602006000056T2; ATE369040T1; US20060207443A1; DK1683423T3; ES2292156T3; EP1683423A1; EP1683423B1; DE602006000056D1; US7523698B2

Description

%

Pekelinrichtine

De uitvinding betreft een inrichting voor het inbrengen van een vloeistof, zoals pekel, in vlees, vis en gevogelte. Ook kan de inrichting worden toegepast voor het 5 inbrengen van andere vloeistoffen, zoals een suikeroplossing in fruit. De inrichting omvat een opstelorgaan waarop het product opneembaar is, een houder op afstand van het opstelorgaan, welke houder een veelheid holle naalden draagt die dwars zijn gericht ten opzichte van het opstelorgaan en welke houder dwars op het opstelorgaan heen en weer beweegbaar is voor het in het product brengen van de naalden respectievelijk voor 10 het uit het product trekken van de naalden, welke naalden nabij hun vrije eind tenminste een afvoeropening en op afstand van dat vrije eind een toevoéropening bezitten, welke naalden in langsrichting verschuifbaar zijn opgenomen in de houder tussen een relatief ver uit de houder stekende positie waarin de toevoeropeningen zijn geblokkeerd en een relatief minder ver uit de houder stekende positie waarin de 15 toevoeropeningen in stromingsverbinding zijn met een vloeistofvoorraad.

Een dergelijke inrichting is bekend. Bij het naar het opstelorgaan toe bewegen van de houder komen bepaalde naalden tegen en vervolgens in het product, afhankelijk van de vorm en afmetingen daarvan. Door de daarbij op die naalden uitgeoefende kracht verschuiven zij naar de stand waarin de toevoeropeningen vrij komen. Daardoor 20 kan de vloeistof, zoals pekel, toestromen via de in het product gestoken naalden, en uiteindelijk in het product zelf. De andere naalden die niet in het product zijn gestoken blijven echter gesloten voor de vloeistof, zodat geen vloeistof ongebruikt wegstroomt. Zodra de houder terug wordt getrokken, bewegen de naalden naar hun relatief ver uitgestoken positie omdat het product aanvankelijk verhindert dat de daarin gestoken 25 naalden mee terug bewegen. Daardoor worden de toevoeropeningen afgesloten, en pas daarna bewegen de naalden met de houder mee uit het product.

Een dergelijke gang van zaken is nadelig omdat daardoor per tijdseenheid minder vloeistof in het product kan worden gebracht. Ongeveer de helft van de tijdsduur van een cyclus namelijk, tijdens het terugtrekken van de naalden, is de toevoer van vloeistof 30 immers geblokkeerd. Dit heeft een minder efficiënt gebruik van de inrichting tot gevolg, en een langere behandeltijd voor de producten.

1028104- 2

Als alternatief kunnen de naalden ook vooraf alle in de relatief ver uitgestoken positie worden gedrongen. Nadeel daarvan is echter dat daarbij zeer veel vloeistof moet worden gecirculeerd.

Doel van de uitvinding is daarom een inrichting van het hiervoor beschreven type 5 te verschaffen dat deze nadelen mist. Dat doel wordt bereikt doordat grendelmiddelen zijn voorzien voor het vergrendelen van de naalden in hun relatief minder ver uit de houder stekende positie.

Bij de inrichting volgens de uitvinding wordt niet alleen het voordeel verkregen dat slechts de naalden die in het product zijn gestoken vloeistof afgeven, maar ook dat 10 deze naalden dat zowel doen bij het in het product dringen van dié naalden als bij het uit het product trekken daarvan. Daardoor is de productiecyclus korter.

De grendelmiddelen kunnen op vele verschillende manieren worden uitgevoerd. In het bijzonder kunnen de grendelmiddelen een veelheid grendelorganen omvatten, welke grendelorganen elk in respectievelijk buiten samenwerking kunnen worden 15 gebracht met een bijbehorende naald. Elke naald kan daartoe zijn uitgevoerd met een schouder en elk grendelorgaan met een nok. Deze nok bevindt zich, in de relatief ver uitgestoken positie van de naald, naast de schouder. In de relatief minder ver uitgestoken positie van de naald rust de schouder op de van de naald afgekeerde zijde van de nok.

20 Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm is de nok voorzien aan het vrije eind van een veerkrachtige arm. Daardoor ligt de nok onder veervoorspanning aan tegen en naast de schouder in de relatief ver uitgestoken positie van de naald, zodanig dat onder invloed van die veervoorspanning de schouder over de van de naald afgekeerde zijde van de nok beweegt in de relatief minder ver uitgestoken positie van de naald.

25 In een zeer stabiele uitvoeringsvorm kan elk grendelorgaan een paar veerkrachtige armen omvatten die elk een nok dragen ter weerszijden van de schouder van de bijbehorende naald. De veerkrachtige armen met nok alle onderdeel vormen van een plaat, welke plaat uitsparingen bezit waarin zich telkens een paar armen met nokken bevinden. Een dergelijke uitvoeringsvorm heeft het voordeel van de eenvoud, 30 doordat alle onderdelen als een samenhangend geheel kunnen worden uitgevoerd.

waarbij de plaat dwars op de naalden heen en weer beweegbaar is tussen een grendelpositie, waarin de nokken onder of zijdelings tegen de schouders liggen, en een vrijgeefpositie waarin de nokken zijdelings op afstand van de schouders liggen.

1028104- 3

De plaat is dwars op de naalden heen en weer beweegbaar tussen een grendelpositie, waarin de nokken onder of zijdelings tegen de schouders liggen, en een vrijgeefpositie waarin de nokken zijdelings op afstand van de schouders liggen.

Op de schouders is bij voorkeur een kop voorzien; op afstand boven de koppen 5 bevindt zich een aanslagorgaan zodanig dat de koppen in de relatief minder ver uitgestoken positie van de naalden tegen het aanslagorgaan aan liggen.

Het aanslagorgaan is verplaatsbaar tussen een aanslagpositie ter bepaling van de relatief minder ver uitgestoken positie van de naalden, en een aandrukpositie dichter bij de houder voor het terugvoeren van de naalden naar de relatief ver uitgestoken positie 10 in de vrijgeefpositie van de grendelmiddelen.

Ook de houder kan op verschillende manieren zijn uitgevoerd. Bij voorkeur omvat de houder een kamer die is begrensd door twee zich naast elkaar uitstrekkende wanden Verder heeft kamer een vloeistofinlaat, en strekken de naalden zich afdichtend elk door beide wanden uit zodanig dat de toevoeropening in de relatief minder ver 15 uitgestoken stand van elke naald in stromingsverbinding is met de kamer en in de relatief ver uitgestoken stand van elke naald de toevoeropening buiten stromingsverbinding is met de kamer.

Elke naald is gevoerd door een paar afdichtringen in het paar wanden, en steekt uit ten opzichte van een der wanden van de kamer. De schouders bevinden zich elk 20 grendelorgaan buiten de andere wand. Deze schouders kunnen worden gevormd door een verdikte kop van de naalden. De plaat is verschuifbaar langs de andere, van de naalden afgekeerde wand.

Vervolgens zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van een in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld.

25 Figuur 1 toont een schematische dwarsdoorsnede door een inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont een schematisch bovenaanzicht op de grendelplaat zoals toegepast bij de inrichting volgens figuur 1.

Figuren 3a en 3b tonen de ontgrendelde respectievelijk vergrendelde stand van de 30 grendelorganen van de grendelplaat volgens figuur 2.

Figuren 4a-d tonen verschillende standen van de naalden bij het inbrengen van vloeistof in een product.

1028104-: 4

De in figuur 1 in dwarsdoorsnede weergegeven inrichting voor het inbrengen van een vloeistof omvat een opstelorgaan 1 waarop zich een vleesproduct 2 bevindt. Boven dat opstelorgaan 1 is de met 3 aangeduide houder geplaatst, aan de onderzijde waarvan een veelheid holle naalden 4 uitsteekt. De houder 3 bezit een onderwand 5 en een 5 bovenwand 6, waar de naalden doorheen zijn geleid via respectievelijk afdichtringen 7, 8: zie ook de figuren 4a-d. Tussen de wanden 5, 6 van de houder 3 bevindt zich een kamer 9, waaraan via de vloeistofvoorraad 10 een vloeistof zoals pekel kan worden toegevoerd.

Bij het inbrengen van de vloeistof in het vleesproduct 2 wordt de houder 3 in zijn 10 geheel naar beneden bewogen in de richting van het opstelorgaan 1. De naalden 4 bevinden zich dan in de in figuur 4a weergegeven positie. In deze positie bevindt de toevoeropening 11, die toegang geeft tot het inwendige van de holle naalden, zich juist voorbij de onderste afdichtring 7 ten opzichte van de kamer 9. Daardoor kan de vloeistof niet vanuit de kamer 9 de holle naalden 4 binnendringen.

15 Zodra één of meer naalden 4 in aanraking komen met het vleesproduct 2, worden deze enigszins omhoog gedrukt ten opzichte van de houder 3, zoals weergegeven is bij de rechter naald 4 in figuur 4b. De toevoeropening 11 is dan in stromingsveibinding met de kamer 9, zodanig dat de vloeistof kan toestromen naar de zich aan de onderzijde van de naalden 4 bevindende afvoeropeningen 12. Het inbrengen van de vloeistof in het 20 vleesproduct 2 neemt daarmee een aanvang. Van belang is dat de naalden 4 die niet in aanraking zijn met het vleesproduct, afgesloten blijven zodat geen vloeistof verloren gaat. Overigens is de opwaartse beweging van de naalden 4 beperkt door het in zijn geheel met 13 aangeduide aanslagorgaan waartegen de kop 14 van de naald 4 aanslaat.

Nadat de naalden 4 over de gewenste lengte in het vleesproduct 2 zijn gedrongen, 25 wordt de houder 3 weer omhoog bewogen. Als gevolg van de wrijving die het vleesproduct 2 uitoefent op de naalden 4, zouden de naalden 4 daardoor ten opzichte van de houder 3 weer omlaag worden getrokken, met als gevolg dat de toevoeropeningen 11 sluiten doordat zij de onderste afdichtringen 7 passeren. Dat is echter ongewenst, omdat dan bij het opgaande gedeelte van de cyclus van het 30 inbrengen en verwijderen van de naalden 4, geen vloeistof in het vleesproduct kan worden gebracht.

Volgens de uitvinding zijn, om het toevoeren van vloeistof aan het vleesproduct ook bij het omhoog bewegen van de houder 3 met naalden 4 mogelijk te maken, de in 1028104- « 5 hun geheel met 15 aangeduide grendelmiddelen voorzien. Bij elke naald 4 behoort een eigen grendelmiddel 15. Deze grendelmiddelen 15 omvatten allereerst een schouder 16 die zich nabij de kop 14 bevindt. Verder omvatten de grendelmiddelen 15 een tweetal veerkrachtige armen 17, die één geheel vormen met een grendelplaat 18: zie figuren 2, 5 3a en 3b. In het bijzonder bevinden de veerkrachtige grendelartnen 17 zich in uitsparingen 19 van de grendelplaat 18. Aan het vrije eind van de veerkrachtige armen 17 bevinden zich de nokken 20.

In de in figuur 3a weergegeven stand, behorende bij de linker naald in figuur 4b, ligt de nok 20 aan tegen de zijkant van de schouder 16. De grendelmiddelen zijn dan 10 buiten werking.

Bij de rechter naald 4 in figuur 4b is dat anders. De schouder 16 is dan omhoog bewogen tot voorbij de nok 20. Zodra dat het geval is, beweegt de nok 20 onder invloed van de door de veerkrachtige armen 17 uitgeoefende veervoorspanning naar en tegen de buitenomtrek van de naald 4, die een kleinere diameter heeft dan de schouder 15 16. Gevolg daarvan is dat de nok 20 onder de schouder 16 komt te liggen, en de naald 4 vergrendeld is tegen omlaag bewegen. Als gevolg van deze vergrendeling blijft de naald 4 in deze ten opzichte van de houder 3 omhoog bewogen positie, zodat ook bij het terugtrekken van de naald 4 uit het vleesproduct 2 vloeistof in het vleesproduct kan worden gebracht. De toevoeropening 11 blijft immers in stromingsverbinding met de 20 kamer 9.

Nadat de naalden uit het vleesproduct 2 zijn getrokken, wordt de plaat 18 verschoven zoals weergegeven in figuur 4c. Daardoor bewegen de nokken 20 onder de schouders 16 vandaan, waarna het aanslagorgaan 13 naar beneden wordt bewogen. Dit aanslagorgaan 13 drukt op de kop 14 van de naalden 4, die dan weer naar een relatief 25 ver uitgestoken positie worden overgebracht. In die situatie zijn de toevoeropeningen 11 weer afgesloten ten opzichte van de kamer 9 en kan geen vloeistof meer ontsnappen.

1028104- r - — —^^

Claims

1. Inrichting voor het inbrengen van een vloeistof, zoals pekel, in een dierlijk product (2), zoals vlees, ham en dergelijke, omvattende een opstelorgaan (1) waarop 5 het product (2) opneembaar is, een houder (3) op afstand van het opstelorgaan (1), welke houder (3) een veelheid holle naalden (4) draagt die dwars zijn gericht ten opzichte van het opstelorgaan (1) en welke houder (3) dwars op het opstelorgaan (1) heen en weer beweegbaar is voor het in het product (2) brengen van de naalden (4) respectievelijk voor het uit het product trekken van de naalden (4), welke naalden (4) 10 nabij hun vrije eind tenminste een afvoeropening (12) en op afstand van dat vrije eind een toevoeropening (11) bezitten, welke naalden (4) in langsrichting verschuifbaar zijn opgenomen in de houder (3) tussen een relatief ver uit de houder (3) stekende positie waarin de toevoeropeningen (11) zijn geblokkeerd en een relatief minder ver uit de houder (3) stekende positie waarin de toevoeropeningen (11) in stromingsverbinding 15 zijn met een vloeistofvoorraad (10), met het kenmerk dat grendelmiddelen (15) zijn voorzien voor het vergrendelen van de naalden (4) in hun relatief minder ver uit de houder (3) stekende positie.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de grendelmiddelen (15) een veelheid 20 grendelorganen (17, 20) omvatten, welke grendelorganen (17,20) elk in respectievelijk buiten samenwerking kunnen worden gebracht met een bijbehorende naald (4).

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij elke naald (4) een schouder (16) heeft en elk grendelorgaan tenminste een nok (20) heeft, welk nok (20) in de relatief ver 25 uitgestoken positie van de naald (4) zich naast de schouder (16) bevindt, en welke schouder (16) in de relatief minder ver uitgestoken positie van de naald (4) rust op de van de naald (4) afgekeerde zijde van de nok (20). 1 1028104- Inrichting volgens conclusie 3, waarbij de nok (20) is voorzien aan het vrije 30 eind van een veerkrachtige arm (17), en onder veervoorspanning aanligt tegen en naast de schouder (16) in de relatief ver uitgestoken positie van de naald (4), en onder invloed van die veervoorspanning beweegt over de van de naald (4) afgekeerde zijde van de nok (20) in de relatief minder ver uitgestoken positie van de naald (4).

5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij elk grendelorgaan een paar veerkrachtige armen (17) omvat, die elk een nok (20) dragen ter weerszijden of van onder van de schouder (16) van de bijbehorende naald (4). 5

6. Inrichting volgens conclusie 5 of 6, waarbij de veerkrachtige armen (17) met nok (20) alle onderdeel vormen van een plaat (IS), welke plaat uitsparingen (19) bezit waarin zich telkens een paar armen (17) met nokken (20) bevinden.

7. Inrichting volgens conclusies 6, waarbij de plaat (18) dwars op de naalden (4) heen en weer beweegbaar is tussen een grendelpositie, waarin de nokken (20) onder of zijdelings tegen de schouders (16) liggen, en een vrijgeefpositie waarin de nokken (20) zijdelings op afstand van de schouders (16) liggen.

8. Inrichting volgens conclusie 7, waarbij op de schouders (16) een kop (14) is voorzien, en zich op afstand boven de koppen (14) een aanslagorgaan (13) bevindt, welke koppen (14) in de relatief minder ver uitgestoken positie van de naalden (4) tegen het aanslagorgaan (13) aan liggen. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 1028104a

9. Inrichting volgens conclusie 8, waarbij het aanslagorgaan (13) op en neer 2 beweegbaar is tussen een aanslagpositie ter bepaling van de relatief minder ver 3 uitgestoken positie van de naalden (4), en een aandrukpositie dichter bij de houder (3) 4 voor het terugvoeren van de naalden (4) naar de relatief ver uitgestoken positie in de 5 vrijgeefpositie van de grendelmiddelen (15). 6

10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de houder (3) een 8 kamer (9) omvat die is begrensd door twee zich naast elkaar uitstrekkende wanden (5, 9 6), welke kamer (9) een vloeistofinlaat (10) heeft, de naalden (4) zich afdichtend elk 10 uitstrekken door beide wanden (5, 6) zodanig dat de toevoeropening (11) in de relatief 11 minder ver uitgestoken stand van elke naald (4) in stromingsverbinding (9) is met de kamer en in de relatief ver uitgestoken stand van elke naald (4) de toevoeropening buiten stromingsverbinding is met de kamer (9).

11. Inrichting volgens conclusie 10, waarbij elke naald (4) is gevoerd door een paar afdichtingen (7, 8) in het paar wanden (5,6).

12. Inrichting volgens conclusies 10 of 11, waarbij elke naald (4) uitsteekt ten 5 opzichte van eèn der wanden (5) van de kamer (9), en elke schouder (16) en elk grendelorgaan (17,20) zich bevindt buiten de andere wand (6).

13. Inrichting volgens conclusie 12, waarbij de schouders (16) elk worden gevormd door een verdikte kop van de naalden (4). 10 '

14. Inrichting volgens conclusie 6 en 12 of 6 en 13, waarbij de plaat (18) verschuifbaar is langs de andere, van de naalden (4) afgekeerde wand (6). 10231045