BE1021729B1 - Identificatiekit voor het identificeren van een levend wezen - Google Patents

Identificatiekit voor het identificeren van een levend wezen Download PDF

Info

Publication number
BE1021729B1
BE1021729B1 BE2013/0408A BE201300408A BE1021729B1 BE 1021729 B1 BE1021729 B1 BE 1021729B1 BE 2013/0408 A BE2013/0408 A BE 2013/0408A BE 201300408 A BE201300408 A BE 201300408A BE 1021729 B1 BE1021729 B1 BE 1021729B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
female
capsule
male
channel
biopsy
Prior art date
Application number
BE2013/0408A
Other languages
English (en)
Inventor
Luc Guyot
Original Assignee
Metagam Bvba
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Metagam Bvba filed Critical Metagam Bvba
Priority to BE2013/0408A priority Critical patent/BE1021729B1/nl
Priority to PCT/IB2014/062130 priority patent/WO2014199312A1/en
Priority to EP14738617.1A priority patent/EP3007550B1/en
Priority to DK14738617.1T priority patent/DK3007550T3/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1021729B1 publication Critical patent/BE1021729B1/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01KANIMAL HUSBANDRY; AVICULTURE; APICULTURE; PISCICULTURE; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
    • A01K11/00Marking of animals
    • A01K11/001Ear-tags
    • A01K11/003Ear-tags with means for taking tissue samples, e.g. for DNA analysis

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Genetics & Genomics (AREA)
  • Biomedical Technology (AREA)
  • Biotechnology (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Molecular Biology (AREA)
  • Birds (AREA)
  • Zoology (AREA)
  • Animal Husbandry (AREA)
  • Biodiversity & Conservation Biology (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Medical Preparation Storing Or Oral Administration Devices (AREA)
  • Investigating Or Analysing Biological Materials (AREA)

Abstract

Identificatiekit (2) voor het identificeren van een levend wezen (1), met een merkteken (4) dat aan het wezen (1) kan worden vastgemaakt bestaande uit een mannelijk merktekendeel (7) en een vrouwelijk merktekendeel (8), respectievelijk met een langwerpig uitsteeksel (9) en een complementair kanaal (20); en een biopsiekit (6) die een capsule (37) en een stop (38) bevat; waarbij het vrouwelijk merktekendeel (7) voorzien is van een perforatie (36) die uitmondt in het vrouwelijk kanaal (20) en de kop (14) van het mannelijk langwerpig uitsteeksel (9) een vorm heeft complementair aan de perforatie (36) zodanig dat na samenbrenging de perforatie (36) passend is afgesloten door de kop (14).

Description

Identificatiekit voor het identificeren van een levend wezen.
De huidige uitvinding heeft betrekking op een identificatiekit voor het identificeren van een levend wezen.
Meer bepaald heeft de uitvinding betrekking op zulke identificatiekit voor het identificeren van een levend wezen, zoals een dier of plant.
Hierbij is zulke identificatiekit minstens voorzien van een merkteken dat doorheen organisch weefsel van het wezen kan worden geprikt en aldus aan het wezen kan worden vastgemaakt voor het merken ervan.
Het merkteken heeft een mannelijk merktekendeel en een vrouwelijk merktekendeel, respectievelijk met een mannelijk, langwerpig uitsteeksel en een hieraan complementair vrouwelijk kanaal.
Het mannelijk en vrouwelijk merktekendeel kunnen aldus onlosmakelijk met elkaar worden verbonden in het weefsel van het wezen door het doorprikken van het weefsel met het mannelijk, langwerpig uitsteeksel en door het inbrengen van het mannelijk, langwerpig uitsteeksel in het vrouwelijk kanaal.
Typisch kan zulk merkteken bestaan uit een oormerk dat in het oor van een te merken dier, bijvoorbeeld van een koe of varken, kan worden geprikt, doch andere vormen van merktekens zijn niet uitgesloten.
Een identificatiekit waarop de uitvinding betrekking heeft, is tevens voorzien van een biopsiekit, die een capsule en een stop bevat, en waarmee een biopt van het weefsel van het wezen in de capsule kan worden aangebracht tijdens het aanbrengen van het merkteken.
Er zijn volgens de stand van de techniek reeds zulke identificatiekits bekend, doch deze vertonen een aantal nadelen.
Zo zijn er bekende identificatiekits waarbij de capsule voor de biopsie initieel aan de kant van het mannelijk merktekendeel is voorzien, waarna deze capsule door het aanbrengen van het merkteken met een daartoe geschikte tang voorzien wordt van een biopt, van het mannelijke merktekendeel wordt gescheiden en op de tang achterblijft.
Een nadeel van deze bekende identificatiekits is dat het biopt tijdens het aanbrengen van het merkteken niet dadelijk hermetisch is verpakt en dat hiertoe aldus nog bijkomende handelingen vereist zijn.
Bij andere bekende identificatiekits is dit probleem opgelost, waarbij door samenbrenging van het mannelijk en vrouwelijk merktekendeel een biopt van het weefsel van het wezen in de capsule wordt geduwd; de stop passend in de capsule wordt gebracht en de afgesloten biopsiekit wordt afgestoten van het merkteken.
Uit het DE 200 22 647 is bijvoorbeeld zulke identificatiekit bekend, waarbij de capsule voor het biopt initieel is opgehangen in een doorgang in het vrouwelijk merktekendeel en waarbij door het samenbrengen en in elkaar klikken van het mannelijk en het vrouwelijk merktekendeel, de capsule uit de doorgang wordt gestoten.
Een nadeel van zulke bekende identificatiekit is echter dat de sluiting tussen het mannelijk en het vrouwelijk merktekendeel niet beveiligd is tegen fraude of sabotage, of wat met Engelse bewoordingen ook wel wordt aangeduid als het niet "tamper proof" zijn van de sluiting.
Een eerste reden hiervoor is dat het mannelijk merktekendeel hol is uitgevoerd, zodat er na het sluiten van de delen van het merkteken een centrale doorgang doorheen het merkteken achterblijft, die toelaat het merkteken elastisch te vervormen zonder dat hierbij noodzakelijkerwijze zichtbare schade wordt achtergelaten.
Een andere reden is dat, na het samenklikken van het mannelijk en vrouwelijk merktekendeel, het mannelijk merktekendeel weliswaar grijpt achter randen aan het vrouwelijk merktekendeel, waarbij het vrouwelijk en het mannelijk merktekendeel echter niet nauw aan elkaar aansluiten zodat gemakkelijk allerhande werktuigen tussen beide delen kunnen ingebracht worden voor het tijdelijk vervormen en openen van het merkteken.
Nog een ander nadeel van deze bekende soort identificatiekits is dat het mannelijk, langwerpig merktekendeel breed is uitgevoerd met een grote, verbrede kop, waardoor een relatief groot gat in het weefsel van het wezen dient te worden gemaakt en/of er een grote flexibiliteit van het weefsel wordt gevraagd voor het doorlaten van de verbrede kop bij bevestiging van het merkteken.
Uit het FR 2.831.389 is nog een andere identif icatiekit bekend, waarbij de capsule in dit geval initieel vast aan het vrouwelijk merktekendeel is verbonden door middel van een breekrand en waarbij de capsule wordt afgebroken van dit vrouwelijk merktekendeel bij het vastklikken van het merkteken.
Zulke bekende identificatiekit vertoont tevens de voornoemde nadelen, meer bepaald dat de sluiting van het mannelijk en vrouwlijk kenmerktekendeel niet tegen sabotage beveiligd is en dat het mannelijk uitsteeksel breed is uitgevoerd.
Bovendien wordt gebruik gemaakt van vele kleine onderdelen, zoals een onderdeel voor het overbrengen van een kracht, waarbij deze kleine onderdelen tijdens het plaatsen van het merkteken dienen te worden geassembleerd en waarbij na het vastzetten van het merkteken het voornoemde onderdeel voor het overbrengen van een kracht los achterblijft, waardoor zulke identificatiekit onpraktisch in gebruik is.
De huidige uitvinding heeft dan ook tot doel aan één of meerdere van de voornoemde en eventuele andere nadelen een oplossing te bieden.
Het is in het bijzonder een doel van de uitvinding een identificatiekit te verwezenlijken met een merkteken dat na aanbrengen niet meer open is te krijgen zonder merkbare schade aan het merkteken aan te brengen teneinde het te beveiligen tegen sabotage en fraude.
Het is voorts een objectief van de uitvinding een identificatiekit te bekomen waarbij de handelingen voor het zetten van een merkteken en het nemen van een biopsie tot een minimum zijn beperkt.
Het is nog een ander objectief van de uitvinding ervoor te zorgen dat bij het plaatsen van een merkteken zo weinig mogelijk hinder of letsel aan het betreffende wezen wordt veroorzaakt.
Hiertoe betreft de huidige uitvinding een identificatiekit voor het identificeren van een levend wezen, zoals een dier of plant, dat minstens de volgende elementen bevat: - een merkteken dat doorheen organisch weefsel van het wezen kan worden geprikt en aldus aan het wezen kan worden vastgemaakt voor het merken ervan en bestaande uit een mannelijk merktekendeel en een vrouwelijk merktekendeel, respectievelijk met een mannelijk, langwerpig uitsteeksel en een hieraan complementair vrouwelijk kanaal, die onlosmakelijk met elkaar kunnen worden verbonden in het weefsel van het wezen door het doorprikken ervan en door het inbrengen van het mannelijk, langwerpig uitsteeksel in het vrouwelijk kanaal; en, - een biopsiekit voor het nemen van een biopsie die een capsule en een stop bevat, waarmee door samenbrenging van het mannelijk en vrouwelijk merktekendeel een biopsie van het weefsel van het wezen in de capsule kan worden aangebracht, de stop passend in de capsule kan worden gebracht en de afgesloten biopsiekit kan worden afgestoten gescheiden van het merkteken; en waarbij het vrouwelijk merktekendeel voorzien is van een perforatie die uitmondt in het vrouwelijk kanaal en die zich uitstrekt in het verlengde ervan en waarbij de kop van het mannelijk langwerpig uitsteeksel een vorm heeft die complementair is aan de perforatie zodanig dat na samenbrenging en verbinding van het mannelijk merktekendeel en het vrouwelijk merktekendeel de perforatie passend is afgesloten door de kop van het langwerpig uitsteeksel.
Een groot voordeel van zulke idenitificatiekit volgens de uitvinding is dat ze voorzien is van een merkteken, waarbij na bevestiging ervan aan een wezen het vrouwelijk en het mannelijk merktekendeel nauw aan elkaar aansluiten, zodat sabotage of opnieuw openen van het merkteken zonder merkbare schade aan het merkteken aan te brengen onmogelijk is, zodat frauderen door het achtereenvolgens aanbrengen van eenzelfde merkteken op meerdere wezens onmogelijk is.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een identificatiekit overeenkomstig de uitvinding wordt de capsule gevormd door een apart deel dat in het vrouwelijk kanaal kan worden ingebracht en waarbij door het samenbrengen van het mannelijk merktekendeel en het vrouwelijk merktekendeel de capsule doorheen de perforatie kan worden geduwd.
Zulke uitvoeringsvorm van een identificatiekit volgens de uitvinding is uiterst praktisch en veilig in gebruik.
De capsule bevindt zich initieel, vóór het plaatsen van het merkteken, immers volledig in het vrouwelijk merktekendeel, zodat het geheel compact is en de capsule goed afgeschermd is.
Tijdens het plaatsen van het merkteken wordt met het mannelijk merktekendeel een biopt genomen dat in de capsule wordt geduwd; wordt een stop op de capsule geplaatst en wordt de capsule tot slot doorheen de perforatie aansluitend op het vrouwelijk merktekendeel geduwd, waarbij de kop van het mannelijk merktekendeel de perforatie volledig afsluit.
Volgens nog een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een identificatiekit overeenkomstig de uitvinding is het vrouwelijk merktekendeel voorzien van één of meerdere sperveren die met een beperkte lengte uit de wand van het vrouwelijk kanaal uitsteken teneinde het mannelijk en het vrouwelijk merktekendeel onlosmakelijk samen te houden na het samenbrengen ervan.
Bij zulke uitvoeringsvorm van een identificatiekit volgens de uitvinding dienen er voor het blokkeren van het mannelijk merktekendeel in het vrouwelijk merktekendeel geen uitstulpingen of ribbels of dergelijke op het mannelijk merktekendeel te worden voorzien die kunnen grijpen in complementaire vormen aan het vrouwelijk merktekendeel, zoals het geval is bij de bekende identificatiekits beschreven in de inleiding.
Dit biedt als voordeel dat het mannelijk, langwerpig uitsteeksel rank, met een vloeiende vorm en met een quasi constante dwarsdoorsnede kan worden uitgevoerd, wat sterk het doorprikken van weefsel van het te merken wezen vergemakkelijkt, zodat schade of letsel aan dit weefsel tot een minimum wordt beperkt.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeeld zonder enig beperkend karakter enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen van een identificatiekit voor het identificeren van een levend wezen overeenkomstig de uitvinding beschreven, met verwijzing naar bijgaande figuren, waarin: figuur 1 een schets van een koeienkop weergeeft, waarbij in beide oren een merkteken is aangebracht dat deel uitmaakt van een identificatiekit volgens de uitvinding; figuur 2 in perspectief een eerste uitvoeringsvorm van identificatiekit volgens de uitvinding weergeeft, evenals een gedeelte van organisch weefsel van een levend wezen, in de initiële stand, d.i. vóór het aanbrengen van het merkteken en het nemen van een biopsie; figuur 3 een verticale doorsnede doorheen de identificatiekit uit figuur 2 weergeeft, volgens een vlak aangeduid met lijn III-III; figuren 4 uitvergroot en in perspectief de sperveer weergeeft, aangeduid met F4 in figuur 3; figuur 5 op nog grotere schaal een doorsnede, weergeeft doorheen de sperveer uit figuur 4 volgens een snede overeenkomstig de lijn V-V; figuur 6 op grotere schaal de pen aangeduid met F6 in figuur 3 weergeeft; figuren 7 en 8, evenals figuren 9 en 10, weergaven zijn van de eerste uitvoeringsvorm van een identificitatiekit volgens de uitvinding, analoog aan deze van figuren 2 en 3, respectievelijk voor een tussenliggende stand en in de uiteindelijke stand bij het aanbrengen van het merkteken en het nemen van een biopsie; figuren 11 en 12, evenals figuren 13 en 14 de verschillende delen van een identificatiekit volgens de uitvinding overeenkomstig een tweede uitvoeringsvorm weergeven, respectievelijk voor de initiële stand, d.i. analoog aan de figuren 2 en 3, en de uiteindelijke stand, d.i. analoog aan de figuren 9 en 10; figuren 15 en 16, een derde uitvoeringsvorm van een identificatiekit volgens de uitvinding illustreren in de uiteindelijke stand; figuur 17 uitvergroot de capsule aangeduid met F17 in figuur 16 weergeeft; figuren 18 en 19 doorsneden weergeven van dezelfde capsule uit figuur 17, doch in andere standen tijdens het gebruik ervan; en, figuur 20 in doorsnede illustreert dat een identificatiekit volgens de uitvinding bij voorkeur initieel voorzien is van een sticker waarmee de capsule is afgeschermd.
In figuur 1 is een levend wezen 1 weergegeven, meer bepaald een koe 1, welk wezen 1 geïdentificeerd werd met behulp van een identificatiekit 2 volgens de uitvinding, waarbij in elk oor 3 van de koe 1 een merkteken 4, meer bepaald in dit geval een oormerk 4, werd aangebracht en waarbij gelijktijdig een biopsie van het oorweefsel van het oor 3 werd genomen, wat meer in detail hierna nog zal worden toegelicht.
Het is de bedoeling dat het biopt en de oormerken 4 één geheel vormen en hiertoe bij voorkeur voorzien worden van eenzelfde identificatienummer 5, waarbij door DNA onderzoek van het biopt steeds kan worden nagegaan of de oormerken 4 effectief de koe 1 met dat bepaald DNA identificeren.
Een identificatiekit 2 volgens de uitvinding is bedoeld voor het identificeren van levende wezens 1 in het algemeen en niet noodzakelijk enkel van dieren zoals koeien, schapen, varkens, paarden, etc . . . maar even goed van planten.
In de figuren 2 tot 10 is een eerste uitvoeringsvorm van zulke identificatiekit 2 volgens de uitvinding in meer detail weergegeven.
De identificatiekit 2 bestaat uit meerdere elementen, waarbij meer bepaald een aantal elementen de functie vervullen van een merkteken 4 dat permanent aan het wezen 1 dient te worden vastgemaakt en een aantal andere elementen een biopsiekit 6 vormen waarin een biopt wordt opgenomen en die bedoeld is om naar een labo te worden gestuurd na het merken van het wezen 1.
Het merkteken 4 bevat een mannelijk merktekendeel 7 en een vrouwelijk merktekendeel 8.
Het mannelijk merktekendeel 7 heeft een mannelijk, langwerpig en asvormig uitsteeksel 9, dat is uitgevoerd als een taats 9 met aan de voet 10 ervan een ronde flens 11.
Het uitsteeksel 9 is in de getoonde uitvoeringsvorm hol uitgevoerd met een holte 12, die zich uitstrekt tot aan de voet 10 van het uitsteeksel 9 ter vorming van een centrale opening 13 in de flens 11, doch het is volgens de uitvinding niet uitgesloten andere uitvoeringsvormen te verwezenlijken, waarbij het uitsteeksel 9 niet hol is.
Het uiteinde aan de kop 14 van het uitsteeksel 9 is gesloten uitgevoerd.
Zowel de binnenzijde 15 van het uitsteeksel 9 in de holte 12, als de buitenzijde 16 van het uitsteeksel 9 zijn getrapt uitgevoerd met een steeds meer afnemende diameter naar de kop 14 van het uitsteeksel 9 toe.
De holte 12 is bedoeld voor het aanbrengen van een gedeelte van een tang die gebruikt wordt voor het merken van de koe 1 met een merkteken 4.
Aan de kop 14 van het uitsteeksel 9 is voorts een pen 17 ingewerkt in het uitsteeksel 9, welke meer in detail is weergegeven in figuur 6.
Deze pen 17 is vervaardigd uit een meer rigide materiaal, zoals bijvoorbeeld een licht metaal of een composietmateriaal of dergelijke, terwijl het resterende gedeelte 18 van het mannelijk merktekendeel 7 bij voorkeur uit een meer elastische kunststof is gemaakt.
In de eerste uitvoeringsvorm is de pen 17 aan de buitenzijde 16 van het mannelijk merktekendeel 7 volledig bedekt door het kunststoffen gedeelte 18, maar dat hoeft volgens de uitvinding niet noodzakelijk het geval te zijn.
De pen 17 is tevens gedeeltelijk hol uitgevoerd, waarbij de binnenzijde 15 van de pen 17 is uitgelijnd met de binnenzijde van het resterende gedeelte 18, zodat beide delen gezamenlijk de getrapte holte 12 vormen en zodat het in te brengen gedeelte van de merktang kan steunen op de pen 17 tijdens het merken.
Het vrouwelijk merktekendeel 8 bevat een bus 19 die een kanaal 20 vormt, waarbij de bus 19 een bodem 21 heeft en een kanaalwand 22 die zich uitstrekt vanaf de bodem 21 tot aan een open kanaaluiteinde 23.
Aan het open kanaaluiteinde 23 is het vrouwelijk merktekendeel 8 omringd door een vlakke flens 24, die gedeeltelijk cirkelvormig is, doch voor het overgrote deel gevormd wordt door een vlakke etiket 25, enkel weergegeven in figuur 1, waarop het identificatienummer 5 is voorzien.
Bij voorkeur en zoals tevens het geval is in de hier besproken eerste uitvoeringsvorm, is de kanaalwand 22 over een substantieel gedeelte van zijn lengte L dat zich uitstrekt vanaf het open kanaaluiteinde 23 uitgevoerd als een cilindervormig wandgedeelte 22 met een constante inwendige doormeter F', afgezien van eventuele kleine afwijkingen ter bevordering van het prodcutieproces ervan.
In de realiteit kunnen er immers subtiele diameter-verschillen worden aangebracht, vooral om mouldtechnische redenen.
Bijvoorbeeld kan een beperkte coniciteit worden aangebracht om het loslaten uit de productiematrijs te bevorderen, of kunnen kleine randjes worden voorzien om het merkteken 4 tijdelijk vast te haken in de matrijs voor het uitstoten ervan uit de matrijs.
Het kanaal 20 in het vrouwelijk merktekendeel 8 is complementair aan het langwerpig uitsteeksel 9 van het mannelijk merktekendeel 7, wat toelaat het mannelijk merktekendeel 7 en het vrouwelijk merktekendeel 8 onlosmakelijk met elkaar te verbinden in het weefsel 26, in dit geval het weefsel 26 van het oor 3 van de koe 1, door het doorprikken ervan en door het inbrengen van het mannelijk, langwerpig uitsteeksel 7 in het vrouwelijk kanaal 8.
Hiertoe is het vrouwelijk merktekendeel 8 trouwens voorzien van een sperveer 27, meer in detail weergegeven in figuren 4 en 5, die voor het grootste gedeelte in de kanaalwand 22 is ingebed, maar die tevens gedeeltelijk met een beperkte lengte uit de kanaalwand 22 van het vrouwelijk kanaal 20 uitsteekt, teneinde het mannelijk merktekendeel 7 en het vrouwelijk merktekendeel 8 onlosmakelijk samen te houden na het samenbrengen ervan.
De kanaalwand 22 van de bus 19 is ter plaatse van de sperveer 27 nabij de flens 24 voorzien van een verdikt gedeelte 28 met verdikte wanddikte D, althans vergeleken met de wanddikte D' van het gedeelte 29 nabij de bodem 21, zodat in het verdikt gedeelte 28 voldoende materiaal is voorzien voor het inbedden van de sperveer 27.
In het getoonde voorbeeld van de figuren 4 en 5 wordt zulke voornoemde sperveer 27 gevormd door een ringvormig element 27 dat wordt afgebakend door een cirkelvormige strook 30, welke aan zijn radiaal meest naar buiten gerichte zijrand 31 is voorzien van een opstaande rand 32 en waarbij in dit geval zes veerbladen 33 zich vanaf de radiaal meest naar binnen gerichte zijrand 34 van de cirkelvormige strook 30 ietwat schuin naar binnen gericht uitstrekken naar het centrum van de sperveer 27 toe.
De veerbladen 33 zijn min of meer driehoekig van vorm en er is een zekere spatie 35 tussen opeenvolgende veerbladen 33 voorzien.
Het zijn de uiteinden van de veerbladen 33 die zich uitstrekken tot in het kanaal 20, terwijl de opstaande rand 32 zorgt voor een goede verankering van de sperveer 27 in het vrouwelijk merktekendeel 8.
Centraal in de bodem 21 van de bus 19 van het vrouwelijk merkteken 8 is voorts een perforatie 36 aangebracht, die uitmondt in het vrouwelijk kanaal 20 en die zich uitstrekt in het verlengde van dit kanaal 20.
De identificatiekit 2 is tevens voorzien van een biopsiekit 6 voor het nemen van een biopsie en die een capsule 37 evenals een stop 38 bevat.
De capsule 37 wordt hierbij gevormd door een apart deel dat in het vrouwelijk kanaal 20 van het vrouwelijk merktekendeel 8 kan worden ingebracht, zoals is geïllustreerd in de figuren 2 en 3.
In deze initiële stand strekt de capsule 37 zich hierbij vanuit het kanaal 20 uit doorheen de perforatie 36, zodat het gedeeltelijk uit de bus 19 uitsteekt.
De capsule 37 is in het getoonde voorbeeld uitgevoerd als een koker met een kokerwand 39 die zich uitstrekt tussen een afgesloten capsule-uiteinde 40 en een met de stop 38 afsluitbaar capsule-uiteinde 41.
In de initiële stand strekt het afgesloten capsule-uiteinde 40 zich uit tot buiten de bus 19, terwijl het afsluitbaar capsule-uiteinde 41 zich in het kanaal 20 bevindt en gericht is naar het open kanaal-uiteinde 23.
De kokerwand 39 heeft een versmald wandgedeelte 42 nabij het afgesloten capsule-uiteinde 40 en een meer verbreed wandgedeelte 43 nabij het afsluitbaar capsule-uiteinde 41, zoals bijvoorbeeld duidelijk is waar te nemen in figuur 10.
Deze wandgedeelten 42 en 43 zijn met elkaar verbonden door middel van een intermediair wandgedeelte 44, dat bijvoorbeeld een conische vorm, doch even goed een getrapte vorm of gelijk welk andere vorm kan hebben.
Het versmald wandgedeelte 42 heeft een uitwendige doormeter E overeenkomstig de inwendige doormeter E' van de perforatie 36 in het vrouwelijk merktekendeel 8 en het verbreed wandgedeelte 43 heeft een uitwendige doormeter F overeenkomstig de inwendige doormeter F' van het kanaal 20 in het vrouwelijk merktekendeel 8.
Aldus wordt de capsule 37, bij het inbrengen ervan in het vrouwelijk merktekendeel 8, mooi uitgelijnd met het kanaal 20 en de perforatie 36.
Het is de bedoeling dat door het samenbrengen van het mannelijk merktekendeel 7 en het vrouwelijk merktekendeel 8 de capsule 37 doorheen de perforatie 36 kan worden geduwd, waarbij de perforatie 36 tijdelijk vervormt.
Het intermediair wandgedeelte 44 van de capsule 37 helpt hierbij ter geleiding doorheen de perforatie 36, terwijl de capsule 37 tijdens de ganse beweging doorheen de perforatie 36 stabiel in het kanaal 20 wordt gehouden door de cilindervorm van de kanaalwand 22 van het kanaal 20 en het hiermee overeenstemmende verbreed wandgedeelte 43 van de capsule 37 zelf.
De capsule 37 is voorts aan zijn afsluitbaar capsule-uiteinde 41 voorzien van een scherpe rand die als mes dienst doet tijdens het nemen van een biopsie.
Teneinde het mannelijk merktekendeel 7 stevig te kunnen vastzetten in het kanaal 20 van het vrouwelijk merktekendeel 8 is het uitsteeksel 9 van het mannelijk merktekendeel 7 uitgevoerd als een cilindervormige taats 45 met een nagenoeg constante uitwendige diameter F" overeenkomstig de nagenoeg constante inwendige diameter F' van het cilindervormig gedeelte 22 van het vrouwelijk kanaal 20, zodat een ranke taats 45 wordt verkregen.
Kleine variaties van de diameters F" en F' in funcite van de lengte kunnen worden voorzien om de productie van de betreffende elementen te vergemakkelijken.
Door de aldus verkregen complementaire vormen, gecreëerd door het toepassen van identieke dimensies, zijnde de perforatie 36 vanaf de bodem 21 tot aan de rand gevormd met het vrouwelijk kanaal 20 in het vrouwelijke deel, in combinatie met de rand van de stootwand 49 en het cilindervormig kopgedeelte 48, wordt bijkomend het afstropen van een biopt 47 uit het weefsel 26 verbeterd.
Immers, vanaf het moment dat het cilindervormig kopgedeelte 48 een aansluitende ingang vindt in de perforatie 36 wordt het afstropen van weefsel 26 en haar sterk verbeterd.
Door gebruik te maken van een systeem met sperveren 27 voor het blokkeren van het mannelijk merktekendeel 7 in het vrouwelijk merktekendeel 8 kan deze taats 45 glad worden uitgevoerd en met een minimale doormeter F", waardoor het doorprikken van het weefsel 26 op zeer efficiënte wijze kan gebeuren en het gat 4 6 dat gemaakt wordt tijdens het nemen van een biopt 47 een mimimale dimensie kan hebben, wat uiteraard voordelig is voor het te merken dier 1 of de te merken plant.
Een belangrijk kenmerk van een identificatiekit 2 volgens de uitvinding bestaat erin dat de kop 14 van het mannelijk langwerpig uitsteeksel 9 een vorm heeft die complementair is aan de perforatie 36 in het vrouwelijk merktekendeel 8, zodanig dat na samenbrenging en verbinding van het mannelijk merktekendeel 7 en het vrouwelijk merktekendeel 8 de perforatie 36 compleet is gevuld en passend is afgesloten door de kop 14 van het langwerpig uitsteeksel 9, welke situatie bijvoorbeeld is geïllustreerd in de figuren 9 en 10.
Op deze manier wordt het onmogelijk gemaakt het merkteken 4 terug te openen zonder dat er schade aan het merkteken 4 zou worden aangebracht, zodat de mogelijkheid om te frauderen met identificatiekits 2 volgens de uitvinding wordt uitgesloten.
Hiertoe is de kop 14 van het uitsteeksel 9 voorzien van een cilindervormig kopgedeelte 48 op enige afstand van het uiteinde van de kop 14, welk cilindervormig kopgedeelte 48 een uitwendige diameter E" heeft overeenkomstig de inwendige diameter E' van de perforatie 36 in het vrouwelijk merktekendeel 8.
De kop 14 van het mannelijk uitsteeksel 9 is aan de meest van het uiteinde van de kop 14 verwijderde rand van dit cilindervormig kopgedeelte 48 voorts omringd door een stootrand 49 waarmee het mannelijk uitsteeksel 9 tegen de bodem 21 van het vrouwelijk kanaal 20 kan rusten wanneer het mannelijk merktekendeel 7 is aangebracht in het vrouwelijk merktekendeel 8, zoals bijvoorbeeld is weergegeven in figuur 10.
Aldus kan de perforatie 36 passend worden afgesloten door het cilindervormige kopgedeelte 48 van de kop 14 van het langwerpig uitsteeksel 9, waarbij een bijkomende afsluiting van de perforatie 36 wordt verkregen door de stootrand 49 tegen de bodem 21 te brengen.
In de getoonde eerste uitvoeringsvorm is de kop 14 van het mannelijk uitsteeksel 9 tevens voorzien van een cilindervormig kopuiteinde 50 waarop de stop 38 van de biopsiekit 6 kan worden geplaatst.
De stop 38 is hierbij voorzien van een cilindervormige stopwand 51 en een stopbodem 52, waarbij de cilindervormige stopwand 51 een inwendige diameter G heeft overeenkomstig de uitwendige diameter G' van het cilindervormig uiteinde 50 voorzien aan de kop 14 van het mannelijk uitsteeksel 7 teneinde de stop 38 initieel, bij aanvang van het merken, op de kop 14 te kunnen plaatsen, zoals is weergegeven in de figuren 2 en 3.
Voorts heeft de cilindervormige stopwand 51 een uitwendige diameter H' overeenkomstig de inwendige diameter H van een inwendige cilindervormig gat 53 in de capsule 37 aan het afsluitbaar capsule-uiteinde 41, teneinde de capsule 37 te kunnen afsluiten met de stop 35 door de stop 38 in het cilindervormig gat 53 in te brengen tijdens het merken, zoals het geval is in de figuren 7 tot 10.
Kortom, het mannelijk langwerpig uitsteeksel 9 bevat een kunststof gedeelte 18, dat gedeeltelijk is uitgevoerd als een taats 45, en waarin een pen 17 is ingewerkt die vervaardigd is uit een meer rigide materiaal, en waarbij op de pen 17 een kunststof kop 14 is voorzien die complementair is aan de perforatie 36 in het vrouwelijk merktekendeel 8, omwille van het cilindervormig kopgedeelte 48, evenals aan de stop 38 van de biopsiekit 6, omwille van het cilindervormig kopuiteinde 50.
In de uitvoeringsvorm weergegeven in de figuren 2 tot 10 is de kop 14 verbonden met de pen 17 of, anders uitgedrukt, de pen 17 is integraal ingebed in het kunststoffen gedeelte 18, waarvan de kop 14 deel uitmaakt.
Nog een te vermelden detail dat bij voorkeur volgens de uitvinding is voorzien, heeft te maken met het feit dat de capsule 37 gevormd wordt door een apart deel dat initieel geen deel uitmaakt van het merkteken 4.
Om deze afzonderlijke capsule 37 initieel in het kanaal 20 van het vrouwelijke merktekendeel 8 te kunnen vasthouden, dus vóór het nemen van een biopsie, is deze capsule 37 bij voorkeur voorzien van minstens één groef 54 die kan samenwerken met de sperveer 27, of met de speerveren 27 indien er meerdere sperveren 27 zouden worden toegepast, die met een lengte overeenkomstig de diepte van de groef 54 uit de kanaalwand 22 van het vrouwelijk kanaal 20 uitsteken.
In praktijk steken de sperveren 27 bij voorkeur met slechts een beperkte lengte uit de kanaalwand 22, bijvoorbeeld met een lengte van 0,02 mm tot 0,05 mm.
Aldus heeft de sperveer 27 of hebben de sperveren 27 een dubbele functie, namelijk het vasthouden van de capsule 37 in het vrouwelijk merktekendeel 8 in de initiële stand, zoals is weergegeven in figuren 2 en 3, evenals het samenhouden van het mannelijk merktekendeel 7 en het vrouwelijk merktekendeel 8 in de uiteindelijke stand na het aanbrengen van het merkteken 4 aan het wezen 1, zoals het geval is in de figuren 9 en 10.
Het gebruik van een identificatiekit 2 volgens de uitvinding is eenvoudig en als volgt.
In de initiële stand, vóór het eigenlijke merken van het wezen 1, wordt het weefsel 26 tussen het mannelijk merktekendeel 7 en het vrouwelijk merktekendeel 8 genomen.
De stop 38 van de biopsiekit 6 is op de kop 14 van het mannelijk uitsteeksel 9 geplaatst, terwijl de capsule 37 in het kanaal 20 van het vrouwelijk merkdeel 7 is verankerd met behulp van de sperveer 27.
Deze initiële situatie is weergegeven in de figuren 2 en 3.
Met een tang, niet weergegeven in de figuren, worden het mannelijk merktekendeel 7 en het vrouwelijk merktekendeel 8 gegrepen, meer bepaald respectievelijk in de holte 12 voorzien in het uitsteeksel 7 en rond de bus 19, en worden deze delen 7 en 8 naar elkaar toe bewogen, zodat het weefsel 26 tussen de stop 38 en het mesvormig capsule-uiteinde 41 wordt genomen en bij verdere beweging een biopt 47 uit dit weefsel wordt uitgesneden, welke biopt in de capsule 37 wordt geduwd.
Gelijktijdig wordt de stop 38 passend in de cilindervormige opening 53 van de capsule 37 gebracht, zodat de biopsiekit 6 wordt afgesloten.
Deze situatie is weergegeven in de figuren 7 en 8.
Bij nog verder samenbrengen van de het mannelijk merktekendeel 7 en het vrouwelijk merktekendeel 8, wordt de capsule 37 geheel door de perforatie 36 geduwd en wordt het mannelijk merktekendeel 7 in het vrouwelijk merktekend 8 onlosmakelijk vastgezet door middel van de sperveer 27, waarbij door de complementaire vorm van het cilindervormig kopgedeelte 48 de perforatie 36 gans is afgesloten.
Aldus verkrijgt men de uiteindelijke stand zoals is weergegeven is de figuren 9 en 10, waarbij de afgesloten capsule 37 van het merkteken 4 is verwijderd, is gescheiden of is afgestoten, waarbij de capsule 37 klaar is om naar een labo te worden gestuurd en waarbij het merkteken 4 vast is gemaakt aan het wezen 1.
In de figuren 11 tot 14 is een tweede uitvoeringsvorm van een identificatiekit 2 volgens de uitvinding weergegeven, waarbij de stop 38 van de biopsiekit 6, evenals de kop 14 van het mannelijk uitsteeksel 9 enigszins anders zijn uitgevoerd.
Meer bepaald heeft in dit geval de stop 38 een cilindervormig uitsteeksel 55 met een cilindervormige stopwand 51 en dat een uitwendige diameter I heeft overeenkomstig de inwendige diameter I' van een cilindervormig gat 56 in het kopuiteinde 50 van de kop 14 van het mannelijk uitsteeksel 9, uiteraard opnieuw met de bedoeling de stop 38 op de kop 14 te kunnen plaatsen.
Voorts is de kop 14 van het langwerpig uitsteeksel 9 uitgevoerd als een apart gedeelte 14, bij voorkeur vervaardigd uit een kunststof met een mogelijk onderscheidende kleur, en dat apart op de pen 17 kan worden geplaatst.
Af gezien van het feit dat de kop 14 afzonderlijk op het uitsteeksel 9 dient te worden geplaatst, verandert dit niets essentieels aan de werking van de identificatiekit 2.
In de figuren 15 tot 19 is nog een andere uitvoeringsvorm van een identificatiekit 2 volgens de uitvinding weergegeven, vergelijkbaar met de eerste uitvoeringsvorm, doch waarbij de capsule 37 tweedelig is uitgevoerd met een eerste capsuledeel 57 en een tweede capsuledeel 58 die ten opzichte van elkaar beweegwaar zijn door middel van schroefdraad of een klempassing, om in het labo op eenvoudige wijze de stop 38 van de capsule 37 te kunnen verwij deren.
Het eerste capsuledeel 57 is vergelijkbaar met de capsules 37 uit de vorige uitvoeringsvormen in die zin dat het dit capsuledeel 57 is waarin de stop 38 kan worden aangebracht, terwijl het eveneens de uiterlijke vormen heeft om te kunnen samenwerken met zowel de kanaalwand 22 als de perforatie 36 in het vrouwelijke merktekendeel 8 en waarbij het tevens een mesvormig afsluitbaar capsuleuiteinde 41 teneinde gemakkelijk een biopt 47 uit het weefsel 26 te kunnen nemen.
Dit eerste capsuledeel 57 is telescopisch verschuifbaar in en uit het tweede capsuledeel 58, waarbij in figuur 17 de volledig uitgeschoven stand van het eerste capsuledeel 57 uit het tweede capsuledeel 58 is weergegeven, terwijl in de figuren 18 en 19 de volledig ingeschoven stand van het eerste capsuledeel 57 in het tweede capsuledeel 58 is weergegeven.
De beide capsuledelen 57 en 58 zijn ten opzichte van elkaar afgedicht door middel van een paar afdichtingsringen 59, zodat, na het aanbrengen van de stop 38 in het eerste capsuledeel 57, het geheel hermetisch is afgesloten.
Aldus kan de tweedelige capsule 37 tevens zijn containerfunctie vervullen voor het bewaren en verpakken van het biopt 47.
Het is de bedoeling dat de capsule 37 initieel in de uitgeschoven stand op het vrouwelijk merktekendeel 8 wordt geplaatst, zodat er voldoende ruimte is om de merktang rond de bus 19 op het vrouwelijk merktekendeel 8 te kunnen aanbrengen.
In de uitgeschoven stand van de tweedelige capsule 37 is tussen het eerste capsuledeel 57 en het tweede capsuledeel 58 een kamer 60 die bij voorkeur is gevuld met een bewaarmiddel 61, bijvoorbeeld onder de vorm van een gas, een vloeistof, een poeder of een granulaat.
Door het inschuiven van het eerste capsuledeel 57 in het tweede capsuledeel 58 wordt het bewaarmiddel 61 uit de kamer 60 geperst doorheen een gaatje 62 dat hiertoe voorzien is in de bodem 63 van het eerste capsuledeel 57.
Aldus wordt, na het nemen van een biopsie, het biopt 47 gevat in het door de stop 38 afgesloten eerste capsuledeel 57 in een omgeving waarin een bewaarmiddel 61 onder druk is aangebracht, welke situatie is weergegeven in figuur 18.
In de ingeschoven stand heeft de capsule 37 dimensies die tevens compatibel zijn met de meettoestellen die doorgaans in een labo worden gebruikt, terwijl het eerste capsuledeel 57 hiervoor te smal is uitgevoerd.
In figuur 19 wordt nog geïllustreerd dat bij voorkeur het mesvormig afsluitbaar capsule-uiteinde 41 tevens afneembaar op het eerste capsuledeel 57 is gemonteerd, zodat in het labo het geheel bestaande uit de stop 38 en dit afneembeer capsule-uiteinde 41 gemakkelijk integraal van het eerste capsuledeel 57 kan worden gehaald, teneinde tot bij het biopt 47 in de capsule 37 te komen.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een identificatiekit 2 overeenkomstig de uitvinding is er een afneembare sticker 64 voorzien, waarmee de capsule 37 tijdelijk kan worden afgeschermd totdat een biopsie dient te worden genomen.
In figuur 20 is één van de vele mogelijkheden voor het aanbrengen van zulke sticker 64 weergegeven, waarbij in dit geval de sticker 64 vooraan over het open kanaaleinde 23 van het kanaal 20 in het vrouwelijk merktekendeel 8 is gekleefd.
Uiteraard is het niet uitgesloten zulke sticker 64 op het capsule-uiteinde 41 aan te brengen of beiden te combineren of dergelijke meer.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen van een identificatiekit 2 volgens de uitvinding, doch zulke identificatiekit 2 kan op allerlei andere manieren worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (15)

  1. Conclusies
    1. Identif icatiekit (2) voor het identificeren van een levend wezen (1), zoals een dier of plant, dat minstens de volgende elementen bevat: - een merkteken (4) dat doorheen organisch weefsel (26) van het wezen (1) kan worden geprikt en aldus aan het wezen (1) kan worden vastgemaakt voor het merken ervan en bestaande uit een mannelijk merktekendeel (7) en een vrouwelijk merktekendeel (8), respectievelijk met een mannelijk, langwerpig uitsteeksel (9) en een hieraan complementair vrouwelijk kanaal (20), die onlosmakelijk met elkaar kunnen worden verbonden in het weefsel (26) van het wezen (1) door het doorprikken ervan en door het inbrengen van het mannelijk, langwerpig uitsteeksel (9) in het vrouwelijk kanaal (20); en, - een biopsiekit (6) voor het nemen van een biopsie die een capsule (37) en een stop (38) bevat, waarmee door samenbrenging van het mannelijk en vrouwelijk merktekendeel (7,8) een biopt (47) van het weefsel (26) van het wezen (1) in de capsule kan worden aangebracht, de stop (38) passend in de capsule (37) kan worden gebracht en de afgesloten biopsiekit (6) kan worden gescheiden van het merkteken (4); daardoor gekenmerkt dat het vrouwelijk merktekendeel (7) voorzien is van een perforatie (36) die uitmondt in het vrouwelijk kanaal (20) en die zich uitstrekt in het verlengde ervan en dat de kop (14) van het mannelijk, langwerpig uitsteeksel (9) een vorm heeft die complementair is aan de perforatie (36) zodanig dat na samenbrenging en verbinding van het mannelijk merktekendeel (7) en het vrouwelijk merktekendeel (8) de perforatie (36) passend is afgesloten door de kop (14) van het langwerpig uitsteeksel (9).
  2. 2. Identificatiekit (2) volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de capsule (37) gevormd wordt door een apart deel dat in het vrouwelijk kanaal (20) kan worden ingebracht en waarbij door het samenbrengen van het mannelijk merktekendeel (7) en het vrouwelijk merktekendeel (8) de capsule (37) doorheen de perforatie (36) kan worden geduwd.
  3. 3. Identificatiekit (2) volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat de capsule (37) voorzien is van een gedeelte met een kokerwand (39) die zich uitstrekt tussen een afgesloten capsule-uiteinde (40) en een afsluitbaar capsule-uiteinde (41), waarbij de kokerwand (39) een versmald wandgedeelte (42) heeft nabij het afgesloten capsule-uiteinde (40) en een verbreed wandgedeelte (43) heeft nabij het afsluitbaar capsule-uiteinde (41), welke wandgedeelten (42,43) met elkaar verbonden zijn door middel van een intermediair wandgedeelte (44), waarbij het versmald wandgedeelte (42) een uitwendige doormeter (E) heeft overeenkomstig de inwendige doormeter (E' ) van de perforatie (36) in het vrouwelijk merktekendeel (7) en het verbreed wandgedeelte (43) een uitwendige doormeter (F) heeft overeenkomstig de inwendige doormeter (F' ) van het kanaal (20) in het vrouwelijk merktekendeel (8).
  4. 4. Identificatiekit (2) volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat de capsule (37) aan zijn afsluitbaar capsule-uiteinde (41) voorzien is van een scherpe rand die als mes dienst doet tijdens het nemen van een biopsie.
  5. 5. Identificatiekit (2) volgens één of meerdere van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het vrouwelijk merktekendeel (8) voorzien is van één of meerdere sperveren (27) die met een beperkte lengte uit de kanaalwand (22) van het vrouwelijk kanaal (20) uitsteken teneinde het mannelijk en het vrouwelijk merktekendeel (7,8) onlosmakelijk samen te houden na het samenbrengen ervan.
  6. 6. Identificatiekit (2) volgens conclusies 2 en 5, daardoor gekenmerkt dat de capsule (37) gevormd wordt door een apart deel (37) dat is voorzien van minstens één groef (54) die kan samenwerken met één of meerdere sperveren (27) die met een lengte overeenkomstig de diepte van de groef (54) uit de kanaalwand (22) van het vrouwelijk kanaal (20) uitsteken teneinde de capsule (37) in het kanaal (20) te vergrendelen, alvorens een biopsie wordt genomen.
  7. 7. Identificatiekit (2) volgens één of meerdere van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het het vrouwelijk kanaal (20) voorzien is van een bodem (21) waarin de perforatie (36) is aangebracht en een kanaalwand (22) die zich uitstrekt van de bodem (21) tot aan een open kanaaluiteinde (23), waarbij de kanaalwand (22) over een substantieel gedeelte van zijn lengte (L) , dat zich uitstrekt vanaf het open kanaaluiteinde (23), is uitgevoerd als een cilindervormig wandgedeelte (22) met een quasi constante inwendige doormeter (F' ) ten behoeve van een vloeiende vorm.
  8. 8. Identificatiekit (2) volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat de kop (14) van het mannelijk uitsteeksel (9) omringd is door een stootrand (49) waarmee het mannelijk uitsteeksel (9) tegen de bodem (21) van het vrouwelijk kanaal (20) kan rusten wanneer het mannelijk merktekendeel (7) is aangebracht in het vrouwelijk merktekendeel (8).
  9. 9. Identificatiekit (2) volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat het mannelijk uitsteeksel (7) is voorzien van een cilindervormig gedeelte (45) met een quasi constante uitwendige diameter (F") ten behoeve van een vloeiende vorm overeenkomstig de quasi constante inwendige diameter (F') van het cilindervormig gedeelte (22) van het vrouwelijk kanaal (20) ter vorming van een ranke taats (45).
  10. 10. Identificatiekit (2) volgens één of meerdere van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de kop (14) van het mannelijk uitsteeksel (9) is voorzien van een cilindervormig uiteinde (50) waarop de stop (38) van de biopsiekit (6) kan worden geplaatst.
  11. 11. Identificatiekit (2) volgens conclusie 10, daardoor gekenmerkt dat de stop (38) van de biopsiekit (6) is voorzien van een cilindervormige stopwand (51) en een stopbodem (52), waarbij de cilindervormige stopwand (51) een inwendige diameter (G) of uitwendige diameter (I) heeft respectievelijk overeenkomstig de uitwendige diameter (G') of inwendige diameter (I') van een cilindervormig gedeelte (50) voorzien aan de kop (14) van het mannelijk uitsteeksel (9) teneinde de stop (38) op de kop (14) te kunnen plaatsen.
  12. 12. Identificatiekit (2) volgens conclusie 11, daardoor gekenmerkt dat de cilindervormige stopwand (51) een uitwendige diameter (H') heeft overeenkomstig de inwendige diameter (H) van een inwendige cilindervormig gat (53) in de capsule (37) aan het afsluitbaar capsule-uiteinde (41).
  13. 13. Identificatiekit (2) volgens één of meerdere van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het mannelijk langwerpig uitsteeksel (9) een kunststof gedeelte (18) bevat uitgevoerd als een taats (45), waarin een pen (17) is ingewerkt die vervaardigd is uit een meer rigide materiaal, en waarbij op de pen (17) een kunststof kop (14) is voorzien die complementair is aan de perforatie (36) in het vrouwelijk merktekendeel (7) en aan de stop (38) van de biopsiekit (6).
  14. 14. Identificatiekit (2) volgens conclusie 13, daardoor gekenmerkt dat de kop (14) van het langwerpig uitsteeksel (9) een apart gedeelte vormt dat apart op de pen (17) kan worden geplaatst.
  15. 15. Identificatiekit (2) volgens één of meerdere van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat ze is voorzien van een afneembare sticker (64) waarmee de capsule (37) tijdelijk kan worden afgeschermd totdat een biopsie dient te worden genomen.
BE2013/0408A 2013-06-11 2013-06-11 Identificatiekit voor het identificeren van een levend wezen BE1021729B1 (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2013/0408A BE1021729B1 (nl) 2013-06-11 2013-06-11 Identificatiekit voor het identificeren van een levend wezen
PCT/IB2014/062130 WO2014199312A1 (en) 2013-06-11 2014-06-11 Identification kit for the identification of a living being
EP14738617.1A EP3007550B1 (en) 2013-06-11 2014-06-11 Identification kit for the identification of a living being
DK14738617.1T DK3007550T3 (en) 2013-06-11 2014-06-11 IDENTIFICATION KIT FOR IDENTIFICATION OF A LIVE BEING

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2013/0408A BE1021729B1 (nl) 2013-06-11 2013-06-11 Identificatiekit voor het identificeren van een levend wezen

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1021729B1 true BE1021729B1 (nl) 2016-01-13

Family

ID=49054155

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2013/0408A BE1021729B1 (nl) 2013-06-11 2013-06-11 Identificatiekit voor het identificeren van een levend wezen

Country Status (4)

Country Link
EP (1) EP3007550B1 (nl)
BE (1) BE1021729B1 (nl)
DK (1) DK3007550T3 (nl)
WO (1) WO2014199312A1 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2020015832A1 (en) * 2018-07-19 2020-01-23 Datamars Sa System for sampling tissue

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP1060662A1 (en) * 1999-05-07 2000-12-20 Pragmatic Network Creations ETS. Ear tag with tissue sample security feature
WO2004010773A1 (en) * 2002-07-30 2004-02-05 Ag-Id Pty Ltd Sampling device
FR2917574A1 (fr) * 2007-06-22 2008-12-26 Chevillot Soc Par Actions Simp Boucle auriculaire de marquage avec dispositif de prelevement de tissus
WO2013060690A1 (en) * 2011-10-28 2013-05-02 Reinhard Nehls System for marking a non-human biological object and for taking a sample of the biological object.

Family Cites Families (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE20022647U1 (de) 2000-10-13 2001-12-13 Biopsytec Gmbh Ohrmarke mit Sicherheitsmerkmal
FR2831389A1 (fr) 2001-10-29 2003-05-02 Reyflex Perfectionnement pour dispositif d'identification

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP1060662A1 (en) * 1999-05-07 2000-12-20 Pragmatic Network Creations ETS. Ear tag with tissue sample security feature
WO2004010773A1 (en) * 2002-07-30 2004-02-05 Ag-Id Pty Ltd Sampling device
FR2917574A1 (fr) * 2007-06-22 2008-12-26 Chevillot Soc Par Actions Simp Boucle auriculaire de marquage avec dispositif de prelevement de tissus
WO2013060690A1 (en) * 2011-10-28 2013-05-02 Reinhard Nehls System for marking a non-human biological object and for taking a sample of the biological object.

Also Published As

Publication number Publication date
DK3007550T3 (en) 2017-07-24
EP3007550B1 (en) 2017-04-05
WO2014199312A1 (en) 2014-12-18
EP3007550A1 (en) 2016-04-20

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP0786204B1 (de) Einrichtung zur Ausstattung von Geflügel mit einem Transponder
US20190110779A1 (en) Biological sampler, collector and storage container
CA1131514A (en) Animal ear tag applicators
US6968639B2 (en) Ear tag for marking animals with organic substance sampling system
EP2160093B1 (fr) Boucle auriculaire de marquage avec dispositif de prelevement de tissus
AU2006201138B2 (en) Tag for livestock
CA2896738C (en) Animal identification system including a male portion, female portion and removable device for storing a sample
US4750284A (en) Tag assemblies
ES2618010A2 (es) Marca para la identificación de animales y un método de colocación de la marca
NL2007671C2 (en) System for marking a non-human biological object and for taking a sample of the biological object.
BE1021729B1 (nl) Identificatiekit voor het identificeren van een levend wezen
US20110232142A1 (en) Ear Tag for Animal Identification
AU2014409302B2 (en) Device and method to tag an animal
US9775327B2 (en) Animal-identifying band assembly
GB2469103A (en) Bait container for an animal trap
UA135792U (uk) Спосіб мічення тварин
AU2013224724B2 (en) Identification tags
ES1299576U (es) Identificador para productos cárnicos
JP2013198470A (ja) もぐら捕獲器
OA17796A (fr) Système de marquage auriculaire des animaux.
GB2454474A (en) Tag applicator
EP3435884A1 (en) Biological sampler, collector and storage container
UA66457A (en) Method to tag animals
NZ615233B2 (en) Identification tags
MX2008001027A (es) Medio de muestreo

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20160113

MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20170630