NL1025562C2 - Inrichting voor het onderling verlijmen van schuimdelen. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Inrichting voor het onderling verlijmen van schuimdelen.

BESCHRIJVING

5 De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het onderling verlijmen van schuimdelen omvattende een verlijmstation voorzien van eerste positioneringsmiddelen voor het positioneren van een eerste schuimdeel, tweede positioneringsmiddelen voor het positioneren van een tweede schuimdeel, aanbrengmiddelen voor het aanbrengen van lijm 10 op het eerste schuimdeel en/of het tweede schuimdeel, verplaatsings- middelen voor het naar elkaar toe en van elkaar af in een bewegingsrichting verplaatsen van de eerste positioneringsmiddelen en de tweede positioneringsmiddelen voor het ter onderlinge verlijming in contact met elkaar brengen van het eerste schuimdeel en het tweede 15 schuimdeel en het vervolgens in de tweede positioneringsmiddelen gepositioneerd houden van het eerste en tweede schuimdeel in onderling verlijmde toestand.

Een dergelijke inrichting is bekend uit het Amerikaanse octrooi US 4,572,762.

20 Ten behoeve van het zogenaamde verloren schuim- productieproces is het noodzakelijk voor ieder te vervaardigen gietproduct een overeenkomstig gevormd schuimmodel te verschaffen. Naarmate de geometrie van het uiteindelijk te vervaardigen gietproduct complexer wordt, zal. logischerwijs ook de geometrie van het benodigde 25 schuimmodel overeenkomstig complex zijn. Om die reden worden de schuimmodel 1 en veelal opgebouwd uit twee of meer schuimdelen die onderling met elkaar worden verlijmd. De nauwkeurigheid waarmee het verlijmen plaatsvindt, bepaalt (mede) de nauwkeurigheid van het uiteindelijke gietproduct.

30 In het Amerikaanse octrooi US 4,572,762 wordt een inrichting beschreven waarmee twee schuimdelen onderling kunnen worden 1025562 2 verlijmd. De onderling te verlijmen schuimdelen worden vastgehouden in respectievelijk een ondermatrijs en een bovenmatrijs. De ondermatrijs is verticaal op en neer beweegbaar voor het tijdens een opgaande beweging in onderling contact brengen van de schuimdelen. De bovenmatrijs is 5 zijdelings verplaatsbaar tot boven een lijmplaat die verticaal op en neer beweegbaar is tussen een onderste stand waarbij de lijmplaat is gedompeld in een bak met thermische lijm en een bovenste stand waarbij de lijmplaat aanligt tegen het schuimdeel dat wordt gehouden in de bovenmatrijs voor het overdragen van thermische lijm op het betreffende schuimdeel. Aldus 10 kan alvorens de schuimdelen tegen elkaar worden geforceerd het schuimdeel in de bovenmatrijs worden voorzien van de thermische lijm noodzakelijk voor de lijmverbinding tussen de beide schuimdelen. Ten behoeve van het aanbrengen van een schuimdeel in de bovenmatrijs is de bovenmatrijs bovendien nog kantelbaar om een horizontale as teneinde de bovenmatrijs 15 in een gunstige positie en oriëntatie te brengen voor het aanbrengen van een schuimdeel daarin.

Een belangrijke beperking die van toepassing is op de omschreven inrichting volgens US 4,572,762 wordt gevormd door het feit dat deze inrichting niet geschikt is voor het onderling verlijmen van 20 meer dan twee schuimdelen hetgeen, zoals bovenstaand aangegeven, voor complex gevormde geometriën van schuimdelen, veelal noodzakelijk of althans zeer gewenst is. De onderhavige uitvinding stelt zich ten doel om een inrichting te verschaffen die wel geschikt is voor het onderling verlijmen van meer dan twee schuimdelen. Meer specifiek stelt de 25 uitvinding zich ten doel een inrichting te verschaffen waarmee het mogelijk is om het onderling verlijmen van twee of meer schuimdelen op een uiterst nauwkeurige wijze te doen plaatsvinden. Een verdere doelstelling van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een inrichting die geschikt is voor het onderling verlijmen van twee of meer 30 schuimdelen met een hoge automatiseringsgraad oftewel met een minimale menselijke tussenkomst. Hiertoe wordt de inrichting volgens de uitvinding 102 5562 3 in eerste instantie gekenmerkt doordat de inrichting is voorzien van een verder verlijmstation alsmede van transportmiddelen voor het transporteren van de tweede positioneringsmiddelen van het verlijmstation naar het verdere verlijmstation, het verdere verlijmstation voorzien 5 zijnde van verdere eerste positioneringsmiddelen voor het positioneren van een verder schuimdeel, verdere aanbrengmiddelen voor het aanbrengen van lijm op de onderling verlijmde eerste en tweede schuimdelen en/of het verdere schuimdeel, verdere verplaatsingsmiddelen voor het naar elkaar toe en van elkaar af verplaatsen van de tweede positioneringsmiddelen en 10 de verdere eerste positioneringsmiddelen voor het ter onderlinge verlijming in contact met elkaar brengen van de reeds onderling verlijmde eerste en tweede schuimdelen enerzijds en het verdere schuimdeel anderzijds en het vervolgens in de tweede positioneringsmiddelen of de verdere eerste positioneringsmiddelen gepositioneerd houden van het 15 eerste, tweede en verdere schuimdeel in onderling verlijmde toestand.

Vanwege de toepassing van een verder verlijmstation en van transportmiddelen voor het transporteren van de tweede positioneringsmiddelen van het verlijmstation naar het verdere verlijmstation is het mogelijk om volledig geautomatiseerd drie of bij toepassing van meerdere verdere 20 verlijmstations vier of meer schuimdelen volledig geautomatiseerd door onderlinge verlijming met elkaar te verbinden.

Bij voorkeur zijn de transportmiddelen ingericht voor het heen-en-weer gaand tussen het verlijmstation en het verdere verlijmstation transporteren van de tweede positioneringsmiddelen. Aldus 25 kan de inrichting als geheel modulair worden opgebouwd uit een (basis)verlijmstation en in serie daarmee opgestelde verdere verlijmstations zonder dat de noodzaak bestaat om de tweede positioneringsmiddelen een eindeloos transporttraject af te laten leggen waaraan het nadeel verbonden zou zijn, dat in de praktijk meer tweede 30 positioneringsmiddelen moeten zijn voorzien dan (verdere) verlijmstations en dat het traject voor zover zich uitstrekkend vanaf het laatste verdere 102 5562 4 verlijmstation en terug naar het (basis)verlijmstation extra ruimtebeslag vergt in een productieomgeving.

Constructief is het voordelig als de transportmiddelen geleidingsmiddelen omvatten voor het daarlangs transporteren van de 5 tweede positioneringsmiddelen.

Bij voorkeur zijn verdere tweede positioneringsmiddelen voorzien die ook transporteerbaar zijn door de transportmiddelen. Aldus kan de capaciteit van de inrichting worden opgevoerd doordat gelijktijdig al dan niet samengestelde schuimdelen in de (verdere) tweede 10 positioneringsmiddelen kunnen worden verlijmd met andere schuimdelen in verschillende verlijmstations.

Hierbij is het voordelig indien de tweede positionerings-middelen en de verdere tweede positioneringsmiddelen onderling zijn verbonden voor gezamenlijk transport, bijvoorbeeld langs de geleidings-15 middelen. Aldus wordt bereikt dat de tweede positioneringsmiddelen en de verdere tweede positioneringsmiddelen eenzelfde bewegingspatroon zullen volgen waardoor synchronisatieproblemen tussen de tweede positioneringsmiddelen en de verdere tweede positioneringsmiddelen worden vermeden.

Ten behoeve van het zo nauwkeurig mogelijk ten opzichte van 20 elkaar positioneren van de onderling te verlijmen schuimdelen, geniet het de voorkeur dat de eerste positioneringsmiddelen en de tweede positioneringsmiddelen centreermiddelen omvatten met onderling samenwerkende centreerlichamen op de respectievelijke eerste positioneringsmiddelen en tweede positioneringsmiddelen voor het tijdens 25 het in contact met elkaar brengen van het eerste schuimdeel en het tweede schuimdeel uitlijnen van het eerste schuimdeel en het tweede schuimdeel ten opzichte van elkaar.

Bij verdere voorkeur zijn de centreermiddelen ingericht voor het uitlijnen van het eerste schuimdeel en het tweede schuimdeel in 30 een richting loodrecht op de bewegingsrichting voordat het eerste schuimdeel en het tweede schuimdeel in contact met elkaar worden 102 5562 5 gebracht. Dit biedt het belangrijke voordeel dat voorkomen wordt dat lijm in het grensvlak tussen het eerste schuimdeel en het tweede schuimdeel wordt uitgesmeerd in het vlak van het grensvlak waardoor de kwaliteit van de lijmverbinding negatief zou kunnen worden beïnvloed.

5 Een constructief gunstige oplossing hiertoe wordt verkregen indien de eerste positioneringsmiddelen of de tweede positionerings-middelen een gestel deel en een ten opzichte van het gestel deel in een richting loodrecht op de bewegingsrichting beweegbaar alsmede in de bewegingsrichting tegen een eerste veerkracht in beweegbaar matrijsorgaan 10 omvatten met een matrijs voor het vasthouden van een schuimdeel, waarbij het matrijsorgaan is voorzien van tenminste één centreerlichaam.

Hierbij geniet het met name de voorkeur dat met één van het gestel deel en het matrijsorgaan tenminste één penorgaan is verbonden dat zich met speling uitstrekt door een bijbehorend gat van de ander van het 15 gestel deel en het matrijsorgaan en is voorzien van een kop voor het bieden van weerstand tegen de eerste veerkracht. De speling tussen het tenminste ene penorgaan en het bijbehorende gat maakt het mogelijk dat het matrijsorgaan beweegbaar is in de richting loodrecht op de bewegingsrichting.

20 Teneinde te bewerkstelligen dat de beweegbaarheid van het matrijsorgaan ten opzichte van het gesteldeel in een richting loodrecht op de beweegrichting mogelijk is in alle richtingen gelegen in het vlak loodrecht op de beweegrichting is het van belang dat het tenminste ene penorgaan zich in een uitgangstoestand centraal uitstrekt in het 25 bijbehorend gat. Om deze situatie te bereiken omvattende centreermidden bij voorkeur een afgeschuinde omtreksrand voorzien op het tenminste ene penorgaan en/of het bijbehorend gat.

Daarnaast geldt dat het tenminste ene centreerorgaan bij voorkeur tegen een tweede veerkracht in is verbonden met het 30 matrijsorgaan waardoor extra ruimte en tijd kan worden verkregen tussen het moment dat de centreerlichamen onderling beginnen met samenwerken en '102 5562 6 het moment dat de onderling te verbinden schuimdelen met elkaar in contact komen.

Met betrekking tot de aanbrengmiddelen geldt dat deze bij voorkeur een reservoir voor lijm omvatten alsmede een lijmlichaam voor 5 onderling contact met een schuimdeel voor het aanbrengen van lijm op dat schuimdeel, waarbij het reservoir en het lijmlichaam onderling verplaatsbaar zijn tussen een eerste stand waarbij het lijmlichaam is ondergedompeld in de lijm en een tweede stand waarbij het lijmlichaam vrij is van de lijm in de houder.

10 Hierbij geldt bij voorkeur dat het lijmlichaam een vaste ruimtelijke positie inneemt tijdens de onderlinge verplaatsing van het reservoir en het lijmlichaam tussen de eerste stand en de tweede stand. Aldus wordt namelijk de nauwkeurigheid waarmee het lijmlichaam uiteindelijk wordt gepositioneerd ten behoeve van het contact met een 15 schuimdeel zo groot mogelijk. Daarbij geniet het verder de voorkeur dat ten behoeve van het in contact met elkaar brengen van een schuimdeel en het lijmlichaam, uitsluitend het schuimdeel ruimtelijk gezien verplaatst en het lijmlichaam een vaste ruimtelijke positie inneemt aangezien het voor het in contact met elkaar brengen van twee schuimdelen en de daarmee 20 samenhangende manipulatie van de schuimdelen het überhaupt al zo is dat de schuimdelen verplaatsbaar dienen te zijn.

Ten behoeve van het nauwkeurig kunnen aanbrengen van lijm op één of beide te verbinden schuimdelen omvatten de aanbrengmiddelen bij voorkeur een lijmlichaam voor onderling contact met een schuimdeel voor 25 het aanbrengen van lijm op dat schuimdeel, waarbij de verplaatsings-middelen zijn ingericht voor het relatief naar het lijmlichaam toe en van het lijmlichaam af in een verdere bewegingsrichting verplaatsen van het betreffend schuimdeel, de aanbrengmiddelen en de positioneringsmiddelen behorende bij het betreffend schuimdeel centreermiddelen omvattende met 30 onderling samenwerkende centreerlichamen op de aanbrengmiddelen en de desbetreffende positioneringsmiddelen voor het tijdens het in contact met 102 5562 7 elkaar brengen van het desbetreffend schuimdeel en het lijmlichaam uitlijnen van het desbetreffend schuimdeel en het lijmlichaam ten opzichte van elkaar.

Om het uitsmeren van lijm tijdens het aanbrengen ervan op 5 een schuimdeel te voorkomen geniet het daarbij de voorkeur dat de centreermiddelen zijn ingericht voor het uitlijnen van het desbetreffend schuimdeel en het lijmlichaam in een richting loodrecht op de verdere bewegingsrichting voordat het desbetreffend schuimdeel en het lijmlichaam in contact met elkaar worden gebracht. In zijn algemeenheid geldt dat de 10 centreer!ichamen voor zover werkzaam voor het uitlijnen van een schuimdeel een lijmlichaam bij voorkeur van hetzelfde type zijn als de centreerlichamen die volgens een bovenbeschreven voorkeursuitvoeringsvorm werkzaam zijn voor het uitlijnen van twee onderling te verlijmen schuimdelen.

15 De bovenstaand beschreven voorkeursuitvoeringsvormen die samenhang hebben met de centreermiddelen bieden nu tevens voordelen bij de toepassing bij inrichtingen volgens de stand van de techniek. Derhalve heeft de onderhavige uitvinding tevens betrekking op een inrichting voor het onderling verlijmen van schuimdelen omvattende een verlijmstation 20 voorzien van eerste positioneringsmiddelen voor het positioneren van een eerste schuimdeel, tweede positioneringsmiddelen voor het positioneren van een tweede schuimdeel, aanbrengmiddelen voor het aanbrengen van lijm op het eerste schuimdeel en/of het tweede schuimdeel, verplaatsings-middelen voor het naar elkaar toe en van elkaar af in een 25 bewegingsrichting verplaatsen van de eerste positioneringsmiddelen en de tweede positioneringsmiddelen voor het ter onderlinge verlijming in contact met elkaar brengen van het eerste schuimdeel en het tweede schuimdeel en het vervolgens in de tweede positioneringsmiddelen gepositioneerd houden van het eerste en tweede schuimdeel in onderling 30 verlijnide toestand, met het kenmerk, dat de eerste positioneringsmiddelen en de tweede positioneringsmiddelen centreermiddelen omvatten met 1 025562 8 onderling samenwerkende centreerlichamen op de respectievelijke eerste positioneringsmiddelen en tweede positioneringsmiddelen voor het tijdens het in contact met elkaar brengen van het eerste schuimdeel en het tweede schuimdeel uitlijnen van het eerste schuimdeel en het tweede schuimdeel 5 al dan niet volgens één van de voorkeursuitvoeringsvormen zoals bovenstaand omschreven. Binnen dit kader heeft de onderhavige uitvinding tevens betrekking op een inrichting voor het onderling verlijmen van schuimdelen omvattende een verlijmstation voorzien van eerste positioneringsmiddelen voor het positioneren van een eerste schuimdeel, 10 tweede positioneringsmiddelen voor het positioneren van een tweede schuimdeel, aanbrengmiddelen voor het aanbrengen van lijm op het eerste schuimdeel en/of het tweede schuimdeel, verplaatsingsmiddelen voor het naar elkaar toe en van elkaar af in een bewegingsrichting verplaatsen van de eerste positioneringsmiddelen en de tweede positioneringsmiddelen voor 15 het ter onderlinge verlijming in contact met elkaar brengen van het eerste schuimdeel en het tweede schuimdeel en het vervolgens in tweede positioneringsmiddelen gepositioneerd houden van het eerste en tweede schuimdeel in onderling verlijmde toestand, met het kenmerk, dat de aanbrengmiddelen een lijmlichaam omvatten voor onderling contact met een 20 schuimdeel voor het aanbrengen van lijm op dat schuimdeel, waarbij de verplaatsingsmiddelen zijn ingericht voor het relatief naar het lijmlichaam toe en van het lijmlichaam af in een verdere bewegingsrichting verplaatsen van het betreffend schuimdeel, de aanbrengmiddelen en de positioneringsmiddelen behorende bij het betreffend schuimdeel 25 centreermiddelen omvattende met onderling samenwerkende centreerlichamen op de aanbrengmiddelen en de desbetreffende positioneringsmiddelen voor het tijdens het in contact met elkaar brengen van het desbetreffend schuimdeel en het lijmlichaam uitlijnen van het desbetreffend schuimdeel en het lijmlichaam ten opzichte van elkaar. Toepassing van centreer-30 middelen zoals bovenstaand omschreven kan niet alleen van nut zijn tijdens het onderling positioneren van twee onderling te verlijmen 1 02 5562 9 schuimdelen maar tevens tijdens het aanbrengen van lijm op één van beide schuimdelen.

De uitvinding zal navolgend nader worden toegelicht aan de hand van de beschrijving van een voorkeursuitvoeringsvorm van een 5 inrichting volgens de uitvinding onder verwijzing naar de figuren 1 tot en met 15 waarbij: figuren 1 tot en met 11 in zijaanzicht de voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding in achtereenvolgende stappen tijdens de toepassing ervan tonen; 10 figuur 12 de inrichting volgens figuur 1 in bovenaanzicht toont; figuren 13 tot en met 15 achtereenvolgende fasen van gebied A in figuur 7 tijdens de uitlijning van de onderling te verlijmen schuimdelen tonen.

15 De figuren 1 en 12 tonen de lijminrichting 1 die een basis verlijmstation 2 omvat en een verder verlijmstation 3. Daarnaast is de verlijminrichting 1 voorzien van een rails 4 waarover wagens 5, 6 met wielen 63, 64 heen en weer beweegbaar zijn. Hiertoe zijn de wagens 5, 6 onderling star verbonden middels stangen 7 en wordt gebruik gemaakt van 20 een dubbel uitgevoerd zuiger-cilinder samenstel 10, met dubbel werkende zuiger-cilinder combinaties 10a en 10b. Het uiteinde van zuigerstang 9a grijpt aan op vaste ligger 61 deel uitmakend van basis verlijmstation 2. Het uiteinde van zuigerstang 9b grijpt op de voorzijde 8 van wagen 5 aan. Zuiger-cilinder samenstel 10 is ter plaatse van het achteruiteinde 25 verbonden met dwarsstang 11 die aan zijn uiteinden is voorzien van wielen 62. Wielen 62 lopen over rails 4. Door het als het ware zuiger-cilinder samenstel 10a over zuigerstang 9a te trekken en (gelijktijdig, aansluitend of voorafgaand) zuigerstang 9b uit zuiger-cilinder samenstel 10b te duwen is het mogelijk de wagens 5, 6 een verplaatsingsslag te 30 laten maken die twee maal zo groot is als de slag van de individuele zuigerstangen 9a, 9b en gelijk is aan de afstand tussen het basis 1 02 5562 10 verlijmstation 3 en het verdere verlijmstation 3 (zie figuren 7 tot en met 10). Ter toelichting op figuur 12 wordt opgemerkt dat delen van wagen 5 en van basis verlijmstation 2 niet zijn weergegeven om onderliggende onderdelen zichtbaar te maken.

5 Op wagen 5 is een star daarmee verbonden uitwisselbare ondermatrijs 12 voorzien terwijl op wagen 6 een overeenkomstige, eveneens uitwisselbare, ondermatrijs 13 is voorzien. De ondermatrijzen 12, 13 zijn aan de bovenzijde ervan voorzien van holten in de bodem waarvan zuigmonden zijn aangebracht voor het in de holte vastzuigen en 10 positioneren van schuimdelen 14. Bovenop het onderste schuimdeel 14 in ondermatrijs 12 bevindt zich los daarop gelegen een middelste schuimdeel 15. Ondermatrijs 13 houdt eveneens een onderste schuimdeel 14 vast waarbij middels lijmlaag 17 een middelste schuimdeel 15 daarmee is verbonden. Op het middelste schuimdeel 15 behorende bij wagen 6 en 15 ondermatrijs 13 is los een bovenste schuimdeel 16 gelegen. Uit het navolgende zal nog blijken hoe deze situatie is bereikt.

Op wagen 5 bevinden zich aan de buitenzijde van ondermatrijs 12 drie staanders 18 die ieder aan hun bovenste uiteinde zijn voorzien van een mannelijke conische centreerkop 19. Ook op wagen 6 20 bevinden zich op drie overeenkomstige posities drie staanders 18 met dezelfde mannelijke centreerkoppen 19. Daarnaast bevinden zich op wagen 6 nog drie staanders 20 waarvan de lengte groter is dan die van staanders 18. De staanders 18 en 20 staan op wagen 6 opgesteld in twee rijen van drie staanders (zie met name figuur 12).

25 Ieder verlijmstation 2, 3 omvat een viertal, in bovenaanzicht op de hoekpunten van een vierkant opgestelde verticale poten 21 respectievelijk 22 die zich deels boven en deels onder rails 4 uitstrekken. De afstand tussen twee verticale poten 21, 22 is dusdanig dat zich juist daar tussendoor de rails 4 kan uitstrekken waarbij wagens 30 5, 6 tussen de desbetreffende verticale poten 21, 22 verplaatsbaar zijn.

Ieder verlijmstation 2, 3 omvat verder een lijmaanbreng- 102 5562 11 eenheid 23, 24 ieder omvattende een bak 25, 26 met daarin thermische lijm 27, 28. Middels beugels 29, 30 die vast verbonden zijn met verticale poten 21, 22 worden lijmplaten 31, 32 ondergedompeld in lijm 27, 28. Middels zuiger-cilinder samenstellen 53, 44 kunnen bakken 25, 26 5 verticaal op en neer worden verplaatst waarbij de in figuur 1 weergegeven stand de hoogste stand is. Ter illustratie wordt nu reeds verwezen naar figuur 5 waarin bakken 25, 26 in de onderste stand zijn weergegeven. Iedere lijmaanbrengeenheid 23, 24 is verder voorzien van drie mannelijke centreerkoppen 19. De centreerkoppen 19 behorende bij lijmaanbrengeenheid 10 23 bevinden zich op overeenkomstige onderlinge posities als staanders 18, terwijl de centreerkoppen 19 behorende bij de lijmaanbrengeenheid 24 zich op overeenkomstige onderlinge posities bevinden als staanders 20.

Ieder verlijmstation 2, 3 is verder aan de bovenzijde ervan voorzien van een bovenmatrijsdeel 33, 34. De bovenmatrijsdelen 33, 34 15 omvatten ieder een bovenmatrijs 35, 36 die net als ondermatrijzen 12, 13 zijn voorzien van niet nader getoonde zuigmonden in een holte voor het vasthouden van een schuimdeel. In casu is bovenmatrijs 35 ingericht voor het vasthouden van een middelste schuimdeel 15 en is bovenmatrijs 36 ingericht voor het vasthouden van een bovenste schuimdeel 16.

20 De bovenmatrijzen 35, 36 zijn opgehangen aan een plaat 37, 38. Plaat 37 is aan de buitenzijde van bovenmatrijs 35 voorzien van drie neerwaarts gerichte centreerorganen 39 waarvan er één in figuur 1 schuil gaat achter bovenmatrijs 35. De posities van de centreerorganen 39 komen overeen met die van staanders 18 op wagens 5 en 6. De centreerorganen 39 25 zijn dan ook bedoeld voor samenwerking met onder andere de centreerkoppen 19 behorende bij staanders 18. Plaat 38 is eveneens voorzien van drie centreerorganen 39 echter die bevinden zich op overeenkomstige posities als staanders 20 voor samenwerking met de centreerkoppen 19 behorende bij staanders 20.

30 Platen 37, 38 zijn opgehangen aan sledeplaten 40, 41 via pennen 42, 43. In figuur 13 is meer in detail de omgeving van één zo'n 1025562 12 dergelijke pen 42 weergegeven. Pen 42 is voorzien van een brede kop 44 die met zijn onderzijde rust op de bovenzijde van sledeplaat 40. In de sledeplaat 40 zijn voor ieder pen 42 gaten 45 aangebracht met een diameter die groter is dan die van de bijbehorende pen 42. Hierdoor heeft 5 pen 42 enige speling in bijbehorend gat 45. Direct onder kop 44 is pen 42 voorzien van een afgeschuinde zoekrand 46. Gat 45 is aan zijn bovenste uiteinde voorzien van een overeenkomstige afschuining 47.

Tussen de onderzijde van sledeplaat 40 en de bovenzijde van plaat 37 zijn drukveren 48 aanwezig die zich om iedere pen 42 uitstrekken 10 maar in een uitgangssituatie (figuur 13) niet aanliggen tegen de onderzijde van sledeplaat 40 en dus spanningsloos zijn. Ieder centreerorgaan 39 omvat een huis 49 waarbinnen een vrouwelijke centreerkop 50 verticaal op en neer beweegbaar is. De bovenste stand van centreerkop 50 wordt bepaald door aanslagrand 51. In de behuizing 49 15 bevindt zich een drukveer 52 die een opgaande beweging van centreerkop 50 tegenwerkt.

De bovenmatrijsdelen 33, 34 zijn middels geleidingsorganen 65, 66 verticaal verplaatsbaar langs de bijbehorende poten 21, 22 tussen een bovenste stand zoals weergegeven in figuur 1 en een onderste stand 20 zoals weergegeven in figuur 5.

Uitgaande van de situatie weergegeven in figuur 1, functioneert de verlijminrichting 1 als volgt. Vanuit de toestand volgens figuur 1 verplaatsen de wagens 5 en 6 zich gezamenlijk over de lengte die gelijk is aan hun tussenafstand door geschikte bekrachtiging van zuiger-25 cilinder samenstellen 10a en 10b naar dé stand volgens figuur 2 waarbij wagen 5 zich bevindt tussen de verticale poten 21 van basis verlijmstation 2 en wagen 6 zich bevindt tussen de verticale poten 22 van het verdere verlijmstation 3. Vervolgens verplaatsen de bovenmatrijsdelen 33, 34 zich naar beneden totdat de bovenmatrijzen 35, 36 aanliggen tegen 30 de bovenzijde van respectievelijk het middelste schuimdeel 15 op wagen 5 en het bovenste schuimdeel 16 op wagen 6. De samenwerking tussen de 102 5562 13 centreerkoppen 19, 50 zal nog nader worden toegelicht aan de hand van de figuren 7, 13, 14 en 15.

Na het bekrachtigen van de zuigmonden van bovenmatrijs 35, 36 zuigen deze bovenmatrijzen 35, 36 de respectievelijk daartegen gelegen 5 schuimdelen 15, 16 vast waarna de bovenmatrijsdelen 33, 34 weer omhoog bewegen (figuur 3). Vervolgens verplaatsen de wagens 5, 6 zich weer een halve slag terug door geschikte bekrachtiging van zuiger-cilinder samenstel 10b (figuur 4). Hierdoor wordt ruimte vrijgemaakt om de bovenmatrijsdelen 33, 34 neerwaarts te bewegen totdat de onderzijde van 10 respectievelijk middelste schuimdeel 15 en bovenste schuimdeel 16 nagenoeg aanligt tegen lijmplaten 31, 32, voldoende voor het aanbrengen van lijm op deze schuimdelen 15, 16.

Gelijktijdig met het neerwaarts bewegen van de bovenmatrijsdelen 33, 34 verplaatsen ook de bakken 25, 26 zich neerwaarts 15 door geschikte bekrachtiging van zuiger-cilinder samenstellen 53, 54.

Tijdens en juist voorafgaand aan het contact tussen de lijmplaten 31, 32 en de schuimdelen 15, 16 werken de centreerkoppen 19 behorende bij de respectievelijke lijmaanbreng eenheden 23, 24 en de centreerkoppen 50 van de centreerorganen 39 behorende bij de respectievelijke bovenmatrijsdelen 20 33, 34 samen op een wijze die nog zal worden toegelicht aan de hand van de figuren 7, 13, 14 en 15 (figuur 5).

Vervolgens bewegen de bovenmatrijsdelen 33, 34 zich weer omhoog net zoals de bakken 25, 26. Middelste schuimdeel 15 in bovenmatrijs 35 en bovenste schuimdeel 16 in bovenmatrijs 36 zijn nu aan 25 hun onderzijde voorzien van een lijmlaag 55, 56. Afhankelijk van het type (thermische) lijm 27, 28 dat wordt toegepast dient binnen een bepaald aantal seconden de met de lijmlaag 55, 56 te verbinden schuimdelen 14, 15, 16 tegen elkaar aan te worden gedrukt teneinde een goede lijmverbinding tot stand te brengen. Hiertoe verplaatsen de wagens 5, 6 30 zich weer een halve slag verder (dus terug naar de stand volgens figuren 2 en 3), waarna de bovenmatrijs delen 33, 34 neerwaarts worden bewogen 102 5562 14 voor het in contact met elkaar brengen van de naar elkaar toe gekeerde zijde van het onderste schuimdeel 14 in wagen 5 en het bovenste schuimdeel 15 in bovenmatrijs 35 met daartussen lijmlaag 55 en voor het in contact met elkaar brengen van de bovenzijde van het middelste 5 schuimdeel 15 in wagen 6 en de bovenste schuimdeel 16 in bovenmatrijs 36 met daartussen lijmlaag 56.

Gebied A in figuur 7 is in de figuren 13, 14, 15 voor achtereenvolgende momenten weergegeven tijdens en juist voorafgaand aan het in contact brengen van de schuimdelen 14, 15 met elkaar. Figuur 13 10 toont hierbij een eerste fase waarbij de centreerkoppen 19 en 50 bijna in contact met elkaar komen. Zoals te zien in figuur 13 bevinden de hartlijnen 57, 58 van centreerkoppen 19, 58 zich niet in eikaars verlengde maar op een afstand 59 van elkaar. Indien de schuimdelen 14, 15 aldus met elkaar in contact zouden worden gebracht betekent dit dat de 15 schuimdelen 14, 15 in horizontale richting over een afstand 59 ten opzichte van elkaar zullen verschuiven nadat het contact tussen de schuimdelen 14, 15 tot stand is gebracht of dat de schuimdelen 14, 15 over de afstand 59 onjuist ten opzichte van elkaar worden gepositioneerd waardoor de maat nauwkeurigheid van het uiteindelijke samengestelde 20 schuimdeel 14, 15, 16 onvoldoende is. Beide situaties zijn ongewenst.

Vanwege het contact tussen de afgeschuinde vlakken van centreerkop 19 en centreerkop 50 zal plaat 37 met alle daar vast mee verbonden delen omhoog worden geheven ten opzichte van centreerkop 19 terwijl gelijktijdig plaat 37 met alle daarmee verbonden delen zich 25 zijdelings verplaatst in de richting van pijl 60 over afstand 59 zodat de hartlijnen 57, 58 in lijn met elkaar komen te liggen en dientengevolge de bovenmatrijs 35 en de ondermatrijs 12 correct uitgelijnd ten opzichte van elkaar worden gepositioneerd. De laatstgenoemde horizontale beweging van plaat 37 is mogelijk doordat de afschuining 47 van pen 42 uit gat 45 30 wordt geheven waardoor voor pen 42 zijdelingse verplaatsing mogelijk wordt. Tijdens het in huis 49 schuiven van centreerkop 50 zal het 102 5562 15 bovenste uiteinde van veer 48 aan komen te liggen tegen de onderzijde van sledeplaat 40 en vanaf dat moment zal veer 48 weerstand gaan bieden tegen het naar elkaar toe bewegen van sledeplaat 40 en plaat 37. Veer 48 is stugger dan veer 52. Het in het huis 49 schuiven van centreerkop 50 zal 5 worden vervolgd totdat centreerkop 50 aanslaat tegen aanslagrand 51. Pas na deze aanslag komen tijdens het verder zakken van geleidingsorganen 65 de schuimdelen 14, 15 met elkaar in contact en worden tegen de werking van drukveer 48 in tegen elkaar aan gedrukt waarbij gegarandeerd is dat de schuimdelen 14, 15 correct ten opzichte van elkaar zijn uitgelijnd en 10 derhalve geen versmering van de lijm op het grensvlak tussen de schuimdelen 14, 15 plaatsvindt. Versmering van de lijm zou zeer nadelig zijn vanwege het risico dat lijm onjuist wordt verdeeld en de lijmverbinding uiteindelijk niet aan de geldende eisen voldoet. Het moge duidelijk zijn dat dezelfde wijze van uitlijning van toepassing is door 15 samenwerking tussen de centreerkoppen 50 van de bovenmatrijsdelen 33, 34 en de centreerkoppen 19 behorende bij de lijmaanbrengeenheden 23, 24.

Terzijde moet worden opgemerkt dat de platen 37, 38 en bijbehorende bovenmatrijzen 35, 36 uitwisselbaar zijn met andere platen en bovenmatrijzen zodat zeer snel kan worden omgewisseld tussen het 20 productieproces voor verschillende samengestelde schuimdelen. Daarnaast moet worden opgemerkt dat de staanders 20 langer zijn dan de staanders 18 omdat in het verdere verlijmstation 3 sprake is van een grotere gezamenlijke hoogte van de schuimdelen 14, 15, 16 dan die van schuimdelen 14, 15 in het basis verlijmstation 2.

25 Nadat gedurende enkele seconden aandrukking tussen de onderling te verlijmen schuimdelen 14, 15, 16 heeft plaatsgevonden, worden de zuigmonden in ondermatrijzen 12, 13 ontkrachtigd waarna de bovenmatrijsdelen 33, 34 zich weer naar boven verplaatsen, dit maal echter met respectievelijk de onderling verlijmde schuimdelen 14, 15 en 30 de onderling verlijmde schuimdelen 14, 15, 16.

Vervolgens worden de wagens 5, 6 weer teruggeplaatst, nu t02 5562 16 zonder schuimdelen daarin. Vanuit deze toestand verplaatst het bovenmatrijsdeel 33 zich neerwaarts waarna de zuigmonden van bovenmatrijs 35 worden ontkrachtigd en de zuigmonden van ondermatrijs 13 van wagen 6 worden bekrachtigd voor het overnemen van de onderling verlijmde 5 schuimdelen 14, 15 door ondermatrijs 3. Gelijktijdig wordt handmatig het uit de schuimdelen 14, 15, 16 samengestelde schuimdeel uit bovenmatrijs 36 weggenomen (figuur 11). Daarna wordt wagen 5 weer gevuld met een onderste schuimdeel 14 en een middelste schuimdeel 15 zoals in figuur 1. Tevens wordt los bovenop de onderling verlijmde schuimdelen 14, 15 en 10 ondermatrijs 13 een bovenste schuimdeel 16 gelegd, waarna de situatie volgens figuur 1 weer is ontstaan.

1025562

Claims (15)

1. Inrichting voor het onderling verlijmen van schuimdelen omvattende een verlijmstation voorzien van eerste positioneringsmiddelen 5 voor het positioneren van een eerste schuimdeel, tweede positioneringsmiddelen voor het positioneren van een tweede schuimdeel, aanbreng-middelen voor het aanbrengen van lijm op het eerste schuimdeel en/of het tweede schuimdeel, verplaatsingsmiddelen voor het naar elkaar toe en van elkaar af in een bewegingsrichting verplaatsen van de eerste 10 positioneringsmiddelen en de tweede positioneringsmiddelen voor het ter onderlinge verlijming in contact met elkaar brengen van het eerste schuimdeel en het tweede schuimdeel en het vervolgens in tweede positioneringsmiddelen gepositioneerd houden van het eerste en tweede schuimdeel in onderling verlijmde toestand, met het kenmerk, dat de 15 inrichting is voorzien van een verder verlijmstation alsmede van transportmiddelen voor het transporteren van de tweede positioneringsmiddelen van het verlijmstation naar het verdere verlijmstation, het verdere verlijmstation voorzien zijnde van verdere eerste positioneringsmiddelen voor het positioneren van een verder schuimdeel, verdere 20 aanbrengmiddelen voor het aanbrengen van lijm op de onderling verlijmde eerste en tweede schuimdelen en/of het verdere schuimdeel, verdere verplaatsingsmiddelen voor het naar elkaar toe en van elkaar af verplaatsen van de tweede positioneringsmiddelen en de verdere eerste positioneringsmiddelen voor het ter onderlinge verlijming in contact met 25 elkaar brengen van de reeds onderling verlijmde eerste en tweede schuimdelen enerzijds en het verdere schuimdeel anderzijds en het vervolgens in de tweede positioneringsmiddelen of de verdere eerste positioneringsmiddelen gepositioneerd houden van het eerste, tweede en verdere schuimdeel in onderling verlijmde toestand.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de transportmiddelen zijn ingericht voor het heen-en-weer gaand tussen het 1 02 5562 ----- verlijmstation en het verdere verlijmstation transporteren van de tweede pos i t ΐ onen ngsmi ddel en.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de transportmiddelen gel eidingsmiddelen omvatten voor het daarlangs 5 transporteren van de tweede positioneringsmiddelen.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat verdere tweede positioneringsmiddelen zijn voorzien die ook transporteerbaar zijn door de transportmiddelen.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de 10 tweede positioneringsmiddelen en de verdere tweede positioneringsmiddelen onderling zijn verbonden voor gezamenlijk transport.

6. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de eerste positioneringsmiddelen en de tweede positioneringsmiddelen centreermiddelen omvatten met onderling 15 samenwerkende centreerlichamen op de respectievelijke eerste positioneringsmiddelen en tweede positioneringsmiddelen voor het tijdens het in contact met elkaar brengen van het eerste schuimdeel en het tweede schuimdeel uitlijnen van het eerste schuimdeel en het tweede schuimdeel ten opzichte van elkaar.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de centreermiddelen zijn ingericht voor het uitlijnen van het eerste schuimdeel en het tweede schuimdeel in een richting loodrecht op de bewegingsrichting voordat het eerste schuimdeel en het tweede schuimdeel in contact met elkaar worden gebracht.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de eerste positioneringsmiddelen of de tweede positioneringsmiddelen een gestel deel en een ten opzichte van het gestel deel in een richting loodrecht op de bewegingsrichting beweegbaar alsmede in de bewegingsrichting tegen een eerste veerkracht in beweegbaar matrijsorgaan omvatten 30 met een matrijs voor het vasthouden van een schuimdeel, waarbij het matrijsorgaan is voorzien van tenminste één centreerlichaam. 102 5562

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat met één van het gesteldeel en het matrijsorgaan tenminste één penorgaan is verbonden dat zich met speling uitstrekt door een bijbehorend gat van de ander van het gesteldeel en het matrijsorgaan en is voorzien van een kop 5 voor het bieden van weerstand tegen de eerste veerkracht.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de centreermiddelen een afgeschuinde omtreksrand omvatten voorzien op het tenminste ene persorgaan en/of op het bijbehorend gat.

11. Inrichting volgens conclusies 8, 9 of 10, met het kenmerk, 10 dat het tenminste ene centreerlichaam tegen een tweede veerkracht in is verbonden met het matrijsorgaan.

12. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de aanbrengmiddelen een reservoir voor lijm omvatten alsmede een lijmlichaam voor onderling contact met een schuimdeel voor 15 het aanbrengen van lijm op dat schuimdeel, waarbij het reservoir en het lijmlichaam onderling verplaatsbaar zijn tussen een eerste stand waarbij het lijmlichaam is ondergedompeld in de lijm en een tweede stand waarbij het lijmlichaam vrij is van de lijm in de houder.

13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat het 20 lijmlichaam een vaste ruimtelijke positie inneemt tijdens de onderlinge verplaatsing van het reservoir en het lijmlichaam tussen de eerste stand en de tweede stand.

14. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de aanbrengmiddelen een lijmlichaam omvatten voor 25 onderling contact met een schuimdeel voor het aanbrengen van lijm op dat schuimdeel, waarbij de verplaatsingsmiddelen zijn ingericht voor het relatief naar het lijmlichaam toe en van het lijmlichaam af in een verdere bewegingsrichting verplaatsen van het betreffend schuimdeel, de aanbrengmiddelen en de positioneringsmiddelen behorende bij het 30 betreffend schuimdeel centreermiddelen omvattende met onderling samenwerkende centreerlichamen op de aanbrengmiddelen en de 102 5562 desbetreffende positioneringsmiddelen voor het tijdens het in contact met elkaar brengen van het desbetreffend schuimdeel en het lijmlichaam uitlijnen van het desbetreffend schuimdeel en het lijmlichaam ten opzichte van elkaar.

15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de centreermiddelen zijn ingericht voor het uitlijnen van het desbetreffend schuimdeel en het lijmlichaam in een richting loodrecht op de verdere bewegingsrichting voordat het desbetreffend schuimdeel en het lijmlichaam in contact met elkaar worden gebracht. 10 102 5562