NL1024909C2

NL1024909C2 - Inrichting en werkwijze voor het verplaatsen van personen van een zittende naar een staande positie.

Info

Publication number: NL1024909C2
Application number: NL1024909A
Authority: NL
Inventors: Wilhelmus Petrus Johann Kruijf
Original assignee: Indes Holding Bv
Priority date: 2003-12-01
Filing date: 2003-12-01
Publication date: 2005-06-02
Also published as: WO2005053593A1

Description

» l '

Inrichting en werkwijze voor het verplaatsen van personen van een zittende naar een staande positie

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verplaatsen van personen van 5 een zittende naar een staande positie en vice versa, omvattende ten minste één ten minste in hoofdzaak star draaglichaam voor het op een persoon uitoefenen van een kracht, waarbij ten minste een deel van het draaglichaam is ingericht voor aangrijping op de persoon, en met het draaglichaam gekoppelde activeerhare verplaatsingsmiddelen voor het verplaatsen van het draaglichaam, zodanig dat de persoon tijdens een op het 10 draaglichaam aangrijpende toestand een verplaatsing ondergaat van een zittende positie ' naar een staande positie of vice versa. De uitvinding heeft tevens betrekking op een werkwijze voor het verplaatsen van personen van een zittende naar een staande positie en vice versa met behulp van een dergelijke inrichting.

15 Inrichtingen voor het verplaatsen van personen van een zittende naar een staande positie . en vice versa, zogenaamde, patiëntliften, staliften of transferhulpen, helpen gehandicapte personen en ouderen bij het opstaan en gaan zitten op bijvoorbeeld een stoel, bed of toilet. Dergelijke inrichtingen dienen met name om verzorgend personeel te assisteren en een relatief zware lichamelijke belasting, met name rugbelasting, van verzorgend 20 personeel tijdens verplaatsing van de persoon te voorkomen, of althans tegen te gaan.

Eenvoudige uitvoeringen van de bekende patiëntlift omvatten een als hefboom functionerend draaglichaam, waarmee de patiënt wordt opgetild volgens een convexe baan of bol traject, waarbij dit traject veelal volgens de omtrek van een cirkel met het 25 draagpunt van de hefboom als rotatieas. Nadeel van een dergelijk traject is dat het niet de natuurlijke manier van opstaan en zitten volgt. Hierdoor wordt de patiënt uit balans opgetild, waardoor de patiënt zelf niet kan meehelpen^ Bij langdurig gebruik wordt de persoon steeds passiever, waardoor achteruitgang van de fysieke mogelijkheden nauwelijks wordt tegengegaan.

30

Er is een stalift in de markt die een persoon een natuurlijk traject van ópstaan en gaan zitten kan laten volgen, en die een passieve houding bij zitten en staan voorkomt. Bij het opstaan omvat de meest natuurlijke baan het boven de voeten brengen van de romp door een in hoofdzaak horizontale, vanuit de persoon gezien naar voren gerichte beweging, 1024909 1_ » > 2 waarna het lichaam in een staande positie wordt gebracht door een in hoofdzaak verticale beweging, waarbij de schouders een holle, ellipsvormige (concave) baan beschrijven. Bij het zitten kan deze baan in omgekeerde richting gevolgd worden. Het is echter eveneens mogelijk om de persoon via een andersoortige baan tot zitten te 5 brengen. De bestaande transferhulp maakt gebruik van een geleed draaglichaam dat bestaat uit twee zwenkbaar aan elkaar gekoppelde armen, welke door een samengestelde beweging van de twee armen van het deel van het draaglichaam dat is ingericht voor aangrijping op de persoon (bijvoorbeeld handvaten óf een draagband) langs het gewenste traject beweegt. Een nadeel van deze inrichting is dat de bewegingen van de 10 twee armen zeer precies op elkaar dienen te worden afgesteld. De inrichting is daardoor relatief complex, en doorgaans relatief gevoelig voor storingen en duur in productie. Tevens is de inrichting relatief inflexibel, omdat het veelal moeilijk is om de ingestelde samengestelde beweging aan te passen aan bijvoorbeeld de lichaamslengte van persoon.

15 De onderhavige uitvinding heeft als doel het verschaffen van een relatief eenvoudige . inrichting van het in aanhef genoemde type, waarmee personen via een natuurlijke baan kunnen worden verplaatst van een zittende positie naar een staande positie en vice versa.

20 De uitvinding verschaft daartoe een inrichting van het in aanhef genoemde type, met het kenmerk, dat de inrichting tevens omvat op afstand van de verplaatsingsmiddelen gepositioneerde geleidingsmiddelen voor glijdende samenwerking met het draaglichaam , ; tijdens verplaatsing van het draaglichaam. De geleidingsmiddelen zorgen voor geleiding van translaties en rotaties van het draaglichaam, door het ondersteunen en stabiliseren 25 van ten minste een gedeelte van het draaglichaam. Door de beweging van de verplaatsingsmiddelen ten opzichte van de geleidingsmiddelen kunnen op een relatief eenvoudige wijze legio complexe (niet-lineaire) bewegingen van het draaglichaam bewerkstelligd worden. Middels de constructief relatief eenvoudige inrichting is het aldus mogelijk om een persoon via een - door het verplaatsende draaglichaam bepaalde 30 - natuurlijke baan te laten opstaan of te laten zitten. Het deel van het draaglichaam ingericht voor aangrijping op de persoon omvat bijvoorbeeld handgrepen voor vastpakken door de persoon, of een draagband of draagtuig voor bevestiging van de romp van de persoon. Bij voorkeur volgt de beweging de ergonomisch gewenste, natuurlijke baan van de persoon bij het opstaan dan wel zitten.

1 02 49 0 9 _ I 1 3 »

Het is voordelig indien de geleidingsmiddelen ten minste één roteerbaar element t omvatten. Het roteerbare element kan bijvoorbeeld een roller, een wiel, een tandwiel, of i een kogellager zijn. Het is voordelig indien ten minste een deel van het draaglichaam is 5 voorzien van bijvoorbeeld een glad dan wel geprofileerd oppervlak, of een tandradbaan voor samenwerking met de geleidingsmiddelen. Ook is het mogelijk meerdere roteerbare elementen toe te passen, waardoor een betere stabilisatie en geleiding van het draagelement wordt mogelijk gemaakt. Het roteerbare element kan samenwerken met andere geleidingsmiddelen, zoals gladde oppervlakken, geleidingsringen, rails of andere 10 geschikte geleidingsmiddelen die glijdend kunnen aangrijpen óp het draaglichaam. Ook kunnen meerdere roteerbare elementen en andere geleidingsmiddelen dusdanig ten opzichte van elkaar en de verplaatsingsmiddelen worden gepositioneerd dat deze slechts in bepaalde oriëntaties van het draaglichaam aangrijpen op het draaglichaam. Door een gunstige onderlinge oriëntatie van roteerbare elementen en/of andere IS geleidingsmiddelen kan op relatief eenvoudige wijze het draaglichaam volgens een complex (niet-lineair) traject bewogen worden door de verplaatsingsmiddelen, waarbij de verplaatsingsmiddelen zelf relatief eenvoudig kunnen worden uitgévoerd.

In een voorkeursuitvoering is ten minste een met het draaglichaam gekoppeld deel van . 20 de verplaatsingsmiddelen ingericht voor het doorlopen van een vooraf gedefinieerde baan. Deze baan kan bijvoorbeeld worden gedefinieerd door een sleuf, rails, een tandradbaan, eèn as of een combinatie daarvan. De baan wordt dusdanig gepositioneerd ten opzichte van de geleidingsmiddelen dat tijdens het doorlopen van de gedefinieerde baan door het met het draaglichaam gekoppeld deel van de verplaatsingsmiddelen, een 25 op het draaglichaam aangrijpend persoon wordt verplaatst via een natuurlijke, deels concave baan.

Het is voordelig indien ten minste een deel van de verplaatsingsmiddelen is ingericht voor rotatie om een rotatieas, waarbij de onderlinge koppeling tussen de 30 verplaatsingsmiddelen en het draaglichaam is ingericht voor rotatie om de rotatieas op afstand van de rotatieas. De rotatieas kan een fysieke as zijn waaraan het draaglichaam op afstand van de rotatieas is gekoppeld, maar de rotatieas kan tevens gedefinieerd zijn door een bijvoorbeeld een sleuf, rails of een tandradbaan. Door rotatie rond de rotatieas in samenwerking met de geleidingsmiddelen kan op relatief eenvoudige wijze een 1024909 4 ι « gewenst traject van het draaglichaam worden gerealiseerd. Het is voordelig indien de onderlinge koppeling tussen de verplaatsingsmiddelen en het draaglichaam ten minste gedeeltelijk gevormd wordt door een krukas. De krukas is een relatief eenvoudige inrichting om de kracht over te brengen op het draaglichaam. De krukas kan op 5 meerdere posities gekoppeld zijn op het draaglichaam, en kan meerdere knikken omvatten. De krukken kunnen enkelzijdig dan wel dubbelzijdig opgehangen zijn. Ineen andere voorkeursuitvoering wordt de onderlinge koppeling tussen de verplaatsingsmiddelen en het draaglichaam ten minste gedeeltelijk gevormd door een om de rotatieas roteerbaar plaatvormig element. Een plaatvormig element verschaft 10 doorgaans aanvullende stabiliteit van de koppeling met het draaglichaam. In een bijzondere voorkeursuitvoering vormt het plaatvormig element een schijfvormig element. Het Schijfvormige élement heeft als voordeel dat het zowel vanuit de eigen as als vanaf de circulaire omtreksrand van de schijf kan wórden aangedreven. Voor aandrijving vanaf de omtreksrand kan de omtrek bijvoorbeeld worden uitgevoerd met 15 tanden, waarop een tandwiel kan aangrijpen voor aandrijving van de schijf.

In een voorkeursuitvoering grijpen de geleidingsmiddelen op het draaglichaam aan op een positie tussen de verplaatsingsmiddelen en het deel van het draaglichaam ingericht voor aangrijping op de persoon. In deze configuratie oefenen de verplaatsingsmiddelen 20 kracht uit onder hefboomwerking op het deel van het draaglichaam ingericht voor aangrijping op de persoon, waarbij de geleidingsmiddelen functioneren als draagpunt voor de hefboom. Door de geleidingsmiddelen te positioneren nabij de verplaatsingsmiddelen en relatief afgelegen van het deel van het draaglichaam ingericht voor aangrijping op de persoon, wordt door een relatief kleine verplaatsing van de 25 verplaatsingsmiddelen een relatief grote verplaatsing van het deel van het draaglichaam ingericht voor aangrijping op de persoon bewerkstelligd.,

In een andere voorkeursuitvoering grijpen de verplaatsingsmiddelen op het draaglichaam aan op een positie tussen de geleidingsmiddelen en het deel van het 30 draaglichaam ingericht voor aangrijping op de persoon. Hierbij wordt op soortgelijke . wij ze als hierboven beschreven een hefboom van het draaglichaam bereikt^ waarbij thans échter de verplaatsingsmiddelen als draagpunt functioneren.

1024909 » 5 » ·

Het is voordelig indien de onderlinge oriëntatie van de geleidingsmiddelen ten opzichte van de verplaatsingsmiddelen wijzigbaar is. De wijziging kan zowel in horizontale als verticale richting plaatsvinden. Hierdoor is de inrichting verder aan te passen aan de gebruikssituatie, in het bijzonder aan de lengte van de te verplaatsen persoon. Hierdoor 5 kan op relatief eenvoudige wijze een effectievere verplaatsing en groter comfort voor de persoon bewerkstelligd worden. Voorts wordt door het wijzigen van de geleidingsmiddelen ten opzichte van de verplaatsingsmiddelen een grotere flexibiliteit verschaft ten aanzien van het verloop van een door de persoon te doorlopen traject.

10 In een voorkeursuitvoering omvatten de verplaatsingsmiddelen een motor, bij voorkeur een elektromotor. Motoren zijn relatief voordelig en eenvoudig toe te passen voor verplaatsingsmiddelen, waarbij relatief eenvoudig de benodigde kracht voor het verplaatsen van de persoon kan worden verschaft. De motor kan bijvoorbeeld een rotatieas aandrijven, waarvan de kracht op hierboven genoemde wijze kan worden 15 overgebracht op het draaglichaam.

In een andere voorkeursuitvoering omvatten de verplaatsingsmiddelen ten minste een pneumatisch element. Pneumatische elementen zijn relatief compact en krachtig. Het pneumatische element kan bijvoorbeeld een met de verplaatsingsmiddelen gekoppeld 20 deel van het draaglichaam door een sleuf, rails, of een tandradbaan duwen of trekken, of een plaatvormig element of een krukas roteren. Bij gebruik van een pneumatisch of hydraulisch element is het relatief eenvoudig om een dergelijke beweging stapsgewijs uit te voeren, hetgeen een groter comfort voor de persoon verschaft.

25 Het is voordelig indien de inrichting is voorzien van ten minste één steunelement voor . . het stabiliseren van de persoon tijdens verplaatsing van de persoon van een zittende naar een staande positie en vice versa. Onder steunelementen worden bijvoorbeeld verstaan een voetensteun of kniesteun, waarop dé persoon kan afsteunen tijdens het verplaatsen. Tevens kan het steunelement nuttig zijn voor het eenvoudig positioneren van de 30 inrichting ten opzichte van de persoon. Het gebruik van één of meerdere steunelementen verhoogt doorgaans de veiligheid en het comfort voor de persoon.

In een voorkeursuitvoering is het deel van het draaglichaam ingericht voor aangrijping op de persoon losneembaar gekoppeld met een met de verplaatsingsmiddelen gekoppeld 1024909 6 < · deel van het draaglichaam. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld een losneembare draagband, of losneembare handgrepen, die desgewenst kunnen worden vervangen door een ander model, aangepast aaii gebruik voor bijvoorbeeld kinderen of bijzonder zware personen. In een bijzondere voorkeursuitvoering is het draaglichaam . 5 ingericht voor koppeling op verschillende posities met het met de verplaatsingsmiddelen gekoppeld deel van het draaglichaam, waardoor de inrichting kan worden ingesteld voor een bepaalde gebruikssituatie. Alzo kan de inrichting overeenkomstig de uitvinding op een relatief flexibele wijze worden toegepast.

10 Het is voordelig indien de inrichting mobiel is uitgevoerd. De inrichting kan bijvoorbeeld uitgerust zijn met wielen, zwenkwielen of rollers voor horizontale verplaatsing over een oppervlak. Het is tevens denkbaar de inrichting met behulp van bijvoorbeeld rails verplaatsbaar aan het plafond te bevestigen. De mobiele uitvoering van de inrichting vergroot doorgaans de flexibiliteit ten aanzien van de toepasbaarheid. 15 Het is hierbij tevens denkbaar om de persoon staand of zittend in de inrichting te vervoeren.

Bij voorkeur is de inrichting opvouwbaar uitgevoerd. Door de inrichting in te klappen of op te vouwen wordt de inrichting compacter, waardoor deze eenvoudiger is te · 20 verplaatsen en op te bergen. Opvouwbaarheid kan bijvoorbeeld bereikt worden door het gebruik van inschuifbare of zwenkbare fixeerbare verbindingen in de constructie.

De onderhavige uitvinding verschaft tevens een werkwijze volgens het in aanhef genoemde type, omvattende de opeenvolgende stappen: het op de persoon laten 25 aangrijpen van het deel van het draaglichaam ingericht voor aangrijping op de persoon, en het activeren van de verplaatsingsmiddelen voor het verplaatsen van het draaglichaam. Door gebruik van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding wordt het eenvoudiger om personen relatief comfortabel en voordelig te assisteren bij zitten dan wel staan, waarbij een natuurlijk traject tussen deze twee posities eenvoudig 30 gerealiseerd wordt. Verdere voordelen zijn reeds in het voorgaande uitvoering beschreven.

De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van enkele niet-limitatieve voorkeursuitvoeringen.

1024909

I I

7

Figuren 1 a-c tonen een voorkeursuitvoering van een inrichting volgens de onderhavige

• I

uitvinding, waarbij het verplaatsingsmiddelen een roteerbare schijf omvatten.

Figuren 2a-c tonen verschillende combinaties van verplaatsingsmiddelen en 5 geleidingsmiddelen, voor gebruik in een inrichting volgens de onderhavige uitvinding.

Figuur 3 toont een voorkeursuitvoering van een opvouwbare inrichting in gebruikstoestand, waarbij een persoon in staande positie is afgebeeld.

Figuur 4 toont een inrichting volgens de uitvinding, in een ingeklapte, verticale toestand tegen een muur gezet.

10 Figuur 5 toont een uitvoering van de in figuur 3 getoonde inrichting.

Figuur 1 toont een voorkeursuitvoering 1 van een inrichting volgens de onderhavige . uitvinding in zijaanzicht. Een persoon 2 in zittende houding grijpt aan op het draaglichaam 3 middels twee handgrepen 4 en een met het draaglichaam 3 verbonden 15 draagband 5. De lengte van het draaglichaam 3 is verstelbaar middels stelmiddelen 6, en de draagband 5 is losneembaar en kan op Verschillende hoogten worden verbonden met het draaglichaam 3 op drie bevestigingspunten 7, waarvan in de figuur nu de onderste wordt gebruikt. Hierdoor kan de inrichting flexibel worden aangepast op de lengte van de persoon 2. Het draaglichaam 3 is verbonden met een roteerbare schijf 8 welke aan de 20 omtrek gedeeltelijk is voorzien van tanden 9 waarop een tweede, kleiner tandwiel 10 aangrijpt. De as van tandwiel 10 wordt door middel van een aandrijfband 11, die wordt bewogen door een elektrische motor 12, welke kan worden bestuurd door met de motor verbonden besturingseenheid 13 welke losneembaar op een duwstang 14 bevestigd is.

Bij inschakeling van de motor 12 wordt de roteerbare schijf 8 volgens de pijl 15 25 bewogen. Door samenwerking met het rolelement 16 wordt het met de persoon 2 verbonden deel van het draaglichaam 3 volgens een traject met een holle vorm, zoals aangegeven met de pijl 17, bewogen. Voor extra stabiliteit is de inrichting 1 uitgerust met een beensteun 18 en een van een antisliplaag voorziene voetensteun 19. De inrichting 1 is verplaatsbaar door vier middels een voetpedaal 20 blokkeerbare wielen 30 21. Met behulp van de duwstang 14 kan de inrichting 1 door een hulpverlenend persoon eenvoudig gepositioneerd worden. Om het traject van het met de persoon verbonden deel van de draagarm 3 aan te passen, kan de hoogte van de roller 16 door middel van een pneumatisch verstelmechanisme 22 aangepast worden.

1024909" _ » 8 .

Figuur lb toont een voorkeursuitvoering van een inrichting 30 volgens de onderhavige uitvinding, vergelijkbaar met die afgebeeld in figuur 1 a, waarin de persoon 31 in een staande positie is gebracht. In vergelijking met figuur la is de roteerbare schijf 32 gedraaid, waardoor het draaglichaam 33 in een positie wordt gebracht overeenkomstig 5 met een staande positie van de persoon 31. Hierbij rust het draaglichaam 33 op de roller 34. '

Figuur lc toont een bovenaanzicht van een voorkeursuitvoering van de inrichting 40 volgens de onderhavige uitvinding, vergelijkbaar met de inrichting afgebeeld in figuur 10 lc. Hierbij zijn de persoon en steunelementen weggelaten omwille van de duidelijkheid.

In de figuur is het draaglichaam 41 onderscheidbaar, voorzien van handgrepen 42 en verstelbare draagband 43. Het draaglichaam 41 is middels een vorkconstructie 44 aan beide zijden van de roteerbare schijf 45 verbonden. Bij draaien van de roteerbare schijf 45 wordt een deel van het draaglichaam 41 over roller 46 bewogen. Het onderstel 47 15 van de inrichting 40 is voorzien van wielen 48, en heeft een U-vorm. De uitsparing 49 in deze vorm kan gedeeltelijk rond bijvoorbeeld een stoel, toiletpot, of andere zitplaats van een persoon worden gepositioneerd. Een hulpverlener kan dit eenvoudig bewerkstelligen door gebruik te maken van de duwstaiig 50, waarop tevens een bedieningspaneel 51 is aangebracht voor activering van de draagarm en het instellen 20 van de hoogte van de roller 46 en de lengte van de draagarm 41.

Figuren 2a-c zijn schematische afbeeldingen van enkele verschillende mogelijke combinaties van verplaatsingsmiddelen en geleidingsmiddelen, voor gebruik in een inrichting volgens de onderhavige uitvinding. Hierin is een draagstructuur waarin de 25 elementen zijn opgenomen ten behoeve van de overzichtelijkheid weggelaten.

Figuur 2a toont een voorkeursuitvoering waarbij de geleidingsmiddelen 66,67 op het draaglichaam 60 aangrijpen op een positie tussen de verplaatsingsmiddelen en het deel van het draaglichaam 60 ingericht voor aangrijping op de persoon P. Het draaglichaam 30 60 is voorzien is van een dwarsas 61 welke wordt bewogen door een geleidende sleuf 62 door middel van een telescopisch pneumatisch element 63 dat door een scharnier 64 zwenkbaar in de inrichting bevestigd is. Het draaglichaam is voorzien van twee tandradbanen 65 waarop geleidende tandraderen 66,67 aangrijpen. Het tandrad 67 is geveerd verankerd in de inrichting om de beweging van het draaglichaam 60 in verticale 1024909'

• I

9 richting te stabiliseren. Door samentrekken dan wel uitzetten wordt de as 61 volgens het door de sleuf 62 gedefinieerde traject 68 bewogen, waardoor het voor aangrijpen van de persoon ingerichte deel P van het draaglichaam 60 wordt bewogen volgens de gewenste i baan.

5

Figuur 2b toont een voorkeursuitvoering waarbij de verplaatsingsmiddelen 71 op het draaglichaam 70 aangrijpen op een positie tussen de geleidingsmiddelen en het deel van het draaglichaam 70 ingericht voor aangrijping op de persoon P. Het draaglichaam 70 wordt verplaatst door een roteerbare krukas 71. De aandrijving van de krukas 71 is niet 10 afgebeeld, maar zou bijvoorbeeld een met de hand aangedreven hefboom kunnen omvatten, een pneumatisch of hydraulisch aangedreven draaischijf, of een elektromotor.

Een uiteinde van het draaglichaam 70 wordt gestabiliseerd door twee gladde geleidingsstangen 72. Het uiteinde van het draaglichaam 70 is voorzien van een blokkeerhaak 73 voor het blokkeren van het draaglichaam 70 bij een uiterste 15 rotatiepositie van de krukas 71. De positie van de geleidingsstangen 72 ten opzichte van de krukas 71 is wijzigbaar, in verticale richting door pneumatische elementen 74, in horizontale richting door verplaatsing over rails 75. Door positionering van de geleidingsstangen 72 kan de baan die wordt beschreven door het deel van het draaglichaam 70 ingericht voor aangrijping op de persoon P aangepast worden.

20

Figuur 2c toont een voorkeursuitvoering waarin de verplaatsingsmiddelen een cirkelvormige tandradbaan 80 omvatten waarlangs een aan het draaglichaam 81 gekoppeld eerste tandwiel 82 wordt voortbewogen, gestabiliseerd door een tegenover de tandradbaan 80 gepositioneerd tweede roteerbaar tandwiel 83. Het eerste tandwiel 82 25 wordt aangedreven door een op het draaglichaam 81 bevestigde elektromotor 84 middels een aandrijfband 85. Het draaglichaam 81 is opgehangen aan een rails 86 waarop een geleidingswiel 87 aangrijpt. Door beweging van het eerste tandwiel 82 langs de tandradbaan 82 wordt het deel van het draaglichaam 81 ingericht voor aangrijping op de persoon P bewogen volgens het door dé onderlinge oriëntatie van de 30 tandradbaan 82 en het geleidingswiel 87 gedefinieerde pad.

Figuur 3 toont een voorkeursuitvoering van een opvouwbare inrichting 90 in gebruikstoestand, waarbij een persoon 91 in staande positie is afgebeeld. De uitvinding omvat een eenzijdig opgehangen wiel 92 dat is bevestigd aan een verrijdbaar onderstel 102490.:} ________ _ » 10 « t 93. Het wiel 92 is laag bij de grond op het onderstel 93 bevestigd, waardoor de inrichting 90 in gevouwen toestand zeer compact en ruitmebesparend is. Aan het wiel 92 is een draaglichaam 94 bevestigd dat tevens wordt ondersteund door een kantelbaar geleidingselement 95, dat rondom het draaglichaam 94 is aangebracht. Het 5 geleidingselement 95 is in hoogte verstelbaar door een verstelbare steunbalk 96. Bij het opklappen van de inrichting 90 kan de steunbalk 96 van het onderstel 93 losgekoppeld worden. Het draaglichaam 94 is voorzien van een handgreep 97, een armsteun 98 en een kniesteun 99 voor aangrijpen op de persoon 91. De onderlinge oriëntatie van het wiel 92 enerzijds en het onderstel 93 en de steunbalk 96 anderzijds kan onderling wijzigbaar 10 zijn.

Figuur 4 toont een inrichting 100 volgens de uitvinding, in een ingeklapte, verticale toestand tegen een muur 101 gezet. De hier afgebeelde inrichting 100 is vergelijkbaar met de inrichting 90 uit figuur 3. Duidelijk te zien is een van het onderstel 102 15 losgékoppelde steunbalk 103 welke in gebruikstoestand (zie figuur 3) het geleidingselement 104 ondersteunt. Doordat de schijf 105 nabij het onderstel 102 is bevestigd, is de ingeklapte toestand van inrichting 100 bijzonder compact. Het steunvlak 106 loopt evenwijdig met de vloer 107, en biedt de inrichting 100 goede stabiliteit in de hier afgebeelde ingeklapte toestand. Tevens is het denkbaar de inrichting 20 100 na inklappen in horizontale oriëntatie op te slaan, bijvoorbeeld onder een bed.

Figuur 5 toont een uitvoering 110 van de in figuur 3 getoonde inrichting 90 volgens de onderhavige uitvinding, waarbij het draaglichaam 111 is uitgerust met een armsteun 112 en een handgreep 113 voor aangrijpen op een persoon. Een voorbeeld van gebruik door 25 een persoon is te zien in figuur 3. De vlakken van de armsteun 112 ingericht voor aangrijpen op de armen van de persoon, zijn enigszins hol van vorm, dusdanig dat een goede grip op de armen van de persoon bewerkstelligd wordt. De handgreep 113 sluit aan op de armsteun 112, waarbij de hoek tussen het oppervlak van de armsteun 112 en de handgreep 113 anatomisch gunstig is gekozen. Tevens is inrichting 110 voorzien van 30 een voetensteun 114 waarop de persoon kan staan, waarbij de voetensteun 114 is bekleed met een antisliplaag, bijvoorbeeld rubber. Het verrijdbare onderstel 115 is voorzien van een steunbalk 116 waarop een beweegbaar geleidingselement 117 voor geleiding van draaglichaam 111 is bevestigd. Het wiel 118 grijpt aan op de ondergrond waarop de inrichting 110 staat middels een geprofileerd oppervlak 119. Bij verrijden 1024909 ♦ 11 van de inrichting 110 beweegt het draaglichaam 111, het geprofileerde oppervlak 119 vormt hierbij in feite de aandrijving. Om het aangrijpen van het geprofileerde oppervlak 119 met de vloer naar believen uit te kunnen schakelen, is een nabij het wiel 118 gelegen ondersteuningswiel 120 in hoogte verstelbaar uitgevoerd. Voor het behouden 5 van stabiliteit zijn ondersteuningswielen 121 voorzien van een remmechaniek 122.

Figuur 6 toont een inrichting 130 volgens de onderhavige uitvinding, voorzien van een uit plaatmateriaal vervaardigde roteerbare schijf 131 die is opgehangen aanéén as 132, waarbij de positie van de as 132 middels stelmiddelen 133, in dit geval een pen-gat 10 systeem, in horizontale richting verstelbaar is. Voorts is het geleidingselement 134 dat aangrijpt op het draaglichaam 13 5 in verticale richting verstelbaar door middel van een telescopische steunbalk 136, in dit geval voorzien van een klemsysteem om twee telescopische delen van de steunbalk 13 6 ten opzichte van elkaar te. fixeren. Door de relatieve positionering van de as 132 en het geleidingselement 134 is de baan die het 15 draaglichaam 135 beschrijft bij draaiing van de roteerbare schijf 130 naar wens van de gebruiker 137 in te stellen. Om het opstaan voor de gebruiker 137 te vergemakkelijken is het draaglichaam 13 5 voorzien van een stel handgrepen 138 waarvan de aangrijphoek 139 met het draaglichaam 135 instelbaar is, en een losneembare draagdoek 140 bekleed met een antislipmateriaal (bijvoorbeeld geprofileerd textiel), gevormd voor aangrijpen 20 op de gebruiker 137. De in deze figuur niet afgebeelde aandrijving van de inrichting kan bijvoorbeeld een handmatig öf met een motor aangedreven tandwiel zijn, waarmee middels tandwieloverbrenging de kracht van de aandrijving wordt overgebracht op as 132, of op een omtrèkszijde van de roteerbare schijf 130.

25 Het moge duidelijk zijn dat voor een deskundige in het vakgebied nog vele variaties en combinaties mogelijk zijn.

1024909

Claims

1. Inrichting voor het verplaatsen van personen van een zittende naar een staande positie en vice versa, omvattende: 5. ten minste één ten minste in hoofdzaak star draaglichaam voor het op een persoon uitoefenen van een kracht, waarbij ten minste een deel van het draaglichaam is ingericht voor aangrijping op de persoon, en . - met het draaglichaam gekoppelde activeerbare verplaatsingsmiddelen voor het verplaatsen van het draaglichaam, zodanig dat de persoon tijdens een op het 10 draaglichaam aangrijpende toestand een verplaatsing ondergaat van een zittende positie naar een staande positie of vice versa, met het kenmerk, dat de inrichting tevens omvat op afstand van de verplaatsingsmiddelen gepositioneerde geleidingsmiddelen voor glijdende samenwerking met het draaglichaam tijdens 15 verplaatsing van het draaglichaam.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de geleidingsmiddelen ten minste één roteerbaar element omvatten. 20-

3, Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat ten minste een met het draaglichaam gekoppeld deel van de verplaatsingsmiddelen is ingericht voor het doorlopen van een vooraf gedefinieerde baan.

4. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat 25 ten minste een deel van de verplaatsingsmiddelen is ingericht voor rotatie om een rotatieas, waarbij de onderlinge koppeling tussen de verplaatsingsmiddelen en het draaglichaam is ingericht voor rotatie om de rotatieas op afstand van de rotatieas.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de onderlinge koppeling 30 tussen de verplaatsingsmiddelen en het draaglichaam ten minste gedeeltelijk gevormd wordt door een krukas. 1024909

6. Inrichting, volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de onderlinge koppeling tussen de yerplaatsingsmiddelen en het draaglichaam ten minste gedeeltelijk * gevormd wordt door om de rotatieas roteerbaar plaatvormig element.

7. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de geleidingsmiddelen op het draaglichaam aangrijpen op een positie tussen de verplaatsingsmiddelen en het deel van het draaglichaam ingericht voor aangrijping op de persoon!

8. Inrichting volgens één der conclusies 1-6, met het kenmerk, dat de verplaatsingsmiddelen op het draaglichaam aangrijpen op een positie tussen de geleidingsmiddelen en het deel van het draaglichaam ingericht voor aangrijping op de persoon.

9. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de onderlinge oriëntatie van de geleidingsmiddelen ten opzichte van de verplaatsingsmiddelen wijzigbaar is.

10. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de 20 verplaatsingsmiddelen een motor omvatten, bij voorkeur een elektromotor.

11. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de verplaatsingsmiddelen ten minste een pneumatisch element omvatten.

12. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van ten minste één steunelement voor het stabiliseren van de persoon tijdens verplaatsing van de persoon van een zittende naar een staande positie en vice versa.

13. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het deel van het draaglichaam ingericht voor aangrijping op de persoon losneembaar is gekoppeld met een met de verplaatsingsmiddelen gekoppeld deel van het draaglichaam. 1024803 4 • ι

14. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting mobiel is uitgevoerd.

15. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de 5 inrichting opvouwbaar is uitgevoerd.

16. Werkwijze voor het verplaatsen van personén van een zittende naar een staande positie of vice versa, met behulp van een inrichting volgens één der voorgaande conclusies, omvattende de opeenvolgende stappen:

10 A) het op de persoon laten aangrijpen van het deel van het draaglichaam ingericht voor aangrijping op de persoon, en B) het activeren van de verplaatsingsmiddelen voor het verplaatsen van het draaglichaam. 15 6 v· ASi öüi)