NL1024651C2 - Werkwijze en pot voor het kweken van een epifyt. - Google Patents

Werkwijze en pot voor het kweken van een epifyt. Download PDF

Info

Publication number
NL1024651C2
NL1024651C2 NL1024651A NL1024651A NL1024651C2 NL 1024651 C2 NL1024651 C2 NL 1024651C2 NL 1024651 A NL1024651 A NL 1024651A NL 1024651 A NL1024651 A NL 1024651A NL 1024651 C2 NL1024651 C2 NL 1024651C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
pot
height
indentation
zone
openings
Prior art date
Application number
NL1024651A
Other languages
English (en)
Inventor
Gino Van Helleputte
Original Assignee
Novabouw B V B A
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Novabouw B V B A filed Critical Novabouw B V B A
Priority to NL1024651A priority Critical patent/NL1024651C2/nl
Priority to EP04105371A priority patent/EP1527676A3/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1024651C2 publication Critical patent/NL1024651C2/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01GHORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
    • A01G9/00Cultivation in receptacles, forcing-frames or greenhouses; Edging for beds, lawn or the like
    • A01G9/02Receptacles, e.g. flower-pots or boxes; Glasses for cultivating flowers
    • A01G9/021Pots formed in one piece; Materials used therefor

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Cultivation Receptacles Or Flower-Pots, Or Pots For Seedlings (AREA)

Description

-1 - 4* "Werkwijze en pot voor het kweken van een epifvt"
De huidige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het kweken van een epifyt, in het bijzonder van een Phalaenopsis, in een pot die een bodem heeft, een bovenrand en ten minste één zich 5 tussen de bodem en de bovenrand uitstrekkende zijwand, waarbij genoemde bodem ten minste een laagste zone en ten minste een hogere zone vertoont en verder voorzien is van openingen die een totaal oppervlak hebben dat ten minste 10% van de inwendige dwarsdoorsnede van de pot ter hoogte van genoemde laagste zone van 10 de bodem bedraagt en waarvan ten minste een aantal er voor zorgen dat op de bodem van de pot nagenoeg geen water blijft staan, en waarbij genoemde bovenrand zich op een hoogte H boven de laagste zone van de bodem bevindt, in welke werkwijze men de pot met de daarin in een los grofkorrelig substraat ingepotte epifyt tijdens het opkweken op een 15 rooster boven een verwarmingssysteem plaatst zodanig dat de opgewarmde lucht doorheen het rooster tot tegen de bodem van de pot kan opstijgen, waarbij het grofkorrelig substraat ten minste voor 95 gewichtsprocent bestaat uit deeltjes groter dan 5 mm, en bij voorkeur groter dan of gelijk aan 7 mm.
20 Epifyten zijn planten die op andere planten groeien zonder daaraan voedsel te onttrekken. Ze groeien doorgaans in tropische gebieden waar ze niet alleen over de nodige warmte beschikken maar bovendien ook geregeld (bijna dagelijks) een regenbui ontvangen. Hun luchtwortels zijn dus onderworpen aan cyclische periodes van 25 verzadiging en droging door luchtstromen. Commercieel belangrijke, in potten gekweekte epifyten zijn orchideeën behorende tot de Cattleya, 1024651 -2-
Phalaenopsis en Dendrobium families, waarbij de meest belangrijke tot de Phalaenopsis familie behoren.
In de praktijk wordt een Phalaenopsis gedurende ongeveer één jaar in een pot opgekweekt. Ten einde de wortels zo veel mogelijk te 5 verluchten worden de planten met een los grofkorrelig substraat, zoals gemalen boomschors, ingepot. De bodem van de pot is voorzien van openingen die er voor zorgen dat er na een gietbeurt geen water op de bodem blijft staan en die verder ook voor een verluchting van de wortels zorgen zodanig dat deze op kunnen drogen. Bij Phalaenopsis is het 10 immers zeer belangrijk dat de wortels niet constant nat blijven aangezien dit tot een groeivertraging zal leiden en de wortels bovendien snel gaan rotten.
Om het drogen van de wortels te versnellen worden de potten in de praktijk op een rooster geplaatst, in het bijzonder op een 15 gaasbodem, waaronder verwarmingsbuizen voorzien zijn. Doorheen de openingen in de bodem van de pot kunnen de wortels aldus opdrogen. Bij een in de handel verkrijgbare pot bevinden de openingen zich op een cirkel, in de laagste zone van de bodem, en zijn tussen de openingen hogere zones voorzien om het afwateren van het water naar de 20 openingen toe te bevorderen. Niettegenstaande deze vormgeving van de bodem van de pot, en het gebruik van een luchtig, grofkorrelig substraat, blijven er in de praktijk problemen met groeivertraging en/of wortelrat ten gevolge van een te vochtig wortelmilieu.
In US-A-4117 628 heeft men hieraan trachten te verhelpen 25 door de epiphyt met zijn luchtwortels doorheen een polystyreen plaat in een pot zonder bodem te steken zodanig dat zijn wortels in de vrij lucht hangen. Een dergelijk systeem is evenwel complex en, in vergelijking tot het inpotten van een epifyt in een grofkorrelig substraat, is het bevestigen van een epifyt op een dergeiijk systeem omslachtig.
10246 51 -3-
De uitvinding heeft dan ook tot doel een andere mogelijkheid te bieden om het probleem van groeivertraging en/of wortelrat ten gevolge van een te vochtig wortelmilieu te helpen oplossen.
Tot dit doei is de werkwijze voor het kweken van een epifyt 5 volgens de uitvinding daardoor gekenmerkt dat de bodem van de pot waarin men de epifyt inpot een nagenoeg centraal gelegen instulping vertoont waarin één of meer van genoemde openingen voorzien zijn waarvan er zich ten minste één tot op ten minste 10 % van de hoogte H uitstrekt, waarbij de opening of openingen in de instulping ten minste 10 5 %, bij voorkeur ten minste 10 %, van het oppervlak daarvan vormen en waarbij de instulping zich tot op ten minste 20% van de hoogte H uitstrekt.
Gevonden werd dat door de aanwezigheid van de instulping de wortels na een gietbeurt vlugger opdroogden. Dit versnelde opdrogen 15 is niet alleen te wijten aan het ietwat verminderde volume van de pot maar bij de hierboven beschreven techniek van het kweken van epifyten in potten op een rooster boven een verwarmingssysteem werd gevonden dat het opdrogen ook in belangrijke mate versneld wordt door het feit dat de opstijgende warme lucht in de instulping opgevangen wordt en tussen 20 de grove korrels van het substraat in de pot zelf kan opstijgen zodanig dat het vocht op een efficiëntere manier verwijderd kan worden. Het vocht onderaan in de pot hoeft nu immers niet meer hoofdzakelijk doorheen de openingen in de bodem verwijderd te worden doch kan met de doorheen het substraat opstijgende lucht mee afgevoerd worden.
25 In een voorkeursuitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding heeft de instulping een minimaal volume en neemt de instulping meer bepaald een volume in van ten minste 3 %, bij voorkeur ten minste 5 %, van een schijf van de pot, bepaald door de binnenzijde van genoemde zijwand en door een zich loodrecht op de longitudinale as 30 van de pot uitstrekkend raakvlak aan de laagste zone van de bodem en 10246 51 -4- een zich eveneens loodrecht op de longitudinale as van de pot uitstrekkend raakvlak aan de bovenzijde van de instulping. Hoe groter het volume van de instulping, hoe meer uitgesproken het effect daarvan op het opdrogen van het wortelmilieu. Om het inpotten van de planten 5 minimaal te hinderen, verdient het de voorkeur dat het door de instulping ingenomen volume ten hoogste 35 %, bij voorkeur ten hoogste 25 %, en meer bij voorkeur ten hoogste 15 %, bedraagt van het volume van de hierboven beschreven onderste schijf van de pot.
In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de werkwijze 10 volgens de uitvinding heeft de instulping een basisvlak waarvan de oppervlakte groter is dan 10 % van de dwarsdoorsnede van de pot ter hoogte van genoemde lagere zone van de bodem, en bij voorkeur groter dan 15 % van deze dwarsdoorsnede. Een groter basisvlak laat toe meer warme, opstijgende lucht op te vangen en draagt aldus bij tot een 15 versneld opdrogen van het wortelmilieu.
De uitvinding heeft verder nog betrekking op de pot zelf die in de werkwijze volgens de uitvinding te gebruiken is.
Verdere voordelen en bijzonderheden van de uitvinding zullen blijken uit de hierna volgende beschrijving van een 20 voorkeursuitvoeringsvorm van een werkwijze en een pot volgens de uitvinding. Deze beschrijving wordt evenwel slechts als voorbeeld gegeven en is niet bedoeld om de beschermingsomvang, zoals bepaald door de conclusies, te beperken. De in de beschrijving aangegeven verwijzingscijfers hebben betrekking op de bijgevoegde tekeningen 25 waarin:
Figuren 1 en 2 een perspectief zicht weergeven op een pot volgens de uitvinding;
Figuur 3 een bovenaanzicht weergeeft op de pot volgens figuren 1 en 2; en \ 0246 51 -5-
Figuur 4, op grotere schaal, een zijaanzicht weergeeft op deze pot.
Algemeen handelt de uitvinding over een werkwijze voor het kweken van epifyten, en in het bijzonder van Phalaenopsis species, in 5 potten op een rooster waaronder een verwarmingssysteem voorzien is. Het rooster wordt bij voorbeeld door een gaas gevormd terwijl het verwarmingssysteem uit verwarmingsbuizen bestaat. Aangezien een dergelijk systeem voor de vakman bekend is, zal dit hier niet nader in detail beschreven of geïllustreerd worden.
10 Zoals hierboven aangegeven bestaat de doelstelling van de uitvinding er in een werkwijze te verschaffen die toelaat dat het wortelmilieu na een gietbeurt sneller opdroogt om aldus groeivertraging en/of wortelrat te vermijden.
Volgens de uitvinding is het op de eerste plaats belangrijk 15 dat voor het inpotten van de planten een los, grofkorrelig substraat gebruikt wordt dat ten minste voor 95 gew. % bestaat uit deeltjes die groter zijn dan 5 mm, d.w.z. uit deeltjes die door een zeef van 5 mm tegengehouden worden. Bij voorkeur bestaat het substraat ten minste voor 95 gew. % uit deeltjes groter dan of gelijk aan 7 mm. De deeltjes 20 hebben hierbij een zodanige hardheid dat ze in de pot nagenoeg niet samengedrukt worden. In de praktijk is bij voorbeeld gemalen houtschors effectief gebleken. Van deze gemalen houtschors wordt dan bij voorbeeld een 7-12 mm fractie gebruikt, ofwel een 12 - 18 mm fractie, afhankelijk van het groeistadium van de plant.
25 Een verder belangrijk aspect van de uitvinding is de gebruikte pot zelf. In de figuren is een mogelijke pot weergegeven. De weergegeven pot is een ronde pot doch het is duidelijk dat ook rechthoekige, vierkante of nog andere potten mogelijk zijn. De pot bestaat hoofdzakelijk uit een bodem 1, een zich tussen de bovenrand 2 30 van de pot en de bodem uitstrekkende zijwand 3 en een onder de bodem «02 46 51 -6- uitstekende omtreksrand 4 waarop de pot rust. De bodem 2 vertoont een vlakke, cirkelvormige laagste zone 5 waarin negen openingen 6 voorzien zijn. Het aantal en de vorm van de openingen kan uiteraard variëren. Zowel aan de binnen- als aan de buitenkant van de laagste zone 5 is een 5 hellende zone 7, 8. De buitenste hellende zone 7 sluit aan op de zijwand 3 terwijl de binnenste hellende zone 8 op een hogere zone aansluit, meer bepaald op een instulping. De hellende zones 7 en 8 zorgen voor een afwatering van het water naar de openingen 6 toe en vormen een hoek kleiner dan 30° met een raakvlak α aan de binnenzijde van de laagste 10 zone 5 dat zich loodrecht op de longitudinale as 10 van de pot uitstrekt. Tussen de openingen 6 zouden ook nog opwaarts hellende zones voorzien kunnen worden doch voor de eenvoud van de vorm die voor het spuitgieten van de pot gebruikt wordt, werd dit niet gedaan. Zelfs zonder deze extra hellende zones zorgen de openingen 6 er voor dat er 15 nagenoeg geen water op de bodem van de pot blijft staan.
Een belangrijk kenmerk van de pot volgens de uitvinding is de aanwezigheid van de inwaarts gerichte instulping 9 in de bodem 1 van de pot die nagenoeg centraal gelegen is. Deze instulping strekt zich tot op een hoogte hi van het raakvlak α uit die ten minste 20 % bedraagt 20 van de hoogte H waarop de bovenrand 2 zich boven dit raakvlak α uitstrekt (indien de bovenrand bijvoorbeeld gekarteld zou zijn, dient de hoogte H op het laagste niveau van de bovenrand gemeten te worden, meer bepaald op het niveau tot waar de pot normaal met substraat gevuld zal worden). De hoogte hi is bij voorkeur groter dan of gelijk aan 25 25 % van de hoogte H. Om het inpotten van de plant zo weinig mogelijk te hinderen, bedraagt de hoogte hi bij voorkeur ten hoogste 40 % van de hoogte H, en meer bij voorkeur ten hoogste 35 %. In de voorkeursuitvoeringsvorm weergegeven in de figuren bedraagt de hoogte hi bij voorbeeld ongeveer 30 % van de hoogte H.
102 46 51 -7-
Volgens de uitvinding zijn in de instulping 9 één of meer openingen 11 voorzien waarvan er zich ten minste één tot op een hoogte h2 uitstrekt die ten minste 10 %, bij voorkeur ten minste 15 %, van de hoogte H bedraagt, in de weergegeven pot zijn er in de instulping 9 vier 5 rechthoekige openingen 11 voorzien, met een hoogte h en een breedte b, die zich tot op ongeveer 17 % van de hoogte H uitstrekken. Alhoewel dit wel de voorkeur geniet werd in de top van de instulping 9 geen opening voorzien, dit omwille van het feit dat, om het spuitgieten van de pot te vereenvoudigen, de kunststof van de pot op de top van de 10 instulping geïnjecteerd werd.
Allemaal samen hebben de openingen 6 en 11 in de bodem 1 van de pot een oppervlak dat ten minste 10 %, en bij voorkeur ten minste 15 %, van de inwendige dwarsdoorsnede van de pot ter hoogte van de laagste zone 5 van de bodem 1, meer bepaald ter hoogte van de 15 onderste rand van de zijwand 3. In de weergegeven uitvoeringsvorm bedraagt het totale oppervlak van de openingen 6 en 11 ongeveer 17 % van deze dwarsdoorsnede. De aanwezigheid van de instulping 9 maakt het eenvoudiger om een groter oppervlak aan openingen in de bodem 1 van de pot te voorzien. De openingen 11 in de instulping zelf hebben een 20 totaal oppervlak dat ten minste 5 %, en bij voorkeur ten minste 10 %, van het oppervlak van de instulping 9 bedraagt. Op deze manier beschikt de warme lucht die in de instulping gevangen zit over een voldoende oppervlakte om tot in het substraat in de pot door te dringen en het vocht aldus af te voeren. Door de aanwezigheid van de instulping gebeurt de 25 warmte overdracht aldus in belangrijkere mate door convectie in plaats van hoofdzakelijk door thermische geleiding. Door de convectie stromingen kan het vocht op een efficiëntere manier doorheen het substraat in de pot afgevoerd worden.
In de weergegeven pot heeft de instulping 9 een zodanige 30 grootte dat de vochtafvoer verbeterd wordt zonder evenwel het inpotten 102 46 51 - 8 - van de planten te sterk te belemmeren. De grootte van de instulping 9 kan uitgedrukt worden ten opzichte van het volume van het onderste deel van de pot, meer bepaald ten opzichte van het volume van een schijf van de pot die begrensd wordt door de binnenzijde van de zijwand 3, door 5 het raakvlak α aan de binnenzijde van de laagste zone van de bodem 1 en door een daaraan evenwijdig raakvlak β aan de top van de instulping 9, dat aldus ook loodrecht staat op de longitudinale as 10 van de pot. Van dit volume neemt de Instulping bij voorkeur ten minste 3 %, en meer bij voorkeur ten minste 5 % in, waarbij de instulping evenwel bij voorkeur 10 slechts ten hoogste 35 %, meer bij voorkeur ten hoogste %5 %, en liefst ten hoogste 15 % van het volume van de onderste schijf van de pot inneemt. In de weergegeven pot neemt de instulping bijvoorbeeld ongeveer 7 è 8 % van dit volume in. Niettegenstaande een dergelijk relatief klein volume van de Instulping 9, kan toch een significant effect 15 op het opdrogen van het wortelmilieu bekomen worden.
Om voor een gegeven volume van de Instulping 9 een zo klein mogelijke hinder voor het inpotten van de planten en voor het voorzien van de openingen 6 rond de instulping 9 te hebben, verdient het de voorkeur dat de instulping 9 een zijvlak 14 heeft dat voldoende stijl 20 gericht is en dat meer bepaald een hoek vormt met het raakvlak α die groter is dan 60° en bij voorkeur groter dan 70°. Om een In elkaar stapelen van de potten mogelijk te maken, is deze hoek kleiner dan 90°. In de weergegeven pot vormt het zijvlak van de instulping 9 een hoek met het raakvlak α van ongeveer 80°.
25 Wat betreft het volume ingenomen door de instulping dient nog vermeld te worden dat het volume onder de hellende zone 8 niet tot het volume van de instulping gerekend wordt. De instulping begint pas wanneer, vanaf het raakvlak α, de hellingshoek van de bodem ten opzichte van dit raakvlak groter wordt dan 30°. In de weergegeven pot 30 begint de eigenlijke instulping dus pas ter hoogte van de afgeronde 1024551 • 9 - overgang 12 tussen de hellende zone 8 en de stijle wand van de instulping.
De opstijgende warme lucht dringt via de onderzijde van de pot in de instulping 9. De hoeveelheid opstijgende warme lucht die in de 5 instulping terecht komt wordt mede bepaald door de oppervlakte van het basisvlak χ van de instulping, dit wil zeggen van de inwendige dwarsdoorsnede vanaf waar de bodem van de pot een hoek vormt met het raakvlak α die groter is dan 30°. De oppervlakte van dit basisvlak is bij voorkeur groter dan 10% van de dwarsdoorsnede van de pot ter 10 hoogte van de laagste zone 5 van de bodem en meer bij voorkeur groter dan 15% van deze dwarsdoorsnede. Om rond de instulping nog voldoende ruimte voor de wortels en voor de openingen 6 te voorzien, is de oppervlakte van het basisvlak van de instulping 9 bij voorkeur kleiner dan 60 % van de dwarsdoorsnede van de pot ter hoogte van de laagste 15 zone 5 van de bodem 1, meer bij voorkeur kleiner dan 40% en liefst kleiner dan 30 % van deze dwarsdoorsnede.
Om de opstijgènde warme lucht zo veel mogelijk onder de bodem 1 van de pot te houden, heeft de onder de bodem uitstekende omtreksrand 4 bij voorkeur een hoogte groter dan 5 mm, en meer bij 20 voorkeur groter of gelijk aan 7 mm, en zijn in deze rand 4 zijdelingse openingen 13 voorzien waarvan de oppervlakte in totaal minder dan 10 %, bij voorkeur minder dan 5 %, van de totale oppervlakte van de omtreksrand 4 bedraagt. Vastgesteld werd dat dergelijke kleinere openingen, waarvan er bij voorkeur slechts twee voorzien worden, een 25 voldoende vochtafvoer toelaten wanneer de pot later, door de consument, op een vlakke ondergrond geplaatst wordt.
Zoals hierboven reeds aangegeven wordt de pot volgens de uitvinding bij voorkeur uit kunststof vervaardigd, en dit meer bepaald door middel van een spuitgiet proces. De zijwanden van de pot en de 30 instulping zijn daarbij onder een zodanige hoek opgesteld dat de potten 102 Ί6 51 -10- eenvoudig in elkaar gestapeld (genest) kunnen worden. De stapelhoogte wordt hierbij bepaald door de dikte van de bodem en de hoogte van de daaronder uitstekende omtreksrand, en wordt niet beïnvloed door de aanwezigheid van de instulping.
5 Wat betreft de grootte van de pot kan nog vermeld worden dat de inhoud daarvan doorgaans begrepen is tussen 0,3 en 31, en meer bepaald tussen 0,5 en 21.
Voorbeeld
Een mogelijke pot volgens de uitvinding ziet eruit zoals in 10 de figuren en heeft bijvoorbeeld de volgende afmetingen: - inhoud: 700 ml - hoogte H: 10 cm - diameter van de pot ter hoogte van de bodem: 8,3 cm - diameter van het basisvlak χνβη de instulping: 3,1 cm 15 - hoogte ht: 3,0 cm - hoogte hï 1,7 cm - diameter openingen 6:0,9 cm - afmetingen openingen 11:0,6 x 1,5 cm.
10246 51 '

Claims (14)

1. Werkwijze voor het kweken van een epifyt, in het bijzonder van een Phalaenopsis, in een pot die een bodem (1) heeft, een bovenrand (2) en ten minste één zich tussen de bodem en de bovenrand 5 uitstrekkende zijwand (3), waarbij genoemde bodem (1) ten minste een laagste zone (5) en ten minste een hogere zone (7, 8, 9) vertoont en verder voorzien is van openingen (6,11) die een totaal oppervlak hebben dat ten minste 10 % van de inwendige dwarsdoorsnede van de pot ter hoogte van genoemde laagste zone (5) van de bodem (1) bedraagt en 10 waarvan ten minste een aantal er voor zorgen dat op de bodem van de pot nagenoeg geen water blijft staan, en waarbij genoemde bovenrand (2) zich op een hoogte H boven de laagste zone (5) van de bodem bevindt, in welke werkwijze men de pot met de daarin in een los grofkorrelig substraat ingepotte epifyt tijdens het opkweken op een 15 rooster boven een verwarmingssysteem plaatst zodanig dat de opgewarmde lucht doorheen het rooster tot tegen de bodem (1) van de pot kan opstijgen, waarbij het grofkorrelig substraat ten minste voor 95 gew. % bestaat uit deeltjes groter dan 5 mm, en bij voorkeur groter dan of gelijk aan 7 mm, daardoor gekenmerkt dat de bodem (1) van de pot 20 een nagenoeg centraal gelegen instulping (9) vertoont waarin één of meer van genoemde openingen (6) voorzien zijn waarvan er zich ten minste één tot op ten minste 10 % van de hoogte H uitstrekt, waarbij de opening of openingen (6) in de instulping ten minste 5 %, bij voorkeur ten minste 10 %, van het oppervlak daarvan vormen en waarbij de instulping 25 (9) zich tot op ten minste 20 % van de hoogte H uitstrekt.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat een schijf van de pot, bepaald door de binnenzijde van genoemde zijwand (3) en door een zich loodrecht op de longitudinale as (10) van de pot uitstrekkend raakvlak (a) aan de laagste zone (5) van de bodem en 30 een zich eveneens loodrecht op de longitudinale as (10) van de pot 1 0246 51 -12- uitstrekkend raakvlak (β) aan de bovenzijde van de instulping (9), een voorafbepaald volume heeft waarvan ten minste 3 %, bij voorkeur ten minste 5 %, ingenomen wordt door de instulping (9).
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, daardoor 5 gekenmerkt dat een schijf van de pot, bepaald door de binnenzijde van genoemde zijwand (3) en door een zich loodrecht op de longitudinale as (10) van de pot uitstrekkend raakvlak (a) aan de laagste zone (5) van de bodem en een zich eveneens loodrecht op de longitudinale as (10) van de pot uitstrekkend raakvlak (β) aan de bovenzijde van de instulping (9), 10 een voorafbepaald volume heeft waarvan ten hoogste 35 %, bij voorkeur ten hoogste 25 %, en meer bij voorkeur ten hoogste 15 %, ingenomen wordt door de instulping (9).
4. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat de instulping (9) een basisvlak (χ) heeft 15 waarvan de oppervlakte groter is dan 10 % van de dwarsdoorsnede van de pot ter hoogte van genoemde laagste zone (5) van de bodem (1), en bij voorkeur groter dan 15 % van deze dwarsdoorsnede.
5. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 4, daardoor gekenmerkt dat de Instulping (9) een basisvlak (χ) heeft 20 waarvan de oppervlakte kleiner is dan 60 % van de dwarsdoorsnede van de pot ter hoogte van genoemde laagste zone (5) van de bodem (1), en bij voorkeur kleiner dan 40 %, en meer bij voorkeur kleiner dan 30 %, van deze dwarsdoorsnede.
6. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 5, 25 daardoor gekenmerkt dat de instulping (9) ten minste één zijvlak (14) heeft dat met een raakvlak (a) aan de laagste zone (5) van de bodem (1), dat zich loodrecht op de longitudinale as (10) van de pot uitstrekt, een hoek groter dan 60e, en bij voorkeur groter dan 70° vormt.
7. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 6, 30 daardoor gekenmerkt dat de instulping (9) een basisvlak (χ) heeft en dat 1iv ^ j * 4. -13- de bodem (1) een vanaf genoemde laagste zone (5) naar dit basisvlak (χ) hellende zone ((8) vertoont, welke hellende zone zich onder een hoek kleiner dan 30° ten opzichte van een zich loodrecht op de longitudinale as (10) van de pot uitstrekkend raakvlak (a) aan de laagste zóne (5) van 5 de bodem (1) uitstrekt.
8. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 7, daardoor gekenmerkt dat het totaal oppervlak van de openingen (6, 11) in de bodem (1) van de pot ten minste 15 % van de dwarsdoorsnede van de pot ter hoogte van genoemde lagere zone (5) van de bodem 10 bedraagt.
9. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 8, daardoor gekenmerkt dat ten minste één van de openingen (11) in de instulping (5) zich tot op ten minste 15% van de hoogte H uitstrekt, waarbij bij voorkeur ten minste één opening in de top van de instulping 15 (9) voorzien is.
10. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 9, daardoor gekenmerkt dat de instulping (9) zich tot op ten minste 25 % van de hoogte H uitstrekt
11. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 10, 20 daardoor gekenmerkt dat de instulping (9) zich tot op ten hoogste 40 % van de hoogte H uitstrekt, en bij voorkeur tot op ten hoogste 35 % van deze hoogte H.
12. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 11, daardoor gekenmerkt dat de pot onderaan voorzien is van een onder de 25 bodem uitstekende omtreksrand (4) met een hoogte groter dan 5 mm, en bij voorkeur groter of gelijk aan 7 mm, in welke omtreksrand één of meer zijdelingse openingen (13) voorzien zijn met een totale oppervlakte kleiner dan 10 %, bij voorkeur kleiner dan 5 %, van de oppervlakte van de omtreksrand (4). 1 0 2 48 51 *- -14-
13. Pot voor gebruik in een werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 12, welke pot een bodem (1), een bovenrand (2) en ten minste één zich tussen de bodem en de bovenrand uitstrekkende zijwand (3) heeft, waarbij genoemde bodem (1) ten minste een laagste 5 zone (5) en ten minste een hogere zone (7, 8, 9) vertoont en voorzien is van openingen (6, 11) die een totaal oppervlak hebben dat ten minste 10 % van de dwarsdoorsnede van de pot ter hoogte van genoemde laagste zone (5) van de bodem bedraagt en waarvan ten minste een aantal er voor zorgen dat op de bodem (1) van de pot nagenoeg geen 10 water blijft staan, en waarbij genoemde bovenrand (2) zich op een hoogte H boven de laagste zone (5) van de bodem (1) bevindt, daardoor gekenmerkt dat de bodem (1) van de pot een nagenoeg centraal gelegen instulping (9) vertoont waarin een aantal van genoemde openingen (11) voorzien zijn waarvan er ach ten minste één tot op ten minste 10 % van 15 de hoogte H uitstrekt, waarbij de openingen (11) in de instulping (9) ten minste 5%, bij voorkeur ten minste 10%, van het oppervlak daarvan vormen en waarbij de instulping (9) zich tot op ten minste 20 % van de hoogte H uitstrekt.
14. Pot volgens conclusie 13, daardoor gekenmerkt dat hij 20 een inhoud heeft begrepen tussen 0,3 en 31, en in het bijzonder tussen 0,5 en 21. 1024651
NL1024651A 2003-10-29 2003-10-29 Werkwijze en pot voor het kweken van een epifyt. NL1024651C2 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1024651A NL1024651C2 (nl) 2003-10-29 2003-10-29 Werkwijze en pot voor het kweken van een epifyt.
EP04105371A EP1527676A3 (en) 2003-10-29 2004-10-28 Pot and method for growing an epiphyte

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1024651 2003-10-29
NL1024651A NL1024651C2 (nl) 2003-10-29 2003-10-29 Werkwijze en pot voor het kweken van een epifyt.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1024651C2 true NL1024651C2 (nl) 2005-05-02

Family

ID=34699091

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1024651A NL1024651C2 (nl) 2003-10-29 2003-10-29 Werkwijze en pot voor het kweken van een epifyt.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL1024651C2 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP2818038A1 (en) * 2013-06-26 2014-12-31 Desch Plantpak B.V. Plant pot

Cited By (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP2818038A1 (en) * 2013-06-26 2014-12-31 Desch Plantpak B.V. Plant pot
NL2011041C2 (nl) * 2013-06-26 2015-01-05 Desch Plantpak B V Plantenpot.

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US20150040474A1 (en) Plant pot with elevated ventilation hole
US11425867B2 (en) Planter, planting, and method of growing plants
US20160057951A1 (en) Epiphyte growing system with a spirally downwardly extending groove-shaped space
US4850136A (en) Plastic horticultural box
CN109475093B (zh) 改进花盆
US6125579A (en) Drainage disk and reservoir system for a planter
NL1029460C2 (nl) Tray met hengsel.
EP1527676A2 (en) Pot and method for growing an epiphyte
NL1024651C2 (nl) Werkwijze en pot voor het kweken van een epifyt.
WO2010052472A1 (en) Air-pruning apparatus and method
US6038813A (en) Method and apparatus for controlling root growth
NL1031938C2 (nl) Plantenbak, werkwijze voor het gebruik daarvan en werkwijze voor het vormen van een kunststoffen bak.
DK2818038T3 (en) PLANT POT
WO1998023143A1 (en) Horticultural container and method of use
NL2013977B1 (nl) Ingepotte epifyt, werkwijze voor het telen daarvan en daarbij gebruikte pot.
US5787641A (en) Excess water shedding and root shaping plant container
NL2018205B1 (nl) Ingepotte epifyt, werkwijze voor het telen daarvan en daarbij gebruikte pot
NL1032398C2 (nl) Pot voor het kweken van een plant.
NL8420138A (nl) Bloempot.
GB1586781A (en) Containers for plants or bulbs
NL1032019C2 (nl) Kunststof pot.
CN202738525U (zh) 防涝保湿花盆
NL1028950C2 (nl) Planthouder met ventilatie-openingen.
NL2028417B1 (nl) Werkwijze voor het kweken van orchidee planten
NL2019194B1 (nl) "Pot voor het kweken van een epifyt en daarin ingepotte epifyt"

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
SD Assignments of patents

Effective date: 20150217

MK Patent expired because of reaching the maximum lifetime of a patent

Effective date: 20231028