NL1024377C2 - Lasdraadtransporteur. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Lasdraadtransporteur.

De uitvinding heeft betrekking op een lasdraadtransporteur van het type waarbij de te transporteren lasdraad tussen de in hoofdzaak recht verlopende werkzame parten van twee over aan een transporteurin-gang en een transporteuruitgang aanwezige rollen geleide, in tegenge-5 stelde richtingen rondgaande c.q. aandrijfbare transportbanden wordt meegenomen en waarbij in de transportbaan tussen de transporteuringang en -uitgang hulpsteunrollen voor de werkzame parten zijn aangebracht.

Een dergelijke lasdraadtransporteur is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 2,160,048. In dit octrooischrift wordt reeds 10 aangegeven, dat de toepassing van een tweetal samenwerkende, in dit geval door V-snaren van rubber gevormde transportbanden als transporteur voor een lasdraad in een elektrische lasmachine een belangrijke verbetering inhoudt ten opzichte van de toepassing van een of meer de te transporteren draad inklemmende transportrolparen. Vermeld wordt 15 met name, dat de te transporteren draad over een aanzienlijke lengte met de (werkzame parten van) samenwerkende transportbanden (snaren) in ingrijping komt, zodat geen slip zal optreden en een effectief transport naar de lasplaats gewaarborgd is. Voorts wordt vermeld, dat het gevaar van beschadiging in die mate is verminderd, dat een dergelijke 20 transporteur zowel voor onbekleed lasdraadmateriaal als voor het kwetsbare beklede lasdraadmateriaal geschikt is.

Bij de bekende transporteur worden de werkzame V-snaarparten op het traject tussen ingang en uitgang van de transporteur elk over slechts één enkele hulpsteunrol geleid. Daarbij liggen deze twee hulp-25 steunrollen net als de leidrollen aan de ingang en de uitgang recht tegenover elkaar, gezien dwars op de transportrichting. Dit betekent, dat in feite slechts op een drietal plaatsen langs het transporttraject van ingrijping met "meeneemeffect" tussen de lasdraad en de beide V-snaren sprake is en dat met name op de trajectdelen tussen de leid-30 rollen aan de ingang en de hulpsteunrollen enerzijds en tussen de hulpsteunrollen en de leidrollen aan de uitgang anderzijds het contact tussen V-snaren en draad te "oppervlakkig" is om voldoende meeneemeffect te kunnen opleveren. Op genoemde drie plaatsen is bovendien slechts sprake van lijncontact. De bekende transporteur is daarom niet 35 geschikt om een lasdraad, overeenkomstig de in de moderne automatische 1024377-

I - 2 - I

I lastechnieken - zoals bij de met een beschermende gasatmosfeer werken- I

I de lasautomaten - geldende eisen, met grote snelheid van een voorraad I

I af te trekken en ongeschonden met grote snelheid en precisie aan de I

I lasplaats toe te voeren. I

I 5 De uitvinding nu beoogt een zodanige verbetering van de bekende I

I lasdraadtransporteur te verschaffen, dat deze met grote bedrijfszeker- I

I heid toepasbaar is bij de uitvoering van de bovengenoemde moderne, I

I snelle lastechnieken. Bij deze lastechnieken wordt veelal gebruik ge- I

maakt van lasdraden van zacht metaal, zoals aluminium, dat onder in- I

I 10 vloed van de erop uit te oefenen transportkrachten gemakkelijk gede- I

I formeerd raakt wanneer deze krachten met puntbelastingen gepaard gaan. I

I Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt, doordat de hulp- I

I steunrollen voor het werkzame part van de ene transportband, gezien in I

I de transportrichting, versprongen liggen ten opzichte van de hulp- I

I 15 steunrollen voor het werkzame part van de andere transportband. I

I De versprongen ligging van de hulpsteunrollen bij de lasdraad- I

I transporteur volgens de uitvinding heeft als effect, dat de hulpsteun- I

I rollen van de ene transportband elk over een geringe afstand in de I

ruimte tussen twee opeenvolgende hulpsteunrollen van de andere I

I 20 transportband kunnen reiken, waardoor de werkzame parten van de beide I

transportbanden gedwongen worden zich volgens een zekere golflijn over I

I de opeenvolgende hulpsteunrollen te bewegen. Aldus komen de beide I

werkzame parten niet slechts volgens een lijn doch volgens een wezen- I

I lijk deel van de rolomtrek tegen elk der hulpsteunrollen aan te lig- I

I 25 gen. Daarbij worden de krachten, waarmede de beide werkzame parten op I

I c.q. tegen elkaar worden gedrukt, meer gelijkmatig over de lengte van I

I de werkzame parten verdeeld. Als resultaat hiervan beweegt de lasdraad I

I golfvormig door de transporteur heen en wordt de op de draad uitgeoe- I

I fende meeneemkracht gelijkmatig over een met de lengte van de werkzame I

30 parten overeenkomende draadlengte verdeeld. I

I Proefnemingen met de lasdraadtransporteur volgens de uitvinding I

I hebben uitgewezen, dat bijv. een aluminiumdraad met een dikte van 0,5 I

I mm niet alleen slipvrij met grote snelheid (20 m/min. en meer) van een I

I voorraadrol kan worden afgetrokken doch dat daarbij tevens een richt- I

35 werking optreedt, waardoor de draad de transporteur niet alleen volko- I

men ongeschonden doch bovendien in volkomen rechte toestand verlaat. I

Door de versprongen ligging van de hulpsteunrollen kunnen lasdraden I

I van niet al te zeer verschillende dikten worden getransporteerd zonder I

I 1024377- - 3 - dat daartoe een onderlinge verstelling van de beide transportbanden nodig is.

Opgemerkt dient te worden, dat in het Britse octrooischrift 1 193 434 en in het Amerikaanse octrooischrift 4,179,056 een lasdraad-5 transporteur is geopenbaard, waarbij de lasdraad eveneens op een meer gelijkmatige, de draad "sparende" wijze wordt belast. In dit geval bestaat de lasdraadtransporteur uit een draaibaar opgestelde transport-schijf met in het omtreksvlak daarvan een in dwarsdoorsnede V-vormige groef. Daarbij wordt de van een voorraadrol komende lasdraad in een 10 ingangspunt in tangentiële richting in de omtreksgroef gestoken en langs de halve omtrek van de draaiende schijf naar een diametraal tegenoverliggend uitgangspunt geleid. Daarbij wordt de draad tussen in-en uitgangspunt in de v-groef gedrukt gehouden door middel van het zich naar de schijfomtrek voegende werkzame part van een transportband 15 zonder einde. Deze transportband wordt geleid over een drietal rollen, waarvan er twee de transportschijf rakend in respectievelijk het in-' gangspunt en het uitgangspunt zijn aangebracht en waarvan de rol bij het uitgangspunt de aangedreven rol vormt. Het werkzame transportband-part drijft daarbij tevens de transportschijf aan. In het octrooi-20 schrift wordt een slipvrij transport gepretendeerd. Gezien echter het feit, dat de aangrijping van de transportband op de draad en de transportschijf enerzijds en de ingrijping tussen de transportschijf en de draad anderzijds volgens wezenlijk verschillende radii plaatsvinden, valt een zij het beperkt blijvende slip niet te vermijden. Van preci-25 sie in het transport, zoals bij de lasdraadtransporteur volgens de uitvinding, waarbij de samenwerkende werkzame parten van de beide transportbanden een recht verloop hebben, is derhalve in het geval van het Amerikaanse octrooischrift 4,179,056 geen sprake. Bovendien ontbreekt hierbij het genoemde richteffect.

30 In een uitvoeringsvorm van de lasdraadtransporteur volgens de uitvinding liggen ook de aan de transporteuringang respectievelijk aan de transporteuruitgang aanwezige rollen van de ene transportband, gezien in de transportrichting, versprongen ten opzichte van de corresponderende rollen van de tweede transportband, waarbij van elke 35 transportband de het betreffende werkzame part geleidende rollen respectievelijk hulpsteunrollen dezelfde diameter hebben en met hun draaiingsassen vast ten opzichte van elkaar liggen.

Verdere kenmerken van de uitvinding worden hieronder aan de hand van de tekening met een uitvoeringsvoorbeeld nader toegelicht.

1024377'

I - 4 - I

I De tekening toont een schematisch zijaanzicht van de zich in de I

I transportstand bevindende lasdraadtransporteur volgens de uitvinding. I

I De getoonde lasdraadtransporteur bestaat in hoofdzaak uit twee I

I boven elkaar geplaatste bandtransporteurs A en B, waarvan de bij voor- I

I 5 keur als tandriem uitgevoerde eindloze transportbanden respectievelijk I

I met a en b zijn aangeduid. I

I De in de transportstand met hun vlakke (d.w.z. niet getande) I

I zijde op elkaar liggende werkzame parten van de banden zijn respectie- I

I velijk met al en bl aangeduid. I

I 10 De band c.q. tandriem a van de onderste bandtransporteur A I

I wordt geleid over rollen 1-12, die aan de omtrek van een met de ver- I

I tanding van de band a corresponderende vertanding (niet weergegeven in I

de tekening) zijn voorzien. Van deze rollen dienen de rollen 1 en 8 I

voor het geleiden c.q. omleiden van het werkzame part al aan het begin I

I 15 (bij de transporteuringang links in de tekening) en het einde (bij de I

I transporteuruitgang rechts in de tekening) en fungeren de (zes) rollen I

I 2-7 als hulpsteunrollen voor het werkzame part al. De rollen 9-11 ge- I

I leiden de band a in het z.g.n. terugkerende part a2, waarbij de nabij I

I de transporteuruitgang rechts in de tekening gelegen rol 9 de de band I

I 20 a aandrijvende rol vormt en daartoe is gekoppeld met een in de teke- I

I ning niet nader weergegeven aandrijfmotor. Rol 12, ten slotte, is een I

I in de pijlrichting verstelbare spanrol. I

Met Al is een deel van het frame van de onderste bandtranspor- I

teur aangeduid. In feite is dit een achterste framewand of steunplaat, I

I 25 waarin de rollen 1-11 met hun naar achteren gerichte aseinden draai- I

I baar zijn gelagerd en waardoor de spanrol 12 draaibaar en tevens in de I

I pijlrichting verstelbaar wordt ondersteund. I

I De framewand Al reikt met zijn bovenrand bij voorkeur tot juist I

I onder het niveau van het werkzame part al. I

I 30 Een soortgelijke framewand sluit de bandtransporteur A aan de I

I voorzijde af en is door middel van niet nader weergegeven afstandhou- I

ders met de getoonde framewand Al verbonden. Deze voorste framewand is I

I echter voor de duidelijkheid weggelaten. In die voorste framewand zijn I

I de rollen 1-11 met hun naar voren gerichte aseinden gelagerd. I

35 De band c.q. tandriem b van de bovenste bandtransporteur B I

I wordt geleid over rollen 13-22, die aan de omtrek van een met de ver- I

I tanding van de band b corresponderende vertanding zijn voorzien. Van I

I deze rollen dienen de rollen 13 en 19 voor het geleiden resp. omleiden I

I van het werkzame part bl aan het begin (bij de transporteuringang I

I »024377- -5 - links in de tekening) en het eind (bij de transporteuruitgang rechts in de tekening) en fungeren de (vijf) rollen 14-18 als hulpsteunrollen voor het werkzame part bl. De rollen 20-22 geleiden de band c.q. tand-riem b in het terugkerende part b2, waarbij de nabij de transporteur-5 uitgang rechts in de tekening gelegen rol 20 de de band b aandrijvende rol vormt.

Op soortgelijke wijze als bij de onderste bandtransporteur A is de band b met de rollen 13-23 gemonteerd in de ruimte tussen twee door afstandhouders op afstand gehouden framewanden, welke echter duide-10 lijkheidshalve in de tekening niet nader zijn weergegeven.

De onderlinge ruimten tussen de rollen 1-8 langs het werkzame part al van de onderste bandtransporteur A zijn een weinig kleiner dan de roldiameter (bijv. 13 mm bij een roldiameter van 22 mm), terwijl de rollen 13-19 langs het werkzame part bl van de bovenste bandtranspor-15 teur eenzelfde diameter en eenzelfde tussenruimte hebben.

In de transportstand (zie tekening) liggen de rollen 13-19 van de bovenste bandtransporteur B in de transportrichting X-X versprongen ten opzichte van de rollen 1-8 van de onderste bandtransporteur B en wel zodanig, dat de rollen 13-19 elk tegenover het midden van de 20 ruimte tussen twee opeenvolgende exemplaren van de rollen 1-8 liggen. Te zien is, dat de rollen 13-19 als het ware tot in de onderliggende tussenruimten reiken, waardoor de op elkaar liggende werkzame parten al en bl in een golfvormig verloop rond de opeenvolgende rollen komen te liggen en de contactdruk tussen de werkzame parten al en bl meer 25 gelijkmatig over de transportlengte is verdeeld.

De beide bandtransporteurs A en B worden in de getekende onderlinge stand (transportstand) gehouden door middel van een tweetal evenwijdig aan elkaar verlopende hefbomen van gelijke lengte, die in de tekening schematisch met de streeppuntlijnen 24 zijn aangegeven. De 30 hefbomen 24 bevinden zich bijv. aan de van het vlak van tekening afgekeerde zijde van de lasdraadtransporteur, waar zij om de met 25 en 26 aangegeven punten scharnierend tegen de achterste framewand Al respectievelijk de achterste, niet getekende framewand van de bovenste bandtransporteur B zijn bevestigd. Daarbij kan een gewenste aandrukspan-35 ning in stand worden gehouden door middel van een de beide frames, bijv. de voorste framewanden van de beide bandtransporteurs, losneembaar verbindende en instelbare spaninrichting (bijv. spanstaaf) waarvan de werklijn (ongeveer) loodrecht op de getekende positie van de hefbomen 24 staat.

1024377" I - 6 - I In de transportstand staat de de band b aandrijvende rol 20 in I aandrijfverbinding met de aandrijfrol 9 van de band a via een tweetal I gelijke, respectievelijk vast met de rol 9 respectievelijk de rol 20 I gekoppelde tandwielen 29 respectievelijk 30.

I 5 Door de hefbomen 24 vanuit de getekende onder een relatief kleine hoek hellende stand in de pijlrichting naar een grotere hel- lingshoek te zwenken, beweegt de bovenste bandtransporteur B t.o.v. de I onderste bandtransporteur A volgens een translatiebeweging naar boven.

Aldus komt de lasdraadtransporteur in een geopende stand te staan 10 waarin de te transporteren van een niet weergegeven voorraadrol afge- trokken lasdraad, eenvoudig via de bij de ingang links in de tekening I aanwezige geleidebuis 31 op het werkzame part al van de onderste band- I transporteur voor het transport gereed kan worden gelegd.

Doordat de rol 20 met het tandwiel 30, gezien in de richting 15 van de openingsbeweging, t.o.v. de aandrijfrol 9 met het tandwiel 29 I versprongen ligt kan het tandwiel 30 bij het openzwenken gemakkelijk I lossen uit zijn ingrijping met het tandwiel 29. Omgekeerd wordt die ingrijping bij het weer sluiten van de lasdraadtransporteur op soepele wijze hersteld. Daarbij valt nog op te merken, dat de rol 20 met het I 20 tandwiel 30 draaibaar is gemonteerd op het vrije einde van een om een vast punt 28 van het frame van de bovenste bandtransporteur B draaiba- re, door een streeppuntlijn voorgestelde hefboom 27. Hierdoor is, on- afhankelijk van de gewenste in te stellen spandruk tussen de beide bandtransporteurs A en B, de optimale ingrijping tussen de beide tand- 25 wielen 29 en 30 te waarborgen.

In bedrijf zal de te transporteren, van te voren op de bovenbe- schreven wijze ingebrachte lasdraad zich voegen naar het golfvormige H verloop van de op elkaar aanliggende werkzame parten al en bl en onder een gelijkmatig over de transportlengte verdeelde contactdruk als een 30 lopende golf door de transporteur heen bewegen, waarbij de draad de H geleidebuis 32 aan de transporteuruitgang rechts in de tekening in de vorm van een volkomen rechte draad verlaat en zonder verdere aandrijf- ondersteuning in staat is de soms nog vele meters lange weg naar de I elektrische contactbus aan het uiteinde van een lastoorts af te leg- I 35 gen.

De kwaliteit van de aangrijping van de synchroon bewegende werkzame parten op de lasdraad is daarbij zodanig, dat het bij omke- ring van de draairichting van de aandrijfmotor zonder meer mogelijk is het transport op elk gewenst moment om te keren om de draad (kortston- I 1024377’ - 7 - dig), bijv. ten behoeve van het trekken van een elektrische boog, terug te trekken.

In de bovenbesproken stand van de techniek wordt er reeds op gewezen, dat de het draadmateriaal transporterende elementen uit elek-5 trisch isolerend materiaal dienen te zijn vervaardigd om bestand te zijn tegen de elektrische spanningen waaraan de lasdraad tijdens het transport naar de lastoorts komt bloot te staan.

Bij de lasdraadtransporteur volgens de uitvinding worden bij voorkeur niet alleen de rechtstreeks met de lasdraad in contact komen-10 de onderdelen, zoals de geleidebuizen 31 en 32, alsmede de transportbanden a en b, maar ook ten minste de loopvlakken van de verschillende rollen uit een geschikt isolerend kunststofmateriaal vervaardigd, teneinde een doorslagvastheid te bereiken, die zelfs een hoogfrequent bedrijf mogelijk maakt.

15 Tot slot wordt nog opgemerkt, dat de in het bovenstaande en de conclusies gebezigde term lasdraad niet alleen wat de aard van het draadmateriaal betreft maar ook wat de dwarsdoorsnede ervan aangaat, ruim moet worden opgevat en met name naast een ronde draadvorm ook een lintvorm is bedoeld te omvatten.

1024377"

Claims (11)

1. Lasdraadtransporteur van het type, waarbij de te transporte- I I ren lasdraad tussen de in hoofdzaak recht verlopende werkzame parten I I van een tweetal over aan een transporteuringang en een transporteur- I I uitgang'aanwezige rollen geleide, in tegengestelde richtingen rond- I I 5 gaande c.q. aandrijfbare transportbanden wordt meegenomen en waarbij I tussen de transporteuringang en de transporteuruitgang hulpsteunrollen I I voor de werkzame parten zijn aangebracht, met het kenmerk, dat de I I hulpsteunrollen voor het werkzame part van de ene transportband, ge- I I zien in de transportrichting, versprongen ten opzichte van de hulp- I 10 steunrollen voor het werkzame part van de andere transportband zijn I I aangebracht. I

2. Lasdraadtransporteur volgens conclusie 1, met het kenmerk, I I dat ook de aan de transporteuringang respectievelijk aan de transpor- I I teuruitgang aanwezige omleidrollen van de ene transportband, in de I I 15 transportrichting gezien, versprongen liggen ten opzichte van de cor- I I responderende rollen van de andere transportband. I

3. Lasdraadtransporteur volgens conclusie 2, met het kenmerk, I I dat van elke transportband de het betreffende werkzame part geleidende I I rollen c.q. hulpsteunrollen dezelfde diameter hebben en met hun I I 20 draaiingsassen vast t.o.v. elkaar liggen. I

4. Lasdraadtransporteur volgens conclusie 1 of 2, met het ken- I I merk, dat de steekafstand tussen de hulpsteunrollen resp. tussen hulp- I I steunrol en omleidrol aan de ingang en uitgang bij de ene transport- I I band gelijk is aan die bij de andere transportband. I I 25

5. Lasdraadtransporteur volgens conclusie 4, met het kenmerk, I I dat ten minste een der transportbanden ten minste twee hulpsteunrollen I I heeft en dat de tussenruimte daartussen in de orde van grootte van de I I roldiameter ligt. I

6. Lasdraadtransporteur volgens conclusie 3, met het kenmerk, I 30 dat de onderlinge verspringing van omleidrollen en hulpsteunrollen I I overeenkomt met de halve steekafstand. I

7. Lasdraadtransporteur volgens elk der voorgaande conclusies, I I met het kenmerk, dat de beide transportbanden en bijbehorende leidrol- I I len c.q. hulpsteunrollen zijn opgenomen in boven elkaar gelegen fra- I I 35 mes, die beweegbaar zijn tussen een gesloten transportstand en een ge- I I opende niet-werkzame positie. I I 1024377- - 9 -

8. Lasdraadtransporteur volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de beide frames zijn gekoppeld door middel van een stel van evenwijdig aan elkaar lopende scharnierstangen van gelijke lengte.

9. Lasdraadtransporteur volgens elk der conclusies 1-8, met het 5 kenmerk, dat het aantal hulpsteunrollen bij de bovenste transportband ten minste één minder bedraagt dan bij de onderste transportband.

10. Lasdraadtransporteur volgens conclusie 9, waarbij aan de transporteuringang en aan de transporteuruitgang een geleidebus aanwezig is, met het kenmerk, dat beide geleidebussen vast ten opzichte van 10 het frame van de onderste transportband, direct aansluitend op de leidrol aan het begin en op de leidrol aan het einde van het werkzame part van die transportband zijn aangebracht.

11. Lasdraadtransporteur volgens elk der conclusies 7-10, waarbij een nabij de transporteuruitgang gelegen rol van de onderste 15 transportband met een aandrijfmotor is gekoppeld en een tandwiel draagt dat in de transportstand ingrijpt in een gelijk tandwiel, dat gedragen wordt door een eveneens nabij de transporteuruitgang gelegen rol van de bovenste transportband, met het kenmerk, dat de laatstgenoemde rol t.o.v. de eerst genoemde rol versprongen ligt, gezien in de 20 richting, waarin de bovenste bandtransporteur c.q. transportband vanuit de transportstand naar de geopende stand beweegt, waarbij de laatstgenoemde rol is gemonteerd op het vrije einde van een om een vast punt van het frame van de bovenste bandtransporteur scharnierende hefboom. ♦824377"