NL1021852C2 - Koppelorgaan voor het onderling verbinden van een fietsstuur en een fietsvork. - Google Patents

Koppelorgaan voor het onderling verbinden van een fietsstuur en een fietsvork. Download PDF

Info

Publication number
NL1021852C2
NL1021852C2 NL1021852A NL1021852A NL1021852C2 NL 1021852 C2 NL1021852 C2 NL 1021852C2 NL 1021852 A NL1021852 A NL 1021852A NL 1021852 A NL1021852 A NL 1021852A NL 1021852 C2 NL1021852 C2 NL 1021852C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
coupling member
bicycle
slings
tangential
straps
Prior art date
Application number
NL1021852A
Other languages
English (en)
Inventor
Bastiaan Andreas D Herripon
Gijsbertus Cornelis Fr Roovers
Original Assignee
Idbike
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Idbike filed Critical Idbike
Priority to NL1021852A priority Critical patent/NL1021852C2/nl
Priority to EP03772951A priority patent/EP1558488B1/en
Priority to AU2003280893A priority patent/AU2003280893A1/en
Priority to CNB200380102863XA priority patent/CN100355620C/zh
Priority to DE60334234T priority patent/DE60334234D1/de
Priority to AT03772951T priority patent/ATE481305T1/de
Priority to PCT/NL2003/000769 priority patent/WO2004041632A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1021852C2 publication Critical patent/NL1021852C2/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B62LAND VEHICLES FOR TRAVELLING OTHERWISE THAN ON RAILS
    • B62KCYCLES; CYCLE FRAMES; CYCLE STEERING DEVICES; RIDER-OPERATED TERMINAL CONTROLS SPECIALLY ADAPTED FOR CYCLES; CYCLE AXLE SUSPENSIONS; CYCLE SIDE-CARS, FORECARS, OR THE LIKE
    • B62K21/00Steering devices
    • B62K21/12Handlebars; Handlebar stems
    • B62K21/16Handlebars; Handlebar stems having adjustable parts therein

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Steering Devices For Bicycles And Motorcycles (AREA)
  • Steering-Linkage Mechanisms And Four-Wheel Steering (AREA)

Description

Titel: Koppelorgaan voor het onderling verbinden van een fietsstuur en een fietsvork
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een koppelorgaan voor het onderling verbinden van een fietsstuur en een fietsvork, welk koppelorgaan enerzijds is voorzien van een eerste strop voor het opnemen van het fietsstuur en anderzijds is voorzien van een 5 tweede strop voor het opnemen van een uiteinde van de fietsvork, waarbij binnendiameters van de stroppen instelbaar zijn door middel van een stelinrichting.
Zowel in het voorgaande als in het volgende wordt met het begrip "strop" een boring bedoeld, waarvan de omtrek is onderbroken 10 door een zaagsnede. Hierdoor kan de binnendiameter van de strop worden gevarieerd, en is de strop geschikt om een voorwerp op te nemen en vast te klemmen.
In NL-1000014 wordt een koppelstuk beschreven, dat een langwerpig lichaam omvat, welk lichaam bij één uiteinde is voorzien 15 van een eerste strop die met een fietsstuur verbindbaar is, en bij een ander uiteinde van een tweede strop die met een dwars aan de fietsvork bevestigde bus verbindbaar is. Voorts omvat het koppelstuk een zich langs het lichaam uitstrekkend spanelement dat met beide stroppen is verbonden. Het spanelement dient om de stroppen 20 gelijktijdig te bekrachtigen, en wordt bediend door middel van een excenter, dat met behulp van een hendel kan worden verdraaid. Door een verdraaiing van het excenter kan het spanelement van een koppelende toestand in een ontkoppelende toestand worden gebracht, en vice versa.
25 Wanneer het spanelement vanuit de ontkoppelende toestand in de koppelende toestand wordt gebracht, wordt het spanelement als gevolg van de verdraaiing van het excenter aangespannen. In deze toestand trekt het spanelement beide stroppen dicht, om het fietsstuur heen en om de dwars aan de fietsvork bevestigde bus heen, waarbij de 30 stroppen zich om het fietsstuur en de bus spannen. De stand van het fietsstuur ten opzichte van de fietsvork is dan gefixeerd.
Wanneer het spanelement vanuit de koppelende toestand in de ontkoppelende toestand wordt gebracht, wordt als gevolg van de - r\ verdraaiing van het excenter de door het spanelement te omspannen afstand kleiner, waardoor het spanelement wordt ontspannen. In deze toestand treedt elastische uitvering van de stroppen op, waarbij de binnendiameters van de stroppen toenemen totdat de stroppen zich in 5 een ontspannen toestand bevinden. Op dat moment is de binnendiameter van de eerste strop groter dan een buitendiameter van het fiets-H stuur, terwijl een binnendiameter van de tweede strop groter is dan een buitendiameter van een dwars aan de fietsvork bevestigde bus, waardoor de stand van het fietsstuur ten opzichte van de fietsvork H 10 kan worden ingesteld.
H Het bekende koppelstuk heeft een aantal nadelen.
Een eerste nadeel heeft betrekking op de bedienkracht die op de H hendel dient te worden uitgeoefend. Ten gevolge van de speling die H zich in een ontkoppelende toestand van het spanelement bevindt 15 tussen enerzijds de eerste strop en het fietsstuur en anderzijds de H tweede strop en de dwars aan de fietsvork bevestigde bus, is een H verstelweg van de stroppen relatief groot en dient een H overbrengingsverhouding van het geheel van spanelement, excenter en hendel relatief klein te zijn. Hierdoor is een relatief grote H 20 bedienkracht nodig op het moment dat het spanelement moet worden aangespannen, dat is het moment waarop de eerste strop en het fiets- H stuur respectievelijk de tweede strop en de dwars aan de fietsvork H bevestigde bus elkaar raken. Dit is een nadeel voor de gebruikers van een fiets dat van het koppelstuk is voorzien, vooral voor 25 gebruikers die relatief weinig handkracht hebben, zoals kinderen.
Een ander nadeel van de relatief grote bedienkracht is dat het niet mogelijk is om bediening vanaf een handvat te realiseren.
Een tweede nadeel van het bekende koppelstuk heeft betrekking op de situatie waarin bijvoorbeeld de buitendiameter van het fiets- H 30 stuur en de binnendiameter van de eerste strop in ontspannen toestand niet veel van elkaar verschillen. In een dergelijke situatie is het lastig het fietsstuur ten opzichte van de eerste strop te verstellen en te monteren.
Een derde nadeel van het bekende koppelstuk is dat extra stel- 35 middelen dienen te worden toegepast om in een ontspannen toestand van het spanelement het fietsstuur en de dwars aan de fietsvork bevestigde bus in een vaste onderlinge positie te houden. Onder toepassing van de stelmiddelen wordt het gemak tijdens het .
I verstellen van het fietsstuur ten opzichte van de fietsvork I 40 vergroot, omdat kan worden uitgegaan van de vaste onderlinge 3 positie. Een nog belangrijker effect van de toepassing van de stel-middelen is het verhogen van de veiligheid. Tijdens het verstellen zal het fietsstuur, wanneer dit onverhoopt wordt losgelaten terwijl het spanelement nog niet aangespannen is, door de stelmiddelen terug 5 worden gebracht naar de vaste positie ten opzichte van de fietsvork. Dit gebeurt eveneens wanneer onverwacht de spanning in het spanelement wegvalt, bijvoorbeeld als gevolg van een materiaalfout. Doordat het fietsstuur naar de vaste positie wordt gebracht, wordt voorkomen dat een bestuurder controle over de fiets kwijtraakt. De 10 toepassing van stelmiddelen is bij het bekende koppelstuk niet noodzakelijk, maar wel gewenst met het oog op bovengenoemde (veiligheids)redenen.
Het is een doel van de onderhavige uitvinding om ten minste één van bovengenoemde nadelen ten minste gedeeltelijk op te heffen. Dit 15 doel wordt bereikt door middel van een koppelorgaan waarvan de stel-inrichting is ingericht om bij activering vanuit een stand die correspondeert met een ontspannen toestand van de stroppen een vergroting van de binnendiameters van de stroppen teweeg te brengen.
Een wezenlijk verschil tussen het koppelorgaan volgens de 20 onderhavige uitvinding en het koppelstuk volgens de stand van de techniek heeft betrekking op de stelinrichting voor het instellen van de binnendiameters van de stroppen. Bij het koppelorgaan volgens de onderhavige uitvinding is de stelinrichting ingericht om de binnendiameters van de stroppen te vergroten ten opzichte van de 25 binnendiameters van de stroppen in ontspannen toestand, terwijl het bij het bekende koppelstuk niet mogelijk is om de stroppen vanuit een ontspannen toestand verder open te sperren. In de situatie waarin bijvoorbeeld de buitendiameter van het fietsstuur en de binnendiameter van de eerste strop in ontspannen toestand niet veel 30 van elkaar verschillen, is het bij het koppelorgaan volgens de onderhavige uitvinding mogelijk om de eerste strop vanuit de ontspannen toestand verder open te sperren, waardoor voldoende speling tussen het fietsstuur en de eerste strop kan worden gecreëerd, zodat het fietsstuur gemakkelijk ten opzichte van de 35 eerste strop kan worden versteld en gemakkelijk kan worden gemonteerd. Het koppelorgaan volgens de onderhavige uitvinding is daarom niet alleen geschikt voor het opnemen van fietssturen waarvan de buitendiameter ten hoogste gelijk is aan de binnendiameter van de eerste strop in ontspannen toestand, maar ook voor het opnemen van 2 Η fietssturen waarvan de buitendiameter groter is dan de binnen-diameter van de eerste strop in ontspannen toestand.
Een zeer belangrijk voordeel van het koppelorgaan volgens de onderhavige uitvinding is dat het mogelijk is om de binnendiameters 5 van de stroppen in ontspannen toestand zodanig te kiezen, dat deze binnendiameters kleiner zijn dan de buitendiameters van het te omklemmen fietsstuur respectievelijk het te omklemmen uiteinde van de fietsvork. Dit is een gevolg van het feit dat de stroppen vanuit ontspannen toestand verder kunnen worden opengesperd. In een H 10 dergelijk geval zijn de stroppen in staat om het fietsstuur en het uiteinde van de fietsvork vast te klemmen, zonder met behulp van de H stelinrichting te zijn dichtgetrokken. Hierbij wordt een door de H stroppen uitgeoefende klemkracht of vasthoudkracht bepaald door de H keuze van de buigstijfheid van de stroppen, die op zijn beurt wordt H 15 bepaald door een wanddikte van de stroppen, en door het verschil H tussen de binnendiameters van de stroppen in ontspannen toestand en de buitendiameters van het fietsstuur respectievelijk het uiteinde van de fietsvork.
Wanneer de binnendiameters van de stroppen in ontspannen 20 toestand kleiner zijn dan de buitendiameters van het te omklemmen fietsstuur respectievelijk het te omklemmen uiteinde van de fiets- H vork, dan is er in ontspannen toestand van de stelinrichting geen gevaar dat het fietsstuur vrijelijk ten opzichte van de fietsvork H kan worden bewogen. Dit is alleen mogelijk in een situatie waarin de H 25 stroppen met behulp van de stelinrichting bewust verder zijn open- gesperd. Bovendien vraagt het aanspannen van de stroppen relatief weinig bedienkracht, doordat de stroppen vanuit een opengesperde toestand een neiging hebben om in te veren naar de ontspannen toestand. Vanwege de relatief lage bedienkracht is het mogelijk om 30 de bediening van de stelinrichting op afstand uit te voeren, ter I plaatse van het handvat, bijvoorbeeld door middel van een bowden- H kabel, trekdrukstang of dergelijke. Hierdoor wordt de veiligheid verder verhoogd.
H 35 De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de I hiernavolgende beschrijving van een koppelorgaan onder verwijzing I naar de tekening, waarin gelijke verwijzingscijfers gelijke of I vergelijkbare onderdelen aanduiden, en waarin: 5 figuur 1 een zijaanzicht is van een koppelorgaan volgens een eerste voorkeursuitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding, alsmede van een gedeelte van een fietsvork; figuur 2 een doorsnede toont van het in figuur 1 getoonde koppel-5 orgaan en gedeelte van de fietsvork; figuur 3 een perspectivisch aanzicht is van een doorsnede van het in figuur 1 getoonde koppelorgaan, waarbij stroppen van het koppelorgaan zijn opengesperd; figuur 4 een perspectivisch aanzicht is van een doorsnede van het in 10 figuur 1 getoonde koppelorgaan, waarbij stroppen van het koppelorgaan zijn dichtgetrokken; figuur 5 een zijaanzicht is van een koppelorgaan volgens een tweede voorkeursuitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding, alsmede van een gedeelte van een fietsvork en een doorsnede van een fietsstuur; 15 figuur 6 een explosietekening is van het in figuur 5 getoonde koppelorgaan; figuur 7 een perspectivisch aanzicht is van een gedeelte van het in figuur 5 getoonde koppelorgaan, alsmede van een uiteinde van de fietsvork en een gedeelte van het fietsstuur; 20 figuur 8 een perspectivisch aanzicht is van een gedeelte van een verstelbare excentrische inrichting die deel uitmaakt van het in figuren 5-7 getoonde koppelorgaan, alsmede van een met de inrichting verbonden bedieningshendel; figuur 9 een perspectivisch aanzicht is van een doorsnede van een 25 koppelorgaan volgens een derde voorkeursuitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding; en figuur 10 een perspectivisch aanzicht is van een doorsnede van een koppelorgaan volgens een vierde voorkeursuitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding, alsmede van een gedeelte van een fietsstuur 30 en een doorsnede van een gedeelte van een fietsvork.
Figuren 1-4 tonen een eerste voorkeursuitvoeringsvorm 1 van een koppelorgaan volgens de onderhavige uitvinding. Figuren 1 en 2 tonen bovendien een gedeelte van een buis 10 van een fietsvork. De buis 10 35 is via een verbindingsstuk 11 en een cilindrisch uiteinde 12 vast verbonden met het eerste koppelorgaan 1. Het cilindrische uiteinde 12 is gefixeerd ten opzichte van het verbindingsstuk 11, terwijl het verbindingsstuk 11 vast is verbonden met de buis 10, bijvoorbeeld door middel van een bout (niet getoond). Vanwege de vaste 40 verbindingen tussen de buis 10 en het verbindingsstuk 11 en tussen het verbindingsstuk 11 en het uiteinde 12, kan het uiteinde 12 worden beschouwd als uiteinde 12 van de fietsvork.
H Het eerste koppelorgaan 1 is aan weerszijden voorzien van H stroppen 21, 22. Een eerste strop 21 dient voor het opnemen van een 5 fietsstuur (in figuren 1-4 niet getoond). Een tweede strop 22 dient voor het opnemen van het uiteinde 12 van de fietsvork. De stroppen 21, 22 zijn vormgegeven als boringen, waarbij een opening 23, 24 in H de omtrek van de boringen is aangebracht. Centrale assen van deze H boringen zijn in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar. Een deel van de H 10 omtrek van de eerste strop 21 dat uitkomt op de opening 23 zet zich H in tangentiële richting voort als eerste tangentiële arm 31, die H zich vanaf de eerste strop 21 uitstrekt in de richting van de tweede strop 22. Een deel van de omtrek van de tweede strop 22 dat uitkomt H op de opening 24 zet zich in tangentiële richting voort als tweede 15 tangentiële arm 32, die zich vanaf de tweede strop 22 uitstrekt in de richting van de eerste strop 21. Een uiteinde 33 van de tweede tangentiële arm 32 is verdikt ten opzichte van het overige gedeelte van de tweede tangentiële arm 32, en is voorzien van een U-vormige uitsparing 34 voor het opnemen van een uiteinde 35 van de eerste H 20 tangentiële arm 31. De afmetingen van de uitsparing 34 ten opzichte van de afmetingen van het uiteinde 35 van de eerste tangentiële arm 31 zijn zodanig gekozen, dat het uiteinde 35 met speling in de uitsparing 34 is opgenomen.
Figuren 1-4 tonen het eerste koppelorgaan 1 in een gangbare 25 oriëntatie, waarbij de tangentiële armen 31, 32 zich aan een onderzijde van het eerste koppelorgaan 1 bevinden. Bij de verdere beschrijving van het eerste koppelorgaan 1 zal worden uitgegaan van deze oriëntatie, hetgeen geenszins betekent dat een andere oriëntatie niet mogelijk zou zijn.
30 Gedeeltes van het verdikte uiteinde 33 van de tweede tangentiële arm 32, die zich aan weerszijden van de uitsparing 34 uitstrekken, worden in het hiernavolgende aangeduid als onderste armuiteinde 36 respectievelijk bovenste armuiteinde 37.
De uiteinden 33, 35 zijn onderling verbonden door middel van 35 een excenter 40 dat is opgenomen in openingen die in de uiteinden 33, 35 zijn aangebracht. Het excenter 40 omvat drie excenterdelen 41, 42, 43, waarbij een onderste excenterdeel 41 zich door het onderste armuiteinde 36 van de tweede tangentiële arm 32 uitstrekt, een middelste excenterdeel 42 zich door het uiteinde 35 van de 40 eerste tangentiële arm 31 uitstrekt, en een bovenste excenterdeel 43 7 zich door het bovenste armuiteinde 37 van de tweede tangentiële arm 32 uitstrekt.
In het excenter 40 is een boring 44 aangebracht, die dient voor het opnemen van een bevestigingsbout of dergelijke van een 5 bedieningshendel (in figuren 1-4 niet getoond). Door middel van een dergelijke bedieningshendel kan het excenter 40 gemakkelijk door een gebruiker worden geroteerd.
Binnen het kader van de onderhavige uitvinding zijn vele alternatieven voor de uitvoering van de uiteinden 33, 35 van de 10 tangentiële armen 31, 32 mogelijk. Zo is bijvoorbeeld een alternatief denkbaar, waarbij het uiteinde 35 van de eerste tangentiële arm 31 zich aan weerszijden van een uitsparing uitstrekkende armuiteinden omvat, en waarbij het uiteinde 33 van de tweede tangentiële arm 32 met speling in genoemde uitsparing is op-15 genomen.
De werking van het excenter 40 zal nu worden beschreven aan de hand van een vergelijking van figuren 3 en 4. Figuur 3 toont het eerste koppelorgaan 1 met opengesperde stroppen 21, 22. In deze toestand hebben binnendiameters van de stroppen 21, 22 zodanig 20 waarden, dat het fietsstuur respectievelijk het uiteinde 12 van de fietsvork met speling in de stroppen 21, 22 kunnen worden opgenomen. Wanneer vervolgens het excenter 40 wordt geroteerd, wordt het uiteinde 35 van de eerste tangentiële arm 31 in de richting van de tweede strop 22 geforceerd, en wordt het uiteinde 33 van de tweede 25 tangentiële arm 32 in de richting van de eerste strop 21 geforceerd, met andere woorden, de tangentiële armen 31, 32 bewegen in een richting naar elkaar toe. Hierdoor wordt de onderlinge positie van de uiteinden 33, 35 van de tangentiële armen 31, 32 gewijzigd, hetgeen samengaat met een verkleining van de binnendiameters van de 30 stroppen 21, 22. Wanneer in de stroppen 21, 22 een fietsstuur respectievelijk het uiteinde 12 van een fietsvork zijn opgenomen, wordt aldus bereikt, dat de eerste strop 21 zich om het fietsstuur I spant, en dat de tweede strop 22 zich om het uiteinde 12 van de fietsvork spant. In deze toestand zijn het fietsstuur en de fiets- I 35 vork vast met elkaar verbonden door middel van het eerste koppei- I orgaan 1, en zijn de posities van het fietsstuur en de fietsvork ten I opzichte van elkaar gefixeerd. Figuur 4 toont het eerste koppel- orgaan 1 met dichtgetrokken stroppen 21, 22. Vanuit deze toestand I kunnen de stroppen 21, 22 weer worden opengesperd door het excenter Η 40 terug te draaien of verder te draaien, waarbij de tangentiële armen 31, 32 in een richting van elkaar af bewegen.
De mate van excentriciteit van het excenter 40 kan zodanig zijn gekozen, dat de stroppen 21, 22 voorbij een ontspannen toestand H 5 kunnen worden opengesperd. Dit is een belangrijk aspect van de onderhavige uitvinding en een wezenlijk verschil met de stand van de techniek, waarin het opensperren van de stroppen alleen plaatsvindt als gevolg van elastische uitvering op het moment dat de spankracht van het spanelement is opgeheven, waarbij de elastische uitvering 10 stopt zodra de stroppen in een ontspannen toestand zijn.
Het eerste koppelorgaan 1 is, evenals het koppelstuk volgens de stand van de techniek, in staat om fietssturen op te nemen waarvan de buitendiameter kleiner is dan de binnendiameter van de eerste strop 21, en om uiteinden 12 van fietsvorken op te nemen waarvan de H 15 buitendiameter kleiner is dan de binnendiameter van de tweede strop H 22. Het gegeven dat bij het eerste koppelorgaan 1 volgens de onderhavige uitvinding de stroppen 21, 22 voorbij een ontspannen toestand kunnen worden opengesperd, maakt dat het eerste koppel- H orgaan 1 tevens geschikt is voor het opnemen van een fietsstuur 20 waarvan de buitendiameter gelijk is aan of groter is dan de binnen- H diameter van de eerste strop 21 en/of een uiteinde 12 van een fiets- vork, van welk uiteinde 12 de buitendiameter gelijk is aan of groter H is dan de binnendiameter van de tweede strop 22, uiteraard binnen bepaalde grenzen. Ten opzichte van de stand van de techniek is dit 25 een uitbreiding van de mogelijke toepassingen.
H Doordat de stroppen 21, 22 kunnen worden opengesperd, is het mogelijk te voorzien in ruime speling tussen de stroppen 21, 22 en het op te nemen fietsstuur respectievelijk het op te nemen uiteinde van de fietsvork. Dientengevolge is het mogelijk ten minste een 30 gedeelte van de stroppen 21, 22 en/of het fietsstuur respectievelijk het uiteinde 12 van de fietsvork van een profiel te voorzien, zodat I de benodigde klemkracht lager kan zijn, hetgeen resulteert in lagere I benodigde bedienkrachten.
I Bij het eerste koppelorgaan 1 volgens de onderhavige uitvinding 35 kan een overbrengingsverhouding van het geheel van excenter 40 en I bedieningshendel relatief groot zijn. Hierdoor is een relatief lage I bedienkracht nodig op het moment dat de stroppen 21, 22 dienen te worden opengesperd.
Bij het eerste koppelorgaan 1 volgens de onderhavige uitvinding 40 is het mogelijk om de binnendiameter van de eerste strop 21 in 9 ontspannen toestand zodanig te kiezen, dat deze kleiner is dan de buitendiameter van het op te nemen fietsstuur. Tevens is het mogelijk om de binnendiameter van de tweede strop 22 in ontspannen toestand zodanig te kiezen, dat deze kleiner is dan de buiten-5 diameter van het op te nemen uiteinde 12 van de fietsvork. Dit is in het voorgaande reeds indirect aangegeven door middel van de opmerking dat het eerste koppelorgaan 1 geschikt is voor het opnemen van een fietsstuur respectievelijk een uiteinde 12 van een fietsvork, waarvan een buitendiameter groter is dan de binnendiameter van 10 de eerste strop 21 respectievelijk de tweede strop 22.
Wanneer de in de voorgaande alinea beschreven keuze ten aanzien van de binnendiameters van de stroppen 21, 22 wordt gemaakt, dienen ten behoeve van het monteren van het eerste koppelorgaan 1 op het uiteinde van een fietsvork en het verbinden van een fietsstuur met 15 het eerste koppelorgaan 1 de stroppen 21, 22 voorbij de ontspannen toestand te worden opengesperd. Er treedt dan elastische vervorming van de stroppen 21, 22 op, waarbij de stroppen 21, 22 de neiging hebben om in te veren naar de ontspannen toestand. Wanneer de stand van het fietsstuur ten opzichte van de fietsvork kan worden 20 gefixeerd, wordt de bekrachtiging van de stroppen 21, 22 opgeheven, waarbij de stroppen 21, 22 zich om het fietsstuur respectievelijk het uiteinde van de fietsvork spannen. De stroppen 21, 22 worden immers door het fietsstuur respectievelijk het uiteinde 12 van de fietsvork verhinderd om in te veren naar de ontspannen toestand, 25 waardoor de neiging van de stroppen 21, 22 om in te veren wordt gehandhaafd. Dientengevolge kan de verbinding tussen het fietsstuur en de fietsvork alleen worden verbroken, wanneer de stroppen 21, 22 bewust en onder uitoefening van kracht verder worden opengesperd ten opzichte van de toestand waarin de stroppen 21, 22 het fietsstuur 30 respectievelijk het uiteinde van de fietsvork omsluiten. Dit is een belangrijk voordeel met het oog op de veiligheid, omdat hierdoor het fietsstuur niet onbedoeld ten opzichte van de fietsvork kan wegvallen. Er zijn dan ook geen extra maatregelen nodig om een bepaalde vaste positie van het fietsstuur ten opzichte van de fietsvork te 35 waarborgen.
Het excenter 40 kan eventueel zodanig worden uitgevoerd, dat het noodzakelijk is om in een opengesperde toestand van de stroppen 21, 22 voortdurend een kracht op de bedieningshendel uit te oefenen teneinde de opengesperde toestand van de stroppen 21, 22 te 40 handhaven. Op deze manier wordt een extra veiligheid ingebouwd, omdat hierdoor wordt voorkomen dat de verbinding tussen het fiets-stuur en de fietsvork onbedoeld verbroken wordt en verbroken blijft.
Een ander belangrijk voordeel van de uitvoeringsvorm van het eerste koppelorgaan 1 waarin de binnendiameters van de stroppen 21, 5 22 kleiner zijn dan de buitendiameters van het op te nemen fiets- stuur respectievelijk het op te nemen uiteinde 12 van de fietsvork, is dat de elastische spankracht van de stroppen 21, 22 bijdraagt aan de klemverbinding tussen het eerste koppelorgaan 1 en het fietsstuur respectievelijk het uiteinde 12 van de fietsvork. Hierdoor is een 10 lagere opgelegde klemkracht nodig, waardoor de bedienkracht relatief H laag is.
Bij toepassing van verschillende fabrikaten stuurbochten dient rekening te worden gehouden met enerzijds relatief grote diameter- H toleranties en anderzijds de eis deze optimaal in te bouwen.
15 Teneinde in een dergelijke situatie op een eenvoudige wijze de klem- H kracht juist in te stellen, is het eerste koppelorgaan 1 voorzien van een spaninrichting, omvattende een bout 50 waarvan een onderste H uiteinde 51 aangrijpt op een centraal deel van een gebogen verbindingsarm 52. De verbindingsarm 52 strekt zich enerzijds uit H 20 tot een deel van de omtrek van de eerste strop 21 dat uitkomt op de opening 23, en anderzijds tot een deel van de omtrek van de tweede strop 22 dat uitkomt op de opening 24.
Wanneer de bout 50 in de richting van de verbindingsarm 52 wordt aangedraaid, oefent de bout 50 op de verbindingsarm 52 een 25 naar onder gerichte kracht uit, die via de verbindingsarm 52 aan- grijpt op de omtrekken van de stroppen 21, 22. Wanneer in de stroppen 21, 22 een fietsstuur respectievelijk een uiteinde 12 van een fietsvork zijn opgenomen, zullen hierdoor de stroppen 21, 22 rondom genoemd fietsstuur en genoemd uiteinde 12 van de fietsvork 30 worden aangespannen. Het is hierbij van belang dat de bout 50 in een moeilijk vervormbaar gedeelte van het eerste koppelorgaan 1 is opgenomen, zodat de door de bout 50 uitgeoefende kracht daadwerkelijk een extra spankracht in de stroppen 21, 22 veroorzaakt.
Met voordeel heeft het deel van de omtrek van de eerste strop 35 21 waarop de verbindingsarm 52 aangrijpt, kleinere afmetingen dan het deel van de omtrek van de tweede strop 22 waarop de verbindingsarm 52 aangrijpt, zoals is te zien in figuren 2-4. Een door de bout 50 op de verbindingsarm 52 uitgeoefende kracht zal dan meer effect hebben op de eerste strop 21 dan op de tweede strop 22, zodat de 11 spankracht in de eerste strop 21 meer toeneemt dan de spankracht in de tweede strop 22.
Voor de hierboven beschreven spaninrichting zijn alternatieven mogelijk. Zo kunnen de eerste tangentiële arm 31 en/of de tweede 5 tangentiële arm 32 zijn uitgevoerd met een door middel van een bout verstelbaar deel.
Het eerste koppelorgaan 1 is bij voorkeur vervaardigd uit metaal. Een voordeel van het in de figuren 1-4 getoonde eerste koppelorgaan 1 is dat dit in één stuk kan worden gemaakt, 10 bijvoorbeeld door middel van extrusie, uitgezonderd de roteerbare onderdelen, te weten het excenter 40 en de bout 50. Deze onderdelen worden apart vervaardigd en in een later stadium in de juiste positie gebracht.
15 Figuren 5-7 tonen een tweede voorkeursuitvoeringsvorm 2 van een koppelorgaan volgens de onderhavige uitvinding. Figuur 5 toont bovendien, evenals de reeds besproken figuren 1 en 2, een gedeelte van een buis 10 van een fietsvork en een verbindingsstuk 11. Figuur 5 toont tevens een doorsnede van een in het tweede koppelorgaan 2 20 opgenomen fietsstuur 15. Figuur 7 toont een aanzicht van een cilindrisch uiteinde 12 van de fietsvork en een gedeelte van het fietsstuur 15.
Het tweede koppelorgaan 2 omvat een excentrische inrichting 45 met twee geleidingsarmen 46. Figuur 8 toont een gedeelte van de 25 excentrische inrichting 45 in meer detail. Een zich vanaf de eerste strop 21 uitstrekkende eerste tangentiële arm 31 en een zich vanaf de tweede strop 22 uitstrekkende tweede tangentiële arm 32 zijn door middel van de geleidingsarmen 46 met elkaar verbonden, waarbij de geleidingsarmen 46 zich aan weerszijden van de tangentiële armen 31, 30 32 uitstrekken. Een verbinding tussen de geleidingsarmen 46 en de tangentiële armen 31, 32 is gerealiseerd door middel van pennen 47, omvattende een penlichaam 48 dat aan beide uiteinden is voorzien van een excenterstaaf 49, waarbij een centrale as van genoemde excenter-staaf 49 en een centrale as van het penlichaam 48 zich wel parallel 35 ten opzichte van elkaar uitstrekken, maar niet in eikaars verlengde liggen. Het penlichaam 48 strekt zich uit in de tangentiële arm 31, 32, terwijl de excenterstaven 49 zich uitstrekken in openingen 67 die in de geleidingsarmen 46 zijn aangebracht.
De geleidingsarmen 46 zijn met de pennen 47 verbonden door 40 middel van een combinatie van een bedieningshendel 60 die vast is I verbonden met een excenterstaaf 49 van één van beide pennen 47 en een moer 65 die vast is verbonden met een excenterstaaf 49 van een ander van beide pennen 47, waarbij genoemde excenterstaven 49 aan weerszijden van de tangentiële armen 31, 32 zijn gelegen.
5 In het getoonde voorbeeld is de excentrische inrichting 45 instelbaar, doordat de positie van een pen 47 die zich in de eerste tangentiële arm 31 bevindt, kan worden versteld. De pen 47 is in een opening 68 in de eerste tangentiële arm 31 geklemd, waarbij een bout 66 zich uitstrekt door een zaagsnede 38 die met de opening 68 in 10 verbinding staat. Ten behoeve van het opnemen van de bout 66 is de eerste tangentiële arm 31 voorzien van een opening 39. Het zal duidelijk zijn dat de positie van de pen 47, in het bijzonder de positie van de excenterstaven 49 van de pen 47, kan worden versteld door de bout 66 los te draaien, de pen 47 te roteren tot een 15 gewenste positie is bereikt, en vervolgens de bout 66 weer aan te draaien.
De bedieningshendel 60 kan veren in een zijwaartse richting, dat is een richting waarin de pennen 47 zich uitstrekken. In een ruststand is een vrij uiteinde 61 opgenomen in een uitsparing 62 die 20 zich in de eerste tangentiële arm 31 bevindt. In figuur 7 is de bedieningshendel 60 getoond in een toestand waarin het vrije uiteinde 61 in zijwaartse richting uit de uitsparing 62 is bewogen. Een belangrijk voordeel van deze uitvoering is dat de bedieningshendel 60 niet onbedoeld in een andere toestand dan de ruststand kan worden 25 gebracht, doordat de bedieningshendel 60 eerst uit de uitsparing 62 moet worden gelicht. De ruststand van de bedieningshendel 60 correspondeert met een toestand waarin de stroppen 21, 22 om het fietsstuur 15 respectievelijk het uiteinde 12 van de fietsvork zijn gespannen.
30 Het tweede koppelorgaan 2 kan eventueel zijn voorzien van een cosmetische afscherming. In dat geval kan de uitsparing 62 in de afscherming zijn aangebracht.
Het is niet essentieel dat de bedieningshendel 60 in zijwaartse richting kan veren. In een alternatieve uitvoeringsvorm kan de 35 uitsparing 62 zijn aangebracht in een elastisch deel van het tweede koppelorgaan 2 of de afscherming, welk deel kan worden weggedrukt om het vrije uiteinde 61 van de bedieningshendel 60 vrij te geven.
Volgens een belangrijk aspect van de onderhavige uitvinding kunnen de tangentiële armen 31, 32 naar elkaar toe en uit elkaar 40 worden bewogen, waarbij de stroppen 21, 22 voorbij een ontspannen 13 toestand kunnen worden opengesperd. De gewenste toestand van de stroppen 21, 22 kan op eenvoudige wijze worden ingesteld door de stand van de bedieningshendel 60 aan te passen. Zoals reeds hierboven opgemerkt, correspondeert een ruststand van de bedienings-5 hendel 60 met een toestand waarin de stroppen 21, 22 om het fietsstuur 15 respectievelijk het uiteinde 12 van de fietsvork zijn gespannen. Wanneer vanuit deze toestand het vrije uiteinde 61 van de bedieningshendel 60 uit de uitsparing 62 wordt gelicht en de bedieningshendel naar onder wordt bewogen, neemt de door de stroppen 10 21, 22 uitgeoefende spankracht af. Wanneer de bedieningshendel 60 steeds verder wordt geroteerd, worden uiteindelijk de stroppen 21, 22 opengesperd en ontstaat speling tussen de stroppen 21, 22 en het fietsstuur 15 respectievelijk het uiteinde 12 van de fietsvork.
Doordat het eerste koppelorgaan 1 en het tweede koppelorgaan 2 15 voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding zijn, vertonen genoemde koppelorganen 1, 2 vele overeenkomsten, met name ten aanzien van de werking. Het is bijvoorbeeld bij het tweede koppelorgaan 2 eveneens mogelijk om de binnendiameter van de eerste strop 21 in ontspannen toestand zodanig te kiezen, dat deze kleiner 20 is dan de buitendiameter van het op te nemen fietsstuur 15, en om de binnendiameter van de tweede strop 22 in ontspannen toestand zodanig te kiezen, dat deze kleiner is dan de buitendiameter van het op te nemen uiteinde 12 van de fietsvork. Dit is een gevolg van het feit dat het tweede koppelorgaan 2 is ingericht om de stroppen 21, 22 25 voorbij een ontspannen toestand open te sperren, in overeenstemming met een belangrijk aspect van de onderhavige uitvinding. In het geval van het eerste koppelorgaan 1 is het excenter 40 voorzien om via de tangentiële armen 31, 32 de stroppen 21, 22 open te sperren en dicht te trekken, en in het geval van het tweede koppelorgaan 2 30 is de excentrische inrichting 45 voorzien om via de tangentiële armen 31, 32 de stroppen 21, 22 open te sperren en dicht te trekken.
Een voordeel van het tweede koppelorgaan 2 heeft betrekking op de instelbaarheid van de excentrische inrichting 45. Hierdoor kan een juiste klemkracht in de stroppen 21, 22 worden ingesteld, 35 waarbij de benodigde bedienkracht relatief laag kan worden gehouden.
Een ander voordeel van het tweede koppelorgaan 2 is dat de excentrische inrichting 45 samen met de tangentiële armen 31, 32 functioneert als een stangenvierzijde, waarbij uiteinden van de tangentiële armen 31, 32 verschuifbaar zijn in een geleider 63, die 40 er voor zorgt dat een beweging van de tangentiële armen 31, 32 in hoofdzaak in tangentiële richting plaatsvindt. De geleider 63 is H bijvoorbeeld door middel van een bout 64 vast verbonden met een H gedeelte van het tweede koppelorgaan 2 dat de stroppen 21, 22 en de tangentiële armen 31, 32 omvat.
H 5 Door de bovengenoemde werking als een stangenvierzijde wordt tijdens het dichttrekken van de stroppen 21, 22 een relatief grote H overbrengingsverhouding tussen een draaihoek van de bedieningshendel H 60 en een beweging van de uiteinden van de tangentiële armen 31, 32 gerealiseerd, terwijl tijdens het opensperren van de stroppen 21, 22 H 10 een relatief kleine overbrengingsverhouding tussen de draaihoek van H de bedieningshendel 60 en de beweging van de uiteinden van de H tangentiële armen 31, 32 wordt gerealiseerd. Een kleine lengte van H de geleidingsarm 46 is bevorderlijk voor een zo groot mogelijk H effect van dit verschil van overbrengingsverhouding.
Het zal voor een deskundige duidelijk zijn dat de omvang van de onderhavige uitvinding niet is beperkt tot de in het voorgaande besproken voorbeelden, maar dat diverse wijzigingen en modificaties daarvan mogelijk zijn zonder af te wijken van de omvang van de 20 uitvinding zoals gedefinieerd in de aangehechte conclusies.
Het is niet noodzakelijk dat het koppelorgaan 1, 2 volgens de onderhavige uitvinding is voorzien van een excenter 40 of een excentrische inrichting 45 om de tangentiële armen 31, 32 naar elkaar toe en van elkaar af te bewegen. Er zijn vele alternatieven 25 mogelijk, waarvan een schroefspil met linkse en rechtse schroefdraad een voorbeeld is.
Figuur 9 toont een derde voorkeursuitvoeringsvorm 3 van een koppelorgaan volgens de onderhavige uitvinding, waarbij de onderlinge beweging van de tangentiële armen 31, 32 wordt 30 bewerkstelligd door middel van een hefboom 70. In het getoonde voorbeeld strekken de uiteinden 33, 35 van de tangentiële armen 31, 32 zich naast elkaar uit, waarbij het uiteinde 35 van de eerste tangentiële arm 31 zich boven het uiteinde 33 van de tweede tangentiële arm 32 bevindt. De uiteinden 33, 35 zijn voorzien van 35 een opening voor het opnemen van een bedieningsdeel 80 van de hefboom 70.
De hefboom 70 is in langsrichting van het derde koppelorgaan 3 kantelbaar, waarbij het derde koppelorgaan 3 een uitsparing 73 omvat voor het toestaan van een dergelijke kantelbeweging. De hefboom 70 40 omvat een bovenste afrolstuk 74 en een onderste afrolstuk 75. Deze 4 O O 1 O r ' 15 afrolstukken 74, 75 zijn gedeeltelijk gekromd, zodat de hefboom 70 gedurende een kantelbeweging af kan rollen op zowel de eerste tangentiële arm 31 als de tweede tangentiële arm 32. Het zal duidelijk zijn dat de hefboom 70 uit meerdere delen kan bestaan, die 5 gedurende montage op de juiste plaats worden gepositioneerd en vervolgens aan elkaar worden bevestigd.
Het in de openingen in de uiteinden 33, 35 van de tangentiële armen 31, 32 opgenomen bedieningsdeel 80 van de hefboom 70 omvat vier nokken 81, 82, 83, 84, waarbij een eerste nok 81 zich in de 10 opening in het uiteinde 35 van de eerste tangentiële arm 31 bevindt, een tweede nok 82 zich eveneens in genoemde opening bevindt, onder de eerste nok 81, een derde nok 83 zich in de opening in het uiteinde 33 van de tweede tangentiële arm 32 bevindt, onder de tweede nok 82, en een vierde nok 84 zich eveneens in genoemde opening 15 bevindt, onder de derde nok 83. De nokken 81, 82, 83, 84 zijn gekromd, waardoor ze geschikt zijn om af te rollen over een binnen-oppervlak van de openingen in de uiteinden 33, 35 van de tangentiële armen 31, 32.
Wanneer een bovenste uiteinde 72 van de hefboom 70 wordt 20 bewogen in de richting van de eerste strop 21, worden de stroppen 21, 22 opengesperd. Wanneer het uiteinde 72 van de hefboom 70 wordt bewogen in de tegenovergestelde richting, dus in de richting van de tweede strop 22, worden de stroppen 21, 22 dichtgetrokken. In het getoonde voorbeeld wordt de overbrengingsverhouding voor het open-25 sperren van de stroppen 21, 22 bepaalci door de afstand tussen de tweede nok 82 en de derde nok 83, terwijl de overbrengingsverhouding voor het dichttrekken van de stroppen 21, 22 wordt bepaald door de afstand tussen de eerste nok 81 en de vierde nok 84. Aangezien de als eerste genoemde afstand kleiner is dan de als tweede genoemde 30 afstand, is de overbrengingsverhouding voor het opensperren van de stroppen 21, 22 kleiner dan de overbrengingsverhouding voor het dichttrekken van de stroppen 21, 22. Dientengevolge kan de op het uiteinde 72 van de hefboom 70 uitgeoefende bedienkracht tijdens het dichttrekken van de stroppen 21, 22 lager zijn dan tijdens het open-35 sperren van de stroppen 21, 22.
Het zal duidelijk zijn dat de eerste tangentiële arm 31 zich onder de tweede tangentiële arm 32 kan bevinden. De getoonde configuratie met de eerste tangentiële arm 31 boven de tweede tangentiële arm 32 heeft echter de voorkeur, omdat doorgaans de 1 0 2 ; ·' ·' 16 ontspannen binnendiameter van de eerste strop 21 kleiner is dan de ontspannen binnendiameter van de tweede strop 22.
Een voordeel van het toepassen van de hefboom 70 is dat de bediening ervan minder kracht vraagt dan de bediening van 5 bijvoorbeeld een excenter. Dit is een gevolg van het feit dat er minder wrijving is, zeker in het getoonde geval waarin de hefboom gedeeltelijk gekromde afrolstukken 74, 75 heeft en waarin de nokken 81, 82, 83, 84 eveneens gekromd zijn.
Bij voorkeur worden bij de toepassing van het derde koppel-10 orgaan 3 maatregelen genomen om de stand van de hefboom 70 te fixeren, bijvoorbeeld in de situatie dat de stroppen 21, 22 voorbij de ontspannen toestand zijn opengesperd.
Figuur 10 toont een vierde voorkeursuitvoeringsvorm 4 van een 15 koppelorgaan volgens de onderhavige uitvinding. Het vierde koppel-orgaan 4 omvat evenals het derde koppelorgaan 3 een hefboom 70. Een verschil tussen het derde koppelorgaan 3 en het vierde koppelorgaan 4 heeft betrekking op de positie van de hefboom 70, waarbij de hefboom 70 van het vierde koppelorgaan 4 180' is geroteerd in 20 vergelijking met de hefboom 70 van het derde koppelorgaan 3. Met deze positie van de hefboom 70 wordt een gunstige verdeling van de overbrengingsverhoudingen verkregen, waarbij de overbrengings-verhouding voor het opensperren van de stroppen 21, 22 groter is dan de overbrengingsverhouding voor het dichttrekken van de stroppen 21, 25 22.
Het is voordelig om de hefboom 70 een voorspanning te geven, waarbij voldoende kracht op de stroppen 21, 22 wordt uitgeoefend om het vierde koppelorgaan 4 bedrijfszeker vast te klemmen op het fietsstuur 15 respectievelijk het uiteinde 12 van de fietsvork. Bij 30 het vierde koppelorgaan 4 is de hefboom 70 door middel van een drukveer 78 voorgespannen. Uiteraard kan een willekeurig ander geschikt voorspanelement worden toegepast.
Een gunstig effect van het voorspannen van de hefboom 70 is dat voor het tot stand brengen van een ontkoppeling kan worden volstaan 35 met alleen het uitoefenen van een trekkracht op de hefboom 70, waarbij in het getoonde voorbeeld een afstandsbediening met een bowden-kabel wordt toegepast. In figuur 10 is een eindgedeelte van de bowden-kabel getoond en aangeduid met het verwijzingscijfer 79. Het eindgedeelte 79 van de bowden-kabel is verbonden met het 40 bovenste uiteinde 72 van de hefboom 70. In een ontspannen toestand 1 0 Ί '5 17 van de bowden-kabel bevindt het vierde koppelorgaan 4 zich altijd in een toestand waarbij de stroppen 21, 22 om het fietsstuur 15 respectievelijk het uiteinde 12 van de fietsvork zijn geklemd, vanwege de door de drukveer 78 uitgeoefende kracht. Alleen ten 5 behoeve van het opensperren van de stroppen 21, 22 dient via de bowden-kabel een bedienkracht op de hefboom 70 te worden uitgeoefend .
In figuur 10 is een koppelstang 90 getoond, die enerzijds roteerbaar is verbonden met de fietsvork, en die anderzijds via een 10 korte arm 91 roteerbaar is verbonden met het fietsstuur 15. In deze configuratie vormen de koppelstang 90, de korte arm 91, het vierde koppelorgaan 4 en de fietsvork een stelsel met de vorm van een parallellogram, waarbij de hartafstand van rotatie-assen van de koppelstang 90 ongeveer even groot is als de hartafstand van de 15 stroppen 21, 22 van het vierde koppelorgaan 4. De koppelstang 90 waarborgt een ergonomische stand van het fietsstuur 15 met daarop aanwezige bedieningsorganen voor remmen en dergelijke.
De fietsvork kan zijn voorzien van twee aanslagschroeven waar-20 van posities corresponderen met twee gedefinieerde uiterste posities van het koppelorgaan 1, 2, 3, 4. Op deze manier kan het koppelorgaan 1, 2, 3, 4 gemakkelijk tussen de twee uiterste posities worden versteld. Bij voorkeur zijn de posities van de aanslagschroeven instelbaar, zodat een gebruiker zelf de uiterste posities kan kiezen 25 en deze desgewenst kan wijzigen. Toepassing van de aanslagschroeven is vooral voordelig voor mountainbikes, omdat het hierdoor mogelijk is op eenvoudige wijze een gewenste stand van het fietsstuur in te stellen. Afhankelijk van de wensen van een gebruiker kan dan gemakkelijk het fietsstuur van een meer liggende stand in een meer 30 rechtop stand worden gebracht, en vice versa. In het geval van een toepassing van een afstandsbediening is de bediening zeer eenvoudig. Het enige dat een gebruiker in een dergelijk geval hoeft te doen, is de afstandsbediening te activeren, de stand van het fietsstuur ten opzichte van de fietsvork te wijzigen, en daarna de afstands-35 bediening te inactiveren.
Aldus verschaft de onderhavige uitvinding een koppelorgaan 1, 2, 3, 4 voor het onderling verbinden van een fietsstuur 15 en een fietsvork. Het koppelorgaan 1, 2, 3, 4 is enerzijds voorzien van een 40 eerste strop 21 voor het opnemen van het fietsstuur 15 en is 1 n ? 1 a R ? I 18 H anderzijds voorzien van een tweede strop 22 voor het opnemen van een uiteinde 12 van de fietsvork. Binnendiameters van de stroppen 21, 22 I zijn instelbaar met behulp van een stelinrichting, waarvan de stand I bepalend is voor de onderlinge positie van zich vanaf een omtrek van H 5 de stroppen 21, 22 uitstrekkende tangentiële armen 31, 32. Volgens een belangrijk aspect van de onderhavige uitvinding kunnen de stroppen 21, 22 voorbij een ontspannen toestand worden opengesperd.
H é ή

Claims (21)

1. Koppelorgaan (1, 2, 3, 4) voor het onderling verbinden van een fietsstuur (15) en een fietsvork, welk koppelorgaan (1, 2, 3, 4) enerzijds is voorzien van een eerste strop (21) voor het opnemen van het fietsstuur (15) en anderzijds is voorzien van een tweede strop 5 (22) voor het opnemen van een uiteinde (12) van de fietsvork, waarbij binnendiameters van de stroppen (21, 22) instelbaar zijn door middel van een stelinrichting die is ingericht om bij activering vanuit een stand die correspondeert met een ontspannen toestand van de stroppen (21, 22) een vergroting van de binnen-10 diameters van de stroppen (21, 22) teweeg te brengen.
2. Koppelorgaan (1, 2, 3, 4) volgens conclusie 1, waarbij de stelinrichting vanuit de stand die correspondeert met de ontspannen toestand van de stroppen (21, 22) in twee richtingen activeerbaar 15 is, waarbij de stelinrichting is ingericht om bij activering in een eerste richting een verkleining van de binnendiameters van de stroppen (21, 22) teweeg te brengen, en om bij activering in een tweede richting een vergroting van de binnendiameters van de stroppen (21, 22) teweeg te brengen. 20
3. Koppelorgaan (1, 2, 3, 4) volgens conclusie 1 of 2, waarbij een overbrengingsverhouding die geldt bij het vergroten van de binnendiameters van de stroppen (21, 22) verschilt van een overbrengingsverhouding die geldt bij het verkleinen van de diameters van de 25 stroppen (21, 22).
4. Koppelorgaan (1, 2, 3, 4) volgens een willekeurige der conclusies 1-3, waarbij een deel van een omtrek van de eerste strop (21) zich in tangentiële richting voortzet als een eerste 30 tangentiële arm (31), en waarbij een deel van een omtrek van de tweede strop (22) zich in tangentiële richting voortzet als een tweede tangentiële arm (32).
5. Koppelorgaan (1) volgens conclusie 4, waarbij een uiteinde (33) 35 van één van de tangentiële armen (31, 32) verdikt is en een uitsparing (34) omvat voor het opnemen van een uiteinde (35) van een ander van de tangentiële armen (31, 32). 10 2· :r;' Η
6. Koppelorgaan (1) volgens conclusie 4 of 5, waarbij de stel- I inrichting een excenter (40) omvat, dat roteerbaar is opgenomen in I openingen in uiteinden (33, 35) van de tangentiële armen (31, 32).
7. Koppelorgaan (2) volgens conclusie 4, waarbij de tangentiële I armen (31, 32) onderling zijn verbonden door middel van geleidings- I armen (46), waarbij een verbinding tussen de geleidingsarmen (46) en I de tangentiële armen (31, 32) is gerealiseerd door middel van pennen 10 (47) die aan beide uiteinden zijn voorzien van een excenterstaaf I (49).
8. Koppelorgaan (2) volgens conclusie 7, waarbij een pen (47) is opgenomen in een opening (68) in één van de tangentiële armen (31, 15 32), waarvan een binnendiameter instelbaar is.
9. Koppelorgaan (2) volgens conclusie 7 of 8, waarbij uiteinden van de tangentiële armen (31, 32) verschuifbaar zijn in een geleider (63), die bij voorkeur er voor zorgt dat een beweging van de H 20 tangentiële armen (31, 32) in hoofdzaak in tangentiële richting plaatsvindt.
10. Koppelorgaan (2) volgens een willekeurige der conclusies 1-9, omvattende een bedieningshendel (60) voor het bedienen van de stel- 25 inrichting, waarbij het koppelorgaan (2) is voorzien van een H uitsparing (62) voor het opnemen van een vrij uiteinde (61) van de bedieningshendel (60), en waarbij ten minste één van een deel van H het koppelorgaan (2) waarin de uitsparing (62) is aangebracht en de bedieningshendel (60) zijwaartse richting verend is uitgevoerd.
11. Koppelorgaan (3) volgens conclusie 4, waarbij de stelinrichting een hefboom (70) omvat, die is voorzien van nokken (81, 82, 83, 84) die zich in openingen in uiteinden (33, 35) van de tangentiële armen I (31, 32) bevinden.
12. Koppelorgaan (3) volgens conclusie 11, waarbij de hefboom (70) is voorgespannen door middel van een veer, waarbij een voorgespannen positie van de hefboom (70) correspondeert met een dichtgetrokken toestand van de stroppen (21, 22), en waarbij alleen ten behoeve van het opensperren van de stroppen (21, 22) in één richting een bedien-kracht op de hefboom (70) dient te worden uitgeoefend.
13. Samenstel van een fietsstuur (15) en een fietsvork, waarbij het 5 fietsstuur (15) en een uiteinde (12) van de fietsvork onderling zijn verbonden door middel van een koppelorgaan (1, 2, 3, 4) volgens een willekeurige der conclusies 1-12.
14. Samenstel volgens conclusie 13, waarbij de binnendiameter van 10 de eerste strop (21) van het koppelorgaan (1, 2, 3, 4) in ontspannen toestand van genoemde eerste strop (21) kleiner is dan een buitendiameter van het fietsstuur (15), en waarbij de binnendiameter van de tweede strop (22) van het koppelorgaan (1, 2, 3, 4) in ontspannen toestand van genoemde tweede strop (22) kleiner is dan een buiten-15 diameter van het uiteinde (12) van de fietsvork..
15. Samenstel volgens conclusie 14, waarbij een klemkracht die in onbekrachtigde toestand door de stroppen (21, 22) wordt uitgeoefend op het fietsstuur (15) respectievelijk het uiteinde (12) van de 20 fietsvork wordt bepaald door de buigstijfheid van de stroppen (21, 22), die op zijn beurt wordt bepaald door een wanddikte van de stroppen (21, 22), en door het verschil tussen de binnendiameters van de stroppen (21, 22) in ontspannen toestand en de buitendiameters van het fietsstuur (15) respectievelijk het uiteinde (12) 25 van de fietsvork.
16. Samenstel volgens een willekeurige der conclusies 13-15, waarbij ten minste een gedeelte van ten minste één van de stroppen (21, 22), het fietsstuur (15) en het uiteinde (12) van de fietsvork 30 is voorzien van een profiel.
17. Samenstel volgens een willekeurige der conclusies 13-16, waarbij de stelinrichting van het koppelorgaan (1, 2, 3, 4) vanaf een handvat van het fietsstuur (15) bedienbaar is, waarbij bij 35 voorkeur een bowden-kabel of een trekdrukstang wordt toegepast.
18. Samenstel volgens een willekeurige der conclusies 13-17, waarbij de stand van het fietsstuur (15) ten opzichte van de fietsvork wordt gewaarborgd door middel van een koppelstang (90) die 40 roteerbaar is verbonden met enerzijds de fietsvork en anderzijds via 102' r I 22 I een arm (91) met het fietsstuur (15), waarbij een hartafstand van I rotatie-assen van de koppelstang (90) in hoofdzaak even groot is als een hartafstand van de stroppen (21, 22). I 5
19. Samenstel volgens een willekeurige der conclusies 13-18, I waarbij de fietsvork is voorzien van twee aanslagschroeven waarvan I posities corresponderen met twee gedefinieerde uiterste posities van het koppelorgaan (1, 2, 3, 4), en waarbij bij voorkeur de posities H van de aanslagschroeven instelbaar zijn.
20. Fiets, voorzien van een koppelorgaan (1, 2, 3, 4) volgens een willekeurige der conclusies 1-12.
21. Fiets, voorzien van een samenstel volgens een willekeurige der I 15 conclusies 13-19. i"k f“
NL1021852A 2002-11-06 2002-11-06 Koppelorgaan voor het onderling verbinden van een fietsstuur en een fietsvork. NL1021852C2 (nl)

Priority Applications (7)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1021852A NL1021852C2 (nl) 2002-11-06 2002-11-06 Koppelorgaan voor het onderling verbinden van een fietsstuur en een fietsvork.
EP03772951A EP1558488B1 (en) 2002-11-06 2003-11-04 Coupling member for interconnecting a bicycle steering rod and a bicycle fork rod
AU2003280893A AU2003280893A1 (en) 2002-11-06 2003-11-04 Coupling member for interconnecting a bicycle steering rod and a bicycle fork rod
CNB200380102863XA CN100355620C (zh) 2002-11-06 2003-11-04 用于连接自行车转向杆和自行车叉杆的连接元件
DE60334234T DE60334234D1 (de) 2002-11-06 2003-11-04 Kupplungselement zum verbinden von fahrradlenkstange und fahrradgabel
AT03772951T ATE481305T1 (de) 2002-11-06 2003-11-04 Kupplungselement zum verbinden von fahrradlenkstange und fahrradgabel
PCT/NL2003/000769 WO2004041632A1 (en) 2002-11-06 2003-11-04 Coupling member for interconnecting a bicycle steering rod and a bicycle fork rod

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1021852 2002-11-06
NL1021852A NL1021852C2 (nl) 2002-11-06 2002-11-06 Koppelorgaan voor het onderling verbinden van een fietsstuur en een fietsvork.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1021852C2 true NL1021852C2 (nl) 2004-05-07

Family

ID=32310920

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1021852A NL1021852C2 (nl) 2002-11-06 2002-11-06 Koppelorgaan voor het onderling verbinden van een fietsstuur en een fietsvork.

Country Status (7)

Country Link
EP (1) EP1558488B1 (nl)
CN (1) CN100355620C (nl)
AT (1) ATE481305T1 (nl)
AU (1) AU2003280893A1 (nl)
DE (1) DE60334234D1 (nl)
NL (1) NL1021852C2 (nl)
WO (1) WO2004041632A1 (nl)

Families Citing this family (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
TWM367146U (en) * 2009-06-18 2009-10-21 Hsin Lung Accessories Co Ltd Safe rapid-dismounting-type stand pipe
FR3030436A1 (fr) * 2014-12-19 2016-06-24 Franck Livio Severino Grolleau Vehicule de type trottinette a pliage assiste

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE461351A (nl) *
NL1000014C2 (nl) 1995-04-03 1996-10-08 Gazelle Rijwielfabriek B V Koppelstuk.
NL1001155C2 (nl) * 1995-09-07 1997-03-11 Gerrit Doppenberg Verstelbare stuurpen.
DE20205492U1 (de) * 2002-04-10 2002-07-18 Hsin Lung Accessories Co Einstellbares Lenkerrohr für Fahrräder

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE461351A (nl) *
NL1000014C2 (nl) 1995-04-03 1996-10-08 Gazelle Rijwielfabriek B V Koppelstuk.
NL1001155C2 (nl) * 1995-09-07 1997-03-11 Gerrit Doppenberg Verstelbare stuurpen.
DE20205492U1 (de) * 2002-04-10 2002-07-18 Hsin Lung Accessories Co Einstellbares Lenkerrohr für Fahrräder

Also Published As

Publication number Publication date
WO2004041632A1 (en) 2004-05-21
CN100355620C (zh) 2007-12-19
DE60334234D1 (de) 2010-10-28
AU2003280893A1 (en) 2004-06-07
ATE481305T1 (de) 2010-10-15
EP1558488A1 (en) 2005-08-03
EP1558488B1 (en) 2010-09-15
CN1711191A (zh) 2005-12-21

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US8122792B2 (en) Self-adjusting locking pliers
US5918892A (en) Fastening device for connecting children's strollers
US6227080B1 (en) Vice-grip pliers
US6192773B1 (en) Stem for a bicycle
EP2083968B1 (en) Self-adjusting locking pliers
EP0623429B1 (fr) Outil pneumatique
EA014679B1 (ru) Самофиксирующийся механизм
US11518425B2 (en) Stroller handle device
US20090218857A1 (en) Device for Adjusting the Angle of Inclination of a Saddle
CN213705666U (zh) 把立折叠机构和代步工具
US20060099027A1 (en) Adjustable stem for a bicycle
NL1021852C2 (nl) Koppelorgaan voor het onderling verbinden van een fietsstuur en een fietsvork.
WO1998038076A1 (en) Adjustable handlebar stem using a locking pin system
EP0469959A1 (fr) Outil porte-lame
US5347883A (en) Steering rod connectable to the steering column of a vehicle
USRE36970E (en) Seat attachment apparatus
WO2013076438A1 (en) Handlebar height adjustment mechanism for a cycle
CH675053A5 (nl)
EP2808237B1 (en) Clamp for fixing the position of a seat post in relation to a bicycle frame
NL1001155C2 (nl) Verstelbare stuurpen.
FR2712836A1 (fr) Dispositif pour expulser un tourillon d'une barre d'accouplement directrice hors de l'Óoeillet de montage d'un levier d'attaque de fusée d'un essieu de véhicule automobile.
NL1025123C1 (nl) Instelbare stuurstang voor een rijwiel.
NL1023774C1 (nl) Pen voor een fiets.
US5918945A (en) Friction lock handle
NL2001372C2 (nl) Fiets-hoekverstelinrichting voor het in rotatie verstellen van een eerste fietsonderdeel ten opzichte van een tweede fietsonderdeel.

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
SD Assignments of patents

Owner name: IDBIKE B.V.

Effective date: 20091016

TD Modifications of names of proprietors of patents

Owner name: IDBIKE C.V.

Effective date: 20091016

V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20120601