NL1021754C2 - Inrichting voor het regelen van het waterniveau in een watergang. - Google Patents

Inrichting voor het regelen van het waterniveau in een watergang. Download PDF

Info

Publication number
NL1021754C2
NL1021754C2 NL1021754A NL1021754A NL1021754C2 NL 1021754 C2 NL1021754 C2 NL 1021754C2 NL 1021754 A NL1021754 A NL 1021754A NL 1021754 A NL1021754 A NL 1021754A NL 1021754 C2 NL1021754 C2 NL 1021754C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
lifting
weir plate
plate
passage
bottom part
Prior art date
Application number
NL1021754A
Other languages
English (en)
Inventor
Hendrikus Albertus Broers
Original Assignee
Kwt Holding B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Kwt Holding B V filed Critical Kwt Holding B V
Priority to NL1021754A priority Critical patent/NL1021754C2/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1021754C2 publication Critical patent/NL1021754C2/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02BHYDRAULIC ENGINEERING
    • E02B7/00Barrages or weirs; Layout, construction, methods of, or devices for, making same
    • E02B7/20Movable barrages; Lock or dry-dock gates
    • E02B7/26Vertical-lift gates
    • E02B7/36Elevating mechanisms for vertical-lift gates

Description

Titel: Inrichting voor het regelen van het waterniveau in een watergang
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het regelen van het waterniveau in of het afsluiten van een watergang, zoals bijvoorbeeld een sloot, kanaal of dergelijke, omvattende een bak voorzien van een bodemdeel en twee tegenovergelegen zijwanden, welke in gebruik 5 een doorgang voor de watergang bepalen, een verstelbaar in deze doorgang op gestelde stuwplaat en een verstelmechanisme voor het verstellen van de stuwplaat tussen twee uiterste en daartussen gelegen standen, waarbij de doorgang bij een eerste uiterste stand van de stuwplaat maximaal is vrijgegeven en bij een tweede uiterste stand is afgesloten.
10 Een dergelijke inrichting is bekend uit NL1016187 van aanvraagster. Bij deze bekende inrichting is de stuwplaat nabij een onderrand scharnierend met het bodemdeel verbonden. Het verstelmechanisme omvat een aandrijfas welke zich boven de scharnieras j van de stuwplaat tussen de zijwanden uitstrekt. Aan weerszijden van de 15 stuwplaat, nabij een bovenrand daarvan, zijn twee kettingen bevestigd, die rond de aandrijfas zijn geleid. Aandrijfmiddelen zijn voorzien voor rotatie van de aandrijfas, waarbij de kettingen worden verplaatst en de stuwplaat afhankelijk van de aandrijfrichting omhoog, richting de tweede uiterste stand of omlaag, richting de eerste uiterste stand wordt verzwenkt. De 20 inrichting is afgedekt door een op de zijwanden rustende dekplaat. Deze schermt de bewegende delen af, hetgeen gunstig is voor de veiligheid en bovendien onbevoegden belet de instelling van de inrichting te wijzigen. De bekende inrichting heeft het nadeel dat de aandrijfas en de afdekplaat een prominente, in het oog springende plaats innemen, hetgeen tot 25 landschapsvervuiling leidt en bovendien vrije doorvaart belemmert, waardoor de inrichting ongeschikt is voor toepassing in watergangen die deel uitmaken van een vaarroute of een waterrecreatiegebied.
I ü 21 15 · H De uitvinding beoogt een inrichting van het hierboven beschreven I type waarbij nadelen van de bekende inrichting zijn opgeheven met behoud van de voordelen daarvan. Daartoe wordt een inrichting volgens de I uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 1.
I 5 Bij een inrichting volgens de uitvinding wordt de doorgang door de I inrichting slechts driezijdig begrensd, namelijk door het bodemdeel en de opstaande zijwanden. Het verstelmechanisme is zodanig opgesteld en vormgegeven, dat alle onderdelen daarvan zich buiten genoemde doorgang I bevinden. Hierdoor treedt geen landschapsvervuiling op en blijft de I 10 inrichting vrij doorvaarbaar, ten minste zolang de stuwplaat zich in de eerste uiterste stand bevindt, dat wil zeggen de stand waarbij de doorgang I maximaal is vrijgegeven.
I In een voordelige uitvoeringsvorm wordt een inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 2.
I 15 Door het verstelmechanisme aan weerszijden van de stuwplaat te I laten aangrijpen, zal de stuwplaat bij het neerlaten en heffen steeds symmetrisch worden belast. Hierdoor wordt verhinderd dat op de stuwplaat ongewenste momenten of buigspanningen werken, waardoor de stuwplaat H zou kunnen kantelen of kromtrekken en daardoor tijdens het verstellen zou 20 kunnen vastlopen en/of de doorgang niet meer goed zou kunnen afsluiten.
In een bijzonder voordelige uitvoeringsvorm wordt een inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 3.
Het in het bodemdeel ondergebrachte deel van het verstelmechanisme kan krachten en bewegingen, die tijdens het verplaatsen 25 van de stuwplaat op een eerste zijde van die stuwplaat worden uitgeoefend, doorgegeven aan de andere zijde van die stuwplaat zodat de stuwplaat met één aandrijfmiddel tweezijdig kan worden aangedreven, zonder daarbij de doorgang van de inrichting te belemmeren.
Het in het bodemdeel ondergebrachte deel van het 30 verstelmechanisme kan een aandrijfmiddel zijn, bijvoorbeeld een 3 elektromotor of hydraulische pomp, dat twee aan weerszijden van de stuwplaat opgestelde heforganen aandrijft, bijvoorbeeld een ketting, schroefspindel of zuigercilinder-samenstel. Het in het bodemdeel ondergebrachte deel van het verstelmechanisme omvat evenwel bij voorkeur 5 een overbrengorgaan, dat de beweging van een aangedreven eerste heforgaan overbrengt aan het tweede heforgaan. Hierdoor kan het aandrijfmiddel op een goede bereikbare plaats buiten het bodemdeel en buiten de doorgang worden opgesteld, zodat het aandrijfmiddel eenvoudig is te bedienen en goed toegankelijk is voor onderhoud en inspectie.
10 In een eerste uitvoeringsvorm wordt een inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 8.
De heforganen kunnen bijvoorbeeld elk een flexibel, langgerekt element omvatten, zoals een ketting of kabel, dat rond twee wielen is geleid, een aandrijvend wiel en een geleidewiel. Het overbrengorgaan kan een 15 starre overbrengingsas omvatten, die rotatievast is verbonden met een geleidewiel van een eerste heforgaan en een aandrijfwiel van het tweede heforgaan. Wanneer nu het eerste heforgaan wordt aangedreven, zal de beweging van de ketting via het geleidewiel en de overbrengingsas worden doorgegeven aan het aandrijfwiel van het tweede heforgaan, zodat de 20 kettingen van beide heforganen en de daaraan bevestigde stuwplaat synchroon worden verplaatst.
De stuwplaat kan transleerbaar of roteerbaar zijn opgesteld. Een transleerbaar opgestelde stuwplaat biedt het voordeel dat deze minder schadegevoelig is voor vuil dat zich in de bewegingsbaan van de plaat kan 25 ophopen, wanneer de plaat zich gedurende langere tijd in een bepaalde stand bevindt. Wanneer de plaat vervolgens naar een nieuwe stand wordt bewogen, kan dit vuil in de weg liggen en een ontoelaatbaar hoge tegenkracht op de plaat uitoefenen, waardoor deze kan beschadigen. Bij een transleerbaar opgestelde plaat kan dit eenvoudig worden verhinderd door 30 het verstelmechanisme van een koppelbegrenzer te voorzien, bijvoorbeeld Λ r\ iT. .· i ; Λ 1 \ \ y i ·. · * I een slipkoppeling, zodat het verstellen automatisch wordt gestaakt wanneer I een op de plaat werkende tegenkracht te groot wordt. Bij een roteerbaar I opgestelde plaat geschiedt het verstellen van de tweede, verticale stand, I naar de eerste horizontale stand in hoofdzaak onder invloed van I 5 waterkracht. Wanneer nu vuil achter de klep is opgehoopt, zal dit vuil tussen de bedding van de waterweg en de omlaag roterende plaat worden ingesloten. Een koppelbegrenzer heeft in dit geval geen effect, omdat daarmee de stuwkracht van het water niet kan worden gestopt.
Indien de stuwplaat transleerbaar is opgesteld, zijn de beide wielen 10 van het heforgaan in hoofdzaak recht boven elkaar gepositioneerd. Is de stuwplaat roteerbaar opgesteld, rond een nabij de onderrand gelegen I scharnieras, dan zijn de beide wielen en de daaromheen geleide kettingen zodanig gepositioneerd dat zij ten opzichte van genoemde scharnieras een kwartcirkelsegment beschrijven, waarbij een eerste wiel ongeveer recht 15 boven de scharnieras is gesitueerd en het tweede wiel nabij het bodemdeel is I gesitueerd. De tweede wielen van beide heforganen zijn bij voorkeur althans I gedeeltelijk in een groef in het bodemdeel opgenomen, waardoor een zich I tussen deze tweede wielen uitstrekkend overbrengorgaan eveneens I grotendeels in het bodemdeel kan zijn gelegen.
I 20 Bij een transleerbaar opgestelde stuwplaat kunnen de heforganen I in een alternatieve uitvoeringsvorm volgens de maatregelen van conclusie I 12 zijn uitgevoerd als spindels, welke aan weerszijden van de stuwplaat I roteerbaar zijn opgesteld en nabij een ondereinde elk zijn voorzien van een wiel. Rond deze wielen kan, bij wijze van overbrengorgaan, een ketting, I 25 riem of dergelijk flexibel element zijn geleid. Het overbrengorgaan kan ook I zijn uitgevoerd als een starre as, nabij zijn uiteinden voorzien van I kegelvormige tandwielen, die elk kunnen aangrijpen op een wiel van de I spindel. Deze spindelwielen kunnen voor die gelegenheid eveneens I kegelvormig zijn uitgevoerd.
I P1 021 754 5 I Ook deze uitvoeringsvormen bieden het voordeel dat beide I heforganen (de spindels) met een enkel aandrijfmiddel kunnen worden I aangedreven, waarbij het aandrijfmiddel op een van de spindels aangrijpt I en de rotatie van die aangedreven spindel via het flexibele of starre I 5 overbrengorgaan aan de andere spindel wordt doorgegeven.
I Daarbij nemen de hef- en overbrengorganen relatief weinig ruimte I in beslag en kunnen daardoor eenvoudig in sleuven in de zijwanden en/of I het bodemdeel worden weggewerkt. Dit biedt het voordeel dat de doorgang I tussen de zijwanden volledig vrij blijft. Bovendien liggen de heforganen I 10 aldus grotendeels afgeschermd van de omgeving, zodat zij geen gevaarlijke I situatie opleveren voor de omgeving en niet door deze omgeving beschadigd I kunnen raken.
I Bij voorkeur zijn tussen de randen van de stuwplaat en de sleuven I geschikte afdichtstrips voorzien. Dit komt de kerende werking van de I 15 inrichting ten goede, omdat de randen van de stuwplaat dankzij dergelijke strips goed kunnen aanliggen tegen een wang van de sleuven. Daarnaast I kan door middel van geschikt vormgegeven afdichtingen worden verhinderd I dat vuil zich in de inrichting kan ophopen, in het bijzonder in het bodemdeel I van de bak, waardoor de werking van het verstelmechanisme verstoord zou I 20 kunnen worden. Derhalve is bij voorkeur rond de opening van het I bodemdeel een vuilkerende afdichtring voorzien.
I In de verdere volgconclusies worden nadere voordelige I uitvoeringsvormen van een inrichting volgens de uitvinding beschreven.
I Ter verduidelijking van de uitvinding zullen I 25 uitvoeringsvoorbeelden van een inrichting volgens de uitvinding en gebruik I daarvan nader worden toegelicht aan de hand van de tekening. Daarin toont: I Fig. 1 in exploded view een inrichting volgens de uitvinding H voorzien van een lineair verplaatsbare stuwplaat en een daartoe geschikt I 30 verstelmechanisme;
Fig. 2 een stuwplaat met een alternatief verstelmechanisme, geschikt voor toepassing in de in fig. 1 getoonde inrichting;
Fig. 3 een alternatief overbrengorgaan voor een verstelmechanisme volgens fig. 2; en 5 Fig. 4 een inrichting volgens de uitvinding voorzien van een zwenkbaar opgestelde stuwplaat en een daartoe geschikt verstelmechanisme.
H Fig. 1 toont in perspectivisch en gedeeltelijk weggebroken aanzicht H een inrichting 1 voor het regelen van het waterniveau in of het afsluiten van H 10 een watergang, zoals een sloot, kanaal, rivier of dergelijke. De inrichting 1 H omvat een bak 2, voorzien van een bodemdeel 3, en twee tegenover elkaar H gelegen opstaande zijwanden 4, welke tezamen een in hoofdzaak H rechthoekige doorgang 6 bepalen. De buitencontour van de bak 2 is bij voorkeur zodanig vormgegeven dat deze in gebruik aanligt tegen de al dan 15 niet uit beton opgetrokken bedding en oevers van de watergang of aansluit op een zich tot in die bedding en oevers uitstrekkende waterkerende constructie, zoals damplanken, een en ander zodanig dat water in de watergang de inrichting 1 slechts via de doorgang 6 kan passeren. Ook kan het bodemdeel 3 desgewenst althans gedeeltelijk in de bedding zijn 20 ingegraven.
In de doorgang 6 is een rechthoekige stuwplaat 5 verschuifbaar opgesteld. Daartoe is in beide zijwanden 4, in een aan de doorgang 6 I grenzende zijde daarvan, een in hoofdzaak verticale sleuf 7 voorzien, welke I sleuven 7 in het bodemdeel 3 overgaan in een tweede, eveneens in I 25 hoofdzaak verticale sleuf 8. De stuwplaat 5 is met twee zijranden en een I onderrand in deze sleuven 7, 8 opgenomen.
I De inrichting 1 omvat voorts een verstelmechanisme 10 dat eveneens gedeeltelijk in genoemde sleuven 7, 8 is opgenomen. Het in figuur I 1 getoonde verstelmechanisme 10 omvat twee aan weerszijden van de
I 30 stuwplaat 5 opgestelde heforganen in de vorm van twee kettingen 12A,B
7 welke elk met een eerste uiteinde nabij een bovenhoek 11 van de stuwplaat 5 zijn bevestigd en met een tweede einde nabij een tegenovergelegen onderhoek 13 van de stuwplaat 5 zijn bevestigd, onder vorming van een gesloten lus. Elke lus is rond twee wielen 14, 15 geleid, welke recht boven 5 elkaar in een sleuf 7 zijn bevestigd, een eerste wiel 14 nabij een meest boven gelegen einde van de sleuf 7 een tweede wiel 15 nabij een laagst gelegen punt van de sleuf 7 in het bodemdeel 3. De wielen 14, 15 zijn roteerbaar opgesteld en wel zodanig dat de rotatie-assen van deze wielen 14, 15 zich in hoofdzaak haaks op het vlak van de zijwanden 4 uitstrekken, evenwijdig 10 aan de stuwplaat 5. Het verstelmechanisme 10 omvat voorts aandrijfmiddelen 16 en een overbrengingsas 18. De aandrijfmiddelen 16 zijn opgesteld nabij het bovengelegen wiel 14A van de eerste ketting 12A (rechts in figuur 1). Deze aandrijfmiddelen 16 kunnen bijvoorbeeld een motor omvatten of een handmatig te bedienen slingermechanisme.
15 De overbrengingsas 18 strekt zich uit tussen de twee ondergelegen wielen 15A,B van beide heforganen, in de sleuf 8 in het bodemdeel 3. De overbrengingsas 18 is rotatievast met deze twee wielen 15A,B verbonden.
De tweede sleuf 8 in het bodemdeel 3 heeft een inwendige hoogte H die bij voorkeur ten minste even groot is als de hoogte h van de stuwplaat 5. 20 Hierdoor kan de stuwplaat 5 in een eerste uiterste stand volledig in het bodemdeel 3 zijn opgenomen, zodat de doorgang 6 maximaal wordt vrijgegeven. Vanuit deze eerste stand kan de stuwplaat 5 omhoog worden verplaatst naar een tweede stand waarbij de stuwplaat 5 de doorgang 6 althans tot aan de bovenrand van de plaat (tot stuwhoogte) nagenoeg 25 waterdicht afsluit.
Tussen de randen van de stuwplaat 5 en de sleuven 7 en 8 zijn geschikte afdichtmiddelen voorzien in de vorm van twee U-vormige afdichtstrips 20 en een rondlopende afdichtstrip 22. Deze afdichtstrips 20, 22 kunnen bij voorbeeld uit rubber of een flexibel kunststof zijn 30 vervaardigd. De U-vormige afdichtstrips 20 strekken zich elk uit tegen een r1 021 7 5 4 H zijde van de sleuf 7,8. Daarbij strekken de benen van de U zich uit tegen een wang van de sleuf 7, bij voorkeur ongeveer halverwege deze wang, en strekt het liggend deel van de U zich uit op of in de sleuf 8, op relatief korte H afstand onder de doorgang 6. De afdichtprofielen 20 zorgen ervoor dat de 5 stuwplaat 5 goed met een voor- of achterzijde kan aanliggen tegen een wang van de sleuven 7, waardoor aan die zijde een nagenoeg waterdichte afsluiting wordt verkregen, van belang voor de waterkerende functie van de plaat 5. Teneinde te verhinderen dat bij het verstellen van de stuwplaat 5, de afdichtstrips 20, 22 op ongewenste schuifkrachten worden belast, zijn 10 deze bij voorkeur gevat in een kunststof profiel 21 (omwille van de duidelijkheid slechts getoond voor de afdichtstrips 20). Dit kunststof profiel 21 is zodanig vormgegeven, dat daarin een afdichtstrip 20, 22 nagenoeg I volledig kan worden opgenomen, bij verstellen van de stuwplaat 105, zodat I de randen van de stuwplaat 5 in dat geval langs het profiel 21 glijdt en I 15 direct contact tussen de stuwplaat 5 enerzijds en de afdichtstrips 20, 22 of de zijwanden 4 anderzijds wordt vermeden.
De rondlopende afdichtstrip 22 zijn aangebracht rond de opening I van sleuf 8 in of op het bodemdeel 3. Deze rondlopende afdichtstrip 22 dient vooral als vuilkering, teneinde te verhinderen dat vuil in de sleuf 8 kan 20 doordringen, zich daar kan ophopen en aldus de werking van het I verstelmechanisme kan verstoren. Afdichtstrips 20, 22 zijn in vele soorten I en maten bekend en zullen derhalve hier niet nader worden besproken.
I Voorts kan in de bak een spoelvoorziening zijn aangebracht, om I mogelijk vuil, dat ondanks de afdichtstrip 22 toch in het bodemdeel 3 I 25 terecht komt, uit de inrichting te verwijderen. De spoelvoorziening kan I daartoe bijvoorbeeld een in hoofdzaak U-vormige buis 24 of slang omvatten, I welke zich uitstrekt in de zijwanden 4 en de sleuf 8, bij voorkeur langs het bodemvlak daarvan, en daarin bijvoorbeeld kan zijn meegestort, of I daartegen met beugels of dergelijke bevestigingsmiddelen kan zijn I 30 vastgezet. Het zich in de sleuf 8 uitstrekkend buisdeel is voorzien van MC. ^ È 9 spuitopeningen 25. Voorts is één van de buisuiteinden afgesloten en het andere buisuiteinde aangesloten op geschikte pompmiddelen 26, waarmee water of lucht onder druk in de buis 24 kan worden gevoerd. Het water of de lucht zal via de spuitopeningen 25 de buis 24 verlaten en in de sleuf 8 5 verzameld vuil uit de sleuf 8 verdringen.
In een voordelige uitvoeringsvorm is de spoelvoorziening zodanig uitgevoerd dat deze, wanneer deze niet als spoelvoorziening dienst doet, als ontlaatvoorziening kan fungeren, waarmee de druk in de sleuf 8 tijdens het neerlaten van de stuwplaat 5 kan worden vereffend. Overigens kunnen in 10 een voordelige uitvoeringsvorm de pompmiddelen 26 en de aandrijfmiddelen 16 zijn gecombineerd.
Teneinde de stuwplaat 5 vanuit de eerste stand naar de tweede stand te heffen wordt het eerste wiel 14A door de aandrijfmiddelen 16 aangedreven in de richting van pijl A. De rotatie van het eerste wiel 14A 15 wordt via de daaromheen geleide eerste ketting 12A overgebracht op het ondergelegen geleidewiel 15A. Dit geleidewiel 15A geeft op zijn beurt via de overbrengingsas 18 de rotatie door aan het ondergelegen aandrijfwiel 15B van het tweede heforgaan. Dit aandrijfwiel 15B drijft vervolgens de tweede ketting 12B aan, zodat deze met eenzelfde snelheid als de eerste ketting 12A 20 langs de wielen 14, 15AB verplaatst. Dankzij de overbrengingsas 18 kunnen derhalve met een enkel aandrijfmiddel 16 beide heforganen synchroon worden aangedreven waardoor de stuwplaat 5 recht omhoog zal verplaatsen zonder te schranken.
De overbrengingsas 18 zal over het algemeen weinig onderhoud 25 vergen, zeker wanneer deze door genoemde afdichtstrip 22 tegen vuil is afgeschermd. De aandrijfmiddelen 16 daarentegen zijn doorgaans constructief complexer en behoeven daardoor regelmatig onderhoud en inspectie. Dit is bij een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding eenvoudig mogelijk doordat de aandrijfmiddelen 16 op een goed bereikbare plaats
PT 1 Π f? 1 7 ς A
H kunnen worden opgesteld, bijvoorbeeld op, of gedeeltelijk ingebouwd in een van de zijwanden 4, bij voorkeur boven het waterniveau.
Op gemerkt zij dat de term kettingen 12 in deze beschrijving ruim dient te worden uitgelegd, namelijk als een flexibel langgerekt element, dat 5 zodanig langs een wiel kan worden geleid, dat een bewegingen van de H ketting wordt overgezet in een rotatie van het wiel en vice versa.
Figuur 2 toont een stuwplaat 105, voorzien van een alternatief H verstelmechanisme 110, doch voor het overige in hoofdzaak vergelijkbaar met de in figuur 1 getoonde stuwplaat 5 en geschikt voor gebruik in de in 10 figuur 1 getoonde bak 2. In figuur 2 hebben met de in figuur 1 corresponderende delen eenzelfde verwijzingscijfer, vermeerderd met 100.
Het alternatieve verstelmechanisme 110 omvat in plaats van de kettingen 12 twee schroefspindels 112, welke roteerbaar in de sleuven 7, 8 van de bak 2 (fig. 1) zijn opgesteld. De stuwplaat 105 is transleerbaar aan H 15 deze spindels 112 opgehangen, met behulp van zich nabij de boven- en/of I onderhoeken 111, 113 van de plaat 105 uitstrekkende draadblokken 117.
I Deze draadblokken 117 zijn elk voorzien van een met de spoed van de spindels 112 samenwerkende binnenschroefdraad, zodat bij rotatie van de spindels 112 de draadblokken 117 langs deze spindels 112 omhoog of omlaag I 20 lopen, afhankelijk van de rotatierichting.
I De schroefspindels 112 kunnen tegen een buitenzijde van de stuwplaat 105 zijn gelegen, doch strekken zich bij voorkeur binnen de plaat 105 uit, door daartoe in de plaat 105 voorziene boringen. De plaat 105 kan ook hol zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld door deze te vervaardigen uit twee H 25 evenwijdige platen, welke op enige afstand van elkaar onderling langs hun I omtrek zijn verbonden door middel van geschikte randdelen.
I De draadblokken 117 kunnen net als de spindels 112 binnen de I stuwplaat 105 zijn opgenomen, doch zijn bij voorkeur losneembaar tegen een onderrand van de plaat 105 aangebracht, nabij de hoeken 113 daarvan.
I 30 Hierdoor kunnen de blokken 117 bij slijtage of beschadiging eenvoudig ί 11 worden gereviseerd of vervangen. Overigens zijn bij voorkeur ook de andere onderdelen van het verstelmechanisme 110 en de overige in deze beschrijving besproken en nog te bespreken verstelmechanismen 10, 210 bij voorkeur zodanig uitgevoerd dat deze eenvoudig verwisselbaar zijn en dat 5 ook het gehele verstelmechanisme 10, 110, 210 eenvoudig uit de bak 2 kan worden genomen, bijvoorbeeld voor onderhoudswerkzaamheden.
Dankzij de relatief lage ligging van de draadblokken 117 kan het bovenste deel van de schroefspindels 112, dat in de eerste stand van de stuwplaat 105 boven deze plaat 105 uitsteekt, glad worden uitgevoerd, dat 10 wil zeggen zonder draad. Dit verhoogt de veiligheid van het verstelmechanisme 110 naar de omgeving toe. De boringen in de plaat 105 zijn bij voorkeur nabij een bovenzijde rond de spindels 112 afgedicht met geschikte vuilkeringen 127, teneinde te verhinderen dat vuil in de boringen kan binnendringen en aldaar de werking van de spindel kan verstoren.
15 Aldus liggen de schroefspindels 112, in het bijzonder het meest kwetsbare deel daarvan, de schroefdraad, goed beschermd binnen de plaat 105, afgeschermd tegen vuil en mogelijke andere verstorende externe invloeden.
Het verstelmechanisme 110 is voorts voorzien van een geschikt aandrijfmiddel 116, dat via op zich zelf bekende transmissie- of 20 reductiemiddelen één van de spindels 112 aandrijft. Elke spindel 112 is nabij een ondergelegen einde voorzien van een wiel 115, waaromheen een tot een gesloten lus gevormde riem of ketting 118 is geleid. Hiermee kan de rotatie van de ene aangedreven spindel 112A worden doorgegeven aan de andere spindel 112B, vergelijkbaar met de werking van de overbrengingsas 25 18 uit fig. 1. Hierdoor zullen beide spindels 112 synchroon roteren en zal de stuwplaat 105 aan de draadblokken 117 recht omlaag tot in het bodemdeel 103 worden geleid, of recht omhoog ter afsluiting van de doorgang 106.
In een alternatieve uitvoeringsvorm kunnen de wielen van de schroefspindels 112 ook zijn uitgevoerd als kegeltandwielen 115A,B', als 30 getoond in figuur 3, en is het overbrengorgaan 118' uitgevoerd als een starre
«=, .· ü f i O ·.· '7 k A
H as, nabij zijn uiteinden voorzien van gelijksoortige kegeltandwielen 119, I voor samenwerking met de spindel kegeltandwielen 115A,B'.
I Bij de hiervoor besproken en getoonde uitvoeringsvormen kan met I slechts één aandrijfmiddel 116 worden volstaan. Dit is gunstig voor de 5 kosten van de inrichting, het onderhoud daarvan en het bedieningsgemak.
Bovendien bevindt het verstelmechanisme 110 zich bij beide I uitvoeringsvormen in hoofdzaak buiten de doorgang 106, in de sleuven 7,8 die deze doorgang 106 omringen. Het aandrijfmiddel 116 kan althans H gedeeltelijk buiten deze sleuven 7,8 zijn opgesteld, bijvoorbeeld bovenop de I 10 zijwanden 104. Het aandrijfmiddel 116 kan ook gedeeltelijk verzonken in de I zijwanden 104 zijn opgenomen, teneinde landschapsvervuiling tot een I minimum te beperken.
In een verdere alternatieve uitvoeringsvorm (niet getoond) kan het verstelmechanisme 110 ook hydraulisch zijn uitgevoerd, waarbij de I 15 heforganen bijvoorbeeld kunnen zijn uitgevoerd als zuigercilinder I samenstellen. Eventueel kan daarbij water uit de watergang zelf als I drukmedium worden gebruikt.
I De voorgaande uitvoeringsvormen hebben betrekking op een I inrichting waarbij de stuwplaat 5 in hoofdzaak in verticale richting op en H 20 neer wordt bewogen. Fig. 4 toont een verdere alternatieve uitvoeringsvorm I van een inrichting 201 volgens de uitvinding, waarbij met fig. 1 I corresponderende onderdelen met een corresponderend verwijzingscijfer zijn aangeduid, vermeerderd met 200. Bij deze uitvoeringsvorm is de stuwplaat I 205 nabij een onderrand zwenkbaar met het bodemdeel 203 verbonden, rond I 25 scharnieras S. Het bodemdeel 203 is net als bij de twee ander I uitvoeringsvormen voorzien van twee tegenovergelegen opstaande I zijwanden 204, waarvan er een (de voorste) voor de duidelijkheid is I weggelaten. Het verstelmechanisme 210 is vergelijkbaar met dat uit fig. 1 en omvat twee kettingen 212 welke elk rond twee wielen 214, 215 zijn geleid I 30 en aan weerszijden van de stuwplaat 205, nabij een bovenhoek 211 daarvan, 13 zijn vastgezet. De wielen 214, 215 zijn roteerbaar in de zijwanden 204 opgenomen, waarbij de rotatie-assen van deze wielen 214, 215 zich in hoofdzaak haaks op het vlak van de zijwand 204 uitstrekken. Daarbij is een eerste wiel 214 op een afstand V boven de scharnieras S van de stuwplaat 5 205 gelegen, welke afstand V in hoofdzaak gelijk is aan de loodrechte afstand h tussen het bevestigingspunt van de kettingen 212 aan de stuwplaat en de scharnieras S van de plaat 205. Het tweede wiel 215 is nabij het bodemdeel 203 gelegen, op een afstand B van de scharnieras S, welke afstand B in hoofdzaak gelijk is aan de afstand V. Genoemde 10 afstanden V, B gelden vanaf de hartlijnen van de betreffende wielen 214,
215 en de scharnieras S
In de zijwanden 204 zijn verder niet getoonde geleidemiddelen voorzien, welke de kettingen 212 in een cirkelsegmentvormige baan tussen de eerste en tweede wielen 214, 215 leiden. Deze geleidemiddelen omvatten 15 bijvoorbeeld een in de zijwand voorziene cirkelsegmentvormige groef, welke vervaardigd kan zijn uit of bekleed kan zijn met een materiaal met een lage wrijvingscoëffïciënt.
Een van de eerste wielen 214A van de heforganen is aandrijfbaar via aandrijfmiddelen 216, in het getoonde geval een handmatig bedienbare 20 slinger. Het moge evenwel duidelijk zijn dat dit eerste wiel 214A ook op andere wijze kan worden aangedreven, bijvoorbeeld door middel van een elektromotor of hydraulisch aandrijfmiddelen De tweede wielen 215 zijn onderling verbonden door een starre overbrengingsas 218.
Via de slinger 216 (of elk willekeurig ander aandrijfmiddel) kan 25 genoemd eerste wiel 214A worden aangedreven, welke aandrijving via de overbrengingsas 218 wordt doorgegeven aan de tweede ketting 212B aan de andere zijde van de stuwplaat 205. Hierdoor kan de stuwplaat 205 vanuit de in fig. 3 in ononderbroken lijnen weergegeven stand omlaag worden verzwenkt tot een eerste uiterste stand waarbij de stuwplaat 205 in 30 hoofdzaak vlak tegen het bodemdeel 203 ligt en de doorgang 206 maximaal wA 021 754 I 14 I is vrijgegeven, of een tweede uiterste stand, in onderbroken lijnen I weergegeven, waarbij de stuwplaat 205 zich in hoofdzaak in verticale richting uitstrekt, daarbij de doorgang 206 afsluitend.
I De overbrengingsas 218 is bij voorkeur, net als de tweede wielen I 5 215, opgenomen in een groef 208 in het bodemdeel 203. Eventueel kan in het bodemdeel 203 een inzinking zijn voorzien, waarin de stuwplaat 205 in I de eerste uiterste stand kan zijn opgenomen, zodat de alsdan naar boven I gekeerde zijde van de stuwplaat 205 vlak ligt met het bovenvlak van het I bodemdeel 203.
10 Bij de in figuur 3 getoonde uitvoeringsvorm heeft het bodemdeel I 203 een relatief geringe hoogte, aangezien de stuwplaat 205 daarin niet in verticale stand opneembaar hoeft te zijn. Hierdoor zal de bak 202 bij I plaatsing in de waterweg nauwelijks boven de bedding uitsteken en I derhalve niet of over slechts zeer geringe hoogte hoeven te worden 15 ingegraven hetgeen de installatie daarvan vereenvoudigt.
Voor alle getoonde uitvoeringsvormen geldt dat de bak vervaardigd kan zijn uit bijvoorbeeld beton. De stuwplaat kan eveneens uit beton zijn I vervaardigd, doch is bij voorkeur vervaardigd uit kunststof of metaal, I bijvoorbeeld roestvast staal. Kunststof en metaal hebben beide goede I 20 mechanische eigenschappen en zijn lichter dan beton. Bovendien kan een I uit kunststof of metaal vervaardigde stuwplaat eenvoudig gedeeltelijk hol I worden uitgevoerd, bijvoorbeeld door de stuwplaat uit plaatmateriaal te I vervaardigen, waardoor het geheel nog lichter kan zijn. Metaal en kunststof zijn bovendien slijtvast en behouden, ook bij langdurig gebruik en 25 blootstelling aan water, een glad oppervlak, waardoor dit oppervlak goed kan blijven aansluiten op de toegepaste afdichtingen. Metaal biedt op dit I moment de beste prijs-prestatie verhouding. Niet wordt uitgesloten evenwel I dat in de toekomst kunststof een technisch en economisch acceptabel I alternatief voor metaal kan vormen.
15
De doorgang tussen de zijwanden en het bodemdeel is bij voorkeur rechthoekig, doch de buitencontour van de zijwanden en het bodemdeel kunnen elke vorm hebben die nodig is om de bak goed te laten aansluiten op de bedding en oevers van de watergang of een daarop aansluitende 5 waterkerende constructie, zoals damplanken, teneinde onder- en achterloopsheid tegen te gaan.
De inrichting is in het bijzonder bedoeld voor relatief kleine watergangen, zoals sloten en kleine kanalen, waarbij de hoogte van de doorgang bij voorkeur niet groter is dan ongeveer 3 meter en de breedte bij 10 voorkeur niet groter is dan ongeveer 8 meter.
Met alle getoonde uitvoeringsvoorbeelden wordt het voordeel bereikt dat, wanneer de stuwplaat zich in de eerste uiterste stand bevindt, de doorgang door de bak maximaal is vrijgegeven, waardoor doorvaart door de watergang niet wordt belemmerd. De bewegende onderdelen van het 15 hefmechanisme liggen grotendeels ingebed in de zijwanden en het bodemdeel, waardoor zij geen gevaar vormen voor de omgeving en afgeschermd zijn tegen vernieling.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de in de beschrijving en de tekening getoonde uitvoeringsvoorbeelden. Vele variaties daarop zijn 20 mogelijk binnen het door de conclusies geschetste raam van de uitvinding.
Zo kunnen de aan weerszijden van de stuwplaat opgestelde hefmiddelen (kettingen of spindels) door afzonderlijk aandrijfmiddelen worden aangedreven, waardoor geen overbrengingselement (respectievelijk overbrengingsas en overbrengingsketting) nodig is. Gebruik van de 25 overbrengingsmiddelen biedt evenwel het voordeel dat hiermee tevens de beweging van de hefmiddelen kan worden gesynchroniseerd, waardoor de stuwplaat aan weerszijden symmetrisch wordt aangedreven, en de kans op schranken of kantelen tot een minimum is beperkt. Bovendien is een inrichting met een enkel aandrijfmiddel eenvoudig te bedienen.
1 n ? i ? s /i I 16 I Deze en vele variaties worden geacht binnen het door de conclusies I geschetste raam van de uitvinding te vallen.
^ Λ *~·· r ~

Claims (16)

1. Inrichting voor het regelen van het waterniveau in of het afsluiten van een watergang, zoals bijvoorbeeld een sloot, kanaal of dergelijke, omvattende een bak (2, 202) voorzien van een bodemdeel (3, 203) en twee tegenovergelegen zijwanden (4, 204), welke in gebruik een doorgang (6, 206) 5 voor de watergang bepalen, een verstelbaar in deze doorgang (6, 206) opgestelde stuwplaat (5, 105, 205) en een verstelmechanisme (10, 110, 210) voor het verstellen van de stuwplaat (5, 105, 205) tussen twee uiterste en alle daartussen gelegen standen, waarbij de stuwplaat (5, 105, 205) in een eerste uiterste stand de doorgang (6, 206) maximaal vrijgeeft en in een 10 tweede uiterste stand de doorgang (6, 206) afsluit, met het kenmerk, dat ten minste wanneer de stuwplaat (5, 105, 205) zich in de eerste uiterste stand bevindt de doorgang (6, 206) tussen de zijwanden (4, 204) naar boven toe onbegrensd is en het verstelmechanisme (10, 110, 210) zich in hoofdzaak buiten deze doorgang (6, 206) uitstrekt.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de stuwplaat (5, 105, 205) aan weerszijden is aangedreven door het verstelmechanisme (10, 110, 210).
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat althans een deel van het verstelmechanisme (10, 110, 210) in het bodemdeel (3, 203) 20 is opgenomen.
4. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het verstelmechanisme (10, 110, 210) twee heforganen omvat, een aandrijfmiddel (16, 116, 216) en een overbrengorgaan (18, 118, 118', 218), waarbij de heforganen aan weerszijden van de stuwplaat (5, 105, 205) 25 zijn opgesteld, en deze elk aan een zijde aangrijpen, het aandrijfmiddel (16, 116, 216) een eerste heforgaan aandrijft en dit eerste heforgaan via het overbrengorgaan (18, 118, 118', 218) het tweede heforgaan aandrijft. 1 021 7 5i I 18
5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het I overbrengorgaan (18, 118, 118', 218) zich uitstrekt nabij het bodemdeel (3, I 203) van de bak (2, 202), bij voorkeur in dit bodemdeel (3, 203) is opgenomen I en de heforganen zich uitstrekken nabij de zijwanden (4, 204) van de bak (2, I 5 202), bij voorkeur in die zijwanden (4, 204) zijn opgenomen.
6. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het I kenmerk, dat de stuwplaat (5, 105, 205) volgens een in hoofdzaak rechte lijn I verstelbaar is tussen de eerste en tweede uiterste stand.
7. Inrichting volgens een van de conclusies 1-5, met het kenmerk, dat I 10 de stuwplaat (5, 105, 205) nabij een onderrand zwenkbaar met de bak (2, 202. is verbonden en zwenkbaar is tussen de eerste en tweede uiterste I stand.
8. Inrichting volgens een van de conclusies 4-7, met het kenmerk, dat I de heforganen elk een flexibel, langgerekt element (12, 112, 212) omvatten, I 15 zoals bijvoorbeeld een kabel of ketting, dat rond een aandrijfwiel (14A, 15B; I 214A, 215B) en een geleidewiel (14B, 15A; 214B, 215A) is geleid en met I beide uiteinden is bevestigd aan de stuwplaat (5, 205) en waarbij het I overbrengorgaan (18, 218) een starre as omvat, welke zich uitstrekt tussen I een geleidewiel (15A, 215A) van het eerste heforgaan en een aandrijfwiel I 20 (15B, 215B) van het tweede heforgaan.
9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het aandrijfwiel (14A, 214A) van het eerste heforgaan en het geleidewiel (14B, I 214B) van het tweede heforgaan elk tegen een zijwand (4, 204) van de bak I (2, 202) zijn bevestigd, op in hoofdzaak gelijke hoogte, en het geleidewiel I 25 (15A, 215A) van het eerste heforgaan en het aandrijfwiel (15B, 215B) van I het tweede heforgaan nabij het bodemdeel (3, 203) aan de bak (2, 202) zijn I bevestigd, eveneens op in hoofdzaak gelijke hoogte.
10. Inrichting volgens conclusie 9 en 6, met het kenmerk, dat het I aandrijf- en geleidewiel (14A, 15A; 15B, 14B) van een heforgaan in I 30 hoofdzaak recht boven elkaar zijn gelegen en het flexibele, langgerekte element (12) met een eerste einde nabij een bovenrand (11) en met een tweede einde nabij een onderrand (13) van de stuwplaat (5) is bevestigd.
11. Inrichting volgens conclusie 9 en 7, met het kenmerk, dat het aandrijf- en geleidewiel (214A, 215B; 215A, 214B) van een heforgaan schuin 5 onder elkaar zijn gelegen, waarbij de uiteinden van het flexibele, langgerekte element (212A,B) tegen respectievelijk een voor- en achterzijde van de stuwplaat (205) zijn bevestigd, nabij een bovenrand (211) daarvan, waarbij het flexibele element (212A,B), dat rond genoemd aandrijf- en geleidewiel is geleid (214A, 215B; 215A, 214B), een cirkelsegment beschrijft, 10 met de scharnieras (S) van de stuwplaat (205) als middelpunt.
12. Inrichting volgens een van de conclusies 4-6, met het kenmerk, dat de heforganen elk een roteerbaar opgestelde schroefspindel (112) omvatten, welke elk nabij een ondergelegen einde zijn voorzien van een wiel (115A,B) en waarbij het overbrengorgaan (118) een flexibel langgerekt element zoals 15 een kabel of ketting omvat, welk in een gesloten lus rond genoemde wielen (115A,B) is geleid.
13. Inrichting volgens een van de conclusies 4-6, met het kenmerk, dat de heforganen elk een roteerbaar opgestelde schroefspindel (112) omvatten, welke elk nabij een ondergelegen einde zijn voorzien van kegelvormige 20 tandwielen (115Ά.Β) en waarbij het overbrengorgaan (118') een starre as is, die nabij beide uiteinden is voorzien van een kegelvormig tandwiel (119), dat in aangrijping is met een van de tandwielen (115'A,B) van de schroefspindels (112).
14. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het 25 kenmerk, dat de stuwplaat (5, 105, 205) is vervaardigd uit metaal.
15. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de stuwplaat (5, 105, 205) in de eerste uiterste stand in hoofdzaak in een uitsparing (8, 208) in het bodemdeel (3, 203) is opgenomen.
16. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het 30 kenmerk, dat de bak (2, 202) uit beton is vervaardigd. Ί021754
NL1021754A 2002-10-25 2002-10-25 Inrichting voor het regelen van het waterniveau in een watergang. NL1021754C2 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1021754A NL1021754C2 (nl) 2002-10-25 2002-10-25 Inrichting voor het regelen van het waterniveau in een watergang.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1021754A NL1021754C2 (nl) 2002-10-25 2002-10-25 Inrichting voor het regelen van het waterniveau in een watergang.
NL1021754 2002-10-25

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1021754C2 true NL1021754C2 (nl) 2004-04-27

Family

ID=32589081

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1021754A NL1021754C2 (nl) 2002-10-25 2002-10-25 Inrichting voor het regelen van het waterniveau in een watergang.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL1021754C2 (nl)

Cited By (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2478863A (en) * 2010-03-19 2011-09-21 David Iffergan A marine gate with an optic fiber net as part of a optic fiber security fence
US8537011B2 (en) 2010-03-19 2013-09-17 David Iffergan Marine optic fiber security fence
US8928480B2 (en) 2010-03-19 2015-01-06 David Iffergan Reinforced marine optic fiber security fence

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE2552516A1 (de) * 1975-11-22 1977-05-26 Manfred Weikopf Absperreinrichtung fuer fluessigkeitsfuehrende kanaele oder becken
GB2283267A (en) * 1993-10-30 1995-05-03 Farrington Ronald John Movable barriers
EP0684342A2 (de) * 1994-05-28 1995-11-29 Josef Gega Hochwasserschutzwand
NL1016187C2 (nl) 2000-09-14 2002-03-15 Kwt Waterbeheersingstechniek B Inrichting ten behoeve van de regeling van het waterniveau in een sloot, kanaal, rivier of dergelijke.

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE2552516A1 (de) * 1975-11-22 1977-05-26 Manfred Weikopf Absperreinrichtung fuer fluessigkeitsfuehrende kanaele oder becken
GB2283267A (en) * 1993-10-30 1995-05-03 Farrington Ronald John Movable barriers
EP0684342A2 (de) * 1994-05-28 1995-11-29 Josef Gega Hochwasserschutzwand
NL1016187C2 (nl) 2000-09-14 2002-03-15 Kwt Waterbeheersingstechniek B Inrichting ten behoeve van de regeling van het waterniveau in een sloot, kanaal, rivier of dergelijke.
EP1188863A1 (en) * 2000-09-14 2002-03-20 KWT Waterbeheersingstechniek B.V. Apparatus for controlling the water level in a ditch canal, river or the like

Cited By (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2478863A (en) * 2010-03-19 2011-09-21 David Iffergan A marine gate with an optic fiber net as part of a optic fiber security fence
US8182175B2 (en) 2010-03-19 2012-05-22 David Iffergan Gate for marine optic fiber security fence
GB2478863B (en) * 2010-03-19 2013-05-22 David Iffergan Gate for marine optic fiber security fence
US8537011B2 (en) 2010-03-19 2013-09-17 David Iffergan Marine optic fiber security fence
US8928480B2 (en) 2010-03-19 2015-01-06 David Iffergan Reinforced marine optic fiber security fence

Similar Documents

Publication Publication Date Title
KR102179500B1 (ko) 스핀들장치
US20090236293A1 (en) Drain grate system and methods
CA2331723A1 (en) Self-regulating weirs and fishways
NL1021754C2 (nl) Inrichting voor het regelen van het waterniveau in een watergang.
CA2569166A1 (en) Apparatus for preventing soil inflow in intercepting sewer
KR102089255B1 (ko) 회전개폐가 가능한 다용도 교량
KR20110116100A (ko) 보의 상류 측 수중에 위치하여 수위 변동시에도 어류의 이동이 연중 가능한 어도
KR102169199B1 (ko) 수문개폐장치
KR101405099B1 (ko) 저층수 배출이 가능한 가동보
CN107771232B (zh) 排流量调节器
KR102176605B1 (ko) 양방향 이중개폐식 저층수 배출장치
EP0521857B1 (de) Stauwerk, insbesondere für die absperrung eines tidewasserlaufes bei sturmflut
AU2004216662A1 (en) Storage silo or tank closure apparatus
NL1016187C2 (nl) Inrichting ten behoeve van de regeling van het waterniveau in een sloot, kanaal, rivier of dergelijke.
EP3874112B1 (fr) Coffre latéral à vantail basculant pour portillon de contrôle d'accès à une zone réservée
WO2003042459A1 (fr) Systeme de controle de marees a commande hydraulique
FR2784404A1 (fr) Barrage a surverse a panneau basculant
KR100276880B1 (ko) 자동수문 개폐장치
SU1698346A1 (ru) Устройство дл очистки бетонных каналов от наносных отложений
KR102652319B1 (ko) 조립식 어도
JP3369153B2 (ja) 水路用自動水位安全ゲート
US3665715A (en) Canal check gate apparatus
CN212612312U (zh) 一种新型液压卧倒式堰门
US782390A (en) Water flood-gate.
KR101587203B1 (ko) 인양식 수문장치

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20161101