NL1019310C2 - Hydraulische inrichting met ademsamenstel. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Hydraulische inrichting met ademsamenstel.

De uitvinding heeft betrekking op een hydraulische inrichting omvattende een huis met daarin een hydraulische vloeistof bevattende ruimte, en verder omvattende een ademsamenstel met een ademkanaal, dat zich uitstrekt tussen de buitenatmosfeer en de genoemde ruimte, 5 voor het beluchten en ontluchten van de genoemde ruimte tijdens het bedrijf van de hydraulische inrichting.

Een dergelijk ademsamenstel, in de Engelstalige literatuur meestal aangeduid met "breather assembly", is bij vele hydraulische inrichtingen aanwezig om variatie van het volume aan hydraulische 10 vloeistof, in het bijzonder in een reservoir voor de hydraulische vloeistof, te kunnen compenseren. Deze variatie kan het gevolg zijn van het in bedrijf zijn van de inrichting, maar bijvoorbeeld ook van expansie van de vloeistof bij een stijging van de temperatuur.

In een bekende uitvoeringsvorm, die door aanvraagster op de 15 markt is gebracht, omvat het ademsamenstel een basislichaam voorzien van een axiale boring, die het ademkanaal vormt. De boring heeft aan zijn uiteinden respectievelijk een binnenmond en een buitenmond, waarbij de buitenmond is gevormd door een naar buiten stekend buisdeel van het basislichaam. Tegen het vrije uiteinde van het 20 buisdeel ligt een ringvormige klep van buigzaam materiaal. De klep heeft een centraal gat in het verlengde van de buitenmond. De buitenomtrek van de klep ligt aan tegen een ringvormig steunvlak van een op het basislichaam gemonteerde dop. Dit steunvlak is axiaal zodanig versprongen opgesteld ten opzichte van het vrije uiteinde 25 van het buisdee] dat de klep gebogen is en onder voorspanning aanligt tegen het vrije uiteinde.

Bij een bepaalde overdruk bij de binnenmond kan lucht naar de buitenatmosfeer ontsnappen doordat de lucht door het ademkanaal en het gat in de klep stroomt. Deze lucht ontwijkt tussen de klep en 30 het steunvlak door en vervolgens langs de spleet tussen het basislichaam en de dop.

Bij een bepaalde onderdruk bij de binnenmond wordt lucht uit de buitenatmosfeer aangezogen via de spleet tussen de dop en het -2- basislichaam, welke lucht dan tussen de klep en het vrije uiteinde van het buisdeel van het basislichaam in het ademkanaal komt.

De klep dient bij het bekende ademsamenstel om te waarborgen dat niet voortdurend een open verbinding aanwezig is tussen de 5 binnenmond, en dus de te beluchten en ontluchten ruimte in de hydraulische inrichting, en de buitenatmosfeer. De drukverschillen ten opzichte van de atmosferische druk, waarbij de klep opent zijn relatief gering, bijvoorbeeld tussen 0,2 en 0,6 bar, om het functioneren van de hydraulische inrichting niet nadelig te 10 beïnvloeden

Het is tegenwoordig gebruikelijk dat de producent van de hydraulische inrichting deze bij de productie reeds vult met hydraulische vloeistof, zodat de inrichting direct geschikt is voor inbedrijfname. Bijvoorbeeld levert aanvraagster hydraulische 15 inrichtingen voor het bewegen van onderdelen van motorvoertuigen, zoals kantelcabines, cabriokappen, kofferbakdeksels, etc. Daarbij worden de met hydraulische vloeistof gevulde inrichtingen bijvoorbeeld afgeleverd aan de fabriek waar de uiteindelijke assemblage van het voertuig plaatsvindt.

20 In de praktijk blijkt dat - in de periode tussen de productie van de hydraulische inrichting en de assemblage - via het ademsamenstel lekkage van hydraulische vloeistof optreedt, hetgeen ongewenst is.

De uitvinding beoogt een verbeterde hydraulische inrichting te 25 verschaffen, die bovengenoemd nadeel opheft.

De uitvinding bereikt dit doel door het verschaffen van een hydraulische inrichting volgens de aanhef van conclusie 1, die is gekenmerkt doordat het ademsamenstel is voorzien van afsluitmiddelen, die het ademkanaal afsluiten tot de eerste 30 inbedrijfname van de hydraulische inrichting, en doordat de hydraulische inrichting zodanig is uitgevoerd dat bij de eerste inbedrijfname daarvan de door de afsluitmiddelen verschafte afsluiting automatisch en permanent wordt opgeheven.

De genoemde afsluitmiddelen waarborgen dat zolang de inrichting 35 niet in bedrijf wordt genomen, het ademkanaal afgesloten blijft. Bij voorkeur zijn de afsluitmiddelen opgesteld bij de buitenmond, zodat ook het ademkanaal afgesloten is van de buitenatmosfeer.

-3-

Bijvoorbeeld maakt het ademsamenstel het mogelijk om het huis van de inrichting met een verfspuitinrichting te verven, zonder dat verfnevel in het ademkanaal naar binnen kan dringen. Dit is zeer voordelig voor het productieproces van de inrichting.

5 De afsluitmiddelen kunnen worden toegepast in combinatie met een ademsamenstel voorzien van op een luchtdrukverschil tussen de binnenmond en de buitenatmosfeer reagerende klepmiddelen. maar ook bij een ademsamenstel dat niet is voorzien van dergelijke klepmiddelen.

10 De uitvinding voorziet erin dat bij de inbedrijfname van de hydraulische inrichting de afsluiting van het ademsamenstel automatisch, dus zonder afzonderlijk menselijk handelen, wordt opgeheven. Verder is die opheffing permanent, zodat het ademsamenstel werkzaam blijft, tenzij natuurlijk door menselijk 15 handelen de afsluiting weer wordt aangebracht indien de uitvoering van het ademsamenstel dat toelaat.

De uitvinding heeft verder betrekking op een ademsamenstel bestemd voor een hydraulische inrichting volgens de uitvinding.

De uitvinding en voorkeursuitvoeringsvormen daarvan zullen 20 hierna nader worden toegelicht aan de hand van de tekening. Daarbij toont:

Fig. 1 in doorsnede een eerste uitvoeringsvoorbeeld van het ademsamenstel volgens de uitvinding,

Fig. 2 een hydraulische plunjerpomp voorzien van het ademsamenstel 25 van figuur 1 in de afgesloten toestand,

Fig. 3 de plunjerpomp van figuur 2 na inbedrijfname met het ademsamenstel in geopende toestand,

Fig. 4 in doorsnede een tweede uitvoeringsvoorbeeld van het ademsamenstel volgens de uitvinding in gesloten toestand, 30 Fig. 5 het ademsamenstel van figuur 4 in geopende toestand,

Fig. 6 in doorsnede een derde uitvoeringsvoorbeeld van het ademsamenstel volgende uitvinding in gesloten toestand, en Fig. 7 het ademsamenstel van figuur 6 in geopende toestand.

35 Figuur 1 toont een ademsamenstel 1 volgens de uitvinding met een basislichaam 2 met een axiale boring 3 daarin. In de boring 3 is een axiaal verplaatsbaar orgaan 4 opgenomen. Het orgaan 4 is axiaal -4- verplaatsbaar van een sluitstand (figuur 2) naar een openingsstand (figuren 1 en 3) .

Het samenstel 1 heeft een ademkanaal 5, dat zich uitstrekt tussen een binneninond 7 en een buitenmond 8 .

5 De binnenmond 7 is bestemd om in verbinding te staan met het luchtvolume in een met hydraulische vloeistof en het luchtvolume gevulde ruimte van een hydraulische inrichting. De buitenmond 8 is bestemd om in verbinding te staan met de buitenatmosfeer. Hierdoor kan via het ademkanaal 5 de genoemde ruimte worden belucht en 10 ontlucht, in het bijzonder voor het compenseren van variaties van het volume aan hydraulische vloeistof.

Een deel van het ademkanaal 5 strekt zich centraal door het orgaan 4 uit. In het betreffende deel van het ademkanaal 5 is een op zich bekende uitstroomsnelheidbegrenzer 10 ondergebracht, die de 15 uitstroomsnelheid van de lucht begrenst.

De uitstroomsnelheidbegrenzer 10 omvat een zuigerlichaam 11, dat tussen bijbehorende ringvormige aanslagschouders 12, 13 van het verplaatsbare orgaan 4 heen en weer beweegbaar is in het ademkanaal 5. Hierbij wordt aanslagschouder 12 gevormd door een O-ring.

20 De diameter van het zuigerlichaam 11 is enigszins kleiner dan van het ademkanaal 5, zodat een luchtspleet 15 aanwezig is.

In het zuigerlichaam 11 is een overdrukkanaal 16 voorzien met een bijbehorende overdrukklep, hier gevormd door veer 17 en kogel 18, die het overdrukkanaal 11 afsluit en die opent bij een bepaalde 25 overdruk aan de zijde van de binnenmond.

Indien de stroomsnelheid van de naar de buitenatmosfeer ontsnappende lucht te hoog is, zal de stroomsnelheidbegrenzer tegen de O-ring 12 komen en zo het ademkanaal 5 afsluiten. Hierdoor wordt vermeden dat als gevolg van een te hoge luchtsnelheid hydraulische 30 vloeistofdeeltjes worden meegevoerd naar buiten.

De stroomsnelheidbegrenzer 10 is voor de duidelijkheid weggelaten in de figuren 2 en 3.

Het basislichaam 2 vormt aan de zijde van de buitenatmosfeer 35 een eerste ringvormig afsluitvlak 20, dat zich rondom de boring 3 voor het verplaatsbare orgaan 4 uitstrekt.

-5-

Het verplaatsbare orgaan 4 heeft aan de zijde van de buitenatmosfeer een kopdeel 22, dat axiaal voorbij het eerste afsluitvlak 20 uit het basislichaam 2 steekt en een grotere diameter heeft dan de boring 3.

5 Het kopdeel 22 van het verplaatsbare orgaan 4 vormt een ringvormig tweede afsluitvlak 23, dat in de sluitstand van het verplaatsbare orgaan afdichtend aanligt tegen het eerste afsluitvlak 20, en zich in de openingsstand op een afstand van het eerste afsluitvlak 20 bevindt.

10 In het getoonde voorbeeld is het tweede afsluitvlak 23 gevormd door een flexibele afdichtring 23, die is opgenomen in een bijbehorende groef 24 in het kopdeel 22 van het verplaatsbare orgaan 4.

De buitenmond 8 ligt radiaal naar binnen ligt ten opzichte van 15 het tweede afsluitvlak 23. Daarbij is de buitenmond 8 gevormd door een ringvormig groef 8 in het kopdeel 22, die open is aan de zijde van het basislichaam 2.

In dit voorbeeld is de verbinding tussen het axiale deel van ademkanaal 5 en de buitenmond 8 verkregen door een kap 25 te 20 monteren op het kopdeel 22, zodanig dat een dwarsverbinding 26 voor de lucht wordt verkregen.

Het samenstel 1 omvat verder een separaat ringvormig anti-spatlichaam 27, dat als los onderdeel in de ringvormige buitenmond 8 is ondergebracht en dat afsteunt op het basislichaam 2. Het anti-25 spatlichaam 27 voorkomt het in de buitenmond 8 binnendringen van water e.d., in het bijzonder bij het gebruik van een hogedrukreiniger waarmee bijvoorbeeld het voertuig wordt gereinigd waar de hydraulische inrichting met het ademsamenstel 1 deel van uitmaakt.

30 Het samenstel 1 voorziet voorts in een naar buiten uitstekende ringwand 28 van het basislichaam 2, die om de buitenomtrek van het kopdeel 22 ligt, waarbij gaten 29 zijn voorzien waarlangs de lucht kan passeren.

35 Het verplaatsbare orgaan 4 en het basislichaam 2 zijn voorzien van samenwerkende snapmiddelen, die het verplaatsbare orgaan 4 in de sluitstand en de openingsstand vasthouden. In dit voorbeeld is om -6- het verplaatsbare orgaan een flexibele ring 30 aangebracht en zijn op axiale afstand van elkaar twee groeven 31, 32 in de omtrek van de boring 3 aangebracht in het basislichaam 2.

Het basislichaam 2 is in dit voorbeeld voorzien van 5 buitenschroefdraad 33 voor het losneembaar monteren aan het huis van de hydraulische inrichting.

In de figuren 2 en 3 is in doorsnede een gedeelte van een hydraulische pomp 40 te herkennen, die is voorzien van het eerder 10 beschreven ademsamenstel 1.

De pomp 40 is een handbediende plunjerpomp met een huis 41 waarin een boring 42 is voorzien. In de boring 42 is een plunjer 43 heen en weer beweegbaar. De plunjer 43 is voorzien van een afdichtring 44.

15 Voor het heen en weer bewegen van de plunjer 43 is voorzien in een draaias 45, waarop bijvoorbeeld een pomphendel kan worden aangebracht, en een hefboom 46 (streeplijn), die vast is aangebracht aan de draaias 45 en in aangrijping is met de plunjer 43.

Het ademsamenstel 1 is in de boring 42 gemonteerd in het 20 verlengde van de plunjer 43.

Bij de productie van de pomp 40 wordt via de boring 42, waarbij het ademsamenstel 1 nog niet is gemonteerd, hydraulische vloeistof in de pomp 40 gebracht. Uiteraard kan de pomp 40 deel uitmaken van een groter geheel, bijvoorbeeld zijn aangesloten op een of meer 25 hydraulische actuatoren.

Wanneer voldoende hydraulische vloeistof is afgevuld, wordt het ademsamenstel 1 in de boring 42 geschroefd met het orgaan 4 in de sluitstand (zie figuur 2). Hierdoor kan geen hydraulische vloeistof weglekken uit de pomp 40 tijdens het latere transport en opslag. Ook 30 is het mogelijk het huis 41 te verven met een verfspuit zonder dat er verfnevel in het ademsamenstel 1 kan dringen.

Het ademkanaal 5 blijft afgesloten zolang de pomp 40 niet in gebruik wordt genomen.

Het verplaatsbare orgaan 4 bevindt zich in de sluitstand in de 35 baan van de heen en weer beweegbare plunjer 43. Hierdoor wordt bereikt dat bij de eerste inbedrijfname van de pomp 40 de plunjer 43 tegen het orgaan 4 komt en dan het orgaan 4 van de sluitstand -7- (figuur 2) naar de openingsstand (figuur 3) drukt. De snapmiddelen houden dan het orgaan 4 in die openingsstand.

De hermetische afsluiting van het ademkanaal 5 wordt dus· automatisch en permanent wordt opgeheven bij de eerste ingebruikname 5 van de pomp 40. Door de automatische opheffing van de afsluiting wordt voorkomen dat de monteur per ongeluk vergeet de afsluiting op te heffen, waardoor de pomp 40 niet naar behoren zou functioneren.

In figuur 3 geven de pijlen A en B respectievelijk de route van de lucht aan indien er lucht wordt aangezogen en er lucht wordt 10 afgeblazen.

Uiteraard kan de uitvindingsgedachte ook bij andere hydraulische inrichtingen worden toegepast.

In de figuren 4 en 5 is een ademsamenstel 60 getoond, dat in 15 grote lijnen overeenkomt met het ademsamenstel 1. Onderdelen die corresponderen met onderdelen van het ademsamenstel 1 zijn van dezelfde verwijzingscijfers voorzien.

Ook het ademsamenstel 60 is voorzien van een verplaatsbaar orgaan 4 en kan dus op dezelfde wijze worden bediend als het 20 ademsamenstel 1.

Belangrijkste verschil is de aanwezigheid van een ringvormige flexibele klep 61, die zich over de ringvormige buitenmond 8 uitstrekt en aan de buitenomtrek is vastgezet aan het kopdeel 22.

In de openingsstand van het orgaan 4 zal deze klep 61 onder 25 invloed van een geringe overdruk of onderdruk in de te beluchten en ontluchten ruimte vervormen en zo het ademkanaal 5 openen. De klep 61 werkt eveneens als antispatvoorziening zoals eerder toegelicht.

De klep 61 vormt tevens het tweede afsluitvlak 62 van het kopdeel 22, dat in de sluitstand van het orgaan 4 afdichtend aanligt 30 tegen het eerste afsluitvlak 63, dat aan het basislichaam 2 is voorzien. Het eerste afsluitvlak 63 is conisch uitgevoerd, zodanig dat het afsluitvlak 63 naar binnen oploopt.

De figuren 6 en 7 tonen een derde uitvoeringsvorm van het 35 ademsamenstel volgens de uitvinding. In grote lijnen komt de uitvoering en werking overeen met de eerder toegelichte -8- uitvoeringsvormen. Om deze reden zijn overeenkomstige onderdelen voorzien van dezelfde verwijzingscijfers.

Het ademsamenstel 80 heeft een basislichaam 82 met een boring, waarin verplaatsbaar orgaan 83 op en neer beweegbaar is opgenomen.

5 Het verplaatsbare orgaan 83 heeft een kopdeel 84 met een omtrekswand 85, die binnen een omtrekswand 86 van het basislichaam 82 valt. De binnenzijde van de omtrekswand 86 vormt samen met de omtrekwand 85 een snapverbinding, waarbij is voorzien in twee snapposities. Deze snapposities komen overeen met de geopende en 10 gesloten stand van het ademsamenstel 80.

De omtrekswand 85 begrenst een omtreksgroef 87 waarin een flexibele ringelement 88 is ondergebracht. Het flexibele ringelement 88 kan afdichten aanliggen tegen het kopdeel 84 en tegen het basislichaam.

15 In de gesloten stand (fig. 6) is het ringelement 88 samengedrukt en vormt zo een afdichting tussen het basislichaam en het verplaatsbare orgaan.

In de geopende stand (fig.7) is de aanligdruk van het ringelement 88 tegen het basislichaam en/of het verplaatsbare orgaan 20 gering, zodat bij een klein drukverschil lucht langs het ringelement 88 kan passeren.

Het ringelement 88 werkt tevens als anti-spatlichaam, dat het binnendringen van bijvoorbeeld water verhindert bij het reinigen van de inrichting waarin het ademsamenstel 80 is gemonteerd.

25

Alhoewel de ademsamenstellen 1, 60 en 80 zijn ingericht om het bijbehorende verplaatsbare orgaan 4 onder invloed van een mechanische kracht te laten verplaatsen van de sluitstand naar de openingsstand bij de eerste inbedrijfname van de bijbehorende 30 hydraulische inrichting, zal het de vakman duidelijk zijn dat een drukverhoging aan de zijde van de binnenmond 7 ook kan leiden tot die verplaatsing. Bijvoorbeeld kan die drukverhoging optreden indien de handpomp 40 in een systeem is opgenomen met een elektrisch bedienbare pomp en bij de eerste inbedrijfname die elektrische pomp 35 in werking wordt gesteld. De drukverhoging die dan resulteert kan voldoende zijn om het orgaan 4 te verplaatsen en het ademkanaal 5 te openen.

*, '

Claims (19)

1. Hydraulische inrichting omvattende: - een huis (41) met daarin een met hydraulische vloeistof en een 5 luchtvolume gevulde ruimte (42), en - een ademsamenstel (1;60;80) met een ademkanaal (5), dat zich uitstrekt tussen de buitenatmosfeer en de genoemde ruimte, voor het beluchten en ontluchten van de genoemde ruimte, in het bijzonder tijdens het bedrijf van de hydraulische inrichting, met het kenmerk, 10 dat het ademsamenstel (1;60;80) is voorzien van afsluitmiddelen (4,20,23;4,61,63;85,86), die het ademkanaal afsluiten tot de eerste inbedrijfname van de hydraulische inrichting, en dat de hydraulische inrichting zodanig is uitgevoerd dat bij de eerste inbedrijfname daarvan de door de afsluitmiddelen verschafte afsluiting van het 15 ademkanaal (5) automatisch en permanent wordt opgeheven.

2. Hydraulische inrichting volgens conclusie 1, waarbij de afsluitmiddelen een verplaatsbaar orgaan (4;83) omvatten, dat verplaatsbaar is tussen een sluitstand, waarin het ademkanaal is 20 afgesloten, en een openingsstand, waarin de afsluiting is opgeheven.

3. Hydraulische inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij eerste vasthoudmiddelen (30,31;85,86) zijn voorzien die het verplaatsbare orgaan (4;83) in de sluitstand houden zolang de eerste 25 inbedrijfname niet is geschied en die het verplaatsbare orgaan vrijgeven bij de eerste inbedrijfname.

4. Hydraulische inrichting volgens conclusie 3, waarbij tweede vasthoudmiddelen (30,32;85,86) zijn voorzien die het verplaatsbare 30 orgaan in de openingsstand houden. 1 Hydraulische inrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de inrichting (40) mechanische verplaatsingsmiddelen (43,45,46) bevat voor het verplaatsen van het 35 verplaatsbare orgaan. -10-

6. Hydraulische inrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de inrichting een plunjerpomp (40) is met een of meer in een bijbehorende boring (42) heen en weer beweegbare plunjers (43) en waarbij een plunjer het verplaatsbare orgaan 5 aandrijft.

7. Hydraulische inrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij het verplaatsbare orgaan verplaatsbaar is van de sluitstand naar de openingsstand onder invloed van hydraulische druk 10 in de genoemde ruimte.

8. Ademsamenstel voor het beluchten en ontluchten van een met hydraulische vloeistof en een luchtvolume gevulde ruimte (42) in een hydraulische inrichting volgens een of meer van de voorgaande 15 conclusies.

9. Ademsamenstel voor het beluchten en ontluchten van een met hydraulische vloeistof en een luchtvolume gevulde ruimte (42) in een hydraulische inrichting, welk ademsamenstel (1;60;80) een ademkanaal 20 (5) heeft voor het verschaffen van een verbinding tussen de buitenatmosfeer en de genoemde ruimte, met het kenmerk, dat het ademsamenstel verder is voorzien van afsluitmiddelen (4,20,23:4,61,63;83), die het ademkanaal afsluiten tot de eerste inbedrijfname van de hydraulische inrichting, en dat het 25 ademsamenstel zodanig is uitgevoerd dat bij de eerste inbedrijfname van de hydraulische inrichting de door de afsluitmiddelen verschafte afsluiting van het ademkanaal (5) automatisch en permanent wordt opgeheven.

10. Ademsamenstel voor het beluchten en ontluchten van een met hydraulische vloeistof en een luchtvolume gevulde ruimte (42) in een hydraulische inrichting, welk ademsamenstel (1;60;80) een ademkanaal (5) heeft dat zich uitstrekt tussen een binnenmond, die kan uitmonden op de te beluchten en ontluchten ruimte in de hydraulische 35 inrichting, en een buitenmond, die kan uitmonden op de buitenatmosfeer, welk ademsamenstel een basislichaam omvat met een axiale boring daarin, met het kenmerk, dat het ademsamenstel verder -11- een in de boring passend axiaal verplaatsbaar orgaan omvat, dat axiaal verplaatsbaar is van een sluitstand naar een openingsstand, waarbij een gedeelte van het ademkanaal zich door het verplaatsbare orgaan uitstrek, en waarbij het basislichaam aan de zijde van de 5 buitenatmosfeer een eerste ringvormig afsluitvlak vormt, dat zich rondom de boring voor het verplaatsbare orgaan uitstrekt, en waarbij het verplaatsbare orgaan aan de zijde van de buitenatmosfeer een kopdeel heeft dat voorbij het eerste afsluitvlak uit het basislichaam steekt en een grotere diameter heeft dan de boring, 10 en waarbij het kopdeel van het verplaatsbare orgaan een ringvormig tweede afsluitvlak vormt, dat in de sluitstand van het verplaatsbare orgaan afdichtend aanligt tegen het eerste afsluitvlak, en zich in de openingsstand op een afstand van het eerste afsluitvlak bevindt.

11. Ademsamenstel volgens conclusie 10, waarbij het eerste en/of tweede afsluitvlak is gevormd door een flexibele afdichtring, die is opgenomen in een bijbehorende groef in het basislichaam of het kopdeel van verplaatsbare orgaan, en waarbij de buitenmond radiaal naar binnen ligt ten opzichte van het tweede afsluitvlak. 20

12. Ademsamenstel volgens conclusie 10 of 11, waarbij de buitenmond is gevormd door een ringvormig groef in het kopdeel die open is aan de zijde van het basislichaam.

13. Ademsamenstel volgens conclusie 12, waarbij een separaat ringvormig anti-spatlichaam is voorzien dat los in de ringvormige buitenmond is ondergebracht en dat afsteunt op het basislichaam, welk anti-spatlichaam het in de buitenmond binnendringen van water, in het bijzonder bij het gebruik van een hogedrukreiniger, 30 tegengaat.

14. Ademsamenstel volgens een of meer van de conclusies 10-13, waarbij in het ademkanaal een uitstroomsnelheidbegrenzer is ondergebracht, die de uitstroomsnelheid van de lucht begrenst. 35

15. Ademsamenstel volgens conclusie 14, waarbij de uitstroomsnelheidbegrenzer een zuigerlichaam omvat, dat tussen Λ u " " · 0 -12- bijbehorende aanslagschouders van het verplaatsbare orgaan heen en weer beweegbaar is in het ademkanaal, waarbij de diameter van het zuigerlichaam enigszins kleiner is dan van het ademkanaal zodat een luchtspleet aanwezig is. 5

16. Ademsamenstel volgens conclusie 15, waarbij in het zuigerlichaam een overdrukkanaal is voorzien met een bijbehorende overdrukklep, die het overdrukkanaal afsluit en die opent bij een bepaalde overdruk in de genoemde ruimte. 10

17. Ademsamenstel volgens een of meer van de conclusies 10-16, waarbij het een ringvormige flexibele klep is voorzien, die zich over de buitenmond uitstrekt een aan de binnenomtrek of de buitenomtrek is vastgezet aan het kopdeel, welk klep onder invloed 15 van een overdruk of onderdruk in de genoemde ruimte vervormt en het ademkanaal opent.

18. Ademsamenstel volgens conclusie 17, waarbij de klep tevens het tweede afsluitvlak van het kopdeél vormt. 20

19. Ademsamenstel volgens conclusie 18, waarbij het eerste afsluitvlak conisch is uitgevoerd, zodat het afsluitvlak naar binnen oploopt.

20. Ademsamenstel volgens een of meer van de conclusies 10-19, waarbij het verplaatsbare orgaan en het basislichaam zijn voorzien van samenwerkende snapmiddelen.