NL1016956C2

NL1016956C2 - Verstelbare ventilatie-inrichting.

Info

Publication number: NL1016956C2
Application number: NL1016956A
Authority: NL
Inventors: Luc Louis Renson
Original assignee: Vero Duco Nv
Priority date: 2000-12-21
Filing date: 2000-12-21
Publication date: 2002-06-25

Description

Verstelbare ventilatie-inrichting

De uitvinding betreft een ventilatie-inrichting voor opname in een kozijn, welke inrichting een vast in het kozijn monteerbaar profieldeel bezit waarin zich een ventilatiedoorgang bevindt, een klepdeel dat in het profieldeel zwenkbaar tussen een de 5 ventilatiedoorgang vrijgevende respectievelijk afsluitende stand is opgehangen, alsmede een bedieningsmechanisme voor het bedienen van het klepdeel, welke bedieningsmechanisme een draaiorgaan omvat dat samenwerkt met het klepdeel voor het verzwenken daarvan, welk draaiorgaan draaibaar is ten opzichte van een coaxiale drager die vast is ten opzichte van het profieldeel gemonteerde houder, met welke 10 houder het draaiorgaan samen werkt door middel van een voorspanorgaan.

Een dergelijke ventilatie-inrichting is bekend uit NL-A-1010139. Door middel van het bedieningsmechanisme kan de klep van deze bekende inrichting in de geopende dan wel de gesloten stand worden gebracht. Dit bedieningsmechanisme heeft een draaiorgaan dat door een verend voorgespannen voorspanorgaan zodanig wrijvend 15 samenwerkt met de houder, dat meerdere, stabiele tussenstanden voor de klep kunnen worden gekozen. Aangezien het voorspanorgaan in één geheel is aangevormd, is een eenvoudige montage verzekerd alsmede een betrouwbare, onderhoudsvrije werking.

Het voorspanorgaan is uitgevoerd als een in draai-omtreksrichting van het draaiorgaan lopende arm waarvan het vrije eind onder verende voorspanning aanligt 20 tegen de inwendige omtrekswand van de uitsparing. De aldus uitgevoerde arm kan door middel van een aparte metalen bladveer zodanig worden aangedrukt, dat de gewenste stand kan worden gehandhaafd.

Hoewel deze bekende ventilatie-inrichting voldoet, zou het wenselijk zijn het bedieningsmechanisme verder te vereenvoudigen, zonder dat de instelbaarheid en de 25 handhaving van de gewenste posities daaronder lijdt. Dat kan volgens de uitvinding worden bereikt doordat één van het draaiorgaan en de drager tenminste een in wezen axiale richting vrij uitstekende arm heeft, en de andere daarvan een aanslag heeft waarmee het vrije eind van de arm onder verende voorspanning samenwerkt.

De axiale oriëntatie van de arm(en) van het bedieningsmechanisme heeft 30 verscheidene voordelen. Allereerste is er voldoende ruimte om meerdere van dergelijke armen in de vrij kleine ruimte binnen het bedieningsmechanisme op te nemen. Verder kan de stijfheid daarvan op de gewenste wijze worden gekozen, door bijvoorbeeld de dikte aan te passen. Het is niet nodig om daartoe aparte bladveren toe te passen, 1016956 2 waardoor de constructie eenvoudiger en goedkoper kan worden uitgevoerd.

Elke arm kan aan zijn vrije eind een nok of verhoging bezitten die samenwerkt met de aanslag, waarbij elke nok of verhoging wigvormig toeloopt. Deze aanslagen kunnen op vele verschillende manieren worden uitgevoerd. Bij voorkeur valt elke 5 aanslag samen met een gedeelte van een cirkelboog die coaxiaal is ten opzichte van het draaiorgaan en de drager. Verder kunnen de aanslagen aan hun naar de arm gekeerde oppervlak een reeks verhogingen en verdiepingen bezitten die een reeks rustposities bepalen. De uiterste verhogingen van elke reeks zijn hoger dan tussenliggende verhogingen ter bepaling van eindaanslagen.

10 Een betrouwbare en stabiele uitvoeringsvorm kan worden verkregen indien het draaiorgaan een cilindrische omtrekswand heeft en de drager een omwentelingssymmetrische uitsparing heeft waarin het draaiorgaan is opgenomen.

Verder kan coaxiaal in de uitsparing zich een centrale asstomp bevinden, in welk geval het draaiorgaan een centrale opening heeft waarin de asstomp past. Deze centrale 15 opening van het draaiorgaan is bepaald door een coaxiale steunring die zich binnen de omtrekswand bevindt.

In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn twee armen voorzien waarvan tenminste het vrije eind naar buiten steekt ten opzichte van de steunring, en de aanslagen zijn opgenomen tussen de omtrekswand en de steun zodanig dat de vrije einden der armen 20 elk tegen het naar binnen gekeerde oppervlak van een der aanslagen rusten.

Vervolgens zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van een in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld.

Fig. 1 toont een ventilatie-inrichting, gedeeltelijk in vooraanzicht en in doorsnede rond I-I van fig. 2.

25 Fig. 2 toont de ventilatie-inrichting volgens doorsnede II-II van fig. 1.

Fig. 3 toont een gedeelte van het bedieningsmechanisme in uiteengenomen toestand in perspectief.

Fig. 4 toont de houder van het bedieningsmechanisme in perspectief.

Fig. 5 toont het draaiorgaan van het bedieningsmechanisme in perspectief.

30 De in de fig. 1 en 2 weergegeven ventilatie-inrichting omvat een vast in een kozijn monteerbaar profieldeel 1 waarin zich een ventilatiedoorgang 2 bevindt, die afsluitbaar is door middel van een klepdeel 3. Het klepdeel 3 is met een scharnier 5 draaibaar opgehangen in het profieldeel 1.

4 Λ " ^ 1 U i ^ 3

Aan een eind van het profieldeel 1 is een bedieningsmechanisme voorzien dat bestaat uit een houder 7 met daarin opgenomen een draaiorgaan 9. Dit draaiorgaan 9 bezit een excentrische pen 10, die is opgenomen in een slobgatachtige uitsparing 30 in de klep 3. Door het draaiorgaan te verdraaien wordt het klepdeel 3 van de geopende 5 naar de gesloten toestand overgebracht, en omgekeerd.

Zoals weergegeven in fig. 3 bezit de houder richels 11, 12,13, waarmee hij aangesloten kan worden op een overeenkomstig gevormd profieldeel 1. Verder bezit de houder een omwentelingssymmetrische uitsparing 14, waarin het draaiorgaan 9 met zijn omtrekswand 15 draaibaar kan worden opgenomen.

10 Het draaiorgaan 9 kan daartoe in de omwentelingssymmetrische uitsparing 14 worden gebracht, zodanig dat de bedieningsnok 16 van het draaiorgaan 9 komt te liggen tegenover de opening 17 in de houder 7, welke opening 17 zich voortzet tot in de omwentelingssymmetrische uitsparing 14. Deze omwentelingssymmetrische uitsparing 14 wordt overigens gevormd door een opstaande wand 18, waarbinnen zich een 15 asstomp 19 bevindt.

Zoals weergegeven in fig. 4 bevindt zich in het inwendige gedeelte van de omwentelingssymmetrische uitsparing een tweetal aanslagen 20,21 elk met een reeks verdiepingen en verhogingen 22.

Zoals weergegeven in fig. 5 bezit het draaiorgaan 9 een tweetal armen 23, elk met 20 een naar buiten wijzende nok 24. Deze armen 23 bevinden zich binnen de omtrekswand 15 van het draaiorgaan 9. Binnen deze omtrekswand 15 bevindt zich een concentrische steunring 25, die een aantal uitsteeksels 26,27 bezit welke verdraaibaar passen rond de asstomp 19. Tussen de uitsteeksels 27 kan, via de vasthoudopening 16, een bedieningsarm worden ingestoken nadat het draaiorgaan 9 zich op zijn plaats bevindt in 25 de houder 7 (zie ook fig. 3). Verder zijn op de coaxiale omtrekswand 25 de twee armen 23 aangebracht.

Wanneer het draaiorgaan 9 is aangebracht binnen de omwentelingssymmetrische uitsparing 14 van de houder 7, en op de asstomp 19, rusten de nokken 24 van de armen 23 tegen de reeksen verhogingen en verdiepingen 22. Bij verstellen van het draaiorgaan 30 9 klikken deze nokken 24 achtereenvolgens over deze reeksen, waarbij duidelijk bepaalde eindstanden en tussenstanden zijn bepaald. De uiterste verhogingen 31 van deze reeksen 22 zijn enigszins hoger, zodanig dat deze eindstanden duidelijk zijn bepaald.

1016353

Claims

1. Ventilatie-inrichting voor opname in een kozijn, welke inrichting een vast in het kozijn monteerbaar profieldeel (1) bezit waarin zich een ventilatiedoorgang (2) bevindt, 5 een klepdeel (3) dat in het profieldeel (1) zwenkbaar tussen een de ventilatiedoorgang (2) vrijgevende respectievelijk afsluitende stand is opgehangen, alsmede een bedieningsmechanisme voor het bedienen van het klepdeel (3), welk bedieningsmechanisme een draaiorgaan (9) omvat dat samenwerkt met het klepdeel (3) voor het verzwenken daarvan, welk draaiorgaan (9) draaibaar is ten opzichte van een 10 coaxiale drager (8) van een vast ten opzichte van het profieldeel (1) gemonteerde houder (7), welk draaiorgaan (9) met de houder (7) samenwerkt door middel van een voorspanorgaan (24), met het kenmerk, dat één van het draaiorgaan (9) en de drager (7) tenminste een in wezen axiale richting vrij uitstekende arm (23) heeft, en de andere daarvan een aanslag (20, 21) heeft waarmee het vrije eind (24) van de arm (23) onder 15 verende voorspanning samenwerkt.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij elke arm (23) aan zijn vrije eind een nok of verhoging (24) bezit die samenwerkt met de aanslag (20, 21).

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij elke nok of verhoging (24) wigvormig toeloopt.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij het draaiorgaan (9) tenminste twee in draairichting regelmatig verdeeld geplaatste armen (23) bezit. 25

5. Inrichting volgens conclusie 1, 2, 3 of 4, waarbij elke aanslag (20, 21) samenvalt met een gedeelte van een cirkelboog die coaxiaal is ten opzichte van het draaiorgaan (9) en de drager (8).

6. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij elke aanslag (20, 21) aan zijn naar de arm gekeerde oppervlak een reeks (22) verhogingen en verdiepingen bezit die een reeks rustposities bepalen. .1 1 j . !· V * w ·.. ··- -

7. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij de uiterste verhogingen (31) van elke reeks (22) hoger zijn dan tussenliggende verhogingen ter bepaling van eindaanslagen.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het draaiorgaan (9) een 5 cilindrische omtrekswand (15) heeft en de drager (7) een omwentelingssymmetrische uitsparing (14) heeft waarin het draaiorgaan (9) is opgenomen.

9. Inrichting volgens conclusie 8, waarbij coaxiaal in de uitsparing (14) zich een centrale asstomp (19) bevindt, en het draaiorgaan (9) een centrale opening (30) heeft 10 waarin de asstomp past (19).

10. Inrichting volgens conclusie 9, waarbij de centrale opening (30) van het draaiorgaan (9) is bepaald door coaxiale steunring (25) die zich binnen de omtrekswand (15) bevindt. 15

11. Inrichting volgens conclusie 10, waarbij twee armen (23) zijn voorzien waarvan tenminste het vrije eind naar buiten steekt ten opzichte van de steunring (25), en de aanslagen (20, 21) zijn opgenomen tussen de omtrekswand (15) en de steunring (25) zodanig dat de vrije einden (24) der armen (23) elk tegen het naar binnen gekeerde 20 oppervlak van een der aanslagen (20,21) rusten. 1016958