BE1027780B1

BE1027780B1 - Afsluitinrichting en zelfsluitende pivotscharnier

Info

Publication number: BE1027780B1
Application number: BE20195821A
Authority: BE
Inventors: Koen Dries; Rudi Dries
Original assignee: Portapivot Bv
Priority date: 2019-11-22
Filing date: 2019-11-22
Publication date: 2021-06-22
Also published as: US12000190B2; CN114929984A; EP4062019C0; BE1027780A1; EP4368805A3; WO2021099857A1; CN114929984B; EP4062019A1; EP4368805A2; US20230349215A1; EP4062019B1

Abstract

De huidige uitvinding heeft betrekking op een inrichting, in het bijzonder een binnen- of buitendeur, voor het afsluiten van een opening tussen twee vertrekken of een gevelopening, die voorzien is van een zelfsluitende pivotscharnier. Verder heeft de huidige uitvinding betrekking op een zelfsluitende pivotscharnier die aan te brengen is op of in een deurblad, in het bijzonder het deurblad van een binnendeur of een buitendeur, te monteren in een muur- of gevelopening.

Description

AFSLUITINRICHTING EN ZELFSLUITENDE PIVOTSCHARNIER De huidige uitvinding heeft betrekking op een inrichting, in het bijzonder een binnen- of buitendeur, voor het afsluiten van een opening tussen twee vertrekken of een gevelopening, die voorzien is van een zelfsluitende pivotscharnier.

Verder heeft de huidige uitvinding betrekking op een zelfsluitende pivotscharnier die aan te brengen is op of in een deurblad, in het bijzonder het deurblad van een binnendeur of een buitendeur, te monteren in een muur- of gevelopening.

Stand van de Techniek De uit de stand van de techniek gekende zelfsluitende pivotscharnieren voor deuren worden ten minste gedeeltelijk aangebracht in een daartoe voorziene uitsparing in één van de zijden van het deurblad van de deur.

De zelfsluitende pivotscharnieren omvatten een rotatiekolom die voorzien is om bevestigd te worden aan een wand van de deuropening tegenoverliggende aan de betreffende zijde van het deurblad waarin de pivotscharnier geïntegreerd is, waarbij de behuizing draaibaar bevestigd is rond de rotatiekolom, zodanig dat de behuizing draaibaar is ten opzichte van de rotatiekolom van een gesloten stand waarin het deurblad de deuropening afsluit in een eerste richting naar een eerste open stand en/of in een tweede richting, tegenovergesteld aan de eerste richting, naar een tweede open stand.

De zelfsluitende pivotscharnieren omvattende verder een veer die een zelfsluitende functie toekent aan de pivotscharnier.

Een bolvormige kogel wordt door middel van de veer tegen een nokelement dat deel uitmaakt van de rotatiekolom gedrukt.

Het nokelement is zodanig gevormd dat het steunposities verschaft waarin de kogel rust wanneer het deurblad zich in de open en gesloten standen bevindt, en dat de kogel onder invloed van de veerdruk van de veer nagenoeg vanuit elke positie verschillend van de steunposities in de richting geduwd wordt van de steunpositie die overeenstemt met de gesloten stand van het deurblad.

Dergelijke pivotscharnieren zijn onder andere gekend uit WO 2016/042525 Al en WO 2018/203213 A1.

Doel van de uitvinding Het is een doel van de onderhavige uitvinding om te voorzien in een compactere versie van een dergelijke zelfsluitende pivotscharnier, in het bijzonder een zelfsluitende pivotscharnier met een relatief kleine inbouwhoogte (bv. maximum 40 mm), bij voorkeur een inbouwhoogte van 33 mm, die nog steeds een relatief grote kracht kan ontwikkelen (bv. minimum 400 N) en die over een gedempte sluiting beschikt. Beschrijving van de uitvinding Hiertoe voorziet de uitvinding in een zelfsluitende pivotscharnier dat in de uitsparing van het nokelement, die overeenstemt met de gesloten stand van het plaatvormig element, een dempingselement is opgenomen voor het ondersteunen van de eerste bolvormige kogel in de uitsparing zodanig dat, wanneer de eerste kogel onder invloed van de veerdruk van de eerste veer in de richting geduwd wordt van de steunpositie die overeenstemt met de gesloten stand van het plaatvormig element (bv.

een deurblad), het dempingselement door de eerste kogel vervormd wordt en de eerste kogel afgeremd wordt. Anders gezegd is het dempingselement voorzien om de beweging van de eerste kogel, onder invloed van de veerdruk van de eerste veer, in de richting van de steunpositie die overeenstemt met de gesloten stand van het plaatvormig element, te dempen.

De zelfsluitende pivotscharnier volgens de huidige uitvinding heeft het voordeel dat het sluiten van de pivotscharnier afgeremd wordt, maar niet verhinderd wordt, door de aanwezigheid van het dempingselement. Daarnaast heeft het opnemen van het dempingselement in het nokelement als voordeel dat de pivotscharnier compact kan uitgevoerd worden omdat de dempingsmiddelen in een bestaand element worden voorzien. Verder heeft het opnemen van het dempingselement in de uitsparing van het nokelement die overeenstemt met de gesloten stand, als voordeel dat de beweging van de pivotscharnier naar de gesloten stand relatief laat afgeremd wordt en de pivotscharnier bijgevolg nog steeds relatief snel de gesloten stand bereikt. Verder kan door de aanwezigheid van het dempingselement vermeden worden dat het plaatvormig element (bv. deurblad) bij het bereiken van de gesloten stand doorslaat of oscilleert, d.w.z. één of meer keren voorbij de gesloten stand verplaatst wordt.

In een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding, omvat het dempingselement een convex oppervlak dat zich in de uitsparing van het nokelement bevindt.

In een andere uitvoeringsvorm volgens de uitvinding, is het dempingselement vervaardigd is uit een elastisch vervormbaar materiaal, zoals elastomeer, rubber, flexibel elastomeer schuim (Flexible Elastomeric Foams, FEF) of een combinatie daarvan. Bij voorkeur, omvat elastisch vervormbare dempingselement in een onvervormde toestand ten minste één uitsparing voor het ontvangen van een deel van het elastisch vervormbare dempingselement bij vervorming van het elastisch vervormbare dempingselement. Verder bij voorkeur omvat het elastisch vervormbare dempingselement een langwerpige opening doorheen het dempingselementen.

In een nog andere uitvoeringsvorm volgens de uitvinding, wordt het dempingselement gevormd door een veervormig dempingselement. In uitvoeringsvormen volgens de uitvinding, kan het nokelement opgebouwd zijn uit twee nokdelen met klikbevestigingsmiddelen bestaande uit een uitstekend klikprofiel en een complementaire uitsparing voor het aan elkaar bevestigen van de nokdelen. Bij voorkeur omvat het nokelement gebogen uitsparingen aan weerszijden van de klikbevestigingsmiddelen voor het ontvangen van een veervormig dempingselement.

In andere uitvoeringsvormen volgens de uitvinding, bevindt de eerste veer zich in een voorgespannen toestand bevindt wanneer het plaatvormig element zich in de gesloten standen bevindt, waarbij de voorspanning minstens 25%, bij voorkeur minstens 50%, met meer voorkeur minstens 75% van de totale samendrukbaarheid van het veersysteem bedraagt.

In een ander aspect volgens de uitvinding, al dan niet in combinatie met de andere hierin beschreven aspecten, omvat de eerste pivotscharnier verder een tweede veer die zich in de behuizing uitstrekt langs de lengterichting van de behuizing, en waarbij de eerste en tweede veer aan tegenovergestelde zijden van de rotatiekolom gelegen zijn; en een tweede bolvormige kogel die door middel van de tweede veer tegen het nokelement gedrukt wordt, en waarbij het nokelement verder zodanig gevormd is dat het steunposities verschaft waarin de tweede kogel rust wanneer het deurblad zich in de open en gesloten standen bevindt, en dat de tweede kogel onder invloed van de veerdruk van de tweede veer nagenoeg vanuit elke positie verschillende van de steunposities in de richting duwt van de steunpositie die overeenstemt met de gesloten stand van het deurblad.

Een verder aspect volgens de uitvinding, al dan niet in combinatie met de andere hierin beschreven aspecten, betreft een pivotscharnier zoals hiervoor beschreven. Een nog verder aspect volgens de uitvinding, al dan niet in combinatie met de andere hierin beschreven aspecten, betreft een gebouw omvattende een inrichting, bij voorkeur uitgevoerd als een deurinrichting, of een pivotscharnier zoals hiervoor beschreven. Korte beschrijving van de figuren De uitvinding zal hieronder nader aan de hand van een in de tekening afgebeeld uitvoeringsvoorbeeld verduidelijkt worden.

Figuur 1 toont in vooraanzicht een vereenvoudigde voorstelling van een deurinrichting volgens een uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding; Figuur 2 toont een dwarsdoorsnede van een pivotscharnier van een deurinrichting volgens een eerste uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding, waarbij de pivotscharnier zich in een gesloten stand (0°) bevindt; Figuur 3 toont een dwarsdoorsnede van een pivotscharnier van een deurinrichting volgens een tweede uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding, waarbij de pivotscharnier zich in een gesloten stand (0°) bevindt; Figuur 4 toont in opengewerkt aanzicht een pivotscharnier van een deurinrichting volgens de eerste uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding; Figuur 5 toont in opengewerkt aanzicht een gedeelte van een pivotscharnier van een deurinrichting volgens een uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding; Figuren 6a-c tonen respectievelijk een vooraanzicht, een zijaanzicht en een bovenaanzicht van het in Figuur 5 getoonde nokelement van een pivotscharnier; Figuur 7A-C tonen een samenstel van het in Figuur 5 getoonde nokelement en een dempingselement volgens meerdere uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding; Figuur 8 toont in opengewerkt aanzicht een samenstel van een nokelement volgens een tweede uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding en een dempingselement volgens een vierde uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding; en Figuren 9A-C tonen respectievelijk een vooraanzicht, een zijaanzicht en een bovenaanzicht van het in Figuur 8 getoonde nokelement van een pivotscharnier.

Uitgebreide beschrijving van de figuren De huidige uitvinding zal hierna beschreven worden aan de hand van welbepaalde uitvoeringsvormen en onder verwijzing naar bepaalde tekeningen, doch de uitvinding is daar niet toe beperkt en wordt enkel gedefinieerd door de conclusies. De hier weergegeven tekeningen zijn enkel schematische weergaven en zijn niet beperkend. Daarenboven worden termen zoals “eerste”, “tweede”, “derde”, en dergelijke in de beschrijving en in de conclusies gebruikt om een onderscheid te maken tussen 5 gelijkaardige elementen en niet noodzakelijkerwijze om een sequentiële of chronologische volgorde aan te geven. De termen in kwestie zijn onderling verwisselbaar in de daarvoor geschikte omstandigheden, en de uitvoeringsvormen van de uitvinding kunnen in andere volgorden werken dan deze die hier worden beschreven of geïllustreerd. Bovendien worden termen zoals “top”, “bodem”, “boven”, “onder”, en dergelijke in de beschrijving en in de conclusies gebruikt voor beschrijvende doeleinden en niet noodzakelijkerwijze om relatieve posities aan te duiden. De aldus gebruikte termen zijn onderling verwisselbaar in de daarvoor geschikte omstandigheden, en de uitvoeringsvormen van de uitvinding kunnen in andere oriëntaties werken dan deze die hier worden beschreven of geïllustreerd.

De term “omvattende” en afgeleide termen, zoals die gebruikt worden in de conclusies, moet of moeten niet geïnterpreteerd worden als beperkt zijnde tot de middelen die telkens daarna vermeld worden; de term sluit andere elementen of stappen niet uit. De term moet geïnterpreteerd worden als een specificatie van de vermelde eigenschappen, gehele getallen, stappen, of componenten waarnaar wordt verwezen, zonder dat evenwel de aanwezigheid of het toevoegen wordt uitgesloten van een of meer bijkomende eigenschappen, gehele getallen, stappen, of componenten, of groepen daarvan. De reikwijdte van een uitdrukking zoals “een inrichting omvattende de middelen À en B is dan ook niet enkel beperkt tot inrichtingen die zuiver bestaan uit componenten A en B”. Wat er daarentegen bedoeld wordt, is dat, voor wat betreft de huidige uitvinding, de enige relevante componenten A en B zijn.

Het dient opgemerkt te worden dat de huidige uitvinding niet beperkt is tot een deurinrichting, maar dat ook andere draaibare inrichtingen, zoals bijvoorbeeld een raam en een poort, op gelijkaardige wijze kunnen worden uitgevoerd. Eveneens dient opgemerkt te worden dat de zelfsluitende pivotscharnier van de deurinrichting volgens de huidige uitvinding ook uitermate geschikt is voor gebruik in de andere draaiende constructies, hetzij verschuifbaar aangebracht in een geleidingsprofiel van de draaiende constructie, hetzij op een andere wijze aangebracht in de draaiende constructie.

Figuur 1 toont een vooraanzicht van een vereenvoudigde voorstelling van een deurinrichting 1 volgens een uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding. De getoonde deurinrichting 1 omvat een deurblad 3 dat draaibaar opgehangen is in een deuropening 2 door middel van een eerste pivotscharnier 4 en een tweede pivotscharnier 4’.

De positie van de pivotscharnieren 4, 4’ definieert de ligging van de draaias of pivoteeras S waarrond het deurblad 1 draait. Hierbij dienen de pivotscharnieren 3 logischerwijze recht boven elkaar uitgelijnd te worden. Voor een gewoon deurblad 3 met standaard afmetingen wordt de draaias normalerwijze zodanig gekozen dat deze zo dicht mogelijk tegen één van de zijkanten van de deuropening 2 gelegen is. Hierdoor kan de volledige breedte van de deuropening 2 benut worden voor doorgang. Voor een breed deurblad 1 is het voordelig om de draaias op enige afstand van de zijkant van de deuropening 2 te kiezen, bijvoorbeeld op 2/3 van de breedte van het deurblad 3. Hierdoor moet een kleinere kracht uitgeoefend worden op het deurblad 3 voor het openen en het sluiten van het deurblad 3. Alternatief kan de draaias bijvoorbeeld ook in het midden van het deurblad 3 gekozen worden, zodat krachten die optreden aan weerszijden van de draaias elkaar opheffen. Nog anders kan de draaias op nagenoeg elke positie tussen de beide zijkanten van het deurblad 3 gekozen worden.

In de getoonde uitvoeringsvorm van de deurinrichting volgens de huidige uitvinding wordt het deurblad 3 draaibaar opgehangen in de deuropening 2 door middel van twee identieke pivotscharnieren 4, 4’. In andere uitvoeringsvormen kan het deurblad 3 echter ook draaibaar opgehangen zijn in de deuropening 2 door middel van één enkele pivotscharnier 4 volgens de uitvinding, en aan de tegenoverliggende zijde kan dan een eenvoudige pivotscharnier of draaipen aangebracht worden. Dit eenvoudige pivotscharnier kan bijvoorbeeld een van een lagering of van een glijbus voorziene verbinding tussen het deurblad en de wand van de deuropening 2 zijn.

Figuren 2 en 3 tonen een pivotscharnier 4 volgens verschillende uitvoeringsvormen van de deurinrichting volgens de huidige uitvinding. Voor het grote deel zijn beide getoonde pivotscharnieren 4 hetzelfde gevormd en op dezelfde wijze samengesteld. De in Figuur 3 getoonde pivotscharnier 4 is voorzien van een eerste en tweede veersysteem 20,25 aan weerszijden van een rotatiekolom 10 in de behuizing van de pivotscharnier 4.

Figuur 4 toont een opengewerkt aanzicht van de in Figuur 2 getoonde pivotscharnier 4 volgens de huidige uitvinding. De getoonde pivotscharnier 4 is voorzien van een wandbevestigingsdeel 5, dat rechtstreeks op de wand van de deuropening 2 bevestigd kan worden door middel van langwerpige bevestigingsmiddelen, bijvoorbeeld schroeven. Het desbetreffende wandbevestigingsdeel kan voorzien zijn van een dempingsmiddel (niet getoond) om de overdracht van trillingen van het deurblad 3 en de pivotscharnier 4 naar de wand van de deuropening 2 en omgekeerd tegen te gaan.

De pivotscharnier 4 omvat verder een langwerpige behuizing 6 waarin een interne holle ruimte zich uitstrekt tussen een eerste en tweede opening aan de einden van de behuizing 6 voorzien is. In de getoonde pivotscharnier 4, worden de opening afgesloten door losmaakbare afsluitdoppen 7, 8, 9. Deze afsluitdoppen voorzien in een eenvoudige toegang tot de interne delen van de pivotscharnier 4.

In de holle ruimte zijn een aantal van de onderdelen van de pivotscharnier 4 tenminste gedeeltelijk aangebracht, met name de rotatiekolom 10 en een of meerdere veersystemen 20, 25 die zich in de langwerpige behuizing uitstrekken vanaf de rotatiekolom 10. De zich door de behuizing uitstrekkende rotatiekolom 10 is zodanig aangebracht dat de behuizing 6 rondom de rotatiekolom 10 roteerbaar is.

Aan weerszijden van de rotatiekolom 10 zijn in de behuizing een of meerdere veersystemen 20, 25 aangebracht. Elk veersysteem 20, 25 is opgebouwd uit een eerste bolvormige kogel 21 of een tweede bolvormige kogel 26, en deze kogels 21, 26 worden respectievelijk door een eerste veer 23 en een tweede veer 28 tegen het nokelement 11 van de rotatiekolom 10 aangedrukt. De eerste kogel 21 en de tweede kogel 26 zijn voorzien om over een oppervlak van het nokelement 11 te rollen bij het roteren van de behuizing 6 omheen de rotatiekolom 10 tijdens het openen en sluiten van het deurblad 3. Het nokelement 11 is zodanig gevormd dat het steunposities 113, 114, 115, 116 verschaft waarin de eerste kogel 21 en de tweede kogels 26 rusten wanneer het deurblad 3 zich in de gesloten stand bevindt en wanneer het deurblad 3 zich in één van de open standen bevindt. Anders gezegd bevinden de veersystemen 20, 25 zich in de gesloten stand in een voorgespannen toestand. Deze voorgespannen toestand kan bijvoorbeeld minstens 25%, bij voorkeur minstens 50%, met meer voorkeur minstens 75% van de totale samendrukbaarheid van het veersysteem bedragen. In een voorkeursuitvoering is de voorspanning zodanig gekozen, dat het veersysteem steeds, d.w.z. in elke stand, in enige mate samengedrukt is en veerkracht uitoefent op de betreffende kogel.

In de getoonde uitvoeringsvormen zijn de veren 23, 28 uitgevoerd als gasveer, maar de veren 23,28 kunnen ook uitgevoerd worden op gelijkwaardige wijze als ander veerkrachtig element zoals bijvoorbeeld een cilindrische veer. Door middel van de gasveren 23, 28 kan een nagenoeg constante veerkracht of veerdruk uitgeoefend worden op de eerste kogel 21 en de tweede kogel 26 en op het daartussen liggende nokelement

11. Verder omvatten de veersystemen ook aandrukelementen 22, 27 die zijn aangebracht tussen de veren 23, 28 en de kogels 21, 26. De getoonde aandrukelementen 22, 27 hebben een cilindrische vorm waarbij het ene eind een uitsparing omvat met een vorm die complementair is aan de vorm van de kogels 21, 26, waarbij het tegenoverliggende andere eind een uitsparing omvat met een vorm die complementair is aan de vorm van de veren 23, 28. De aandrukelementen 22, 27 zijn voorzien voor het verbeteren van het contact tussen de veren 23, 28 en de kogels 21, 26. Het in Figuur 4 getoonde aandrukelement 22 omvat O-ringen 221, 222 aan de buitenzijde van het cilindrische aandrukelement. De O-ringen 221, 222 zijn voorzien in één of meerdere gleuven nabij het ene eind met een uitsparing die complementair is aan de vorm van de kogel. Een eerste O-ring 221 overlapt in de lengterichting van het aandrukelement 22 met de uitsparing die complementair is aan vorm van de kogel en de tweede O-ring 222 bevindt zich hoofdzakelijk tussen de uitsparingen in het aandrukelement 22. De O- ringen 221, 222 zijn voorzien voor het behouden van een optimaal contact tussen het aandrukelement 22 en de kogels 21, 26. Hierdoor wordt de speling tussen het aandrukelement 22 en de behuizing 6 verminderd waardoor eventueel geluid veroorzaakt door contact tussen het aandrukelement 22 en de behuizing 6 vermeden kan worden. In de getoonde uitvoeringsvorm wordt er gebruik gemaakt van twee O-ringen 221, 222 maar het dient duidelijk te zijn voor de vakman dat hetzelfde effect ook kan bereikt worden met één of meerdere ringvormige elementen met een vorm die complementair is aan de vorm van het cilindrische aandrukelement 22, bij voorbeeld één O-ring of niet- gesloten ringen. Verder kan de pivotscharnier 4 volgens de getoonde uitvoeringsvorm een eerste regelmiddel voor het regelen van de veerdruk van de eerste veer 23, en een tweede regelmiddel voor het regelen van de veerdruk van de tweede veer 28 omvatten. Door het gebruik van de regelmiddelen kan de veerdruk van de veren 23, 28 fijn afgeregeld worden. Verder kunnen de getoonde pivotscharnieren 4, 4’ ook voorzien zijn van blokkeermiddelen die verhinderen dat het deurblad 3 voorbij de open standen kan draaien in een richting weg van de gesloten stand. De blokkeermiddelen bieden het voordeel dat het deurblad niet te ver kan geopend worden, en bijvoorbeeld tegen een muur slaan of tegen voorwerpen die zich achter het deurblad bevinden wanneer het deurblad zich in één van de open standen bevindt.

De blokkeermiddelen beschermen dus het deurblad tegen beschadigingen, en zorgen voor de veiligheid in de omgeving van het deurblad.

Verder hebben de blokkeermiddelen ook nog het esthetische voordeel dat het gebruik van lelijke deurstoppen, die normalerwijze op de ondergrond of een muur geplaatst worden, vermeden kan worden.

Figuren 5 en 6 tonen respectievelijk de rotatiekolom 10 en een nokelement 11 van de in Figuren 2, 3 en 4 getoonde pivotscharnieren 4 in meer detail.

De opbouw van de rotatiekolom 10 volgens een uitvoeringsvorm van de deurinrichting volgens de huidige uitvinding wordt hieronder verduidelijkt aan de hand van deze figuren.

De rotatiekolom 10, in detail getoond in Figuur 5, is opgebouwd uit een nokelement 11 dat in de holte van de behuizing 6 gepositioneerd wordt, en daarbij vastgehouden wordt door twee nokelementhouders 12, 13 die in twee tegenover elkaar gelegen openingen, genaamd rotatiekolomopeningen, doorheen de behuizing 6 geplaatst zijn.

Een eerste van deze rotatiekolomopeningen is gelegen aan een zijde van de behuizing 6 die voorzien is om naar het deurblad 3 gericht te zijn wanneer de pivotscharnier 4 aan de wand van de deuropening 2 bevestigd is, en een tweede van deze rotatiekolomopeningen is gelegen aan een zijde van de behuizing 6 die voorzien is om naar de wand van de deuropening 2 gericht te zijn wanneer de pivotscharnier 4 aan de wand van de deuropening 2 bevestigd is.

De nokelementhouder 23 die in deze tweede rotatiekolomopening geplaatst is, maakt deel uit van een middel voor het losmaakbaar bevestigen van de pivotscharnier 4 aan de wand van de deuropening 2, hetzij rechtstreeks op de wand met behulp van het wandbevestigingsdeel 5 zoals onder andere getoond in Figuur 1, oftewel via een wandprofiel op de wand met behulp van een wandprofielbevestigingsdeel.

De nokelementhouders 12, 13 houden het nokelement 11 vast door middel van ten minste een uitsparing die voorzien is op elk van de nokelementhouders 23, en door middel van uitstekende delen die voorzien zijn op het nokelement 11 en die in de ten minste ene uitsparing van de nokelementhouders 12, 13 geplaatst zijn.

De uitstekende delen op het nokelement en de uitsparing in elk van de nokelementhouders 12, 13 zijn zodanig gevormd dat het nokelement 11 en de nokelementhouders 12, 13 niet kunnen roteren ten opzichte van elkaar.

Verder zijn de nokelementhouders 12, 13 nog verbonden met het nokelement 11 door middel van schroeven 16 die in daartoe voorziene openingen in het nokelement 11 en in de nokelementhouders 12, 13 geschroefd zijn.

In de getoonde uitvoeringsvorm wordt er gebruik gemaakt van één enkele schroef 16 die doorheen het nokelement 11 loopt en verbinding maakt met beide nokelementhouders 12, 13, maar eventueel kan er ook gebruik gemaakt worden van twee schroeven voor het afzonderlijk verbinden van elk van de nokelementhouders 12, 13 met het nokelement 11. De nokelementhouders 12, 13 en de rotatiekolomopeningen zijn eveneens zodanig gevormd dat als het nokelement 11 aan tegenoverliggende zijden verbonden is met de nokelementhouders 12, 13 door middel van de daartoe voorziene schroef 16, dan is de behuizing 6 zodanig vastgeklemd tussen de nokelementhouders 12, 13 dat de rotatiekolom 10 hoofdzakelijk enkel nog te roteren is ten opzichte van de behuizing 6, en dus niet meer kan verschuiven ten opzichte van de behuizing 6. Verder is de rotatiekolom 10 nog voorzien van twee glijbussen 14, 15 die eveneens in de rotatiekolomopeningen geplaatst zijn waarin ook de nokelementhouders 12, 13 geplaatst zijn.

Deze glijbussen 14, 15 zijn aangebracht tussen de nokelementhouders 12, 13 en de behuizing 6, en verminderen daar de wrijving tussen de nokelementhouders 12, 13 en de behuizing 6 bij het roteren van de nokelementhouders 12, 13 in de rotatiekolomopeningen.

Hierdoor verloopt het roteren van de behuizing 6 omheen de rotatiekolom 10 soepeler.

Verder is het nokelement 11 eveneens zodanig gevormd dat de eerste veer 23 en de tweede veer 28 zich in een samengedrukte toestand bevinden wanneer de eerste kogel 21 en de tweede kogel 26 zich in de steunposities 115, 116 op het nokelement 11 bevinden die overeenstemmen met de open standen van het deurblad 3, hierbij samengedrukt ten opzichte van de toestand van de eerste veer 23 en de tweede veer 28 wanneer de eerste kogel 21 en de tweede kogel 26 zich in de steunposities 113, 114 op het nokelement 11 bevinden die overeenstemmen met de gesloten stand van het deurblad 3. De samengedrukte eerste veer 23 en de samengedrukte tweede veer 28 zorgen er voor dat respectievelijk de eerste kogel 21 en de tweede kogel 26 naar de steunposities 113, 114 op het nokelement 11 geduwd worden die overeenstemmen met de gesloten stand van het deurblad 3. Als dusdanig kennen de eerste veer 23 en de tweede veer 28 een zelfsluitende functie toe aan de pivotscharnier 4 volgens de getoonde uitvoeringsvormen.

Het nokelement 11 wordt in meer detail getoond in Figuren 6A-C. Het nokelement 11 volgens de getoonde uitvoeringsvorm is een ringvormig voorwerp dat een eerste vlak 111 en een tweede vlak 112 omvat, en een manteloppervlak 110 dat de verbinding vormt tussen het eerste vlak 111 en het tweede vlak 112. De behuizing 6 van de pivotscharnier 4en het deurblad 3 zijn voorzien om te roteren rond een draaias doorheen het nokelement 11, welke draaias gelegen is volgens de verticale richting centraal doorheen het nokelement 11 in de getoonde uitvoeringsvorm. Het nokelement 11 verschaft steunposities 113, 114 waarin de eerste kogel 21 en de tweede kogel 26 rusten wanneer het deurblad 3 zich in de gesloten stand bevindt. Voor de eerste kogel 21 is de steunpositie 113 voorzien in de vorm van een eerste uitsparing 113 in het eerste vlak 111 en voor de tweede kogel 26 is de steunpositie 114 voorzien in de vorm van een tweede uitsparing 114 in het tweede vlak 112.

De eerste uitsparing 113 en de tweede uitsparing 114 zijn aan de omtrek respectievelijk voorzien van een eerste steunoppervlak 117 voor de eerste kogel 21 en van een tweede steunoppervlak 118 voor de tweede kogel 26. De steunoppervlakken 117, 118 zorgen voor het goed ondersteunen van de kogels 21, 26 in de uitsparingen 113, 114. Deze steunoppervlakken 117, 118 hebben bij voorkeur een vorm die complementair is aan vorm van de kogels 21, 26, hetgeen zorgt voor een nog stabielere positionering van de kogels 21, 26 in de uitsparingen 113, 114.

De eerste uitsparing 113 en de tweede uitsparing 114 zijn in het getoonde nokelement 11 zodanig voorzien dat er een doorgang is doorheen het nokelement 11 gaande van het eerste vlak 111 van het nokelement 11 naar het tweede vlak 112 van het nokelement 11. Dit laat toe om zowel de eerste kogel 21 als de tweede kogel 26 zo diep als mogelijk, bij voorkeur halverwege, het nokelement 11 te laten intreden wanneer het deurblad 3 zich in de gesloten stand bevindt. Dit vergroot de veerweg van de eerste veer 23 en van de tweede veer 28.

Het nokelement 11 verschaft eveneens steunposities 115, 116 waarin de eerste kogel 21 en de tweede kogel 26 rusten wanneer het deurblad 3 zich in de eerste open stand bevindt en wanneer het deurblad 3 zich in de tweede open stand bevindt. Deze steunposities 115, 116 zijn voorzien op het nokelement 11 in de vorm van twee inkepingen 115, 116 op het manteloppervlak 110. De twee inkepingen 115, 116 zijn gelegen op twee tegenover elkaar gelegen posities op het manteloppervlak 110 volgens een horizontale richting centraal doorheen het nokelement 11 en het manteloppervlak 110, en de twee inkepingen

115, 116 liggen dus aan weerszijden van de hierboven vermelde draaias doorheen het nokelement 11. Deze inkepingen 115, 116 worden gebruikt door beide kogels 21, 26. Wanneer het deurblad 3 zich in de eerste open stand bevindt, rust de eerste kogel 21 in één van de twee inkepingen 115 terwijl de tweede kogel 26 rust in de eerste inkeping 116 die tegenover de eerste inkeping 115 ligt waarin de eerste kogel 21 rust. Wanneer het deurblad 3 zich in de tweede open stand bevindt, dan rust elke kogel 21, 26 in de inkeping 115, 116 tegenoverliggend aan de inkeping 115, 116 waarin iedere respectievelijke kogel 21, 26 rust wanneer het deurblad 3 zich in de eerste open stand bevindt. Bij de overgang tussen het manteloppervlak 110 en het eerste vlak 111, en bij de overgang tussen het manteloppervlak 110 en het tweede vlak 112, zijn in de nabijheid van de inkepingen 115, 116 op het manteloppervlak 110 overgangsoppervlakken 119, 120 voorzien. De overgangsoppervlakken 22 zijn voorzien voor het vergemakkelijken van de overgang van de kogels 21, 26 van het eerste vlak 111 of het tweede vlak 112 naar het manteloppervlak 110 en van de overgang van de kogels 21, 26 in de omgekeerde richting. De overgangsoppervlakken 119, 120 zijn bij voorkeur convexe oppervlakken. Het nokelement 11 is eveneens voorzien van uitstekende delen 121, 122 die zoals hierboven vermeld voorzien zijn om ingebracht te worden in een daartoe voorziene uitsparing op elk van de nokelementhouders 12, 13 die het nokelement 11 vasthouden in de rotatiekolom 10. Deze uitstekende delen 121, 122 zijn gelegen op twee tegenover elkaar gelegen posities op het manteloppervlak 110 volgens de verticale richting centraal doorheen het nokelement 11, dus volgens draaias doorheen het nokelement 11. Verder zijn er op deze posities ook nog openingen 123 voorzien doorheen het nokelement 11. Deze openingen 123 zijn voorzien voor het maken van een schroefverbinding tussen het nokelement 11 en de nokelementhouders 12, 13 door middel van schroef 16.

Figuur 6B toont hoe het eerste vlak 111 en het tweede vlak 112 gevormd zijn als een concaaf oppervlak volgens de verticale richting van deze vlakken 111, 112, dus de richting ongeveer evenwijdig aan de draaias doorheen het nokelement 11. Figuur 11 toont hoe het eerste vlak 111 en het tweede vlak 112 gevormd zijn als een convex oppervlak volgens de horizontale richting van deze vlakken 12, 13.

Het nokelement 11 volgens de getoonde uitvoeringsvorm is eveneens puntsymmetrisch ten opzichte van een centraal punt van het nokelement 11. Het nokelement 11 over een hoek van 180° draaien ten opzichte van dit centraal punt brengt het nokelement 11 dus terug op zichzelf. Hierdoor is het nokelement 11 zodanig te roteren dat de eerste uitsparing 113 in het eerste vlak 111 en de tweede uitsparing 114 in het tweede vlak 112 omgewisseld worden, zonder daarbij de opbouw en de werking van de pivotscharnier te beïnvloeden. Hetzelfde geldt eveneens voor de inkepingen 115, 116 op het manteloppervlak 110 en eveneens voor de uitstekende delen 121, 122 op het manteloppervlak van het nokelement 11.

Bij het draaien van het deurblad 3 in de deuropening 2 functioneert de pivotscharnier 4 volgens de in Figuur 3 getoonde uitvoeringsvorm als volgt. Als het deurblad 3 zich in de gesloten stand bevindt, dan rust de eerste kogel 21 in de eerste uitsparing 113 in het eerste vlak 111 van het nokelement 11, en dan rust de tweede kogel 26 in de tweede uitsparing 114 in het tweede vlak 112 van het nokelement 11. Deze stand wordt onder_ andere getoond in Figuur 3. Vanuit de gesloten stand kan het deurblad 3 naar een eerste open stand gedraaid worden waarin het deurblad 3 over een hoek van ongeveer 90° verdraaid is ten opzichte van de gesloten stand. Het deurblad 3 kan ook naar een tweede open stand gedraaid worden waarin het deurblad 3 over een hoek van 90° in de tegenovergestelde richting verdraaid is.

Bij het verdraaien van het deurblad 3 vanuit de gesloten stand naar één van de open standen, draait de behuizing 6 van de pivotscharnier 4 omheen de rotatiekolom 10. De eerste kogel 21 en de tweede kogel 26 draaien daarbij samen met de behuizing 6 mee omheen de rotatiekolom 10, en de kogels 21, 26 rollen hierbij over het oppervlak van het nokelement 11 aangezien de kogels 21, 26 door de veren 23, 28 tegen het nokelement 11 aangedrukt worden. Zo rolt de eerste kogel 21 uit de eerste uitsparing 113 over het eerste vlak 111, vervolgens over één van de overgangsoppervlakken 119, 120 tussen het eerste vlak 111 en het manteloppervlak 110, en ten slotte over het manteloppervlak 110 tot in één van de inkepingen 115, 116 op het manteloppervlak 110. Gelijktijdig rolt de tweede kogel 26 uit de tweede uitsparing 114 over het tweede vlak 112, vervolgens over een overgangsoppervlak 119, 120 en het manteloppervlak tot de inkeping 115, 116 op het manteloppervlak 110 die tegenover de inkeping 115, 116 in het manteloppervlak 110 ligt waarnaar de eerste kogel 21 rolt.

Vanuit de open standen kan het deurblad 3 dan terug naar de gesloten stand gedraaid worden. Hierbij volstaat het om enkel een kracht uit te oefenen op het deurblad 3 die ervoor zorgt dat de kogels 21, 26 uit de inkepingen 115, 116 op het manteloppervlak 110 rollen tot aan de overgangsoppervlakken 119, 120. Vanuit deze positie wordt er door de veren 23, 28 via de kogels 21, 26 een moment uitgeoefend op het nokelement 11 dat er voor zorgt dat de eerste kogel 21 over het eerste vlak 111 tot in de eerste uitsparing 113 rolt, en dat de tweede kogel 26 over het tweede vlak 112 tot in de tweede uitsparing 114 rolt. Zodoende zorgen de veren 23, 28 voor de zelfsluitende functie van de pivotscharnier

4.

In de hierboven vermelde figuren wordt de functionering van pivotscharnieren 4, 4 beschreven die zowel een eerste kogel 21 omvatten die door een eerste veer 23 tegen het nokelement 11 aangedrukt wordt, als een tweede kogel 26 die door een tweede veer 28 tegen het nokelement 11 aangedrukt wordt. De pivotscharnier 4 kan volgens de in Figuur 2 getoonde uitvoeringsvorm ook uitgevoerd worden zonder gebruik te maken van de tweede kogel 26 en de tweede veer 28. Het dient duidelijk te zijn voor de vakman dat een dergelijk uitgevoerde pivotscharnier 4 op gelijkaardige wijze zal functioneren als de hierboven beschreven pivotscharnier 4 die gebruik maakt van twee kogels 21, 26 en twee veren 23, 28.

Figuren 7A-C, 8 en 9A-C tonen samenstellen van een nokelement 11, 314, 31b en een dempingselement 41, 41’, 41°’, 51 volgens verschillende uitvoeringsvormen van de pivotscharnier 4 volgens de huidige uitvinding.

Figuur 7A toont een opengewerkt aanzicht van een samenstel van het in Figuur 5 getoonde nokelement 11 met een cilindrisch dempingselement 41 voorzien van een eerste eind 43, een tweede eind 44 en een mantel 45 dat de verbinding vormt tussen het eerste eind 43 en het tweede eind 44. De tegenoverliggende einden worden gevormd door convexe oppervlakken 43, 44 die zich in de uitsparingen van het nokelement 11 bevinden wanneer het dempingselement 41 in het nokelement 11 geplaatst is.

Het dempingselement 41 omvat verder een cilindrische opening 46 doorheen de mantel van het dempingselement 41 voor het ontvangen van de schroef 16 wanneer het dempingselement 41 in het nokelement 11 geplaatst is.

Het dempingselement 41 is eveneens puntsymmetrisch ten opzichte van een centraal punt van het nokelement 11. Het dempingselement 41 over een hoek van 180° draaien ten opzichte van dit centraal punt brengt het dempingselement 41 dus terug op zichzelf. Hierdoor is het dempingselement 41 zodanig te roteren dat het eerste eind in de eerste uitsparing 113 en het tweede eind in de tweede uitsparing 114 omgewisseld worden, zonder daarbij de opbouw en de werking van de pivotscharnier te beïnvloeden.

Voor het grote deel zijn de in Figuren 7B en 7C getoonde dempingselementen 41°, 41°” hetzelfde gevormd en op dezelfde wijze samengesteld als het in Figuur 7A getoonde dempingselement 41. Het in Figuur 7A getoonde dempingselement is vervaardigd uit een samendrukbaar materiaal, nl. een materiaal dat omkeerbaar van volume kan veranderen door het uitoefen van een kracht of druk op het materiaal, en de Figuren 7B en 7C getoonde dempingselementen 41’, 41” zijn vervaardigd uit een elastisch vervormbaar materiaal, nl. een materiaal dat omkeerbaar van vorm kan veranderen door het uitoefen van een kracht of druk op het materiaal.

Daarnaast omvatten de vervormbare dempingselementen 41’, 41” een langwerpige opening 47 doorheen de dempingselementen 41’, 41°’ zodanig dat er een doorgang is voorzien gaande van het eerste eind 43 van het dempingselement 41’, 41°’ naar het tweede eind 44 van het dempingselement 41’, 41°’. Het in Figuur 7C getoonde vervormbare dempingselement 41°’ omvat verder een of meerdere uitsparing 48 in het eerste en tweede eind van het dempingselement.

In de getoonde uitvoeringsvorm wordt er gebruik gemaakt van een sleufvormige uitsparing, maar dit kan eender welke bij de vakman gekende vorm zijn zoals bijvoorbeeld een kruis of hexagonale uitsparing.

Mogelijke elastisch vervormbare materialen voor de dempingselement 41, 41°, 41” zijn bijvoorbeeld: elastomeren, rubbers, flexibel elastomeer schuim (Flexible Elastomeric Foams; FEF) of een combinatie daarvan.

Voor het grootste deel is het in Figuur 8 en Figuren 9A-C getoonde nokelement 31 hetzelfde gevormd en op dezelfde wijze samengesteld als het in Figuur 5 getoonde nokelement 11. De getoonde nokelementen verschillen in de wijze waarop ze opgebouwd zijn.

Het in Figuur 8 getoonde nokelement 31 is opgebouwd uit twee identieke nokdelen 314, 31b met klikbevestigingsmiddelen bestaande uit een uitstekend klikprofiel 32 en een complementaire uitsparing 33 voor het aan elkaar bevestigen van de nokdelen 314, 31b.

Elk nokdeel 314, 31b omvat verder gebogen uitsparingen 34 aan weerszijden van de klikbevestigingsmiddelen 32, 33 voor het ontvangen van een veervormig dempingselement 51, meer bepaald een halfrond gebogen bladveerelement zoals getoond in de figuur.

In Figuren 10A en 10B zijn de getoonde pivotscharnieren 4 ook voorzien van additionele afrem- en uitlijnmiddelen 61, 62, 62’ die de pivotscharnieren 4 afremmen richting de gesloten stand.

De middelen omvatten een pen 61 en twee uitstulpingen 62, 62’. De pen 61 is aangebracht in een daartoe voorziene opening in de behuizing 6 aan de zijde van de behuizing 7 die voorzien is om naar de wand van de deuropening 2 gericht te zijn wanneer de pivotscharnier 4 is aangebracht aan de wand van de deuropening 2. In de in getoonde pivotscharnier 4 zijn de twee uitstulpingen 62, 62’ voorzien op het wandbevestigingsdeel 5. De uitstulpingen 62, 62° zijn georiënteerd volgens een richting ongeveer loodrecht op de lengterichting van de behuizing 6, wanneer het deurblad 1 zich in de gesloten stand bevindt. Bij het draaien van de pivotscharnieren 4 vanuit de open stand naar de gesloten standen, zal de pen 61 dan in de nabijheid komen van één van de uitstulpingen 61, 61’, en daartegen botsen, en zal het de sluitende beweging afremmen. De pen 61 verzekerd eveneens de 0° positie als ze zich centraal tussen de gebogen verende vlakken 62, 62’ bevindt.

In de getoonde uitvoeringsvorm wordt de pen 61 aangebracht aan de zijde van de behuizing 6 en worden de twee uitstulpingen 62, 62’ voorzien op het wandbevestigingsdeel 5 maar het dient duidelijk te zijn voor de vakman dat hetzelfde effect ook kan bereikt worden door het aanbrengen van de pen 61 op het wandbevestigingsdeel 5 en de twee uitstulpingen 62, 62’ aan de betreffende zijde van de behuizing 6.De onderdelen van de deurinrichting volgens een uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding gekozen uit de groep bestaande uit het nokelement 11, de nokelementhouders 12, 13, de schroef 16 voor het verbinden van de nokelementhouders 12, 13 en het nokelement 11, het wandbevestigingsdeel 5, de losmaakbare afsluitdop 7, 8, 9 van de behuizing 6 en het veervormig dempingselement 51 zijn bij voorkeur vervaardigd uit staal omwille van de sterkte, bij nog meer voorkeur uit een roestvast of roestvrij straal (RVS) omwille van de corrosiebestendigheid. Een voorbeeld van een roestvast staal dat gebruikt kan worden is ANSI 304 roestvast staal.

De onderdelen uit de hierboven vermelde groep die bij gebruik van de deurinrichting blootgesteld worden aan grote krachten zoals het nokelement 11, de nokelementhouders 12, 13 en de schroef 16 voor het verbinden van de nokelementhouders 12, 13 en het nokelement 11 zijn bij zelfs nog meer voorkeur vervaardigd uit een duplex roestvast of roestvrij staal (duplex staal) omwille van de grotere sterkte en stabiliteit en bijkomend omwille van de nog betere corrosiebestendigheid. Duplex staal is immers een taaie legering die geen of zeer weinig vervormingen vertoont bij blootstelling aan grote krachten. Een voorbeeld van een duplex staal dat gebruikt kan worden is CD4MCu duplex roestvast staal.

De eerste kogel 21 en de tweede kogel 26 zijn bij voorkeur vervaardigd uit een gehard en roestvast staal, dit om slijtage en vervorming van de kogels 21, 26 als gevolg van de krachten en wrijving waaraan ze blootgesteld worden, te beperken. Een voorbeeld van een metaallegering die gebruikt kan worden voor de kogels 21, 26 is ISO3290 chroomstaal, hetgeen een metaallegering is die zeer geschikt is voor gebruik in kogellagers omwille van de hardheid en vormvastheid. In een uitvoeringsvorm van de deurinrichting volgens de huidige uitvinding wordt er gebruik gemaakt van kogels 21, 26 met een diameter van ongeveer 15 mm. Bij voorkeur wordt er gebruik gemaakt van veren 23, 28 die een kracht kunnen uitoefenen van ten minste 200 N, bij voorkeur ten minste 250 N, en bij nog meer voorkeur van ten minste 300 N. Dit laat toe om deurbladen 1 tot afmetingen van ongeveer 2 m op 2,5 m eneen gewicht van ongeveer 150 kg soepel te openen. Het dient echter duidelijk te zijn voor de vakman dat voor kleinere standaard deurbladen 1 er ook gebruik gemaakt kan worden van minder sterke veren 23, 28. De behuizing 6 van de pivotscharnier 4 omvatten bij voorkeur aluminium, en bij nog meer voorkeur geanodiseerd aluminium. Het gebruik van aluminium is voordelig omdat dit materiaal een laag gewicht combineert met een grote sterkte, en omwille van de corrosiebestendigheid Verder is aluminium door middel van extruderen ook eenvoudig in de gewenste vorm te brengen zoals de vorm van de behuizing 6 van de pivotscharnier

4. Het gebruik van geanodiseerd aluminium is voordelig omdat hierdoor het oppervlak van het aluminium voorzien is van een extra slijtvaste en corrosiebestendige laag. De bijkomende slijtvastheid van het geanodiseerd aluminium is bijvoorbeeld voordelig om slijtage te beperken die te wijten is aan het verschuiven van de kogels 21, 26 en de veren 23, 28 in de behuizing. Een voorbeeld van een aluminiumlegering die gebruikt kan worden is AIMgSi 0.5. De aandrukelementen 22, 27 en de O-ringen 221, 222 zijn bij voorkeur vervaardigd uit een kunststof, en bij nog meer voorkeur uit polyoxymethyleen (POM). Het gebruik van POM is voordelig omwille van zijn hoge hardheid, lage wrijvingscoëfficiënt en uitstekende vormvastheid. Verder biedt POM ook het voordeel dat het niet aangetast wordt door smeermiddelen. De glijbussen 14, 15 van de rotatiekolom 10 zijn bij voorkeur vervaardigd uit een kunststof. Een voorbeeld van een kunststof dat gebruikt kan worden is Iglidus® G van igus® GmbH. Dit is een kunststof met een lage wrijvingscoëfficiënt, die kan weerstaan aan hoge belasting en niet aangetast wordt door smeermiddelen.

De gasveren 23, 28 zijn bij voorkeur aflaatbare gasveren 23, 28 die voorzien zijn van een klep of ventiel dat geopend kan worden om een gas, dat zich in de gasveer 23, 28 bevindt voor het opbouwen van de veerdruk, te laten ontsnappen uit de gasveer 23, 28 om de veerkracht of veerdruk te verlagen.

Dit laat toe om gasveren 23, 28 te voorzien die hun maximale veerkracht kunnen leveren, om deze dan vervolgens bij montage in een deurinrichting volgens een uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding af te stellen tot een gewenste veerkracht.

Hierdoor kan op voordelige wijze één type van de zelfsluitende pivotscharnier 4 gebruikt worden voor verschillende toepassingen die een verschillende veerkracht vereisen van de eerste veer 23’ en de tweede veer 28’ in de zelfsluitende pivotscharnier 4. Bij voorkeur zijn de gasveren 23, 28 zodanig voorzien dat zij een maximale veerkracht kunnen leveren van ongeveer 700 N, en dat zij afgesteld kunnen worden om een minimale veerkracht van 50°N te leveren.

Bij voorkeur zijn de aflaatbare gasveren 23, 28 zodanig voorzien dat bij het openen van het ventiel of de klep er een vooraf bepaalde hoeveelheid gas ontsnapt uit de veer, waarna het ventiel of de klep zich automatisch weer sluit.

Dit laat toe om de veerdruk of veerkracht stapsgewijs te verlagen met stappen van een vooraf bepaalde grootte, hetgeen een fijn afstellen van de veerkracht mogelijk maakt en voorkomt dat te veel van het gas afgelaten wordt uit de gasveer 23, 28. Bij voorkeur zijn de gasveren 23, 28 voorzien van een hydraulische demping, bijvoorbeeld door middel van olie dat zich in de gasveer 23, 28 bevindt naast het gas dat voorzien is voor het opbouwen van de veerdruk van de gasveer 23, 28. De hydraulische demping zorgt er voor dat de gasveer 23, 28 afgeremd wordt aan het einde van een ingaande of uitgaande beweging.

Dit kan bijvoorbeeld voordelig gebruikt worden om de zelfsluitende pivotscharnier 4 een deurblad 3 dat zich naar de gesloten stand in een deuropening 2 begeeft te laten afremmen om schommelingen of oscillaties van het deurblad 3 omheen de gesloten stand te vermijden.

Lijst met verwijzingstekens

1. Deurinrichting

2. Deuropening

3. Deurblad 4,4. Pivotscharnier

5. Wandbevestigingsdeel

6. Kader deurblad 7,8, 9. Afsluitdop

10. Rotatiekolom

11. Nokelement 12, 13. Nokelementhouder 14, 15. Glijbus

16. Schroef 20, 25. Veersysteem 21, 26. Kogel 22, 27. Aandrukelement 23, 28. Gasveer

31. Nokelement

32. Klikprofiel

33. Uitsparing van de Klikbevestigingsmiddelen

34. Gebogen Uitsparingen 41, 41’, 41°”. Dempingselement 43, 44. Convex Oppervlak

45. Mantel van het Dempingselement

46. Cilindrische Opening

47. Langwerpige Opening

48. Uitsparingen in het Dempingselement

51. Veervormig Dempingselement

61. Pen 62, 62”. Uitstulpingen

110. Manteloppervlak 111, 112. Eerste en Twee Vlakken 113, 114. Uitsparing 115, 116. Inkepingen 117, 118. Steunoppervlak 119, 120. Overgangsoppervlak 121, 122. Uitstulping van het Nokelement 221, 222 O-ringen van het Aandrukelement

Claims

Conclusies

1. Inrichting (1) voor het afsluiten van een opening (2) tussen twee vertrekken of een gevelopening (2’) van een gebouw, de inrichting (1) omvattende: — een plaatvormig element (3); en — een eerste en een tweede pivotscharnier (4, 4’), voorzien aan weerszijden van het plaatvormig element (3), voor het rond een scharnier-as S draaibaar ophangen van het plaatvormig element (3) in de opening (2), de eerste pivotscharnier (4) omvattende: =" een scharnierbehuizing (6); =" een rotatiekolom (10) die voorzien is om bevestigd te worden aan een wand van de opening (2) en aan een tegenoverliggende zijde van het plaatvormig element (3), waarbij de behuizing (6) draaibaar bevestigd is rond de rotatiekolom (10), zodanig dat de behuizing (6) draaibaar is ten opzichte van de rotatiekolom (10) van een gesloten stand waarin het plaatvormig element (3) de opening (2) afsluit in een eerste richting naar een eerste open stand en/of in een tweede richting, tegenovergesteld aan de eerste richting, naar een tweede open stand; =" een eerste veer (23) die zich in de scharnierbehuizing (6) uitstrekt langs de lengterichting van de scharnierbehuizing (6) en die een zelfsluitende functie toekent aan de eerste pivotscharnier (4); en =" een nokelement (11, 31) dat deel uitmaakt van de rotatiekolom (10), en een eerste bolvormige kogel (21) die door middel van de eerste veer (23) tegen het nokelement (11) gedrukt wordt, en waarbij het nokelement (11) zodanig gevormd is dat het steunposities (113, 114, 115, 116) verschaft waarin de eerste kogel (21) rust wanneer het plaatvormig element (3) zich in de open en gesloten standen bevindt, en dat de eerste kogel (21) onder invloed van de veerdruk van de eerste veer (23) nagenoeg vanuit elke positie verschillend van de steunposities (113, 114, 115, 116) in de richting geduwd wordt van de steunpositie (113, 114) die overeenstemt met de gesloten stand van het plaatvormig element (3), waarbij de steunposities (113, 114) gevormd worden door uitsparingen (113, 114) in tegenoverliggende vlakken van het nokelement (11, 31),

met het kenmerk, dat in de uitsparing (113; 114) van het nokelement, die overeenstemt met de gesloten stand van het plaatvormig element (3), een dempingselement (41, 41°, 41°’, 51) is opgenomen voor het ondersteunen van de eerste bolvormige kogel (21) in de uitsparing (113; 114) zodanig dat, wanneer de eerste kogel (21) onder invloed van de veerdruk van de eerste veer (23) in de richting geduwd wordt van de steunpositie (113, 114) die overeenstemt met de gesloten stand van het plaatvormig element (3), het dempingselement (41, 41’, 41°’, 51) door de eerste kogel (21) vervormd wordt en de eerste kogel (21) afgeremd wordt.

2. Inrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het dempingselement (41, 41’, 41°’, 51) een convex oppervlak (43, 44) omvat dat zich in de uitsparing (113; 114) van het nokelement (11) bevindt.

3. Inrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het dempingselement vervaardigd is uit een elastisch vervormbaar materiaal, zoals elastomeer, rubber, flexibel elastomeer schuim (Flexible Klastomeric Foams; FEF) of een combinatie daarvan.

4. Inrichting (1) volgens conclusie 3, waarbij het elastisch vervormbare dempingselement (41°, 41°’) in een onvervormde toestand ten minste één uitsparing (47, 48) omvat voor het ontvangen van een deel van het elastisch vervormbare dempingselement (41°, 41°’) bij vervorming van het elastisch vervormbare dempingselement (41°, 41°’).

5. Inrichting (1) volgens conclusie 4, waarbij het elastisch vervormbare dempingselement (41°, 41°) een langwerpige opening (47) doorheen het dempingselementen (41°, 41°’) omvat.

6. Inrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het dempingselement gevormd wordt door een veervormig dempingselement (51).

7. Inrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het nokelement (31) is opgebouwd uit twee nokdelen (314, 31b) met klikbevestigingsmiddelen bestaande uit een uitstekend klikprofiel (32) en een complementaire uitsparing (33) voor het aan elkaar bevestigen van de nokdelen (31a, 31b).

8. Inrichting (1) volgens conclusie 6 en conclusie 7, waarbij het nokelement (31) gebogen uitsparingen (34) aan weerszijden van de klikbevestigingsmiddelen (32, 33) omvat voor het ontvangen van een veervormig dempingselement (51).

9. Inrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de eerste veer (23) zich in een voorgespannen toestand bevindt wanneer het plaatvormig element (3) zich in de gesloten standen bevindt, waarbij de voorspanning minstens 25%, bij voorkeur minstens 50%, met meer voorkeur minstens 75% van de totale samendrukbaarheid van het veersysteem bedraagt.

10. Inrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies, de eerste pivotscharnier (4) verder omvattende: een tweede veer (28) die zich in de behuizing (7) uitstrekt langs de lengterichting van de behuizing (7), en waarbij de eerste en tweede veer (23, 28) aan tegenovergestelde zijden van de rotatiekolom (10) gelegen zijn; en een tweede bolvormige kogel (26) die door middel van de tweede veer (28) tegen het nokelement (11) gedrukt wordt, en waarbij het nokelement (11) verder zodanig gevormd is dat het steunposities (113, 114, 115, 116) verschaft waarin de tweede kogel (26) rust wanneer het deurblad (1) zich in de open en gesloten standen bevindt, en dat de tweede kogel (26) onder invloed van de veerdruk van de tweede veer (28) nagenoeg vanuit elke positie verschillende van de steunposities (113, 114) in de richting duwt van de steunpositie (113, 114) die overeenstemt met de gesloten stand van het deurblad (1).

11. Pivotscharnier (4), bij voorkeur zoals gedefinieerd in één van de voorafgaande conclusies voor gebruik in een inrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies, omvattende: e een scharnierbehuizing (6); e een rotatiekolom (10) die voorzien is om bevestigd te worden aan een wand van de opening (2) en aan een tegenoverliggende zijde van het plaatvormig element (3), waarbij de behuizing (6) draaibaar bevestigd 1s rond de rotatiekolom (10),

zodanig dat de behuizing (6) draaibaar 1s ten opzichte van de rotatiekolom (10) van een gesloten stand waarin het plaatvormig element (3) de opening (2) afsluit in een eerste richting naar een eerste open stand en/of in een tweede richting, tegenovergesteld aan de eerste richting, naar een tweede open stand; e een eerste veer (23) die zich in de scharnierbehuizing (6) uitstrekt langs de lengterichting van de scharnierbehuizing (6) en die een zelfsluitende functie toekent aan de eerste pivotscharnier (4); en e een nokelement (11, 31) dat deel uitmaakt van de rotatiekolom (10), en een eerste bolvormige kogel (21) die door middel van de eerste veer (23) tegen het nokelement (11) gedrukt wordt, en waarbij het nokelement (11) zodanig gevormd is dat het steunposities (113, 114, 115, 116) verschaft waarin de eerste kogel (21) rust wanneer het plaatvormig element (3) zich in de open en gesloten standen bevindt, en dat de eerste kogel (21) onder invloed van de veerdruk van de eerste veer (23) nagenoeg vanuit elke positie verschillend van de steunposities (113, 114, 115, 116) in de richting geduwd wordt van de steunpositie (113, 114) die overeenstemt met de gesloten stand van het plaatvormig element (3), waarbij de steunposities (113, 114) gevormd worden door uitsparingen (113, 114) in tegenoverliggende vlakken van het nokelement (11, 31), met het kenmerk, dat in de uitsparing (113; 114) van het nokelement, die overeenstemt met de gesloten stand van het plaatvormig element (3), een dempingselement (41, 41’, 41°’, 51) is opgenomen voor het ondersteunen van de eerste bolvormige kogel (21) in de uitsparing (113; 114) zodanig dat, wanneer de eerste kogel (21) onder invloed van de veerdruk van de eerste veer (23) in de richting geduwd wordt van de steunpositie (113, 114) die overeenstemt met de gesloten stand van het plaatvormig element (3), het dempingselement (41, 41’, 41’, 51) door de eerste kogel (21) vervormd wordt en de eerste kogel (21) afgeremd wordt.

12. Deurinrichting (1) omvattende een pivotscharnier volgens conclusie 11 of inrichting volgens één van de voorafgaande conclusies 1 — 10, waarbij het plaatvormig element uitgevoerd is als een deurblad (3).

13. Deurinrichting (1) volgens conclusie 12, waarbij de breedte van het deurblad (3) minstens 100 cm bedraagt.

14. Deurinrichting (1) volgens conclusie 12 of conclusie 13, waarbij het gewicht van het deurblad (3) gelegen is tussen 50 - 200 kg, bij voorkeur tussen 100 - 150 kg.

15. Gebouw omvattende een inrichting volgens één van de voorafgaande conclusies 1 - 10, een pivotscharnier volgens conclusie 11 of een deurinrichting (1) volgens één van de voorafgaande conclusies 12 — 14.