NL1010139C2 - Traploos verstelbare ventilatie-inrichting. - Google Patents

Description

Traploos verstelbare ventilatie-inrichting

De uitvinding betreft een ventilatie-inrichting voor opname in een kozijn, welke inrichting een vast in het kozijn monteerbaar profieldeel bezit waarin zich een 5 ventilatiedoorgang bevindt, een klepdeel dat in het profieldeel zwenkbaar tussen een de ventilatiedoorgang vrijgevende respectievelijk afsluitende stand is opgehangen, alsmede een bedieningsmechanisme voor het bedienen van het klepdeel.

Een dergelijke ventilatie-inrichting is bekend. Door middel van het bedieningsmechanisme kan de klep van deze bekende inrichting in de geopende 10 danwel de gesloten stand worden gebracht. Dit bedieningsmechanisme bevindt zich aan het ene eind van de klep, hetgeen meebrengt dat bij het openen danwel sluiten enige torsie kan optreden. Indien de wrijving bij het verplaatsen van de klep te hoog is, kan het voorkomen dat de klep aan het andere eind achterblijft en daardoor een weinig open blijft staan. Gevolg is een slechte afdichting in gesloten toestand.

15 Verder is het problematisch om de klep traploos in een willekeurige positie te houden, zonder dat spontane verdraaiingen optreden.

Doel van de uitvinding is een ventilatie-inrichting van het beschreven type te verschaffen die deze nadelen mist. Dat doel wordt bereikt doordat een draaiorgaan is voorzien dat samenwerkt met het klepdeel voor het verzwenken daarvan, welk 20 draaiorgaan is opgenomen in een omwentelings-symmetrische uitsparing van een vast ten opzichte van het profieldeel gemonteerde houder, welk draaiorgaan een aangevormd voorspanorgaan heeft dat onder verende voorspanning samenwerkt met de inwendige omtrekswand van de uitsparing.

Het draaiorgaan werkt door middel van het verend voorgespannen 25 voorspanorgaan zodanig wrijvend samen met de houder, dat meerdere, stabiele tussenstanden voor de klep kunnen worden gekozen. Aangezien het voorspanorgaan in één geheel is aangevormd, is een eenvoudige montage verzekerd alsmede een betrouwbare, onderhoudsvrije werking.

Het voorspanorgaan kan zijn uitgevoerd als een in draai-omtreksrichting van 30 het draaiorgaan lopende arm waarvan het eind onder verende voorspanning aanligt tegen de inwendige omtrekswand van de uitsparing.

1010139 2

Het draaiorgaan is bij voorkeur cilindrisch, waarbij de arm aan zijn vrije eind een buitenwaarts gerichte nok of verhoging bezit die in vrije toestand buiten de cilindrische omtrek van het draaiorgaan reikt.

Volgens een eenvoudige, stevige uitvoeringsvorm kan de arm een in wezen 5 spiraalvormige snede in het draaiorgaan begrenzen.

In verband met het vastleggen van de uiterste standen, dat wil zeggen de gesloten en geopende stand, van het klepdeel, kan de inwendige omtrekswand van de uitsparing twee zich op afstand van elkaar bevindende inkepingen hebben, welke inkepingen de uiterste draaistanden van het draaiorgaan bepalen.

10 In het bijzonder kunnen de inkepingen zijn afgeschuind, zodanig dat een eveneens afgeschuinde nok of verhoging onder invloed van de verende voorspanning, een in omtreksrichting van het draaiorgaan gerichte aandrukkracht opwekt bij het in de inkeping dringen van die nok of verhoging.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm bevindt zich aan beide einden van het 15 klepdeel een draaiorgaan. In deze uitvoeringsvorm wordt het klepdeel aan zijn beide einden aangeduwd in de eindstanden. Voordeel daarvan is dat het eventueel door torsie van het klepdeel achterblijvende eind toch betrouwbaar en volledig in de betreffende stand (geopend of gesloten) kan worden gebracht.

De draaiorganen kunnen een excentrische pen hebben, welke samenwerkt met 20 het klepdeel, waarbij het klepdeel excentrisch is opgehangen met betrekking tot de draaias van het draaiorgaan.

Vervolgens zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van een in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld.

Figuur 1 toont een ventilatie-inrichting in dwarsdoorsnede, in gesloten 25 toestand.

Figuur 2 toont een ventilatie-inrichting in geopende toestand.

Figuur 3 toont het aanzicht III-III van figuur 1.

Figuur 4 toont een aanzicht in perspectief van het draaiorgaan volgens de uitvinding.

30 De in de figuren weergegeven ventilatie-inrichting omvat een in een kozijn (niet getoond) monteerbaar profieldeel waarin zich een ventilatiedoorgang 2 bevindt. De ventilatiedoorgang is afsluitbaar door middel van de klep 3. Over de 1010139 3 ventilatiedoorgang 2 bevindt zich, aan de naar het inwendige van het kozijn gekeerde zijde, een rooster 4.

De klep 3 is door middel van schamierdeel 5 opgehangen in de schamierholte 6 van het profieldeel 1.

5 Aan het eind van het profieldeel 1 bevindt zich, zoals te zien in figuur 3, een houder 7 waarin een uitsparing 8 is voorzien. In deze uitsparing 8 is het in zijn geheel met 9 aangeduide draaiorgaan (zie ook figuur 4) volgens de uitvinding weergegeven. De uitwendige omtrek van het draaiorgaan 9 en de inwendige omtrek van de uitsparing 8 zijn in wezen cilindrisch zodanig dat de draaiorgaan verdraaibaar 10 is ondersteund in de houder 7.

Het draaiorgaan 9 bezit een excentrische pen 10, die is opgenomen in een slobgat-achtige uitsparing 11 in de klep 3. Door het draaiorgaan 9 te verdraaien wordt de klep 3 van de geopende naar de gesloten toestand overgebracht, en omgekeerd, zoals weergegeven in de figuren 1 en 2.

15 Volgens de uitvinding bezit het draaiorgaan 9 een in omtreksrichting lopende arm, aan het vrije eind waarvan een nokvormig uitsteeksel 13 met schuin oplopend vlak 14 is voorzien.

Zoals weergegeven in figuur 4, loopt de arm zodanig dat het uitwendige daarvan ongeveer samenvalt met het door het cilindrische oppervlak bepaalde, 20 denkbeeldige cilindrische vlak. Het nokvormige uitsteeksel 14 steekt derhalve buiten dat cilindrische vlak. De arm 12 begrenst een ongeveer spiraalvormig lopende groef 18. In deze groef kan ter versterking van de verende eigenschappen een veer voorzien worden.

Eén en ander houdt in dat, in de in figuur 2 weergegeven toestand, het 25 nokvormige uitsteeksel 14 onder verende voorspanning van de arm 13 aanligt tegen het inwendige oppervlak 16 van de uitsparing 8. Dankzij deze wrijving kan de klep 3 in de in figuur 2 weergegeven, half-geopende toestand blijven staan.

Bij verdraaiing van het draaiorgaan 9 vanuit de in figuur 2 getoonde stand rechtsom, wordt de in figuur 1 weergegeven gesloten toestand bereikt. Het 30 nokvormige uitsteeksel 13 komt daardoor te liggen in de afgeschuinde inkeping 17.

In het bijzonder komt het schuine oppervlak 14 van het nokvormige uitsteeksel 13 in samenwerking met het schuine oppervlak van de inkeping 17, waardoor het 1010139 4 draaiorgaan 9 positief aangedrukt wordt in de uiterste stand. De klep 3 wordt daarmee ook betrouwbaar in zijn sluitstand gedrukt.

Wanneer vanuit figuur 2 gezien het draaiorgaan 9 linksom wordt gedraaid, komt het nokvormige uitsteeksel 13 in de inkeping 19 terecht, waardoor ook hier 5 weer een positieve aandrukking in de uiterste stand plaatsvindt.

Aan beide uiteinden van het klepdeel 3 bevindt zich een dergelijk draaiorgaan 9, waardoor een betrouwbare open danwel gesloten stand kan worden bereikt. Één van de draaiorganen 9 kan zijn verbonden met een bedieningsmechanisme voor het bedienen van de klep 3.

10

1 Π 1 f! 1 3 Q

Claims (10)

1. Ventilatie-inrichting voor opname in een kozijn, welke inrichting een vast in het kozijn monteerbaar profieldeel (1) bezit waarin zich een ventilatiedoorgang (2) 5 bevindt, een klepdeel (3) dat in het profieldeel (1) zwenkbaar tussen een de ventilatiedoorgang (2) vrijgevende respectievelijk afsluitende stand is opgehangen, alsmede een bedieningsmechanisme voor het bedienen van het klepdeel (3), met het kenmerk dat een draaiorgaan (9) is voorzien dat samenwerkt met het klepdeel (3) voor het verzwenken daarvan, welk draaiorgaan (9) is opgenomen in een 10 omwentelings-symmetrische uitsparing (8) van een vast ten opzichte van het profieldeel (1) gemonteerde houder (7), en dat het draaiorgaan (9) een aangevormd voorspanorgaan (12) heeft dat onder verende voorspanning samenwerkt met de inwendige omtrekswand (16) van de uitsparing (8).

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij het voorspanorgaan (12) een in draai-omtreksrichting lopende arm bezit waarvan het eind (13) onder verende voorspanning aanligt tegen de inwendige omtrekswand (16) van de uitsparing (8).

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij het draaiorgaan (9) in wezen 20 cilindrisch is, en de arm (12) in vrije toestand de omtrek van het draaiorgaan (9) volgt, welke arm aan zijn vrije eind een buitenwaarts gerichte nok of verhoging (13) bezit die in genoemde vrije toestand buiten de omtrek van het draaiorgaan (9) reikt.

4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij de nok of verhoging (13) naar buiten 25 toe nokvormig toeloopt.

5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, waarbij de arm (12) een in wezen spiraalvormige snede (18) in het draaiorgaan (9) begrenst.

6. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij zich in de snede een bladveer bevindt voor het in buitenwaartse richting aandrukken van de arm (12). 1010139

7. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de inwendige omtrekswand (16) van de uitsparing (8) twee zich op afstand van elkaar bevindende inkepingen (17, 19) heeft, welke inkepingen (17, 19) de uiterste draaistanden van het draaiorgaan (9) bepalen. 5

8. Inrichting volgens conclusie 7, waarbij de inkepingen (17, 19) zijn afgeschuind, en dat een eveneens afgeschuinde nok of verhoging (13) onder invloed van de verende voorspanning, een in omtreksrichting van het draaiorgaan (9) gerichte aandrukkracht opwekt bij het in de inkeping (17, 19) dringen van die nok of 10 verhoging (13), zodanig dat het klepdeel wordt aangedrukt in de gesloten respectievelijk geopende stand.

9. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij zich aan beide einden van het klepdeel (3) een draaiorgaan (9) bevindt. 15

10. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het draaiorgaan (9) een excentrische pen (10) heeft, welke samenvalt met een slobgatvormige opening (11) van het klepdeel (3), en het klepdeel (3) excentrisch is opgehouden met betrekking tot de draaias van het draaiorgaan (9). 1010139