NL1015713C2 - Werkwijze voor het verwijderen van meerdere gestanste producten uit een werkzaam gebied van een stansinrichting met meerdere stempels. - Google Patents

Description

Titel: Werkwijze voor het verwijderen van meerdere gestanste producten uit een werkzaam gebied van een stansinrichting met meerdere stempels

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het verwijderen van meerdere gestanste producten uit een werkzaam gebied van een stansinrichting met meerdere stempels.

Een stansinrichting met meerdere stempels stanst in één slag 5 meerdere producten uit een basismateriaal. Het basismateriaal wordt daartoe gepositioneerd tussen een bovenste tafel en een onderste tafel waarop de stempels zijn aangebracht. Tijdens het stansen worden de onderste tafel en de bovenste tafel tegen elkaar gedrukt en dringen de stempels in het basismateriaal. Eén slag bestaat uit 10 een naar elkaar toe bewegen van de onderste tafel en de bovenste tafel, een stanshandeling en een van elkaar af bewegen van de onderste tafel en de bovenste tafel. Het werkzame gebied van de stansinrichting wordt gevormd door het gebied waar de stempels zich bevinden.

15 Het basismateriaal wordt continu aan de stansinrichting toegevoerd, en is vormgegeven als een lange strook die na elke stanshandeling over een bepaalde afstand doorschuift. De strook basismateriaal wordt ondersteund door transportrollen.

Na elke stanshandeling dienen de gestanste producten van de 20 stempels te worden verwijderd. Het is bekend om hiertoe een wegblaasinrichting toe te passen, die de gestanste projducten van de stempels blaast, waarna ze worden opgevangen. Het is eveneens bekend om stoters toe te passen, die de gestanste producten van de stempels stoten, waarna ze eveneens worden opgevangen. Doorgaans worden de 25 producten verwijderd in een richting die haaks staat op de richting waarin de strook basismateriaal steeds doorschuift.

Bij de toepassing van meerdere stempels in een stansinrichting kan het vereist zijn dat de gestanste producten worden gesorteerd op basis van herkomst. Na het stansen mogen dan gestanste producten die 30 van een bepaald stempel afkomstig zijn, niet worden vermengd met gestanste producten die van een ander stempel afkomstig zijn.

2

Wanneer de gestanste producten van de stempels worden geblazen of gestoten, kan dit niet op eenvoudige wijze worden verzekerd. Bovendien hebben dergelijke werkwijzen om de gestanste producten van de stempels te verwijderen het nadeel, dat het niet helemaal zeker 5 is of alle producten terechtkomen op een plaats die bestemd is om ze op te vangen.

Het is een doel van de onderhavige uitvinding een werkwijze voor het verwijderen van meerdere gestanste producten uit het werkzame gebied van een stansinrichting met meerdere stempels te 10 verschaffen, waarbij gestanste producten die afkomstig zijn van verschillende stempels niet met elkaar worden vermengd, en waarbij de gestanste producten zeker terechtkomen op de plaats die bestemd is om ze op te vangen.

Dit doel wordt bereikt door een werkwijze die de volgende 15 stappen omvat: het in hoofdzaak simultaan oppakken van meerdere gestanste producten op een oppakplaats in het werkzame gebied; het in hoofdzaak simultaan verplaatsen van de gestanste producten van de oppakplaats naar een afgeefplaats buiten het werkzame gebied· en het in hoofdzaak simultaan loslaten van de gestanste producten op de 20 afgeefplaats; waarbij de gestanste producten ten opzichte van elkaar worden gefixeerd op posities die in hoofdzaak corresponderen met onderlinge posities die ze op de oppakplaats innemen.

Met voordeel omvat de werkwijze daarbij de volgende stap: het verplaatsen van de gestanste producten van de afgeefplaats naar een 25 buiten de stansinrichting gelegen afvoerplaats; waarbij afzonderlijke gestanste producten op verschillende posities worden gehouden.

Bij voorkeur wordt de werkwij ze gekenmerkt door het verplaatsen van een overbrengorgaan tussen de oppakplaats en de afgeefplaats; 30 het in een werkzame toestand brengen van het overbrengorgaan wanneer dit zich op de oppakplaats bevindt; en het in een onwerkzame toestand brengen van het overbrengorgaan wanneer dit zich op de afgeefplaats bevindt; waarbij het overbrengorgaan is ingericht om op de oppakplaats meerdere gestanste producten op te pakken en om op de 35 afgeefplaats de gestanste producten los te laten, waarbij genoemd overbrengorgaan tevens is ingericht om de gestanste producten ten opzichte van elkaar te fixeren op posities die in hoofdzaak corresponderen met onderlinge posities die ze op de oppakplaats innemen.

3

De gestanste producten worden steeds tussen twee stans-handelingen in verwijderd uit het werkzame gebied van de stans-inrichting. Hiertoe wordt na elke stanshandeling het overbrengorgaan naar de oppakplaats bewogen, waarbij de oppakplaats de plaats is 5 waar de producten zich na het stansen bevinden. Het overbrengorgaan wordt vervolgens geactiveerd, waardoor het in staat is de gestanste producten op te pakken. Dit gebeurt op een zodanige wijze, dat de gestanste producten daarbij in hoofdzaak hun onderlinge posities behouden. Daarna wordt het overbrengorgaan met de gestanste 10 producten naar de afgeefplaats bewogen, die zich buiten het werkzame gebied van de stansinrichting bevindt. Op de afgeefplaats wordt het overbrengorgaan buiten werking gesteld, waardoor het overbrengorgaan de gestanste producten loslaat. De onderlinge posities die de gestanste producten op de afgeefplaats innemen, komen in hoofdzaak 15 overeen met de onderlinge posities die ze op de oppakplaats innemen.

De gestanste producten worden met voordeel verder verplaatst van de afgeefplaats naar een buiten de stansinrichting gelegen afvoerplaats, waar ze bijvoorbeeld in bakken worden opgevangen. Bij het verder verplaatsen van de gestanste producten worden ze op 20 verschillende posities gehouden, zodat producten die van verschillende stempels afkomstig zijn, niet met elkaar worden vermengd.

Wanneer de gestanste producten een magnetisch aantrekbaar materiaal omvatten, omvat het overbrengorgaan bij voorkeur een 25 elektrisch bedienbare magneet.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een stansinrichting met meerdere stempels, alsmede op een verwijderinrichting voor het verwijderen van meerdere gestanste producten uit een werkzaam gebied 30 van een stansinrichting met meerdere stempels.

De werkwijze volgens de uitvinding en een voorkeursuitvoeringsvorm van een verwijderinrichting voor het toepassen van deze werkwijze zullen nader worden toegelicht in de hiernavolgende 35 beschrijving aan de hand van de bijgaande tekening, waarin gelijke verwijzingscijfers gelijke of vergelijkbare onderdelen aanduiden, en waarin: figuur 1 een zijaanzicht is van een verwijderinrichting volgens de uitvinding in een oppakpositie; 0 1 5 7 1 3 4 figuur 2 een schematische weergave is van de in figuur 1 getoonde verwijderinrichting; figuur 3 een zijaanzicht is van de verwijderinrichting volgens de uitvinding in een afgeefpositie; 5 figuur 4 een schematische weergave is van de in figuur 3 getoonde verwijderinrichting.

Figuur 1 toont een verwijderinrichting voor het verwijderen van meerdere gestanste producten uit het werkzame gebied van een stans-10 inrichting met meerdere stempels. De verwijderinrichting is in zijn algemeenheid aangeduid met het verwijzingscijfer 1.

De verwijderinrichting 1 omvat een lineair verplaatsbaar overbrengorgaan, in zijn algemeenheid aangeduid met het verwijzings-cijfer 10. Het overbrengorgaan 10 omvat een uitneemkop 11, die in 15 dit voorbeeld is uitgevoerd als een elektrisch bedienbare magneet, en een overbrengstang 12, waarbij de uitneemkop 11 is aangebracht aan een eerste uiteinde 13 van de overbrengstang 12. De overbrengstang 12 wordt over een gedeelte van zijn lengte omsloten door een geleider 14, die bijvoorbeeld van een kogelbus is voorzien, waarmee 20 de overbrengstang 12 goed kan worden ondersteund en met zo min mogelijk speling kan worden geleid. De geleider 14 is bijvoorbeeld door middel van schroeven bevestigd aan een houder 15, die op zijn beurt, in gemonteerde toestand, is verbonden met een in verticale richting verplaatsbare onderste tafel van een stansinrichting. De 25 onderste tafel is in figuur 1 door middel van een stippellijn en slechts ten dele weergegeven en is in zijn algemeenheid aangeduid met het verwijzingscijfer 50. De onderste tafel 50 draagt de stempels, die zich bevinden in het gebied dat in figuur 1 is aangeduid met het verwijzingscijfer 51.

30 De overbrengstang 12 kan zijn uitgevoerd als een enkele stang, maar is met het oog op de stabiliteit bij voorkeur uitgevoerd als een dubbele stang, waarbij de beide stangen in hoofdzaak parallel ten opzichte van elkaar zijn opgesteld en waarbij elk van de beide stangen wordt ondersteund en geleid door een kogelbus in de geleider 35 14.

De overbrengstang 12 is bij een tweede uiteinde 16 daarvan verbonden met een eerste uiteinde 17 van een eerste verbindingsstang 18, waarbij de overbrengstang 12 en de eerste verbindingsstang 18 niet kunnen bewegen ten opzichte van elkaar. De overbrengstang 12 en ' ' :*·.* *y r y 5 de eerste verbindingsstang 18 zouden derhalve ook als één geheel kunnen worden uitgevoerd.

De eerste verbindingsstang 18 is bij een tweede uiteinde 19 daarvan scharnierbaar verbonden met een eerste stangkop 20 van een 5 stelstang 21. De stelstang 21 is zodanig vormgegeven, dat de lengte ervan desgewenst kan worden versteld. In dit voorbeeld omvat de stelstang 21 een wartel 22 die is voorzien van inwendige schroefdraad, twee contramoeren 23, genoemde eerste stangkop 20 en een tweede stangkop 24. Beide stangkoppen 20, 24 zijn voorzien van 10 schroefdraad, waarbij één van beide stangkoppen 20, 24 alsmede één van beide contramoeren 23 is voorzien van linkse schroefdraad en de ander van beide stangkoppen 20, 24 alsmede de ander van beide contramoeren is voorzien van rechtse schroefdraad. De wartel 22 is voorzien van beide soorten schroefdraad. De lengte van de stelstang 15 21 kan worden gevarieerd door de wartel 22 te verdraaien. De contra moeren 23 dienen ter borging van de wartel 22.

De stelstang 21 zou ook met een vaste lengte kunnen worden uitgevoerd. Een instelbare lengte is van voordeel wanneer de verwijderinrichting 1 niet vast bij één bepaalde stansinrichting is 20 opgesteld, maar bij meer dan één stansinrichting moet kunnen worden ingezet.

De eerste stangkop 20 van de stelstang 21 is bij voorkeur door middel van een kogelscharnier verbonden met het tweede uiteinde 19 van de eerste verbindingsstang 18, omdat een kogelscharnier krachten 25 in verschillende richtingen kan opvangen. Onder toepassing van een kogelscharnier zullen eventuele zijwaartse bewegingen van de stelstang 21 minder worden doorgegeven aan de eerste verbindingsstang 18 en de overbrengstang 12 dan onder toepassing van een ander soort scharnier.

30 De stelstang 21 is bij de tweede stangkop 24 scharnierbaar verbonden met een eerste uiteinde 25 van een tuimelstang 26. De tuimelstang 26 omvat een eerste arm 27 en een tweede arm 28, die onder een vaste hoek star met elkaar zijn verbonden bij een verbindingsgedeelte 29. In dit voorbeeld bevinden de eerste arm 27 35 en de tweede arm 28 zich in een zelfde vlak, en zijn de eerste arm 27, de tweede arm 28 en het verbindingsgedeelte 29 als één geheel uitgevoerd. Het verbindingsgedeelte 29 van de tuimelstang 26 is roteerbaar verbonden met een vaste kolom 30, waarbij de rotatie-as zich uitstrekt in een richting in hoofdzaak loodrecht ten opzichte 6 van het vlak waarin de eerste arm 27 en de tweede arm 28 zich bevindén, en waarbij bij voorkeur een lager wordt toegepast.

De tweede stangkop 24 van de stelstang 21 is bij voorkeur door middel van een kogelscharnier verbonden met het eerste uiteinde 25 5 van de tuimelstang 26.

De tuimelstang 26 is bij een tweede uiteinde 31 daarvan scharnierbaar verbonden met een eerste uiteinde 32 van een tweede verbindingsstang 33, die op zijn beurt bij een tweede uiteinde 34 daarvan scharnierbaar is verbonden met een steun 35 die, in 10 gemonteerde toestand, is bevestigd aan de onderste tafel 50 van de stansinrichting.

De verwijderinrichting 1 omvat afvoergoten, die in figuur 1 gezamenlijk zijn aangeduid met het verwijzingscijfer 40. De afvoergoten 40 zijn in dit voorbeeld bevestigd aan de houder 15. Het 15 aantal afvoergoten 40 is ten minste gelijk aan het aantal stempels dat in de stansinrichting wordt toegepast, omdat in één afvoergoot 40 slechts producten die van één stempel afkomstig zijn, mogen worden afgevoerd. Elke afvoergoot 40 omvat een opvanguiteinde 41 voor het opvangen van de gestanste producten, en strekt zich uit tot 20 bijvoorbeeld een (niet-weergegeven) bak voor het opvangen van de gestanste producten of een (niet-weergegeven) lopende band waarmee de gestanste producten verder worden verplaatst.

De afvoergoten 40 kunnen zijn vervaardigd uit stalen U-profielen, maar kunnen ook een ander materiaal omvatten of een 25 andere vorm hebben. De vorm van het geheel van afvoergoten 40 dient zodanig te zijn, dat de gestanste producten in verschillende afvoergoten 40 niet met elkaar kunnen worden vermengd.

De overbrengstang 12, de eerste verbindingsstang 18, de stel-30 stang 21, de tuimelstang 26 en de tweede verbindingsstang 33 vormen samen een stangenstelsel dat dient om de beweging van de uitneemkop 11 nauwkeurig te kunnen aansturen op basis van de beweging van de onderste tafel 50 van de stansinrichting. De werking van dit stangenstelsel alsmede de werking van de verwijderinrichting 1 in 35 zijn geheel zal hieronder worden beschreven aan de hand van de figuren 1-4, waarbij de figuren 2 en 4 de stangen en de scharnierpunten slechts schematisch weergeven.

Wanneer de stansinrichting in bedrijf is, worden per slag steeds een aantal stappen doorlopen. Als uitgangspositie is de 40 positie waarin de onderste tafel 50 zich in zijn onderste stand 1015713 7 bevindt, gedefinieerd. Vanuit deze positie wordt de onderste tafel 50 naar boven bewogen, totdat deze tegen een (niet-weergegeven) bovenste tafel komt, waarbij een (niet-weergegeven) basismateriaal tussen de bovenste tafel en een aantal (niet-weergegeven) stempels 5 op de onderste tafel 50 wordt geklemd. Tijdens een stanshandeling worden beide tafels over een korte afstand gezamenlijk naar boven bewogen, waarbij de druk die de stempels op het basismateriaal uitoefenen, wordt verhoogd, totdat de stempels in het basismateriaal dringen en producten uit het basismateriaal stansen. Hierna wordt de 10 onderste tafel 50 met de stempels weer naar onder bewogen, waarbij de gestanste producten op de stempels achterblijven. Het basismateriaal, dat doorgaans strookvormig is, wordt voor de volgende slag over een bepaalde afstand doorgeschoven.

De verwijderinrichting 1 dient om de gestanste producten van de 15 stempels op te pakken. Hierbij is het van wezenlijk belang dat de beweging van de verwijderinrichting 1 zodanig op de beweging van de tafels van de stansinrichting is afgesteld, dat de uitneemkop 11 niet tussen de bovenste tafel en de stempels op de onderste tafel 50 beklemd kan raken.

20 Het is tevens van belang dat de verwijderinrichting 1 per slag alle gestanste producten verwijdert. De stansinrichting is daarom doorgaans voorzien van een beveiliging die signaleert wanneer een product achterblijft, en die de beweging van de stansinrichting kan stopzetten. Deze van de stansinrichting deel uitmakende beveiliging 25 is in de figuren niet weergegeven.

De beweging van de verwijderinrichting 1 houdt verband met de beweging van de onderste tafel 50. De structuur van het stangen-stelsel is zodanig, dat de uitneemkop 11 naar de tafels beweegt wanneer de onderste tafel 50 naar onder beweegt en van de tafels af 30 beweegt wanneer de onderste tafel 50 naar boven beweegt. De schematische weergave van de verwijderinrichting 1 in de figuren 2 en 4 maakt dit verband tussen de bewegingen van de verwijderinrichting 1 en de onderste tafel 50 duidelijk.

35 In figuur 1 is de verwijderinrichting 1 in een oppakpositie getoond, dat wil· zeggen de positie waarin de uitneemkop 11 zich boven de gestanste producten bevindt en deze van de stempels oppakt. De oppakpositie is tevens schematisch weergegeven in figuur 2. In de oppakpositie bevindt de onderste tafel 50 zich in een lage positie 40 en heeft de afstand tussen de bovenste tafel en de stempels een 8 zodanige waarde, dat de uitneemkop 11 tussen de bovenste tafel en de stempels kan worden gebracht. Wanneer de onderste tafel 50 naar boven wordt bewogen, brengt deze beweging via de tweede verbindings-stang 33 een rotatie van de tuimelstang 26 teweeg om een draaipunt 5 36. Deze rotatie van de tuimelstang 26 en de daarmee samenhangende verplaatsing van het eerste uiteinde 25 van de tuimelstang 26 bewerkstelligt via de stelstang 21 en de eerste verbindingsstang 18 een lineaire verplaatsing van de overbrengstang 12, die van de tafels af is gericht. Wanneer de overbrengstang 12 over een zodanige 10 afstand van de tafels af is bewogen dat de uitneemkop 11 zich boven de opvanguiteinden 41 van de afvoergoten 40 bevindt, dan bevindt de verwijderinrichting 1 zich in een vrijgavepositie. De vrijgave-positie is weergegeven in de figuren 3 en 4.

De uitneemkop 11 beweegt in dit voorbeeld in een richting die 15 in hoofdzaak haaks staat op de richting waarin de stempels bewegen. Dit is van voordeel met het oog op benutting van de beperkte vrije ruimte die in de directe nabijheid van een stansinrichting aanwezig is.

In de oppakpositie bevindt de uitneemkop 11 zich boven ue 20 gestanste producten en wordt deze geactiveerd, teneinde de producten op te pakken. In dit voorbeeld, waarin de uitneemkop 11 een elektrisch bedienbare magneet is, wordt een magnetisch veld opgewekt en komen de producten onder invloed van genoemd magnetisch veld tegen de uitneemkop 11 aan te liggen. Bij het oppakken behouden de 25 gestanste producten in hoofdzaak hun onderlinge posities.

Tijdens de verplaatsing van de oppakpositie naar de vrijgavepositie blijft de magneet in een werkzame toestand. In de vrijgavepositie wordt de magneet in een onwerkzame toestand gebracht, zodat de gestanste producten loskomen van de magneet. De magneet bevindt 30 zich in de vrijgavepositie boven de opvanguiteinden 41 van de afvoergoten 40, zodat de gestanste producten door genoemde opvanguiteinden 41 worden opgevangen.

De magneet kan worden bediend door middel van aansturings-middelen die reeds worden toegepast voor het aansturen van de 35 stansinrichting. Een andere mogelijkheid is dat de magneet wordt bediend met behulp van een schakelaar die is opgesteld in de geleider 14 en die wordt bediend door de overbrengstang 12.

De afvoergoten 40 kunnen achterwege worden gelaten als de gestanste producten, nadat ze zijn losgelaten door de uitneemkop 11, 9 kunnen blijven op de plaats waar ze worden opgevangen en niet verder hoeven te worden verplaatst.

In dit voorbeeld omvat de verwijderinrichting een stangen-stelsel, dat zich afzet tegen een vast draaipunt 36 en een beweging 5 van de stempels omzet in een beweging van de uitneemkop 11. Een beweging van de uitneemkop 11 wordt hiermee op mechanische wijze aangestuurd op basis van een beweging van de stempels. De aansturing zou bijvoorbeeld ook op elektronische wijze kunnen worden gerealiseerd. Een aansturing op mechanische wijze is echter van 10 voordeel, omdat een dergelijke aansturing relatief weinig storings-gevoelig is. Bovendien kan een verwijderinrichting waarbij de aansturing op mechanische wijze plaatsvindt, op eenvoudige wijze worden toegepast bij verschillende typen stansinrichtingen, ongeacht de bewegingskarakteristiek van de stempels.

15

Het zal voor de deskundige duidelijk zijn dat de omvang van de onderhavige uitvinding niet is beperkt tot de in het voorgaande besproken uitvoeringsvorm, maar dat diverse wijzigingen en modificaties daarvan mogelijk zijn zonder af te wijken van de omvang 20 van de uitvinding zoals gedefinieerd in de aangehechte conclusies.

Zo zou de uitneemkop 11 kunnen zijn voorzien van op zich bekende pneumatisch bedienbare zuignappen voor het oppakken en weer vrijgeven van de gestanste producten, in plaats van de beschreven elektrisch bedienbare magneet.

25 Een andere mogelijkheid is de verwijderinrichting 1 niet uit te rusten met een stangenstelsel, maar met een nokkensysteem dat voorziet in een directe aansturing van de beweging van de uitneemkop 11 op basis van de beweging van de onderste tafel 50 van de stans-inrichting.

30 De beweging van de uitneemkop 11 dient nauwkeurig afgestemd te zijn op de beweging van de tafels van een stansinrichting. In het bovenstaande is de verwijderinrichting 1 beschreven in samenhang met een stansinrichting waarvan de onderste tafel 50 de grootste verplaatsing ondergaat en de bovenste tafel alleen gedurende de 35 stanshandeling een kleine verplaatsing ondergaat, waarbij bewegingen van de verwijderinrichting 1 verband houden met bewegingen van de onderste tafel 50. De verwijderinrichting 1 kan ook worden toegepast bij andere typen stansinrichtingen, bijvoorbeeld stansinrichtingen waarbij de bovenste tafel de grootste verplaatsing ondergaat. Bij 40 dergelijke stansinrichtingen kan de verwijderinrichting 1 zodanig 10 worden gemonteerd, dat bewegingen van de verwijderinrichting 1 verband houden met bewegingen van de bovenste tafel.

In het bovenstaande is de verwijderinrichting 1 beschreven zoals gemonteerd op een stansinrichting, maar dat neemt niet weg dat 5 de verwijderinrichting 1 in ongemonteerde toestand ook binnen de omvang van de uitvinding valt.

! fl 1 R 7 1 7

Claims (22)

1. Werkwijze voor het verwijderen van meerdere gestanste producten uit een werkzaam gebied van een stansinrichting met meerdere stempels, omvattende de volgende stappen: - het in hoofdzaak simultaan oppakken van meerdere gestanste 5 producten op een oppakplaats in het werkzame gebied; - het in hoofdzaak simultaan verplaatsen van de gestanste producten van de oppakplaats naar een afgeefplaats buiten het werkzame gebied; en - het in hoofdzaak simultaan loslaten van de gestanste producten op 10 de afgeefplaats; waarbij de gestanste producten ten opzichte van elkaar worden gefixeerd op posities die in hoofdzaak corresponderen met onderlinge posities die ze op de oppakplaats innemen.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, voorts omvattende de volgende stap: - het verplaatsen van de gestanste producten van de afgeefplaats naar een buiten de stansinrichting gelegen afvoerplaats; waarbij afzonderlijke gestanste producten op verschillende posities 20 worden gehouden.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, gekenmerkt door - het verplaatsen van een overbrengorgaan (11) tussen de oppakplaats en de afgeefplaats; 25. het in een werkzame toestand brengen van het overbrengorgaan (11) wanneer dit zich op de oppakplaats bevindt; en - het in een onwerkzame toestand brengen van het overbrengorgaan (11) wanneer dit zich op de afgeefplaats bevindt; waarbij het overbrengorgaan (11) is ingericht om op de oppakplaats 30 meerdere gestanste producten op te pakken en om op de afgeefplaats de gestanste producten los te laten, waarbij genoemd overbrengorgaan (11) tevens is ingericht om de gestanste producten ten opzichte van elkaar te fixeren op posities die in hoofdzaak corresponderen met onderlinge posities die ze op de oppakplaats innemen.

4. Werkwijze volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat een verplaatsing van het overbrengorgaan (11) wordt aangestuurd op basis van een verplaatsing van de stempels van de stansinrichting.

5. Stansinrichting met meerdere stempels, omvattende een overbrengorgaan (11) dat verplaatsbaar is tussen een oppakplaats in het werkzame gebied van de stansinrichting en een afgeefplaats buiten het werkzame gebied van de stansinrichting, waarbij het overbrengorgaan (11) is ingericht om op de oppakplaats meerdere 10 gestanste producten op te pakken en om op de afgeefplaats de gestanste producten los te laten, waarbij genoemd overbrengorgaan (11) tevens is ingericht om de gestanste producten ten opzichte van elkaar te fixeren op posities die in hoofdzaak corresponderen met de onderlinge posities die ze op de oppakplaats innemen. 15

6. Stansinrichting volgens conclusie 5, omvattende een afvoer-orgaan (40) dat zich uitstrekt tussen de afgeefplaats en een buiten de stansmachine gelegen afvoerplaats, waarbij het afvoerorgaan (40) is ingericht om afzonderlijke gestanste producten op verschillende 20 posities te houden.

7. Stansinrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het afvoerorgaan (40) een aantal afzonderlijke afvoergoten (40) omvat, waarbij het aantal ten minste overeenkomt met het aantal stempels. 25

8. Stansinrichting volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk, dat het afvoerorgaan (40) een lopende band omvat.

9. Stansinrichting volgens een willekeurige der conclusies 5-8, 30 met het kenmerk, dat het overbrengorgaan (11) een elektrisch bedienbare magneet omvat.

10. Stansinrichting volgens een willekeurige der conclusies 5-9, omvattende een aansturingsorgaan voor het aansturen van een 35 verplaatsing van het overbrengorgaan (11) op basis van een verplaatsing van' de stempels.

11. Stansinrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het aansturingsorgaan een stangenstelsel omvat, dat meerdere stangen 40 (12, 18; 21; 26; 33) omvat die scharnierend met elkaar zijn / . verbonden, waarbij een eerste stang (12, 18) een vrij eerste uiteinde (13) heeft en bij een tweede uiteinde (19) daarvan scharnierend is verbonden met een eerste uiteinde (20) van een tweede stang (21), waarbij de tweede stang (21) bij een tweede 5 uiteinde (24) daarvan scharnierend is verbonden met een eerste uiteinde (25) van een derde stang (26), die bij een gedeelte (29) dat is gelegen tussen het eerste uiteinde (25) daarvan en een tweede uiteinde (31) daarvan scharnierend is verbonden met een vast draaipunt (36) en die bij het tweede uiteinde (31) daarvan 10 scharnierend is verbonden met een eerste uiteinde (32) van een vierde stang (33), waarbij de vierde stang (33) bij een tweede uiteinde (34) daarvan scharnierend is verbonden met een lineair verplaatsbaar draaipunt.

12. Stansinrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat het lineair verplaatsbare draaipunt is verbonden met de stempels.

13. Stansinrichting volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk, dat de lengte van ten minste één stang (21) van het stangenstelsel 20 instelbaar is.

14. Stansinrichting volgens een willekeurige der conclusies 11-13, met het kenmerk, dat het overbrengorgaan (11) is verbonden met het vrije eerste uiteinde (13) van de eerste stang (12, 18) van het 25 stangenstelsel, waarbij de eerste stang (12, 18) over een gedeelte van zijn lengte wordt omsloten door een geleider (14) die uitsluitend een lineaire beweging van de eerste stang (12, 18) toestaat.

15. Stansinrichting volgens een willekeurige der conclusies 5-14, met het kenmerk, dat het overbrengorgaan (11) verplaatsbaar is in een richting die in hoofdzaak haaks staat op de richting waarin de stempels verplaatsbaar zijn.

16. Verwijderinrichting voor het verwijderen van meerdere gestanste producten uit een werkzaam gebied van een stansinrichting met meerdere stempels, omvattende een overbrengorgaan (11) dat verplaatsbaar is tussen een oppakplaats en een afgeefplaats, waarbij het overbrengorgaan (11) is ingericht om op de oppakplaats meerdere 40 producten op te pakken en om op de afgeefplaats de producten los te ! Ü 1 3 7 1 Λ laten, waarbij genoemd overbrengorgaan (11) tevens is ingericht om de producten ten opzichte van elkaar te fixeren op posities die in hoofdzaak corresponderen met de onderlinge posities die ze op de oppakplaats innemen. 5

17. Verwijderinrichting volgens conclusie 16, omvattende een afvoerorgaan (40) dat zich uitstrekt tussen de afgeefplaats en een afvoerplaats, waarbij het afvoerorgaan (40) is ingericht om afzonderlijke producten op verschillende posities te houden. 10

18. Verwijderinrichting volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat het afvoerorgaan (40) een aantal afzonderlijke afvoergoten (40) omvat.

19. Verwijderinrichting volgens conclusie 17 of 18, met het kenmerk, dat het afvoerorgaan (40) een lopende band omvat.

20. Verwijderinrichting volgens een willekeurige der conclusies 16- 19, met het kenmerk, dat het overbrengorgaan (11) een elektrisch 20 bedienbare magneet omvat.

21. Verwijderinrichting volgens een willekeurige der conclusies 16- 20, gekenmerkt door koppelmiddelen voor koppeling en synchronisatie van een verplaatsing van het overbrengorgaan (11) met een 25 verplaatsing van stempels van een stansinrichting.

22. Verwijderinrichting volgens conclusie 21, gekenmerkt door een mechanisch stangenstelsel, omvattende een ingangssteun (35), bestemd voor bevestiging aan een verticaal met de stempels meebewegend 30 onderdeel van de stansinrichting, waarbij een eerste stang (12, 18) een vrij eerste uiteinde (13) heeft en bij een tweede uiteinde (19) daarvan scharnierend is verbonden met een eerste uiteinde (20) van een tweede stang (21), waarbij de tweede stang (21) bij een tweede uiteinde (24) daarvan scharnierend is verbonden met een eerste 35 uiteinde (25) van een derde stang (26), die bij een gedeelte (29) dat is gelegen tussen het eerste uiteinde (25) daarvan en een tweede uiteinde (31) daarvan scharnierend is verbonden met een vast draaipunt (36) en die bij het tweede uiteinde (31) daarvan scharnierend is verbonden met een eerste uiteinde (32) van een vierde stang (33), Λ waarbij de vierde stang (33) bij een tweede uiteinde (34) daarvan scharnierend is verbonden met genoemde ingangssteun (35). 1 i»