NL1015333C2 - Oogstinrichting voor het oogsten van gewassen met een ondergronds gewasdeel. - Google Patents
Oogstinrichting voor het oogsten van gewassen met een ondergronds gewasdeel. Download PDFInfo
- Publication number
- NL1015333C2 NL1015333C2 NL1015333A NL1015333A NL1015333C2 NL 1015333 C2 NL1015333 C2 NL 1015333C2 NL 1015333 A NL1015333 A NL 1015333A NL 1015333 A NL1015333 A NL 1015333A NL 1015333 C2 NL1015333 C2 NL 1015333C2
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- cutting
- harvesting device
- harvesting
- cutting wheels
- wheels
- Prior art date
Links
Classifications
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01D—HARVESTING; MOWING
- A01D25/00—Lifters for beet or like crops
- A01D25/04—Machines with moving or rotating tools
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01G—HORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
- A01G23/00—Forestry
- A01G23/02—Transplanting, uprooting, felling or delimbing trees
- A01G23/04—Transplanting trees; Devices for grasping the root ball, e.g. stump forceps; Wrappings or packages for transporting trees
Landscapes
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Environmental Sciences (AREA)
- Biodiversity & Conservation Biology (AREA)
- Ecology (AREA)
- Forests & Forestry (AREA)
- Harvesting Machines For Root Crops (AREA)
- Harvesting Machines For Specific Crops (AREA)
Description
Oogstinrichting voor het oogsten van gewassen met een ondergronds gewasdeel. Beschrijving.
5 De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een oogstinrichting voor het oog sten van gewassen met een ondergronds gewasdeel, zoals bomen of struiken, waarbij de oogstrichting omvat: twee op zijdelingse afstand uit elkaar geplaatste snijwielen voor het lossnijden van een zijdelings door die snijwielen gedefinieerde bodemstrook, en 10 - afvoermiddelen voor het vanaf de snijwielen wegvoeren van losgesneden bodem strook.
Een dergelijke oogstinrichting is bekend uit NL-octrooi-1.004.327. De hierin beschreven oogstinrichting is in het bijzonder bedoeld voor het oogsten van coniferen. Deze bekende oogstinrichting, die aan de zijkant van een tractor kan worden bevestigd, 15 heeft twee op een gemeenschappelijke rotatiehartlijn tegenoverelkaar en op afstand geplaatste snijwielen, ook wel kouterschijven genaamd, die de weerszijden van een rij coniferen de bodemstrook lossnijden. De onderzijde van de bodemstrook wordt losgesneden middels een lepelachtig, horizontaal mes. De losgesneden bodemstrook wordt via een goot met op de bodem een transportband schuin omhoog gevoerd naar een 20 tweede snij inrichting. Bij deze tweede snijinrichting wordt de bodemstrook telkens wanneer een conifeer kluitsnijmiddelen passeert in dwarsrichting aan weerszijden van die conifeer doorgesneden om in bovenaanzicht in wezen vierkante, uit de bodemstrook losgemaakte kluiten te vormen.
Deze bekende installatie heeft een aantal tekortkomingen, ten gevolge waarvan 25 de betrouwbaarheid van de werking van de bekende oogstinrichting te wensen overlaat. Een belangrijke tekortkoming is dat de bodemstrook bij het lossnijden en het aan de afvoermiddelen toevoeren beschadigd raakt. De bodemstrook breekt en/of scheurt, hetgeen ondermeer tot ongewenste beschadiging van het wortelstelsel van het te oogsten gewas kan leiden.
30 De onderhavige uitvinding heeft tot doel het verschaffen van een verbeterde oogstinrichting van de aan het begin genoemde soort, welke oogstinrichting in het bijzonder voomoemde tekortkomingen overkomt.
1015333« 2
Dit doel wordt volgens de uitvinding bij een oogstinrichting van de aan het begin genoemde soort bereikt doordat de rotatieassen van de snijwielen, in langsrichting van de los te snijden bodemstrook beschouwd, een onderlinge afstand van een van | D a 1£ D hebben, waarbij D de diameter van de snijwielen is. Deze onderling verschoven 5 plaatsing van de snijwielen vermindert in het bijzonder de door de snijwielen op de bodemstrook uitgeoefende opwaartse lift. In het diametrale vlak van het snijwiel beschouwd, zal een snijwiel onder invloed van wrijving langs de zijkant van de bodemstrook met de, ten opzichte van een verticale snijlijn door de rotatiehartlijn beschouwd, de ene helft van het diametrale vlak een neerwaartse wrijvingskracht op de bodem-10 strook uitoefenen en met de andere helft van dat diametrale vlak een opwaartse wrijvingskracht op de bodemstrook uitoefenen. Wanneer de snijwielen in de voortbewe-gingsrichting van de oogstinrichting op de wijze als bij gewone wielen ronddraaien, dan betekent dit dat de voorste helft van het diametrale vlak telkens de neerwaartse wrijvingskracht op de bodemstrook zal uitoefenen en dat de achterste helft van het di-15 ametrale vlak telkens de opwaartse wrijvingskracht zal uitoefenen. Door nu overeenkomstig de uitvinding de snijwielen ten opzichte van elkaar verschoven te plaatsen wordt, aannemend dat de snijwielen draaien zoals de gewone wielen van een wagen, de opwaartse lift van de achterste helft van het voorste snijwiel deels of geheel gecompenseerd door de neerwaarts gerichte wrijvingskracht van de voorste helft van het achterste 20 wiel. Wat dan overblijft is de opwaartse lift ten gevolge van de achterzijde van het achterste snijwiel. Deze opwaartse lift is echter aanzienlijk geringer doordat de bodemstrook tegenover die achterste zijde niet in dwarsrichting tussen twee snijwielen, of althans in veel mindere mate tussen twee snijwielen, wordt ingeklemd. Bovendien is ten gevolge van het ten opzichte van elkaar verschoven plaatsen van de snijwielen de 25 afstand van de plaats waar de opwaartse lift wordt ondervonden tot het voorste eind van de al gesneden bodemstrook groter, ten gevolge waarvan het ten gevolge van de lift-krachten op de bodemstrook uitgeoefende moment geringer is. Aldus wordt de kans op scheuren en/of breken van de losgesneden bodemstrook bij de snijwielen aanzienlijk verminderd en onder omstandigheden zelfs geheel gereduceerd.
30 Met het oog op het neutraliseren van de opwaartse lift van het voorste snijwiel, verdient het volgens de uitvinding de voorkeur wanneer de onderlinge afstand tussen de rotatieassen van de snijwielen ten hoogste ongeveer D is, bij voorkeur ongeveer gelijk aan een £ D.
, ^ 3
Een verdere tekortkoming aan de bekende oogstinrichting is het spoorgedrag van de snijwielen daarvan. Wanneer de snijwielen een obstakel tegenkomen, dan zullen zij uit het voor de te oogsten rij coniferen te volgen spoor kunnen geraken en hier niet meer vanzelf in terug kunnen komen. Dit spoorgedrag doet zich ook voor wanneer de 5 bekende oogstinrichting niet precies rechtlijnig langs de te oogsten rij coniferen wordt voortbewogen. Gecontroleerde bochten zijn met de bekende oogstinrichting nauwelijks of niet te maken. Een goed sporende oogstinrichting wordt volgens de uitvinding verkregen wanneer de snijwielen zwenkbaar zijn rond elk een zich in opwaartse richting uitstrekkende zwenkas, en wanneer de zwenkas van elk respectief snijwiel in de 10 oogstrichting beschouwd voor de rotatieas van het respectieve snijwiel, bij voorkeur geheel voor het respectieve snijwiel, ligt. De snijwielen worden bij de oogstinrichting volgens de uitvinding dus op de wijze van een koersvolgend zwenkwiel opgehangen. In dit verband dient te worden geconstateerd dat bij snijwielen, die op de wijze van spoor-volgende zwenkwielen zijn opgehangen, de rotatieassen van die snijwielen eventueel 15 ook zouden kunnen samenvallen. Oftewel de uitvinding heeft volgens een tweede aspect ook betrekking op een:
Oogstinrichting voor het oogsten van gewassen met een ondergronds, gewasdeel, zoals bomen of struiken, waarbij de oogstrichting omvat: twee op zijdelingse afstand uit elkaar geplaatste snijwielen voor het lossnij-20 den van een zijdelings door die snijwielen gedefinieerde bodemstrook, en voermiddelen voor het vanaf de snijwielen wegvoeren van losgesneden bodemstrook, met het kenmerk, dat de snijwielen zwenkbaar zijn rond elk een zich in opwaartse richting uitstrekkende zwenkas, en dat de zwenkas van elk respectief snijwiel in de 25 oogstrichting beschouwd voor de rotatieas van het respectieve snijwiel, bij voorkeur geheel voor het respectieve snijwiel, ligt. Het moge duidelijk zijn of worden dat de oogstinrichting volgens dit tweede aspect van de uitvinding zich als zodanig laat combineren met de kenmerken van één of meer van de conclusies 4-9, alsmede ook met de kenmerken van de conclusies 1 of 2.
30 Het is bij de op de wijze van een koersvolgend zwenkwiel opgehangen snijwielen volgens de uitvinding verder van groot voordeel wanneer de zwenkas van elk respectief snijwiel aan de van de bodemstrook afgekeerde zijde van het door dat respectieve snijwiel gedefinieerde vlak ligt. Aldus wordt bereikt dat de op de wijze van koers volgende 4 zwenkwielen opgehangen snijwielen neigen om een in voortbewegingsrichting iets convergerende stand in te nemen. Dit heeft tot gevolg dat de snijwielen met hun voorste helften een grotere zijdelingse druk op de bodemstrook uitoefenen dan met hun achterste helften. Ook zal dit tot gevolg kunnen hebben dat de breedte van de bodemstrook 5 kleiner of althans iets kleiner is dan de door de achterste helften van de snijwielen vrijgelaten doorgangsbreedte. Een en ander komt niet alleen het spoorgedrag zeer ten goede, maar verschaft, bij op de wijze van een gewoon wiel in voortbewegingsrichting meedraaiende snijwielen, bovendien een extra oplossing voor het zich bij de bekende oogstinrichting voordoende verschijnsel dat de bodemstrook neigt lol scheuren en/of 10 breken. In dit verband dient dan ook te worden geconstateerd dat dit neigen tot scheuren en/of breken van de bodemstrook bij het gebruik van snijwielen in algemene zin kan worden tegengegaan door de snijwielen in oogstrichting convergerend op te stellen. Oftewel de uitvinding heeft volgens een derde aspect ook betrekking op een oogstinrichting voor het oogsten van gewassen met een ondergronds gewasdeel, zoals bomen 15 of struiken, waarbij de oogstinrichting omvat: twee op zijdelingse afstand uit elkaar geplaatste snijwielen voor het lossnijden van een zijdelings door die snijwielen gedefinieerde bodemstrook, en afvoermiddelen voor het vanaf de snijwielen wegvoeren van losgesneden bodemstrook, 20 met het kenmerk, dat de snijwielen in oogstrichting van de oogstinrichting beschouwd convergerend zijn opgesteld. Het moge duidelijk zijn of althans nog worden dat de oogstinrichting volgens dit derde aspect van de uitvinding zich als zodanig laat combineren met de kenmerken van één of meer van de conclusies 5-9, alsmede ook met de kenmerken van de conclusies 1,2 en/of 3.
25 Volgens een voordelige uitvoeringsvorm van de uitvinding omvatten de afvoer- middelen een goot met vanaf een bodem opstaande zijwanden en strekken zich over de bodem en langs de zijwanden van de goot eindloze transportbanden uit. Aldus wordt het mogelijk om de bodemstrook te transporteren middels vanaf de zijkanten en de onderzijde daarop aangrijpende transportbanden. De belasting op de bodemstrook door 30 uitwendig daarop aangrijpende transportmiddelen is dan relatief gelijkmatig te verdelen, hetgeen scheuren, verbrokkelen of breken van de bodemstrook tegen gaat. Op voordelige wijze kan de zich langs de bodem uitstrekkende eindloze transportband 101 5333« 5 en/of kunnen de zich langs de zijwanden uitstrekkende eindloze transportbanden van meeneemribben zijn voorzien.
Volgens een verdere voordelige uitvoeringsvorm van de uitvinding monden de afvoermiddelen uit bij kluitsnijmiddelen, omvatten de kluitsnijmiddclen twee zich in 5 opwaartse richting uitstrekkende langwerpige mesdelen, die zijn gemonteerd op een zich in dwarsrichting van de mesdelen uitstrekkende gemeenschappelijke draagarm, en is de draagarm halverwege de mesdelen rond een zich in het midden tussen de mesdelen uitstrekkende rotatiehartlijn roteerbaar opgesteld, is de afstand tussen de mesdelen groter dan of gelijk aan de zijdelingse afstand tussen de snijwielen, en grijpen op de 10 draagarm aandrijfmiddelen aan om de draagarm rond de rotatiehartlijn daarvan te kunnen laten draaien of zwenken. Aldus wordt het mogelijk om in bovenaanzicht ten delen of geheel ronde kluiten te vormen, die in ronde kluithouders geplaatst kunnen worden of in een net bijeen gehouden kunnen worden. Teneinde de werkingsefficiency van de kluitsnijmiddelen te verhogen, verdient het hierbij volgens de uitvinding de voorkeur 15 wanneer de mesdelen tweezijdig een snijkant hebben. De mesdelcn kunnen dan telkens in een heengaande slag één kluit uit de bodemstrook snijden en in de teruggaande slag een volgende kluit.
De onderhavige uitvinding zal in het navolgende aan de hand van een in de tekening schematisch weergegeven uitvoeringsvoorbeeld nader worden toegelicht. Hierin 20 toont:
Fig. 1 een schematisch zijaanzicht, gedeeltelijk in doorsnede van een op een tractor gemonteerde oogstinrichting volgens de uitvinding;
Fig. 2 als detail een schematisch en perspectivisch aanzicht op de snijwielen van de oogstinrichting volgens de uitvinding; 25 Fig. 3 als detail, schematisch en perspectivisch een aanzicht op de kluitsnij middelen van een oogstinrichting volgens de uitvinding;
Fig. 4 een sterk geschematiseerd en perspectivisch bovenaanzicht op de snijwielen ter nadere verduidelijking van een bevestiging aan de oogstinrichting volgens de uitvinding; en 30 Fig. 5 sterk geschematiseerd aanzicht overeenkomstig pijl V in Fig. 4.
Fig. 1 toont schematisch een tractor 1 met een voorwaartse voortbewegingsrichting V, welke tractor 1 is voorzien van een op de zijkant van de tractor 1 bevindende oogstinrichting 10 volgens de uitvinding. Op de oogstinrichting 10 sluit in achterwaartse » > · ·' ‘ :' 6 richting aan een platform 2 aan waarop uit de bodemstrook afgescheiden kluiten 3 met daarin wortelend 5 gewas 4 zijn te plaatsen. Dit platform 2 zal op voordelige wijze deel uitmaken van een door de tractor 1 voortgetrokken wagen.
Verwijzend naar in het bijzonder Fig. 1, 2 en 3 omvat de oogstinrichting volgens 5 de uitvinding twee snijwielen 11, 12, ook wel kouterschijven genaamd, een in wezen horizontaal onderste snijmes 13 dat zich aan de achterzijde voortzet in een schuin omhooglopende geleidingsplaat 17 waarop afvoermiddelen 14, 15, 16 aansluiten, die naar kluitsnij middelen 35 leiden.
Verwijzend naar in het bijzonder de Fig. 1, 2, 4 en 5, zijn de snijwielen 11 en 12 10 met hun rotatiehartlijnen 18 respectievelijk 19 in voortbewegingsrichting V beschouwd uit elkaar geplaatst over een afstand S, die zoals in Fig. 4 waarneembaar, gelijk is aan de helft van de diameter van de respectieve snijwielen 18, 19, die in wezen eenzelfde diameter hebben, althans ongeveer gelijk is aan de halve diameter daarvan. Het in voortbewegingsrichting meest naar voren geplaatste voorste snijwiel 11 zal bij rotatie 15 volgens Fig. 1 met de wijzers van de klok mee (overeenkomstig de rolatierichting van de wielen van de tractor 1) met zijn voorste helft 1 la bij het langs de los te snijden bodemstrook bewegen een neerwaarts gerichte wrijvingskracht op de zijkant 21 van die bodemstrook uitoefenen en met zijn achterste helft 11b een opwaarts gerichte, als lift werkzame, wrijvingskracht op die bodemstrook uitoefenen. Het in voortbewegings-20 richting V beschouwd achterste snijwiel 12 zal met zijn voorste helft 12a, net als de voorste helft 11a van voorste snijwiel 11, een neerwaarts gerichte wrijvingskracht op de zijkant 22 van de bodemstrook 16 uitoefenen. Deze door de voorste helft 12a van achterste snijwiel 12 in verticaal neerwaartse richting uitgeoefende wrijvingskracht zal de door de achterste helft 11b van het voorste snijwiel 11 op de bodemstrook 16 uitgeoe-25 fende liftkracht geheel of gedeeltelijk neutraliseren of zelfs overcompenseren. De achterste helft 12b van het achterste snijwiel 12 zal, net als de achterste helft 11b van het voorste snijwiel 11, nog wel een opwaartse liftkracht op de bodemstrook 16 kunnen uitoefenen. Echter doordat dwars op de voortbewegingsrichting V beschouwd aan de andere zijde 21 van de bodemstrook 16 geen kracht op de bodemstrook 16 wordt uitge-30 oefend, de bodemstrook 16 daar bij voorkeur geheel vrij ligt, zal deze opwaartse lift ten gevolge van wrijvingscontact met de achterste zijde 12b van het achterste snijwiel 12 relatief gering zijn. Bovendien is de door de bodemstrook ondervonden liftkracht in elk 7 geval tot de helft gereduceerd, daar de liftkracht ten gevolge van contact met de achterste helft 11b van het voorste snij wiel 11 geneutraliseerd is.
Het voorste snijwiel 11 is via een bij 23 star met het frame van de oogstinrichting verbonden arm 24 aan de oogstinrichting bevestigd. De verbinding bij 23 laat enkel een 5 hoogte verstelbaarheid van de arm 24 toe. Tijdens bedrijf is de verbinding bij 23 echter star gefixeerd. Arm 24 draagt een verdere arm 26 die bij 25 scharnierend rond een zich in opwaartse richting uitstrekkende rotatiehartlijn 25 aan arm 24 is bevestigd. Arm 26 draagt op zijn beurt het voorste snijwiel 11. Aldus is het snijwiel 11 gemonteerd op de wijze van een in voortbewegingsrichting V volgend zwenkwiel.
10 Het achterste snijwiel 12 is via een bij 27 star met het frame van de oogstinrich ting verbonden arm 28 aan de oogstinrichting bevestigd. De verbinding bij 27 laat enkel een hoogte verstelbaarheid van de arm 28 toe. Tijdens bedrijf is de verbinding bij 27 echter star gefixeerd. Arm 28 draagt een verdere arm 30 die bij 29 scharnierend rond een zich in opwaartse richting uitstrekkende rotatiehartlijn 29 aan arm 28 is bevestigd. 15 Arm 30 draagt op zijn beurt het achterste snijwiel 12. Aldus is hel snijwiel 12 gemonteerd op de wijze van een in voortbewegingsrichting V volgend zwenkwiel.
Zoals met name in Fig. 4 zichtbaar gemaakt liggen de rotatichartlijnen 25 en 29 van respectievelijk het voorste snijwiel 11 en het achterste snijwiel 12 aan de van de bodemstrook 16 afgekeerde zijde van de door de respectieve snij wielen opgespannen 20 diametrale vlakken 31 respectievelijk 32. Deze opstelling heeft tot gevolg dat de snij-wielen 11 en 12 neigen om een in voortbewegingsrichting V convergerende stand in te nemen (de diametrale vlakken 31 en 32 hebben in voortbewegingsrichting V namelijk een gemeenschappelijk snijlijn). Dit heeft tot gevolg dat de achterste zijden 1 lb en 12b van de snij wielen iets vrij komen te liggen van de zijkanten 21 respectievelijk 22 van 25 de bodemstrook 16 en aldus daarop geen wrijvingskrachten, of althans een sterk gereduceerde wrijvingskracht, uitoefenen.
Teneinde een in verticale benedenwaartse richting taps toelopende bodemstrook los te snijden staan de snij wielen 11 en 12 in verticale richting beschouwd naar beneden toe taps toelopend opgesteld, zoals in Fig. 5 nader getoond is.
30 Verwijzend naar in het bijzonder de Fig. 1, 2 en 3 bestaan dc afvoermiddelen 14, 15 en 16 uit drie transportbanden die gezamenlijk een goot voor het opnemen van de losgesneden bodemstrook 16 bepalen. Transportband 15 vormt de bodem van de goot, en transportbanden 14 en 16 vormen de zijwanden van de goot. De transportrichtingen 1015333« 8 van de transportbanden zijn middels pijlen in Fig. 3 en 2 nader aangeduid. De transportbanden 14, 15 en 16 zijn voor het beter meenemen van de bodemstrook voorzien van meeneemribben 33. De afvoermiddelen 14, 15 en 16 lopen door tot aan de kluit-snijmiddelen 35. De kluitsnijmiddelen 35 omvatten twee zich in opwaartse richting van 5 de door de transportbanden 14, 15 en 16 bepaalde goot uitstrekkende langwerpige mesdelen 36. Deze mesdelen hebben twee snijkanten 51 en zijn gemonteerd op een zich in dwarsrichting van die mesdelen uitstrekkende gemeenschappelijke draagarm die ligt onder het in het verlengde van de transportbanden 14, 15 en 16 liggende trogvormige gootdeel 38. Vanaf de draagarm 37 steken de mesdelen 36 door cirkelboogvormige 10 sleuf 39 het gootdeel 38 in, althans in de in Fig. 3 weergegeven toestand. De mesdelen 36 kunnen namelijk, zoals middels pijlen in Fig 3 is aangeduid, langs een cirkelboog heen en weer zwenken door middels bijvoorbeeld een op de arm 37 aangrijpende cilin-der/zuigereenheid de arm 37 heen en weer te bewegen. Hierbij kunnen de mesdelen 36 via in de zijwanden van het gootdeel 38 gevormde sleuven 40 de goot verlaten om bui-15 ten de goot naast de zijwanddelen 41 te liggen. Wanneer zich nu bijvoorbeeld een conifeer in het tussen de cirkelboogvormige sleuf 39 begrensde gebied van het gootdeel 38 bevindt, dan kunnen de mesdelen 36 van buiten de goot via de sleuven 40 de goot in gaan, door de gehele goot draaien om de goot aan de tegenoverliggende andere zijde te verlaten. Aldus is dan een kluit met deels cirkelboogvormige begrenzingswanden uit de 20 bodemstrook gesneden. Wanneer dan wordt geconstateerd dat er zich een volgende conifeer in het door de sleuven 39 begrensde gebied bevindt, dan kunnen de mesdelen 36 in tegenoverstelde richting gezwenkt worden om de volgende kluit te vormen door met de tegenoverliggende meskanten 51 te snijden. Het constateren dat er zich in het door de sleuven 39 begrensde gebied een conifeer of anderszins een struik, boom of 25 gewas bevindt, kan bijvoorbeeld gebeuren door middel van de sensorarm 82. De stam of takken van het gewas zullen tegen de arm 42 drukken hetgeen dan de middelen voor het doen zwenken van de arm 37 kan aansturen tot het maken van een snijbeweging met de mesdelen 36.
De mesdelen 36 kunnen zich loodrecht op de bodem 42 van hel gootdeel 38 uit-30 strekken wanneer bijvoorbeeld in wezen cilindrische kluiten gewenst zijn. Echter in het algemeen zullen de mesdelen 36 vanaf de arm 37 naar bovengaand divergeren, teneinde een naar beneden toe taps toelopende kluit te kunnen vormen.
9
De losgesneden kluiten kunnen door een in Fig. 1 niet getoonde operator uit de bodemstrook worden getild en op een platform 2 worden gezet. Eventueel kan de kluit dan eerst worden voorzien van een omringend net om de kluit bijeen te houden. Ook is het denkbaar de kluit meteen in een pot te zetten. Voorts is het zeer goed denkbaar dat 5 de struiken 4 met kluit 3 geautomatiseerd uit de bodemstrook worden getild en verdere behandelend. Het na verwijderen van de uitgesneden kluiten 3 resterende materiaal van de bodemstrook kan zoals met 50 is aangeduid aan het eind van het verder gootdeel 51 naar beneden vallen in de ten gevolge van het wegsnijden van de bodemstrook ontstane voer.
JQ **************************
Claims (9)
1. Oogstinrichting (10) voor het oogsten van gewassen (4) met een ondergronds gewasdeel (5), zoals bomen of struiken, waarbij de oogstrichting om val: 5. twee op zijdelingse afstand uit elkaar geplaatste snij wielen (11, 12) voor het los snijden van een zijdelings door die snijwielen gedefinieerde bodemstrook (16), en afvoermiddelen (14, 15, 16) voor het vanaf de snijwielen (11, 12) wegvoeren van losgesneden bodemstrook (16), met het kenmerk, dat de rotatieassen (18, 19) van de snijwielen (11, 12), in langsrich-10 ting van de los te snijden bodemstrook beschouwd, een onderlinge afstand (S) van \ D a 1£ D hebben, waarbij D de diameter van de snijwielen is.
2. Oogstinrichting (10) volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de onderlinge afstand tussen de rotatieassen (18, 19) van de snijwielen ten hoogste ongeveer D is, bij 15 voorkeur ongeveer gelijk aan ^ D is.
3. Oogstinrichting (10) volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de snijwielen (11, 12) zwenkbaar zijn rond elk een zich in opwaartse richting uitstrekkende zwenkas (25 resp. 29), en dat de zwenkas (25 resp. 29) van elk respectief 20 snij wiel (11, 12) in de oogstrichting V beschouwd voor de rotaticas (18, 19) van het respectieve snijwiel (11, 12), bij voorkeur geheel voor het respectieve snijwiel (11, 12), ligt.
4. Oogstinrichting (10) volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de zwenkas (25 25 resp. 29) van elk respectief snijwiel (11, 12) aan de van de bodemstrook (16) afgekeerde zijde van het door dat respectieve snijwiel (11, 12) gedefinieerde vlak (31 resp. 32) ligt.
5. Oogstinrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de afstand van de 30 zwenkas (25 resp. 29) tot het door het respectieve snijwiel gedefinieerde vlak (31 resp. 32. minder dan 0,03 D bedraagt. 1 ü 'i 5 3 3 3**
6. Oogstinrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de afvoermiddelen (14, 15, 16) een goot met vanaf een bodem openslaande zijwanden omvatten, en dat zich over de bodem en langs de zijwanden eindloze transportbanden (14,15,16) uitstrekken. 5
7. Oogstinrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat dc zich langs de bodem uitstrekkende eindloze transportband (15) en/of de zich langs dc zijwanden uitstrekkende eindloze transportbanden (14,16) van meeneemribben (33) zijn voorzien.
8. Oogstinrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de afvoermiddelen (14, 15, 16) uitmonden bij kluitsnijmiddelen (35), en dat de kluitsnij-middelen (35) twee zich in opwaartse richting uitstrekkende langwerpige mesdelen (36) omvatten, die zijn gemonteerd op een zich in dwarsrichting van dc mesdelen (36) uitstrekkende gemeenschappelijke draagarm (37), dat de draagarm (37) halverwege de 15 mesdelen (36) rond een zich in het midden tussen de mesdelen (36) uilstrekkende rota-tiehartlijn roteerbaar is opgesteld, en dat de afstand tussen de mesdclcn (36) groter dan of gelijk aan de zijdelingse afstand tussen de snijwielen (11, 12) is, en dat op de draagarm (37) aandrijfmiddelen aangrijpen om deze rond de rotatiehartlijn daarvan te kunnen laten draaien of zwenken., 20
9. Oogstinrichting, volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de mesdelen (36) tweezijdig een snijkant (51) hebben. ***********%************%* ) ^
Priority Applications (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL1015333A NL1015333C2 (nl) | 2000-05-29 | 2000-05-29 | Oogstinrichting voor het oogsten van gewassen met een ondergronds gewasdeel. |
EP01202039A EP1159865A1 (en) | 2000-05-29 | 2001-05-29 | Harvester for plants with an underground part |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL1015333 | 2000-05-29 | ||
NL1015333A NL1015333C2 (nl) | 2000-05-29 | 2000-05-29 | Oogstinrichting voor het oogsten van gewassen met een ondergronds gewasdeel. |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL1015333C2 true NL1015333C2 (nl) | 2001-11-30 |
Family
ID=19771464
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL1015333A NL1015333C2 (nl) | 2000-05-29 | 2000-05-29 | Oogstinrichting voor het oogsten van gewassen met een ondergronds gewasdeel. |
Country Status (2)
Country | Link |
---|---|
EP (1) | EP1159865A1 (nl) |
NL (1) | NL1015333C2 (nl) |
Families Citing this family (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
BE1023511B1 (nl) * | 2015-10-09 | 2017-04-11 | Van Hulle B&C Boomkwekerij Bvba | Inrichting voor het rooien van bos- en haagplanten |
BE1030860B1 (nl) * | 2022-09-12 | 2024-04-08 | Carolus Trees | Werkwijze en inrichitng voor het rooien van bomen |
Citations (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US3964550A (en) * | 1974-09-16 | 1976-06-22 | J. E. Love Company | Tree seedling harvester |
FR2362568A1 (fr) * | 1976-08-24 | 1978-03-24 | Laforge Michel | Dispositif pour l'arrachage et le chargement de plantes a racines cultivees |
US4828039A (en) * | 1985-09-10 | 1989-05-09 | Basic American Foods | Harvesting apparatus |
NL1004327C2 (nl) | 1996-10-21 | 1998-04-22 | Franciscus Bernardus Johannes | Werkwijze voor het oogsten van gewassen, oogstinrichting, en geoogst gewas. |
-
2000
- 2000-05-29 NL NL1015333A patent/NL1015333C2/nl not_active IP Right Cessation
-
2001
- 2001-05-29 EP EP01202039A patent/EP1159865A1/en not_active Withdrawn
Patent Citations (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US3964550A (en) * | 1974-09-16 | 1976-06-22 | J. E. Love Company | Tree seedling harvester |
FR2362568A1 (fr) * | 1976-08-24 | 1978-03-24 | Laforge Michel | Dispositif pour l'arrachage et le chargement de plantes a racines cultivees |
US4828039A (en) * | 1985-09-10 | 1989-05-09 | Basic American Foods | Harvesting apparatus |
NL1004327C2 (nl) | 1996-10-21 | 1998-04-22 | Franciscus Bernardus Johannes | Werkwijze voor het oogsten van gewassen, oogstinrichting, en geoogst gewas. |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
EP1159865A1 (en) | 2001-12-05 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
US4491163A (en) | Method and apparatus for felling trees | |
US5379577A (en) | Cane harvester and method | |
CA2133892C (en) | Combine harvester with secondary cutter | |
US5375403A (en) | Lowbush berry harvester | |
US5428946A (en) | Row crop cutter and conveyor | |
CA2485326C (en) | Machine for mowing stalk-like crops | |
NL1015333C2 (nl) | Oogstinrichting voor het oogsten van gewassen met een ondergronds gewasdeel. | |
US6945292B1 (en) | Tree harvesting apparatus | |
US4445552A (en) | Saw blade construction useful in the continuous harvesting of trees | |
US7222479B2 (en) | Curved support arm for reel assembly | |
NL9401502A (nl) | Landbouwmachine. | |
NL8002548A (nl) | Meerrijige aardappeloogstmachine. | |
NL1015647C2 (nl) | Oogstinrichting voor het rooien van gewassen. | |
JP3863898B2 (ja) | 根菜収穫機 | |
JP3874541B2 (ja) | 収穫機 | |
JP3863897B2 (ja) | 根菜収穫機 | |
JP3863899B2 (ja) | 根菜収穫機 | |
NL1003921C2 (nl) | Machinecombinatie. | |
NL8902709A (nl) | Inrichting voor het versnipperen van snoeihout. | |
JP3822749B2 (ja) | 収穫機 | |
CA2100203C (en) | Lowbush berry harvester | |
US2666286A (en) | Tiltably mounted root harvester | |
CA1111331A (en) | Saw blade and cut tree collecting and bunching means useful in the continuous harvesting of trees | |
JP3863900B2 (ja) | 根菜収穫機 | |
AU774961B2 (en) | Tree harvesting apparatus |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
PD2B | A search report has been drawn up | ||
SD | Assignments of patents |
Owner name: VASTGOEDMAATSCHAPPIJ GEBR. EZENDAM B.V. Effective date: 20051122 |
|
MK | Patent expired because of reaching the maximum lifetime of a patent |
Effective date: 20200528 |