NL1013507C2 - Bemester. - Google Patents

Bemester. Download PDF

Info

Publication number
NL1013507C2
NL1013507C2 NL1013507A NL1013507A NL1013507C2 NL 1013507 C2 NL1013507 C2 NL 1013507C2 NL 1013507 A NL1013507 A NL 1013507A NL 1013507 A NL1013507 A NL 1013507A NL 1013507 C2 NL1013507 C2 NL 1013507C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
buffer
dust
air
frame
substances
Prior art date
Application number
NL1013507A
Other languages
English (en)
Inventor
Harm Van Unen
Jacco Vink
Jacob Willem Bukman
Original Assignee
Gromes Plender Beheer Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Gromes Plender Beheer Bv filed Critical Gromes Plender Beheer Bv
Priority to NL1013507A priority Critical patent/NL1013507C2/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1013507C2 publication Critical patent/NL1013507C2/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C23/00Distributing devices specially adapted for liquid manure or other fertilising liquid, including ammonia, e.g. transport tanks or sprinkling wagons
    • A01C23/02Special arrangements for delivering the liquid directly into the soil
    • A01C23/021Sludge injectors, i.e. liquid manure injectors

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Water Supply & Treatment (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Catching Or Destruction (AREA)

Description

1 I
BEMESTER
De onderhavige uitvinding betreft een inrichting voor het over een bodemoppervlak verspreiden van stoffen, zoals mest, kunstmest en meer in het bijzonder chemicaliën, omvattende: een aan een landbouwvoertuig, 5 zoals een tractor, aan te brengen gestel; een stofbuffer aan het gestel; en met de stofbuffer verbonden geleiders aan het gestel, welke de stoffen van de stofbuffer naar het bodemoppervlak geleiden.
Dergelijke inrichtingen zijn in het algemeen 10 bekend, waarbij de inrichting over met het gestel verbonden wielen verrijdbaar met het landbouwvoertuig te koppelen is.
De bekende inrichtingen vertonen de volgende nadelen. De bemesting of verspreiding van andere stoffen 15 vindt vaak onregelmatig over het land plaats en is geregeld te overvloedig, hetgeen niet bevorderlijk, en in sommige gevallen zelfs nadelig is voor de groei van de gewassen. Bovendien bestaat het gevaar, dat de stoffen op bladeren van de gewassen terecht komen, hetgeen tot 20 verbrandingsverschijnselen kan leiden op de bladeren. Dit laatste is in het bijzonder een probleem bij opgeloste stoffen. De voornoemde problemen van de bekende techniek worden veroorzaakt, doordat de geleiders door verschillende oorzaken van het bodemoppervlak los kunnen komen en 25 de stoffen vanaf een ongewenste hoogte boven het bodemoppervlak gaan rondsproeien om hierna weer in contact te komen met het bodemoppervlak. Hierdoor wordt een onregelmatige verspreiding van de stof over het land in de hand gewerkt en kunnen de stoffen op de bladeren van de gewas-30 sen terecht komen.
1 n 1 3 ζ n 7 2
Een instantie, waarbij de geleiders van het bodemoppervlak los kunnen komen is de configuratie van de bekende inrichting, waarbij de voornoemde wielen aan het gestel hiervan relatief dicht bij elkaar staan, bijv. om 5 wegtransport mogelijk te maken, waarbij de zich buiten de wielbasis uitstrekkende delen van de inrichting worden opgeklapt, zodat de inrichting niet meer dan een wegdeel achter het landbouwvoertuig in beslag neemt. Omdat de inrichting (in uitgeklapte toestand) star op de wielen 10 rust, veroorzaakt al een klein hoogteverschil van het bodemoppervlak onder de wielen een schuinstand van de inrichting, waarbij de inrichting naar een uiteinde toe met de geleiders los zal komen van het bodemoppervlak.
Een andere oorzaak van onregelmatige versprei-15 ding en stoffen op de bladeren van de gewassen is, dat de inrichting, wanneer deze door het landbouwvoertuig over een onregelmatig bodemoppervlak wordt voortgetrokken, over het land kan gaan stuiteren. Dit verschijnsel kan slechts worden tegengegaan door de voortbewegingssnelheid 20 van het landbouwvoertuig te verlagen, waardoor ook de produktiviteit van de inrichting laag blijft.
Met de onderhavige uitvinding is beoogd deze en andere nadelen van de bekende inrichtingen te verhelpen of althans te verminderen, waartoe een inrichting volgens 25 de onderhavige uitvinding zich onderscheid, doordat de inrichting kantelbaar met het landbouwvoertuig te koppelen is en de geleiders naalden en hierlangs aangebrachte slangelementen omvatten en de naalden veerkrachtig aan het gestel zijn opgehangen en steunend op het bodemop-30 pervlak de inrichting in gebruik dragen.
Met een inrichting volgens de onderhavige uitvinding worden de stoffen over het bodemoppervlak verspreid, en zelfs onder invloed van het gewicht van de inrichting in het bodemoppervlak, terwijl de naalden 35 zowel gezamenlijk als afzonderlijk het bodemoppervlak volgen zonder contact hiermee te verliezen. Ook is de kans op stuiteren van de inrichting aanmerkelijk verkleind, doordat de veerkrachtige naalden stoten op de 1013507 1 Γ 3 inrichting bij een oneffen bodemoppervlak dempen en opvangen.
In een eerste voorkeursuitvoeringsvorm is een inrichting volgens de uitvinding zodanig, dat de naalden 5 vanaf het gestel neerwaarts zijn gericht en een bocht doorlopen, waarbij deze zich ten opzichte van de voortbe-wegingsrichting van het landbouwvoertuig achterwaarts uitstrekken. In een dusdanige uitvoeringsvorm werken de naalden bodemvolgend en veelal zelfs vereffenend, terwijl 10 de inrichting in gebruik is om de stoffen over het bodemoppervlak te verspreiden.
In een andere uitvoeringsvorm is een inrichting volgens de uitvinding zodanig, dat de slangelementen op het bodemoppervlak en dwars op de voortbewegingsrichting 15·van het landbouwvoertuig gericht uitmonden. Zelfs wanneer het open uiteinde van een slangelement op onbedoelde wijze van het bodemoppervlak loskomt, vindt regelmatige verspreiding van de stoffen plaats en is het gevaar, dat de stoffen, in het bijzonder wanneer deze zijn opgelost, 20 op de bladeren van het gewas terecht komen, geminimaliseerd.
Bij voorkeur vertoont een inrichting volgens de uitvinding met op het bodemoppervlak gerichte uiteinden van de slangelementen en naalden met een bocht in achter-25 waartse richting ten opzichte van de voortbewegingsrichting van het landbouwvoertuig de eigenschap, dat de slangelementen in de nabijheid van het bodemoppervlak een in hoofdzaak aan de bocht van de naalden tegengestelde kromming vertonen. In deze gunstige uitvoeringsvorm 30 worden de slangelementen in de voortbewegingsrichting van het landbouwvoertuig beschermd door de veerkrachtige naalden en vertonen de kromming pas in de nabijheid van het uiteinde hiervan, zodat schade aan de slangelementen is voorkomen of althans is beperkt. Bij voorkeur zijn 35 hierbij de slangelementen door de kromming heen geleid door een beschermende houder. In een dusdanige uitvoeringsvorm zijn de slangelementen ook tegen beschadiging 1 01 3507
I I
4 bij transport over een akker of andere landbouwgrond tegen beschadiging beschermd.
In een andere voorkeursuitvoeringsvorm omvat een inrichting volgens de onderhavige uitvinding als 5 alternatief of als aanvulling luchttoevoeren, welke zijn aangesloten op de slangelementen langs de lengte hiervan. Met de luchttoevoeren is een meer nauwkeurige en vooral meer gematigde uitstroom en dosering van de stoffen uit de slangelementen mogelijk. Bij voorkeur zijn de lucht-10 toevoeren aan het tegenover de slangelementen gelegen einde aangesloten op een luchtbuffer. Deze kan zijn vormgegeven als een luchtpomp, maar om de totaal "benodigde lengte van de luchttoevoeren te beperken kan deze een zich langs de lengte van de inrichting uitstrekkende 15 bufferbuis omvatten, die met een enkele toevoer op een pomp aan te sluiten is, en vanwaar een aantal luchttoe-voeren naar de slangelementen leiden op verschillende plaatsen langs de lengte hiervan. Voor het overige is een dusdanige luchtbufferbuis gesloten om de door de lucht-20 pomp opgewekte druk te handhaven. Bij een inrichting in een dusdanige uitvoeringsvorm is de druk in de luchtbuffer ten minste enigszins lager dan de druk in de stofbuffer om uitstroming of dosering van de stoffen niet te belemmeren. Door variatie van de druk in de luchtbuffer 25 ten opzichte van die in de stofbuffer kan echter het uitstroomverloop of de dosering worden beïnvloed. Door verhoging van de druk in de luchtbuffer tot boven de druk in de stofbuffer of door verlaging van de druk in de stofbuffer tot onder de druk in de luchtbuffer, kan de 30 uitstroming of dosering van de stoffen abrupt worden beëindigd. Dit is in het bijzonder gunstig bij het bereiken van een doorloop over een akker of andere landbouwgrond, waarmee nadruppelen te voorkomen is. Bovendien is door variatie van de druk in de luchtbuffer onder de druk 35 in de stofbuffer de dosering in hoeveelheid stof per oppervlakte-eenheid direct te beïnvloeden. Bij voorkeur is de luchtbuffer hoger aan het gestel aangebracht dan de stofbuffer.
1 01 35 07 5
In een andere voorkeursuitvoeringsvorm vertoont een inrichting volgens de uitvinding als aanvulling of als alternatief de eigenschap, dat de slangelementen zijn aangesloten op de stofbuffer aan de bovenzijde hiervan, 5 waarbij uitstroming van de stoffen gelijktijdig aanvangt. Wanneer de stoffen aan de stofbuffer worden toegevoerd, stijgt het niveau vanaf de onderzijde hiervan, zodat het niveau van de stoffen, of de oplossingen hiervan, de bovenzijde van de stofbuffer gelijktijdig bereiken, 10 ongeacht de plaatsing van de toevoer van stoffen de stofbuffer in. Wanneer een inrichting volgens de onderhavige uitvinding is voorzien van de luchttoevoeren, vertoont deze bij voorkeur de eigenschap, dat de luchttoevoeren zijn aangesloten op de luchtbuffer aan de onder-15 zijde hiervan, waarmee een barrière tegen binnendringen van stoffen in de luchtbuffer is gevormd. Het binnendringen van de stoffen in de luchtbuffer zou verstoppingen kunnen veroorzaken, hetgeen ongewenst is en met de voornoemde maatregelen doeltreffend is tegengegaan.
20 In nog een andere voorkeursuitvoeringsvorm vertoont een inrichting volgens de onderhavige uitvinding de eigenschap, dat op de stofbuffer ten minste één drukvat is aangesloten, dat geschikt is om bij een werkonderbreking stof uit de stofbuffer in zich op te nemen en om 25 bij een werkhervatting de opgenomen stoffen in de stofbuffer te brengen. Hiermee is nadruppelen, bijv. bij het bereiken van een uiteinde van een te behandelen akker, op doeltreffende wijze voorkomen. Het drukvat wordt bijv. op voorhand op onderdruk gebracht en bij het bereiken van 30 het uiteinde van de akker in verbinding gesteld met het inwendige van de stofbuffer. Aldus wordt de druk in de stofbuffer verlaagd en stopt uitstroming. Bij voorkeur wordt gelijktijdig toevoer van stof naar de stofbuffer onderbroken. Een dergelijk drukvat kan een expansievat 35 zijn.
In nog een andere voorkeursuitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding vertoont deze de eigenschap, dat de stofbuffer en de luchtbuffer zich 1013507 6 langs het gestel en de hieraan verend aangebrachte naalden uitstrekken, het gestel in- en uitklapbaar, is en dat de luchtbuffer en de stofbuffer ter plaatse van klappun-ten van het gestel een buigzame slang omvatten. Aldus 5 zijn ook de stofbuffer en de luchtbuffer inklapbaar om de inrichting geschikt te maken voor wegtransport.
Deze en andere eigenschappen en voordelen van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding zullen duidelijk worden gemaakt aan de hand van een beschrijving 10 hieronder van een in de tekening weergegeven uitvoerings-voorbeeld, waarin: fig. 1 een perspectivisch aanzicht toont van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding; fig. 2 een perspectivisch vooraanzicht toont 15 van een detail van de in fig. 1 weergegeven inrichting; en fig. 3 een perspectivisch achteraanzicht toont van een detail van de in fig. 1 weergegeven inrichting.
Opgemerkt wordt, dat in de figuren gelijke of 20 soortgelijke onderdelen zijn aangeduid met dezelfde referentienummers.
De in fig. 1 getoonde inrichting 1 is een bemester. De inrichting 1 omvat een gestel, bestaande uit een langsbalk 2 met een lengte, die overeenkomt met de 25 breedte van een de inrichting 1 voorttrekkend (en niet getoond) landbouwvoertuig, zoals een tractor, een met de langsbalk 2 verbonden driepuntsophanging 3 voor kantelbare koppeling van het gestel met het landbouwvoertuig, en scharnierbaar aan de langsbalk 2 aangebrachte extensie-30 balken 4. De extensiebalken 4 zijn opklapbaar, zoals aan de rechterzijde in de tekening is getoond om de inrichting geschikt te maken voor wegtransport. Hiertoe is tussen de langsbalk 2 en de extensiebalken 4 elk een scharnier 5 aangebracht, dat met een hydraulische cilin-3 5 der 6 werkt om de extensiebalken 4 op te klappen en/of neer te laten.
Langs de langsbalk 2 en de extensiebalken 4 strekken zich een stofbuffer 7 en een luchtbufferbuis 8 1013507 7 uit. Zowel de stofbuffer 7 als de luchtbufferbuis 8 zijn geheel afgesloten met de uitzondering van ten -minste één ingang en een aantal uitgangen. Van de stofbuffer 7 lopen als slangen 9 vormgegeven slangelementen naar naalden 10, 5 die zich vanaf het gestel neerwaarts naar het bodemopper-vlak 11 uitstrekken. Het bodemoppervlak 11 is bijv. grasland of een akker.
De inrichting 1 hangt aan de driepuntsophanging 3 aan het (niet getoonde) landbouwvoertuig, dat de in-10 richting 1 voorttrekt. Hierbij rust de inrichting 1 op het bodemoppervlak 11 over de gehele lengte hiervan, waarbij de inrichting 1 afsteunt op de naalden 10.
Stoffen, zoals meststoffen of opgeloste chemicaliën, worden vanuit de stofbuffer 7 door de slangen 9 15 heen, die zich langs de naalden 10 neerwaarts uitstrekken, geleid om over het bodemoppervlak 11 verspreid te worden. Over het bodemoppervlak 11 te verspreiden stoffen worden onder druk vanuit container 14 in de stofbuffer 7 gebracht door middel van stofpomp 12. De container 14 zal 20 echter in de praktijk vaak op het (niet getoonde) landbouwvoertuig zijn geplaatst, in tegenstelling tot de in de figuren getoonde configuraties. Ook de stofpomp 12 en de luchtpomp 13 kunnen in tegenstelling tot de figuren op/aan het niet getoonde landbouwvoertuig zijn aange-25 bracht.
De slangen 9 zijn aan de bovenzijde van de stofbuffer 7 aangesloten, zodat uitstroming van de over het land of het bodemoppervlak 11 te verspreiden stoffen pas dan aanvangt, wanneer de gehele stofbuffer 7 is 30 gevuld. Onafhankelijk van de plaatsing van de via container 14 en stofpomp 12 verlopende toevoer wordt over de gehele lengte van de stofbuffer 7 een gelijktijdige aanvang van uitstroming bewerkstelligd.
Doordat de naalden 10 een veerkrachtige afsteu-35 ning van de inrichting 1 vormen, zullen oneffenheden in het bodemoppervlak slechts leiden tot uitwijk van een beperkt aantal van de naalden 10, maar zelfs zonder dat deze het contact met het bodemoppervlak verliezen. Aldus 1013507 « 8 is het rondstrooien van in het bijzonder opgeloste stoffen tot een minimum beperkt, is de verdeling uniform en. is voorkomen, dat de stoffen op de bladeren van de gewassen terecht kunnen komen.
5 De naalden 10 vertonen aan de onderzijde nabij het bodemoppervlak 11 een bocht om zich achterwaarts ten opzichte van de voortbewegingsrichting van het (niet getoonde) landbouwvoertuig uit te strekken. Bij een zekere uitwijk van bepaalde van de naalden 10 draaien 10 deze naalden 10 over de genoemde bocht nabij het onderste uiteinde hiervan om de ophanging aan de langsbalk 2 en de extensiebalken 4. Om te voorkomen, dat de zich langs de naalden 10 uitstrekkende slangen 9 hierbij ten opzichte van het bodemoppervlak 11 opwaarts gericht kunnen komen 15 te staan, vertonen de slangen 9 een in hoofdzaak aan de bocht van de naalden tegengestelde kromming 15. Door deze kromming monden de slangen 9 te allen tijde neerwaarts naar het bodemoppervlak 11 gericht uit. Dit zelfs wanneer een naald 10, waaraan de betreffende slang 9 is aange-20 bracht, uitwijkt onder invloed van een oneffenheid in het bodemoppervlak 11.
Bij voorkeur is, zoals in fig. 2 is getoond, de kromming 15 in de slangen 9 bewerkstelligd met een beschermende houder 16, bijvoorbeeld een halfcilindervormig 25 element, dat de kromming 15 vertoont, en waar de slangen 9 in zijn gelegd.
In deze configuratie zijn de slangen 9 beschermd, doordat zij, zoals in de figuren is getoond, in de voortbewegingsrichting van het (niet getoonde) land-30 bouwwerktuig zijn gelegen achter de naalden 10. Verder zijn de slangen 9 in de kromming 15 beschermd door de beschermende houders 16.
Naast en schuin boven de stofbuffer 7 is een luchtbufferbuis 8 aangebracht. Vanaf de luchtbufferbuis 8 35 lopen luchttoevoeren 17 naar de slangen 9, die vanaf de stofbuffer 7 naar de naalden 10 lopen. De luchtbuffer 8 is aangesloten op een luchtpomp 13, die aan het gestel is aangebracht. De door de luchtpomp 13 verschafte luchtdruk 1013507
' I
9 in de luchtbuffer 8, die aldus wordt overgebracht naar de slangen 9 via de luchttoevoeren 17, is lager in normaal, bedrijf, dan de door de stof pomp 12 gegenereerde druk in de stofbuffer 7. Aldus vindt uitstroming van stof uit de 5 stofbuffer 7 via de slangen 9 plaats en wordt niet door een te hoge druk in de luchtbufferbuis 8 belemmerd of verhinderd.
Door variatie van de luchtdruk in de luchtbuf-ferbuis 8 is dosering van de uitstroom van stof over het 10 bodemoppervlak 11 bewerkstelligd. Met een zeer klein drukverschil is de dosering van de stoffen over het bodemoppervlak 11 gering, terwijl bij een zeer veel lagere luchtdruk dan de stofdruk is de dosering aanzienlijk hoger.
15 Door de luchtdruk tot boven de stofdruk te verhogen door geschikte aansturing van de luchtpomp 13, tot boven de stofdruk, of door de door de stofpomp 12 veroorzaakte stofdruk te verlagen tot onder de luchtdruk, wordt uitstroming van stoffen gestopt. Dit is bijvoor-20 beeld van belang bij het bereiken van de rand van een akker, waar het (niet getoonde) landbouwvoertuig moet keren om een volgende passage over de akker te volbrengen of klaar is met het behandelen van de akker. Door de relatieve luchtdruk te verhogen wordt dosering abrupt 25 beëindigd en kan nadruppelen doeltreffend worden voorkomen.
De luchttoevoeren 17 zijn aan de onderzijde van de luchtbufferbuis 8 aangesloten om te voorkomen, dat onverhoopt in de luchttoevoer 17 terecht gekomen stoffen 30 uit de stofbuffer 7 in de luchtbuffer 8 terecht komen.
De inrichting is voor transport geschikt te maken door de extensiebalken 4 op te klappen ten opzichte van de langsbalk 2, omdat de inrichting 1 anders voor wegtransport te breed zou zijn. Hiertoe zijn de stofbuf-35 fer 7 en de luchtbuffer 8 ter plaatse van de scharnieren 5 gevormd door buigzame elementen 18, bijvoorbeeld slangen, om het opklappen van de extensiebalken 4 mogelijk te maken, terwijl de zich hierlangs uitstrekkende delen van 1013507 10 de stofbuffer en van de luchtbuffer 8 hier vast aan bevestigd zijn. Het opklappen van de extensiebalken 4 en de hieraan bevestigde componenten van de inrichting 1 vindt plaats na beëindiging van de werkzaamheden op het 5 land, d.w.z. het behandelen van het bodemoppervlak 11. Aldus bevinden zich nog stoffen in de stofbuffer 7. In het bijzonder wanneer de zich langs de extensiebalken 4 uitstrekkende delen van de stofbuffer 7 worden opgeklapt, zoals aan de rechter zijde in fig. 1 is weergegeven, 10 lopen de resterende stoffen voor behandeling van het bodemoppervlak 11 hier uit het deel van de stofbuffer 7 langs de langsbalk 2 in. Aangezien dit zou leiden tot uitstroming van stoffen, wanneer dit niet langer is gewenst, zijn hiertoe de volgende maatregelen getroffen. 15 Op de stofbuffer 7 zijn als expansievaten 19 vormgegeven drukvaten aangesloten. Het aansturen van de werking van deze expansievaten 19 kan plaatsvinden met de luchtpomp 13, of op een willekeurig andere wijze, bijvoorbeeld met behulp van regelkleppen en via een afzon-20 derlijke pomp. Na beëindigen van het behandelen van het bodemoppervlak 11 van bijv. een akker, wordt de druk in de stofbuffer 7 verlaagd om het uitstromen van stoffen te beëindigen. Voorafgaand aan het opklappen van de zich langs de extensiebalken 4 uitstrekkende delen van de 25 stofbuffer 7, worden de tegenover de stofbuffer 7 gelegen deelkamers van de expansievaten 19 op onderdruk gebracht, zodat de met de stofbuffer 7 verbonden deelkamers van de expansievaten 19 de in de stofbuffer 7 resterende stoffen opnemen. Afhankelijk van de gebruikte onderdruk en de 30 capaciteit van de expansievaten 19 kan de stofbuffer 7 zelfs geheel worden geëvacueerd, zodat nadruppelen uit de slangen langs de langsbalk 2 bij het opklappen van de expansiebalken 4 is voorkomen.
Na kennisneming van het voorgaande zullen zich 35 verschillende alternatieve en aanvullende uitvoeringsvormen opdringen aan de vakman. Hierover wordt opgemerkt, dat het bereik van de onderhavige uitvinding niet is gedefinieerd door de specifiek hierboven beschreven 1013507 11 uitvoeringsvorm hiervan, maar slechts door de bijgevoegde conclusie verschafte definitie, met betrekking tot de aanwezigheid van bepaalde maatregelen. Zo is het mogelijk een andere ophanging te gebruiken in samenhang met andere 5 scharnieren, waarbij een langsbalk star aan het voort-trekkende landbouwvoertuig is aangebracht, terwijl de extensiebalken en de hieraan verbonden onderdelen van de inrichting vrij in verticale richting om de scharnieren kunnen roteren. Ook een verdere segmentering van roteer-10 baar aan elkaar bevestigde balken is mogelijk, waarbij de lengte van elke balk dusdanig is, dat ongeacht de oneffenheid van het bodemoppervlak met hoge mate van zekerheid door nagenoeg alle naalden contact met de ondergrond of het bodemoppervlak wordt gehouden. Andere pompmiddelen 15' zijn mogelijk, terwijl het aansluiten van de pompen als hydraulische pompen op het hydraulische systeem van een de inrichting voorttrekkende tractor met betrekking tot eenvoud grote voordelen vertoont. Ook kunnen andere voorzieningen zijn getroffen om de extensiebalken op te 20 klappen voor wegtransport of zijn andere opvangmiddelen mogelijk om uitstroom van de voor dosering over het bodemoppervlak bedoelde stoffen uit de opgeklapte extensiebalken te voorkomen. Ook is niet vereist, dat de slangelementen exact haaks op het bodemoppervlak uitmon-25 den, maar bijvoorbeeld onder een van 90° afwijkende hoek.
101 3507

Claims (15)

1. Inrichting voor het over een bodemoppervlak verspreiden van stoffen, zoals mest, kunstmest en meer in het bijzonder chemicaliën, omvattende: een aan een landbouwvoertuig, zoals een tractor, aan te brengen gestel; 5 een stofbuffer aan het gestel; en met de stofbuffer verbonden geleiders aan het gestel, welke de stoffen van de stofbuffer naar het bodemoppervlak geleiden, waarbij de inrichting althans kantelbaar aan het landbouwvoertuig te hangen is en de geleiders naalden en hierlangs aange- 10 brachte slangelementen omvatten en de naalden veerkrachtig aan het gestel zijn opgehangen en steunend op het bodemoppervlak de inrichting in gebruik dragen.
2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de naalden vanaf het gestel neerwaarts zijn gericht en een 15 bocht doorlopen, waarbij deze zich ten opzichte van de voortbewegingsrichting van het landbouwvoertuig achterwaarts uitstrekken.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de slangelementen in hoofdzaak haaks op het bodemopper- 20 vlak en dwars op de voortbewegingsrichting van het landbouwvoertuig gericht uitmonden.
4. Inrichting volgens conclusie 2 en 3, waarbij de slang-elementen in de nabijheid van het bodemoppervlak een in hoofdzaak aan de bocht van de naalden tegengestel- 25 de kromming vertonen.
5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij de slangelementen door de kromming heen zijn geleid door een beschermende houder.
6. Inrichting volgens één van de voorgaande 30 conclusies, verder omvattende luchttoevoeren, welke zijn aangesloten op de slangelementen langs de lengte hiervan.
7. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij de luchttoevoeren aan het tegenover de slangelementen gelegen einde hiervan zijn aangesloten op een luchtbuffer. 101 3507 « *
8. Inrichting volgens conclusie 7, waarbij de druk in de luchtbuffer ten minste enigszins lager is dan de druk in de stofbuffer.
9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, waarbij 5 de luchtbuffer hoger aan het gestel is aangebracht dan de stofbuffer.
10. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de slangelementen zijn aangesloten op de stofbuffer aan de bovenzijde hiervan, waarbij uitstro- 10 ming van de stoffen gelijktijdig start.
11. Inrichting volgens één van de conclusies .6 - 10, waarbij de luchttoevoeren zijn aangesloten op de luchtbuffer aan de onderzijde hiervan, waarmee een barrière tegen binnendringen van stoffen in de luchtbuffer 15 is gevormd.
12. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij op de stofbuffer ten minste één drukvat is aangesloten, welke geschikt is om bij een werkonderbreking stof uit de stofbuffer in zich op te 20 nemen, en om bij een werkhervatting de opgenomen stoffen in de stofbuffer te brengen.
13. Inrichting volgens conclusie 12, waarbij in het drukvat in normaal bedrijf een stof uitdrijvende druk heerst, welke druk bij een werkonderbreking te verlagen 25 is tot een waarde waarbij stof in het drukvat op te nemen is.
14. Inrichting volgens conclusie 12 of 13, waarbij het drukvat een expansievat omvat.
15. Inrichting volgens één van de voorgaande 30 conclusies, waarbij de stofbuffer en de luchtbuffer zich langs het gestel en de hieraan verend aangebrachte naalden uitstrekken, het gestel in- en uitklapbaar is en de luchtbuffer en de stofbuffer ter plaatse van klappunten van het gestel een buigzame slang omvatten. 1013507
NL1013507A 1999-11-05 1999-11-05 Bemester. NL1013507C2 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1013507A NL1013507C2 (nl) 1999-11-05 1999-11-05 Bemester.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1013507 1999-11-05
NL1013507A NL1013507C2 (nl) 1999-11-05 1999-11-05 Bemester.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1013507C2 true NL1013507C2 (nl) 2001-05-08

Family

ID=19770208

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1013507A NL1013507C2 (nl) 1999-11-05 1999-11-05 Bemester.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL1013507C2 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
ES2277725A1 (es) * 2005-03-03 2007-07-16 Universidad De Cordoba Inyector multiple en suelo para tratamiento de frutales y similares.

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5357883A (en) * 1992-03-24 1994-10-25 Wic Inc. Method and apparatus for spreading a liquid slurry
DE19540648A1 (de) * 1994-11-03 1996-05-15 Gerard Johannes Schurink Düngevorrichtung
EP0898868A1 (de) * 1997-08-23 1999-03-03 Sebastian Zunhammer Vorrichtung zur Bodenbearbeitung
US5967066A (en) * 1997-02-28 1999-10-19 Capstan Ag Systems, Inc. System and process for applying ammonia to soil

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5357883A (en) * 1992-03-24 1994-10-25 Wic Inc. Method and apparatus for spreading a liquid slurry
DE19540648A1 (de) * 1994-11-03 1996-05-15 Gerard Johannes Schurink Düngevorrichtung
US5967066A (en) * 1997-02-28 1999-10-19 Capstan Ag Systems, Inc. System and process for applying ammonia to soil
EP0898868A1 (de) * 1997-08-23 1999-03-03 Sebastian Zunhammer Vorrichtung zur Bodenbearbeitung

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
ES2277725A1 (es) * 2005-03-03 2007-07-16 Universidad De Cordoba Inyector multiple en suelo para tratamiento de frutales y similares.

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US9883668B2 (en) Self propelled agricultural application machine
US7344091B2 (en) Spraying
US4736888A (en) Row crop band sprayer
US3543704A (en) Seed planter
EP0520784B1 (en) Improvements in or relating to injection apparatus for injecting slurries/liquids into the ground
NO176944B (no) Fremgangsmåte og anordning for spröyting av rader av avling
US6622935B1 (en) Articulated crop spraying apparatus
NL1013507C2 (nl) Bemester.
US4266490A (en) Sugar cane planter
CA1222487A (en) Implement for contact application of liquid herbicides to crops
US4214422A (en) Forage harvester with adjustable crop guidance apparatus
US4629123A (en) Crop sprayer
US20050016145A1 (en) Biocide applicator for sugar cane
US4572087A (en) Fertilizer injection apparatus
AU2013202077B2 (en) Spraying
US5558471A (en) Device for injecting chemicals into the soil
NL1015182C1 (nl) Mestinjecteurinrichting en werkwijze voor toepassing daarvan in gras- of bouwland.
NL9301170A (nl) Grondbewerkingsmachine.
CN115399304B (zh) 一种能同时喷洒两种药液的自走式喷雾机
NL9000091A (nl) Inrichting voor het verspreiden van vloeibare mest over de grond.
EP2319303B1 (en) Self propelled agricultural application machine
Padmanathan et al. Performance evaluation of power tiller operated rear mounted boom sprayer for cotton crop
US4546570A (en) Apparatus for applying agricultural chemicals including contact type herbicides
US9918439B2 (en) Apparatus and system for delivering water and nutrients to crops, and method thereof
JP3820644B2 (ja) 薬液散布機

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20070601