NL1007737C2 - Inrichting voor het geïndividualiseerd inbrengen van voorwerpen. - Google Patents

Description

Inrichting voor het geïndividualiseerd inbrengen van voorwerpen.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het 5 geïndividualiseerd inbrengen van voorwerpen, zoals huisvuil, in een houder omvattende een op die houder aan te brengen tussenopslag van buiten toegankelijk via ten minste een scharnierende aanvoerklep en aan de onderzijde voorzien van een scharnierende afvoerklep, waarbij een bedieningsmechanisme aanwezig is, omvattende een met die aanvoerklep verbonden mechanische overbrenging, die beweging van die afvoerklep 10 beheerst.

Een dergelijke inrichting is bekend uit het Zwitserse octrooischrift 613.668. In de stand der techniek zijn met vergrendelbare kleppen werkende afVal-opslag-systemen bekend waartoe slechts bepaalde personen toegang hebben. Een nadeel van een dergelijke stelsel is dat die bepaalde personen onbeperkt veel afval of andere voorwerpen 15 kunnen laden.

Daarom zijn in de stand der techniek sluisachtige constructies voorgesteld zodat het volume dat beschikbaar wordt voor de gebruiker beperkt is. Dit wordt verwezenlijkt door het voorzien in een zogenaamde tussenopslag voorzien van enigerlei klepconstructie.

20 Volgens een bekend voorstel wordt na het openen van de aanvoerklep een tussenopslag vrijgegeven en kan de vuilniszak daarin geplaatst worden. Door het opnieuw uitvoeren van een openingshandeling voor de aanvoerklep wordt voor dat daadwerkelijke openen daarvan een mechanisme in werking gesteld waardoor het vuil uit de tussenopslag in de hoofdopslaghouder komt.

25 Hoewel een dergelijk systeem de hierboven geschetste problemen oplost, heeft dit een aantal nadelen. Ten eerste is het kostbaar om dit te bouwen en verhoudingsgewijs gecompliceerd. Bovendien blijft het huisvuil tussen twee opeenvolgende laadcycli in de tussenopslag. Dit kan tot stankoverlast leiden.

In het bovengenoemde Zwitserse octrooischrift 613.668 wordt een constructie 30 beschreven waarbij beweging van de afvoerklep met die van de aanvoerklep gekoppeld is. D.w.z. in geopende toestand van de aanvoerklep wordt de afvoerklep op gedwongen wijze gesloten en bij het sluiten van de aanvoerklep wordt de afvoerklep op gedwongen wijze geopend. Om deze gekoppelde beweging te bewerkstelligen, is een gecompliceerd 1007737 2 koppelmechanisme noodzakelijk. Bovendien dient een dergelijk mechanisme bij voorkeur zodanig uitgevoerd te zijn, dat de sluitbeweging van de afvoerklep bij het eerste deel van de openingsbeweging van de aanvoerklep bewerkstelligd wordt, omdat anders niet voorkomen kan worden dat bij het gedeeltelijk geopend zijn van de aanvoerklep vuil 5 en dergelijke naar binnen geworpen wordt hetgeen door de gedeeltelijk geopende afvoerklep in de onderliggende opslag verdwijnt.

Dit maakt het bedieningsmechanisme verder gecompliceerd. Doordat het gewicht van het in te brengen huisvuil aanzienlijk kan variëren en over het algemeen huisvuil op ruwe wijze in de tussenopslag wordt geworpen, dient een dergelijke overbrenging aan 10 bijzonder zware eisen te voldoen.

Dit is de reden dat een dergelijke constructie tot nu toe geen ingang gevonden heeft.

Het doel van de onderhavige uitvinding is in een constructie te voorzien waarbij de sluiswerking volgens het Zwitserse octrooischrift 613.668 verbeterd wordt, d.w.z. met 15 een lichtere constructie volstaan kan worden en waarbij anderzijds op meer eenvoudige wijze gewaarborgd kan worden dat de afvoerklep steeds bij het gedeeltelijk openen van de aanvoerklep volledig gesloten is.

Dit doel wordt verwezenlijkt doordat het bedieningsmechanisme een op die afvoerklep werkend vergrendelmechanisme omvat, zodanig uitgevoerd, dat in gesloten 20 toestand van die aanvoerklep, die afvoerklep vrij beweegbaar is en dat in geopende toestand van die aanvoerklep die afvoerklep niet uit de gesloten toestand bewogen kan worden en waarbij die afvoerklep van middelen voorzien is die deze in de gesloten toestand drijven.

Door gebruik van een vergrendelmechanisme is de belasting van de mechanische 25 overbrenging veel kleiner. Immers, bij het werpen van huisvuil op de gesloten afvoerklep draagt de vergrendeling het gewicht en niet het overbrengingsmechanisme, zoals in de stand der techniek. Bovendien is het met een vergrendelingsmechanisme op eenvoudige wijze mogelijk een 'aan-uit' toestand te creëren, d.w.z. bij geringe beweging van de aanvoerklep kan op eenvoudige wijze vergrendeling plaatsvinden, zodat het niet mogelijk 30 is door de gedeeltelijk geopende aanvoerklep en een nog niet volledig vergrendelde afvoerklep materiaal in de onderliggende opslag te bewegen. Daarbij is het vanzelfsprekend noodzakelijk dat de afvoerklep zich in de gesloten toestand bevindt. Echter door het gewicht van het huisvuil en de terugdrijvende kracht, die op de 1007737 3 afvoerklep werkt, zodanig op elkaar af te stemmen, dat onder normale omstandigheden huisvuil na het sluiten van de aanvoerklep altijd in de opslag beweegt, is gewaarborgd dat de afvoerklep zich na het sluiten van de aanvoerklep en het in neerwaartse richting bewegen daarvan, altijd in de gesloten positie bevindt nadat de tussenopslag geledigd is.

5 Dit effect kan nog versterkt worden door de karakteristiek van de middelen voor het terugdrijven van de afvoerklep zodanig te kiezen, dat na het overwinnen van een initiële beweging uit de rusttoestand een verdere opening verhoudingsgewijs eenvoudig plaatsvindt waardoor gewaarborgd is dat op de afvoerklep rustend huisvuil afgevoerd wordt. Dit wordt vanzelfsprekend bevorderd door de hellende positie die de afvoerklep 10 zal innemen bij het openen. De middelen voor het in de rusttoestand drijven van de afvoerklep kunnen alle in de stand der techniek bekende middelen omvatten, zoals veren en dergelijke. Een bijzonder robuuste uitvoering wordt echter verkregen door een balansgewicht en door het op passende wijze bepalen van de baan van het balansgewicht in samenhang met de baan van het openen van de afvoerklep kan in een optimale 15 karakteristiek voorzien worden.

De overbrenging tussen de aanvoerklep en het grendelmechanisme kan elke in de stand der techniek bekende constructie, zoals ketting, snaar of dergelijke omvatten en bestaat bij een van voordeel zijnde uitvoering uit een stangenstelsel.

Het grendelmechanisme kan eveneens elk bekende constructie bevatten, zoals een 20 van een uitsparing voorziene rechte baan waarlangs een nok, verbonden met de afvoerklep, beweegt zodanig, dat in de geopende positie van de aanvoerklep beweging door deze opening van de nok niet mogelijk is en in de gesloten positie wel.

Volgens een van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding is het grendelmechanisme echter uitgevoerd als een blokkeercilinder of blokkeerschijf voorzien 25 van een opening. In deze cilinder bewegen (rollen) met de afvoerklep verbonden organen. Slechts door bewegen van deze organen door de opening in de blokkeerschijf kan de afvoerklep geopend worden. In de gesloten positie die door de hoekstand van de schijf of cilinder bepaald wordt, worden krachten werkend op de afvoerklep overgebracht op deze schijf of cilinder zonder echter de overbrenging tussen aanvoerklep en 30 vergrendelinrichting te belasten. Daardoor kan deze overbrenging verhoudingsgewijs licht uitgevoerd worden.

Bij voorkeur zijn twee van dergelijke blokkeerschijven of cilinders aan weerszijden van de klep aanwezig. Vanzelfsprekend kan de afVoerklep uit twee 1007737 4 afVoerklephelften bestaan.

Met de hierboven beschreven constructie is het niet mogelijk per laadhandeling meer dan eenmaal het volume van de tussenopslag te vullen. Indien het aantal laadhandelingen bewaakt wordt, is het mogelijk de betreffende gebruiker van de 5 inrichting op die wijze te belasten.

Volgens een verdere van voordeel zijnde uitvoering is de hierboven beschreven inrichting en meer in het bijzonder de tussenopslag via weegmiddelen met de omgeving verbonden. Behalve een indicatie voor het volume kan thans ook een indicatie voor het gewicht verkregen worden en kan de gebruiker op basis van het gewicht en/of het 10 volume belast worden.

De uitvinding zal hieronder nader aan de hand van een in de tekeningen afgebeeld uitvoeringsvoorbeeld verduidelijkt worden. Daarbij tonen:

Fig. 1 in algemeen aanzicht een opslaginrichting voor huisvuil;

Fig. 2 een doorsnede van het bovendeel van fig. 1 in de sluitpositie van de 15 aanvoerklep;

Fig. 3 een doorsnede overeenkomstig fig. 2 bij geopende aanvoerklep;

Fig. 4 een doorsnede overeenkomstig fig. 2 toont bij het sluiten van de aanvoerklep en het daarbij openen van de afvoerkleppen;

Fig. 5 een dwarsdoorsnede volgens de lijn V-V in fig. 2; 20 Fig. 6 een dwarsdoorsnede volgens de lijn VI-VI in fig. 2;

Fig. 7 een dwarsdoomsde volgens de linn VII-VII in fig. 6 en

Fig. 8 een detail van deel 13 in dwarsdoorsnede.

In fig. 1 is met 1 een opslaginrichting aangegeven. Deze bestaat uit een zich onder het maaiveld 2 bevindende hoofdopslag voorzien van afvoerkleppen 5 die op enige niet 25 nader getoonde wijze geopend kunnen worden bij het uit opening 3 bewegen van hoofdopslag 4 en plaatsen boven een vrachtwagen.

Boven het maaiveld strekt zich de inbrenginrichting 6 volgens de uitvinding uit. In fig. 1 is te zien dat deze toegankelijk is via twee scharnierend aangebrachte deksels of aanvoerkleppen 7. Details van de constructie van de inbrenginrichting 6 blijken uit fig. 2 30 en verder.

Uit fig. 2 blijkt dat de aanvoerkleppen 7 scharnierend bevestigd zijn aan een behuizing 31. Aan de onderzijde van deze behuizing 31 zijn afvoerkleppen 8 aanwezig. Tussen de aanvoerkleppen 7 en afvoerkleppen 8 wordt een tussenopslag of kamer 20 1007737 5 begrensd. Behuizing 31 is via een U-profiel 15, waarvan de opening naar beneden gericht is, steunend bevestigd op drukblokken 18 (zie fïg. 7) die zich op hun beurt uitstrekken door openingen 17 aangebracht in een verhoudingsgewijs stijve buis 16 waarin zich een met fluïdum gevulde slang 27 bevindt. Tussen de slang 27 en buis 16 is een opzwellen 5 van de slang 27 tegengaande inlaagplaat 28 aanwezig. Zoals uit fïg. 5 blijkt, is deze slang 27 zich rondom uitstrekkend aangebracht en verbonden met een druksensor 19. Dat wil zeggen, het gewicht van behuizing 31 kan via druksensor 19 geregistreerd worden.

Aanvoerklep 7 is voorzien van nabij de uiteinden aangebrachte bedieningsstangen 12. In deze bedieningsstangen 12 zijn hulpstukken 13 opgenomen om te voorkomen dat 10 de positie van aanvoerklep 7 effect heeft op het weegresultaat. Deel 13 is in fig. 8 nader in detail afgebeeld. Daaruit blijkt dat een stanghelft 32 voorzien is van een kop 33. Op de andere stanghelft 34 is een huls 35 met opening 36 geschroefd. Door instelling van huls 35 ten opzichte van stanghelft 34 kan de vrije speling in stang 12 gesteld worden. Bedieningsstangen 12 zijn anderzijds verbonden met een schijf 11. Deze is voorzien van 15 een omtreksring 21 die volledig gesloten is behalve een opening 22. In de in fig. 2 getoonde rustpositie bevindt deze opening 22 zich naar beneden gericht. Vanzelfsprekend is het mogelijk bij uitvoeringsvarianten deze opening in een andere positie te plaatsen of meer openingen aan te brengen. Opening 22 is zodanig bemeten dat daardoor twee pennen 23 ontvangen kunnen worden, welke pennen zich nabij de uiteinden van de 20 tegenoverliggende afvoerkleppen 8 uitstrekken. Aan tegenoverliggende zijden van kamer 20 is een overeenkomstige schijf 11 aangebracht.

De afvoerkleppen 8 zijn bij 9 scharnierend bevestigd en van een balansgewicht 10 voorzien dat zodanig uitgevoerd is dat in onbelaste toestand de afvoerkleppen ernaar streven met de pennen 23 in opwaartse (sluitjrichting bewogen te worden. Daarbij 25 kunnen deze pennen 23 door de opening 22 van ring 21 treden en bevinden zich in de in fig. 2 getoonde positie.

Verbonden met behuizing 31 bevinden zich binnen ring 21 huizen 26 waarin met een veer 25 belaste verschuifbare blokkeerpennen 24 aangebracht zijn.

In de in fïg. 2 getoonde positie worden deze blokkeerpennen 24 door pennen 23 30 naar boven gedrukt en zijn niet werkzaam.

Indien uitgaande van de positie volgens fig. 2 naar de positie afgebeeld in fig. 3 de aanvoerkleppen 7 geopend worden, worden door bedieningsstangen 12 beide schijven 11 geroteerd. Omdat de pennen 23 zich boven de onderbegrenzing van de ring bevinden en 1007737 6 opening 22 door rotatie van ring 21 verplaatst wordt, kunnen deze pennen 23 niet meer naar beneden bewegen door het ontbreken van een opening in ring 21 en kunnen afvoerkleppen 8 dienovereenkomstig niet meer in geopende positie komen. Vervolgens wordt een vuilniszak 30 in kamer 20 geplaatst. Door de willekeurig te kiezen vorm van 5 de aanvoerkleppen 7 en afvoerkleppen 8 kan met de meest gangbare gedaante waarin de betreffende voorwerpen aangeboden worden, rekening gehouden worden.

Nadat kamer 20 gevuld is met bijvoorbeeld huisvuil, kan toename in gewicht van de behuizing 31 gemeten worden en zo bepaald worden hoeveel massa door de gebruiker ingebracht is en eventueel kan hij daarvoor belast worden. Bij het sluiten van 10 aanvoerkleppen 7 draait schijf 11 en daarmee ring 21 terug naar de positie afgebeeld in fig. 2. Daarbij komt de opening 22 in de positie getoond in fig. 2 maar omdat het gewicht op de afvoerkleppen 8 groter is dan het effect van balansgewichten 10 zullen de afvoerkleppen 8 naar beneden bewegen. Bij het naar beneden bewegen van de pennen 23, bewegen door de geringe veerkracht of door de zwaartekracht de blokkeerpennen 24 15 mee naar beneden. Daardoor is het niet mogelijk bij het naar beneden bewogen zijn van de afvoerkleppen 8 aanvoerkleppen 7 te openen. Immers, rotatie van ring 21 en zo van schijf 11 wordt belet doordat blokkeerpennen 24 opening 22 vullen en huizen 26 vast aan de omgeving zijn bevestigd.

Begrepen zal worden dat door passende uitvoering een zodanige overbrenging van 20 bedieningsstang 12 en rotatie van schijf 11 verkregen kan worden dat bij geringe beweging van het aanvoerdeksel in opwaartse richting dadelijk blokkering van het afvoerdeksel 8 plaatsvindt. Omgekeerd zal bij het sluiten van de aanvoerklep deze ten minste in hoofdzaak gesloten moeten zijn om de afvoerklep vrij te geven.

Gedurende deze sluitbeweging kan het hierboven beschreven wegen plaatsvinden. 25 Begrepen zal worden dat verdere contragewichten en hulp(gas)veren aangebracht kunnen worden om zowel de aanvoerklep als de afvoerklep beter bedienbaar respectievelijk stuurbaar te maken.

Tevens zal begrepen worden dat rubberstrippen en dergelijke aanwezig kunnen zijn om in een zo goed mogelijke afdichting naar de hoofdopslag 4 te voorzien waardoor 30 stank en ongedierte in de hulpopslagruimte of kamer 20 geen kans hebben. Tevens kan een afzonderlijke beluchting aanwezig zijn. Deze en verdere varianten liggen voor degenen bekwaam in de stand der techniek voor de hand na het lezen van bovenstaande beschrijving en binnen het bereik van de bijgesloten conclusies.

1007737

Claims (6)

1. Inrichting voor het geïndividualiseerd inbrengen van voorwerpen, zoals huisvuil, in een houder omvattende een op die houder aan te brengen tussenopslag van buiten toegankelijk via ten minste een scharnierende aanvoerklep en aan de onderzijde 5 voorzien van een scharnierende afvoerklep, waarbij een bedieningsmechanisme aanwezig is, omvattende een met die aanvoerklep verbonden mechanische overbrenging die beweging van die afvoerklep beheerst, met het kenmerk, dat het bedieningsmechanisme (11,13) een op die afvoerklep werkend vergrendelmechanisme omvat, zodanig uitgevoerd, dat in gesloten toestand van die aanvoerklep, die afvoerklep 10 vrij beweegbaar is en dat in geopende toestand van die aanvoerklep die afvoerklep niet uit de gesloten toestand bewogen kan worden en waarbij die afvoerklep van middelen voorzien is die deze in de gesloten toestand drijven.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat die middelen een een balansgewicht (10) omvatten.

3. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat die mechanische overbrenging een stangenstelsel (13) omvat.

4. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat stangenstelsel met ten minste een blokkeerschijf (11) is verbonden.

5. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat die 20 tussenopslag (20) via weegmiddelen (15-19) met de omgeving verbonden is.

6. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat deze omvat twee samenwerkende aanvoer- en/of afvoerkleppen. 1007737