NL1004616C1 - Vaartuig met een volgens het middenlangsvlak daarvan gedeelde kiel. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Vaartuig met een volgens het midden- langsvlak daarvan gedeelde kiel.

De uitvinding heeft betrekking op een vaartuig met een volgens het middenlangsvlak daarvan gedeelde kiel, waarbij de aan weerszijden van het middenlangsvlak gelegen delen elk twee scharnierende secties bevatten, welke 5 secties tezamen - in een vlak loodrecht op de lengteas gezien - een scharnierende stangenveelhoek vormen, die vanuit een vertikaal uitgeklapte (gestrekte) positie met hulp van een nabij de onderste scharnieras tussen de beide onderste kielsecties aangrijpende, in het middenlangsvlak 10 gelegen trekelement naar een horizontaal samengeklapte positie beweegbaar is, terwijl voor het bewegen van de kiel vanuit de horizontaal samengeklapte positie naar de vertikaal uitgeklapte, gestrekte positie ten minste één aandrijfinrichting aanwezig is, die op de bovenste schar-15 nieras van een bovenste kielsectie een draaimoment kan uitoefenen.

Een dergelijk vaartuig is bekend uit de Nederlandse terinzagelegging 9300814. Bij dit bekende vaartuig is de beweegbare kielconstructie om de beide bovenste, aan 20 weerszijden van het middenlangsvlak van het vaartuig gelegen scharnierassen van de beide bovenste kielsecties draaibaar opgehangen aan een zich onder de romp over de gehele horizontale lengte van de kiel uitstrekkend vast basisdeel, waarin onder andere een liertrommel voor het 25 op- en af wikkelen van een het trekelement vormende kabel is ondergebracht.

In de horizontaal samengeklapte positie ligt de beweegbare kielconstructie dus aan tegen de onderzijde van het vaste basisdeel van de kiel.

30 De aandrijfinrichting wordt hierbij gevormd door een hydraulische zuiger-cilinderinrichting, die enerzijds in een nabij het bovenste scharnierpunt gelegen punt van de betreffende bovenste kielsectie aangrijpt en anderzijds aangrijpt in een punt van de andere bovenste kielsectie, 35 dat gelegen is nabij het scharnierpunt tussen die andere 1004616 2 bovenste kielsectie en de betreffende onderste kielsectie.

Daarbij bevindt zich het eerste aangrijpingspunt - gezien in de vertikaal uitgeklapte, gestrekte kielposi-tie - op enige afstand onder de bovenste scharnieras 5 terwijl de afstand tot het middenlangsvlak (= deelvlak) van dit aangrijpingspunt kleiner is dan de afstand van de scharnieras tot het middenlangsvlak, terwijl het tweede aangrijpingspunt zich op enige afstand aan de andere zijde van het middenlangsvlak (deelvlak) nabij het scharnierpunt 10 tussen de zich aan die zijde bevindende bovenste en onderste kielsecties bevindt.

Het gevolg van deze plaatsing van de aandrijfinrichting is, dat deze aan de corroderende invloeden van het vaarwater bloot staat en derhalve veel onderhoud vraagt.

15 De uitvinding heeft zich ten doel gesteld aan dit bezwaar tegemoet te komen.

Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt, doordat de bovenste scharnierassen van de beide bovenste kielsecties, gezien in de vertikaal gestrekte kielpositie, op 20 enige afstand van en aan de buitenzijde van de betreffende kielsecties lopen en binnen een in het kleigebied in de rompbodem aangebrachte, naar boven gerichte verdieping zijn gelegen, waarbij althans één van deze scharnierassen met ten minste één einde afdichtend door een dwarsscheeps 25 verlopende eindwand van de verdieping heen reikt en op dat einde een hefboom zit, op het einde waarvan een moer lichaam om een langscheepse as scharnierend is bevestigd, door welk moerlichaam een in een dwarsscheeps vlak opgestelde, door een buiten de verdieping gelegen aandrijf-30 bron aandrijfbare schroefstelspil loopt.

De aandrijf inrichting is dus in een voor het vaarwater ontoegankelijke ruimte komen te liggen en behoeft derhalve weinig onderhoud. Voorts komt de kiel in horizontaal samengeklapte positie vrijwel direct tegen de onder-35 zijde van de romp aan te liggen, waardoor de diepgang in horizontaal samengeklapte positie in vergelijking tot die bij de boven beschreven bekende uitvoering kleiner is 1004616 3 geworden en in die positie dus dienovereenkomstig ondieper water kan worden bevaren. Het zelfremmende karakter van de spilaandrijving volgens de uitvinding heeft bovendien het voordeel, dat de kiel in zijn ingestelde positie blijft 5 staan zonder dat de aandrijfbron daartoe bekrachtigd behoeft te worden.

In de wel voor het water toegankelijke, n.l. aan de onderzijde open verdieping bevinden zich slechts die onderdelen van de beweegbare kielconstructie, die minder 10 gevoelig zijn voor aantasting door het vaarwater respectievelijk daartegen gemakkelijker zijn te beschermen.

De ten behoeve van de gewenste kielbewegingen uit te oefenen krachten spelen zich voorts af in het compacte gebied van de verdieping en de wanden daarvan.

15 Het is in principe mogelijk slechts een der bovenste scharnierassen aan te drijven en de assen eventueel te koppelen bijvoorbeeld door middel van erop zittende tand-wielsegmenten.

Bij voorkeur echter reiken beide bovenste scharnie-20 rassen met althans één einde door een dwarsscheeps verlopende eindwand van de verdieping heen en worden beide assen via een op het betreffende einde zittende hefboom door een schroefspil aangedreven. Hierdoor wordt de stabiliteit van de kiel bij het zeilen, dus in een situatie 25 waarin de kiel in vertikaal gestrekte positie een zijdelingse belasting ondervindt, gewaarborgd.

De bediening van het trekelement, zoals in de vorm van een of meer trekkabels of trekkettingen kan op verschillende wijzen plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld door 30 middel van een vanuit de ruimte buiten de verdieping geplaatste zuiger-cilinderinrichting.

Bij voorkeur echter wordt de bedieningsinrichting voor de optrekkabel(s) c.q. optrekketting(en) eveneens gevormd door een in de rompruimte buiten de verdieping 35 geplaatste, met een op de optrekkabel(s) c.q. optrekket-ting(en) aangrijpende trekstang in die verdieping reikende aandrijfinrichting van het schroefspiltype.

1004616 4

Verdere kenmerken van de uitvinding worden hieronder aan de hand van de tekening met een uitvoeringsvoorbeeld nader toegelicht.

De uitvinding wordt hieronder aan de hand van de 5 tekening met een uitvoeringsvoorbeeld nader toegelicht.

Fig. 1 toont een gedeeltelijk in vertikale langsdoor-snede weergegeven zijaanzicht van de kiel met het aangrenzende rompgedeelte van het vaartuig volgens de uitvinding; fig. 2 toont een dwarsscheepse doorsnede volgens de 10 lijn II-II in fig. 1 door de aandrijving van de beide bovenste scharnierassen van de kiel, waarbij de situatie links correspondeert met de horizontaal samengeklapte kielpositie en de situatie rechts correspondeert met de vertikaal gestrekte kielpositie en 15 fig. 3 A-B tonen de kiel respectievelijk in de hori zontaal samengeklapte positie en de vertikaal gestrekte positie.

De in de tekening weergegeven kiel volgens de uitvinding is volgens het vertikale middenlangsvlak I (fig. 2 en 20 3A, B) gedeeld in twee helften IA respectievelijk 1B, terwijl elke helft volgens een horizontaal deelvlak III (zie fig. 1) is gedeeld in een onderste en een bovenste sectie 2 respectievelijk 3.

De bovenste en onderste secties 2 en 3 van elke helft 25 IA respectievelijk 1B zijn om een horizontale as scharnierend verbonden door middel van een aantal langsscheeps op één lijn gelegen scharnierassen 4A en 4B. Daarbij liggen de scharnierassen 4A van de linker kielhelft IA op een geringe afstand buiten de binnenzijde van die kielhelft, 30 zodat deze scharnierassen in de vertikaal gestrekte kielpositie (fig. 3B) binnen het dwarsdoorsnedeprofiel van de rechter kielhelft 1B komen te vallen, terwijl omgekeerd de scharnierassen 4B van de rechter kielhelft 1B dan binnen het dwarsdoorsnedeprofiel van de linker kielhelft IA 35 vallen.

De beide onderste kielsecties 3 zijn aan hun benedenranden scharnierend met elkaar verbonden door middel van 1004616 5 een aantal langsscheeps op één lijn gelegen scharnierassen 5.

De bovenste sectie 2 van elke kielhelft IA respectievelijk 1B heeft een verhoogd middengedeelte 21, waaraan 5 zowel van voren (rechts in fig. 1) als van achteren (links in fig. 1) door middel van een steunoor 6 een draaitap 7 is bevestigd.

Zoals in het bijzonder in fig. 3B is te zien, liggen de draaitappen 7 over een zekere afstand zijdelings ver-10 sprongen ten opzichte van de bijbehorende kielhelften.

De bovenste kielsecties 2 reiken met hun verhoogde middengedeelten 2' en de daaraan vastzittende tappen 7 in een naar boven gerichte verdieping 9 in de romp 10. De aan de onderzijde open verdieping 9 wordt aan de voorzijde en 15 aan de achterzijde (rechts en links in fig. 1) begrensd door een eindwand 11 en is van boven en opzij van de overige ruimte binnen de romp 10 afgesloten door wanddelen 12.

De draaitappen 7 reiken lekdicht door de eindwanden 20 11 heen in de niet voor het vaarwater (zeewater) toeganke lijke ruimte binnen de romp, waar zij in lagers zijn ondersteund. Op elk der draaitappen 7 zit een dubbele of gevorkte hefboom 8, met tussen de (vork)beeneinden daarvan een om langsscheeps gerichte scharniertappen 13 gemonteer-25 de, van inwendige schroefdraad voorziene bus of moerli-chaam 14, die in ingrijping is met een daardoor heen lopende, in een dwarsscheeps vlak gelegen schroefspil 15. Zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde zijn de beide aan weerszijden van het middenlangsvlak gelegen 30 hefbomen 8 via bijbehorende schroefspillen verbonden met een gemeenschappelijke aandrijving. Elke schroefspil is met zijn naar het middenlangsvlak I gerichte einde bevestigd op het uitgaande deel 16b van een kruiskoppeling 16. Het ingaande deel 16a van die kruiskoppeling zit op het 35 ene einde van een dwarsscheeps gerichte as 17, die in een centrale positie boven de verdieping 9 in legers 18 is ondersteund. Het andere einde van deze as is verbonden met 1004616 6 een tweede soortgelijke kruiskoppeling behorende bij de kielsectie aan de andere zijde van het middenlangsvlak I. Op de as 17 zitten kettingtandwielen 19, die via een bijpassende overbrenging worden aangedreven door een 5 aandrijfbron 20 (fig. 1), bijvoorbeeld een hydromotor.

Met 21 is een tweetal trekkettingen aangegeven, die op twee langsscheeps op een afstand van elkaar gelegen plaatsen elk roet hun onderste vrije einden bij 22Ά respectievelijk 22B aan elk der kielhelften IA en 1B verankerd 10 zitten.

Van elke optrekketting lopen de beide tussen de kielhelften IA en 1B door naar boven geleide parten over twee naast elkaar binnen de verdieping 9 draaibaar gemonteerde kettingwielschijven 23 naar een tweede en hoger 15 geplaatst kettingschijfpaar 24 en vandaar naar vaste verankeringspunten nabij de betreffende dwarswand 11 van de verdieping 9.

Het tweede kabelschijfpaar 24 zit draaibaar gemonteerd op het afsluitende eindstuk 25 van een in de pijl-20 richting heen en weer beweegbare en daarbij door een opening in de dwarswand 11 heen tot in een tegen de buitenzijde van de dwarswand 11 gemonteerde stationaire cilinder 27 reikende buis 26, die geschroefd zit op een draaibaar binnen de cilinder 27 gelegerde schroefspil 28, 25 welke door een aandrijfbron, bijvoorbeeld een hydromotor 29 aandrijfbaar is (zie fig. 1).

In fig. 1 is voorts te zien, dat onder de romp 10, op een plaats vóór de verdieping 9 (rechts in fig. 1) en een plaats achter de verdieping 9 vaste basisdelen 31 en 32 30 zijn bevestigd, waarvan de horizontale dwarsdoorsnede-profielen aansluiten bij het dwarsdoorsnedeprofiel van de gezamenlijke bovenste kielsecties 2.

De ondervlakken van de vaste basisdelen 31 en 32 liggen in een gemeenschappelijk (horizontaal) vlak even-35 wijdig aan het deelvlak III.

De bovenste kielsecties 2 zijn van voren en van achteren voorzien van overeenkomstige uitsparingen en 1004616 7 sluiten met hun bovenvlakken in de vertikaal gestrekte kielpositie onder geringe speelruimte op de ondervlakken van de vaste basisdelen 31 en 32 aan (zie de streeplijn 33 in fig. 3B).

5 Beschreven zal thans worden hoe de kiel vanuit de vertikaal gestrekte positie volgens fig. 3B in de horizontaal samengeklapte positie volgens fig. 3A komt. Zowel de vier schroefspilaandrijvingen 14-19 als de beide optrek-kettingen 21 spelen daarbij een rol.

10 Gedurende de eerste fase van de beweging vanuit de vertikaal gestrekte positie volgens fig. 3B levert een trekkracht in de beide parten van de trekkabel 18 geen positieve bijdrage aan de positieverandering en komt deze positieverandering geheel voor rekening van de schroef-15 spilaandrijvingen 14-19 waarvan de schroefspillen de hefbomen naar boven en naar binnen doen zwenken om de bovenste kielsecties 2 naar buiten te doen uitzwaaien en daarmede de onderste kielsecties 3 rond het onderste scharnier 5 te doen spreiden. Deze eerste bewegingsfase 20 gaat gepaard met een naar beneden gerichte verplaatsing van het onderste scharnierpunt 5, totdat dit zijn onderste stand heeft bereikt. Deze positie komt overeen met de positie, die de kiel onder invloed van de zwaartekracht alleen zou willen innemen. In die positie liggen de schar-25 nierassen 7, 4a, 5 en 7, 4b, 5 aan weerszijden van het middenlangsvlak I namelijk op één lijn.

Tot het bereiken van die positie dienen de aandrijvingen van de optrekkettingen dus plaats te vinden in een richting welke met het toegeven van kettinglengte gepaard 3 0 gaat.

Eerst daarna werken de aandrijvingen 14-19 en 25-29 samen in corresponderende richtingen en wel in die zin, dat de rol van de optrekketting in het bewegingsproces in vergelijking tot die van de gezamenlijke schroefspilaan-35 drijvingen 14-19 groter wordt, naarmate de kiel dichter bij de horizontaal samengeklapte positie volgens fig. 3A komt.

1004616 δ

In de horizontaal opgeklapte stand volgens fig. 3A liggen de binnenwanden van de beide onderste kielsecties 3 in één horizontaal vlak en worden de onderste kielsecties door de trekkettingen 21 tegen de in één vlak gelegen 5 ondervlakken van de vaste basisdelen 31 en 32 getrokken.

Bij het varen met opgeklapte kiel waarborgt de zelf-remmende werking van de schroefspilaandrijvingen tegen ongewenst wegzakken naar de positie volgens fig. 3B onder invloed van de zwaartekracht.

10 Het is dus niet nodig de onderste kielsecties door middel van bijvoorbeeld een van binnen uit handmatig te bedienen grendel in hun aanslagstand tegen de onderzijde van de vaste basisdelen 31 en 32 te vergrendelen.

Wanneer men, omgekeerd de kiel vanuit de horizontaal 15 samengeklapte positie volgens fig. 3A in de vertikaal gestrekte positie of zeilstand volgens fig. 3B wil brengen, worden de aandrijfrichtingen van de spilaandrijvingen 14-19 en 25-29 omgekeerd, waarbij de zwaartekracht meewerkt tot het bereiken van de positie, waarin de schar-20 nierassen 7, 4a en 5 en 7, 4b, 5 aan weerszijden van het middenlangsvlak I op één lijn zijn komen te liggen. Vanaf dat moment blijven de schroefspilaandrijvingen 14-19 nog een kort ogenblik in dezelfde richting doordraaien, terwijl de draairichting van de aandrijfbronnen (hydromoto-25 ren) 29 wordt omgekeerd om in de laatste fase van de beweging naar de geheel gesloten positie volgens fig. 3B de te veel toegegeven trekkettinglengte weer "in te nemen" . 1 1004616

Claims (2)

1. Vaartuig met een volgens het middenlangsvlak daarvan gedeelde kiel, waarbij de aan weerszijden van het middenlangsvlak gelegen delen elk twee scharnierende secties 5 bevatten, welke secties tezamen - in een vlak loodrecht op de lengteas gezien - een scharnierende stangenveelhoek vormen, die vanuit een vertikaal uitgeklapte (gestrekte) positie met hulp van een nabij de onderste scharnieras tussen de beide onderste kielsecties aangrijpende, in het 10 middenlangsvlak gelegen trekelement naar een horizontaal samengeklapte positie beweegbaar is, terwijl voor het bewegen van de kiel vanuit de horizontaal samengeklapte positie naar de vertikaal uitgeklapte, gestrekte positie ten minste één aandrijfinrichting aanwezig is, die op de 15 bovenste scharnieras van een bovenste kielsectie een draaimoment kan uitoefenen, met het kenmerk, dat de bovenste scharnierassen van de beide bovenste kielsecties, gezien in de vertikaal gestrekte kielpositie, op enige afstand van en aan de buitenzijde van de betreffende 2 0 kielsecties lopen en binnen een in het kleigebied in de rompbodem aangebrachte, naar boven gerichte verdieping zijn gelegen, waarbij althans één van deze scharnierassen met ten minste één einde afdichtend door een dwarsscheeps verlopende eindwand van de verdieping heen reikt en op dat 25 einde een hefboom zit, op het einde waarvan een moerli-chaam om een langscheepse as scharnierend is bevestigd, door welk moerlichaam een in een dwarsscheeps vlak opgestelde, door een buiten de verdieping gelegen aandrijf-bron aandrijfbare schroefstelspil loopt.

2. Vaartuig volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat d e bedieningsinrichting voor de optrekkabel(s) c.q. optrek-ketting(en) eveneens wordt gevormd door een in de romp-ruimte buiten de verdieping geplaatste, met een op de optrekkabel(s) c.q. optrekketting(en) aangrijpende trek-35 stang in die verdieping reikende aandrijvingsinrichting van het schroefspiltype. 1004616