NL1002470C2 - Stapelinrichting. - Google Patents

Description

Stapelinrichting

De uitvinding heeft betrekking op een stapelinrichting voor het successievelijk aanvoeren van platen, bijvoorbeeld identieke kartonnen platen, en het vormen van stapels van die platen en het rangschikken van 5 die stapels in te kiezen patronen, welke inrichting omvat: een aanvoertransporteur voor het successievelijk individueel, in overlappende relatie of in deelstapels aanvoeren van platen; 10 een aan het einde van de aanvoertransporteur aansluitend stapelstation met een draagbodem en een zich verticaal en loodrecht op de transportrichting van de aanvoertransporteur uitstrekkende aanslag voor het tot stilstand brengen van de door de aanvoertransporteur 15 aangevoerde platen, zodanig dat een door de draagbodem gedragen stapel platen wordt gevormd; en afvoermiddelen voor het van de draagbodem afvoeren van een stapel.

Een dergelijke stapelinrichting is in diverse 20 uitvoeringen bekend. Voor het vormen van stapels en het rangschikken van die stapels in te kiezen patronen zijn functioneel en feitelijk van elkaar gescheiden stations noodzakelijk. Dit maakt een stapelinrichting van het bekende type kostbaar, terwijl de bekende inrichting 25 tevens relatief veel ruimte inneemt.

Het is een doel van de uitvinding een stapelinrichting zodanig uit te voeren, dat hij relatief goedkoop kan worden gebouwd met relatief gering ruimtebeslag.

30 Deze doelstelling wordt gerealiseerd met een stapelinrichting van het vermelde type, die het kenmerk vertoont dat de draagbodem een effectieve dimensie in de transportrichting bezit, die meer dan tweemaal de dimensie in de transportrichting van de platen bedraagt; 10 o 2 47 o 2 de aanslag door aandrijfmiddelen aandrijfbaar is, zodanig dat hij in een stationaire aanslagstand de aangevoerde platen tot stilstand kan brengen, totdat de aldus gevormde stapel een gewenste hoogte heeft bereikt, 5 vervolgens vanaf het voorvlak van de stapel naar het achtervlak van de stapel wordt bewogen en vanuit die positie de stapel over de draagbodem aanduwend verplaatst tot een positie, waarin het achtervlak van de stapel voorbij de aanvangspositie van het voorvlak ligt, of 10 waarin de stapel met zijn voorvlak tegen het achtervlak van een eerder gevormde stapel ligt; en afvoermiddelen aanwezig zijn voor het van de draagbodem verwijderen van gevormde stapels.

Een voorkeursuitvoering vertoont de 15 bijzonderheid dat aan de aanvoertransporteur middelen zijn toegevoegd, die de aanvoer van platen aan het stapelstation tijdelijk onderbreken tijdens de beweging van de aanslag.

Een uitvoeringsvoorbeeld vertoont de 20 bijzonderheid dat de aanslag een vlakke plaat omvat.

De draagbodem kan geheel vlak zijn, maar ook in verband met bepaalde te stellen eisen een geprofileerd patroon vertonen. In dit laatste geval kan het gebeuren, dat de onderste plaat of platen van een stapel niet op de 25 juiste wijze door de aanslag worden tegengehouden. In verband daarmee kan een uitvoeringsvoorbeeld het kenmerk vertonen dat de aanslag een aan de vorm van de draagbodem aangepaste, in het bijzonder daarmee complementaire vorm bezit.

30 Een specifieke uitvoering vertoont het kenmerk dat de draagbodem het werkzame part van de transporteur is, die de daarop aanwezige stapels in dwarsrichting kan afvoeren.

Deze laatste variant kan zodanig zijn 35 uitgevoerd dat de transporteur scharnierend met elkaar gekoppelde latten omvat. De latten strekken zich in de transportrichting van de aanvoertransporteur uit. Ze zijn op de wijze van schalmen van een ketting met elkaar 1002470 3 verbonden of worden gedragen door uit schalmen opgebouwde kettingen.

Een specifieke uitvoering van de laatste variant vertoont de bijzonderheid dat de latten elk een 5 convex prismatisch bovenvlak bezitten. Opgemerkt wordt, dat "prismatisch" betekent, dat de dwarsdoorsnede op elke langspositie dezelfde vorm bezit.

Weer een andere uitvoering vertoont de bijzonderheid dat de transporteur een aangedreven 10 rollenbaan omvat.

Deze variant biedt de mogelijkheid dat de aanslag ten minste twee zich tussen de rollen uitstrekkende langwerpige elementen omvat. Een dergelijke variant kan het voordeel bezitten, dat de aanslag niet 15 noodzakelijkerwijze over de gevormde stapel beweegbaar hoeft te zijn, maar ook onder de transporteur kan worden teruggetrokken om naar de aanduwstand te worden verplaatst. Afhankelijk van de beschikbare ruimte kan dit een voordeel zijn.

20 De uitvinding zal nu worden toegelicht aan de hand van bijgaande tekeningen. Hierin tonen: figuur 1 een ten dele schematisch, weggebroken perspectivisch aanzicht van een stapel- en formeerinrichting.

25 figuur 2 een met figuur 1 corresponderend aanzicht van een deel van de inrichting volgens figuur 1 op vergrote schaal; figuur 3 een schematisch perspectivisch aanzicht van een deel van de inrichting volgens figuur 2 30 op verder vergrote schaal; en figuur 4 een dwarsdoorsnede door een deel van de inrichting volgens de figuren 1, 2 en 3 op nog grotere schaal.

Figuur 1 toont een inrichting 1 voor het 35 successievelijk aanvoeren van platen 2 en het vormen van stapels 3 daarvan. De platen 2 worden door een aanvoertransporteur 4 in vier naast elkaar gelegen rijen 1002470 4 zodanig aangevoerd, dat de platen van elke rij elkaar overlappen.

De aanvoertransporteur vertoont aan zijn afvoereinde een afgifte-inrichting 5, omvattende een uit 5 deelrollen opgebouwde, aangedreven rol 6 en een stroomafwaarts ten opzichte daarvan geplaatste borstel 7, die kan dienen voor het licht omlaag drukken van een passerende plaat 2.

Aan het einde van de aanvoertransporteur 4 10 sluit het invoereinde van een stapelstation 8 aan. Dit aanvoerstation 8 omvat een als een eindloze transporteur 9 uitgevoerde draagbodem en een zich verticaal en loodrecht op de transportrichting van de aanvoertransporteur 4 uitstrekkende vlakke aanslagplaat 15 10 voor het tot stilstand brengen van de door de aanvoertransporteur 4 aangevoerde platen 2, zodanig dat een door de draagbodem 9 gedragen stapel 3 van platen 2 wordt gevormd.

Zoals met pijlen 11 aangeduid, kan door een XY-20 aandrijving 12 de aanslagplaat 10 na het bereiken van een gewenste hoogte van de gevormde stapel verticaal omhoog worden bewogen, waarna de plaat 10 over de gevormde stapel heen wordt bewogen om vervolgens omlaag te worden verplaatst naar het achtervlak 13 van de gevormde stapel, 25 nadat er, voor zover nodig, door eventueel verplaatsing van de eindzone van de aanvoertransporteur 4 voldoende ruimte is gecreëerd voor het tot het achtervlak 13 toelaten van de plaat 10. Het voorvlak van de stapel 3, waarvan de vlakheid wordt bepaald door de vlakheid van de 30 aanvankelijk stationair opgestelde aanslagplaat 10, is nu vrij. Door aandrijving van langsgeleidingen 14 van de van de XY-aandrijving 12 deel uitmakende wagen 15 wordt nu de gevormde stapel aangeduwd over een afstand, die groter is dan de dimensie in transportrichting van de gevormde 35 stapel 3. De stapels worden bijvoorbeeld aangedrukt tot de in figuur 1 aangeduide positie, waarin de vier tegelijkertijd gevormde stapels zich aan de achterzijde van de eindloze transporteur 9 bevinden. Het begrip 1002470 5 "achterzijde" dient nu in eerste instantie te worden begrepen als het einde in de tot heden beschreven transportrichting. Na het aanduwen zoals beschreven, wordt door het terugbewegen van wagen 15 de aanslagplaat 5 10 weer naar zijn in figuur 1 getekende positie getransporteerd. In deze stationaire positie dient hij weer als stationair aanslagorgaan voor het vormen van de volgende stapels.

De transporteur 9 omvat latten 16 (zie de 10 figuren 3 en 4), die op een aantal langsposities verbonden zijn met en worden gedragen door uit schalmen 17 bestaande kettingen 18. Deze kettingen 18 worden omgeleid door omleidorganen 19 met geringe kromtestraal en aangedreven door door een motor aangedreven tandwielen 15 20.

Zoals in het bijzonder figuur 4 duidelijk toont, vertonen de bovenvlakken van de latten 16 een prismatische convexe vorm. Om te vermijden, dat de onderste plaat of platen van een stapel niet juist door 20 aanslagplaat 10 worden behandeld, vertoont de onderrand 21 van plaat 10 een vorm, die complementair is ten opzichte van het bovenvlak van de transporteur 9.

De transporteur 9 kan voor het afvoeren van de daarop aanwezige stapels 3 via de tandwielen 20 worden 25 aangedreven volgens pijl 22 voor het aan een buffer- en formeerstation 23 toevoeren van successieve patronen van stapels 3. Zoals hierna nog zal worden beschreven kunnen deze stapelpatronen door de volgende behandeling nog ingrijpend gemodificeerd worden.

30 De aanvoertransporteur 4 omvat twee transportbanden 30, 31, die samen een vaste lengte hebben maar van elkaar gescheiden zijn door een scheidingsinrichting 32 met variabele positie. Daartoe is gebruik gemaakt van respectieve naar elkaar gerichte 35 omleidrollen 33 en 34, die deel uitmaken van de scheidingsinrichting en derhalve in langsrichting kunnen worden verplaatst. Onder de werkzame bovenparten van deze transportbanden 30, 31 bevinden zich respectieve lussen 1002470 6 35 en 36 van overeenkomstig variabele lengten. Door de verstelbaarheid van de scheidingsinrichting 32 kan de relatieve positionering van successievelijk aangevoerde platen worden aangepast. Een transportband 37 dient voor 5 het aan de transporteur 9 toevoeren van platen.

Een functioneel corresponderende structuur is gebruikt voor de invoertransportbaan 38 van buffer-informeerstation 23. Deze transportbaan 38 omvat twee via een scheidingsinrichting 41 aan elkaar aansluitende 10 eindloze transportbanden 39, 40. Na de beschrijving van de transportbanden 30, 31 zal nu worden afgezien van een gedetailleerde beschrijving van de transportbanden 39, 40. Zoals figuur 3 op vergrote schaal met betrekking tot een variant toont, omvatten de transportbanden 39, 40 15 compensatielussen, waarmee het optredende lengteverschil bij verplaatsing van de scheidingsinrichting 41 kan worden gecompenseerd. De transportband 39 volgens figuur 1 omvat een compensatielus 42. De transportband 40 volgens figuur 1 omvat ter wille van een gering 20 ruimtebeslag in langsrichting twee compensatielussen 43, 44. In de variant volgens figuur 3 is de configuratie wat afwijkend, hoewel functioneel dezelfde. De transportband 39 omvat een aan de onderzijde gelegen lus 45 in tegenstelling tot de tussengelegen lus 42 volgens figuur 25 1. De transportband 40 omvat een enkele lus 46 in plaats van de twee lussen 43, 44 volgens figuur 1.

Het zal duidelijk zijn, dat de configuratie en opbouw van de lussen kan worden gekozen in overeenstemming met de beschikbare ruimte en technische 30 wensen.

Aan de transportband 40 sluit een variabele overdraagtransporteur 47 aan. Deze omvat een eindloze transportband 48 van het type, dat over een zeer geringe kromtestraal door een eind-omleidrol 49 kan worden 35 geleid, zonder dat de transportband daarvan schade ondervindt. Dit aspect maakt op zichzelf geen deel uit van de uitvinding.

1002470 7

De transportband 40 draagt de tot een patroon gevormde stapels 3 via scheiding 50 over naar de transportband 48. Deze strekt zich uit tot boven een hefplateau 51 (zie figuren 1 en 2). Dit hefplateau, dat 5 volgens pijlen 52 op en neer beweegbaar is, kan dienen voor het op elkaar stapelen van de gevormde en aangevoerde patronen. Daartoe wordt eerst het hefplateau in een bovenste stand geplaatst, waarbij de transportband 48 zich op geringe hoogte boven de rollenbaan 53 bevindt. 10 De patronenstapels 3 worden vervolgens aan de rollenbaan 53 toegevoerd door de aangedreven transportband 48. Wanneer de betreffende patronen zich daar op een gewenste plaats boven bevinden, wordt de aandrijving van transportband 48 gestopt en wordt de omleidrol 49 naar 15 links verplaatst om gelijktijdige verplaatsing naar links van de in lus 54 opgenomen omleidrol 55. Hierbij wordt het werkzame bovenpart 56 van transportband 58 effectief verkort, waardoor op de in figuren 1 en 2 getoonde wijze eerst de voorste stapel op de rollenbaan 53 wordt gelegd 20 en vervolgens de meer achtergelegen stapels, totdat een geheel patroon op de rollenbaan 53 rust. Vervolgens wordt het plateau 51 omlaag bewogen over een afstand, die ongeveer correspondeert met de hoogte van de aanwezige stapelpatronen, waarna een volgende laag, bestaande uit 25 een patroon of rangschikking van stapels daar bovenop wordt geplaatst.

Terwille van de duidelijkheid van de principes volgens de uitvinding is afgezien van het tekenen van zijgeleidingen, ondersteuningen voor de diverse 30 transportbanden, draagframes waarin de diverse rollen roteerbaar gelagerd zijn, aandrijfmotoren, enzovoorts.

Zodra een stapeling van een aantal gewenste lagen patronen is gerealiseerd, bevindt het draagplateau 51 zich in een verlaagde positie. Vervolgens kunnen de op 35 elkaar gestapelde patronen gemeenschappelijk worden afgevoerd door het weer omhoog bewegen van hefplateau 51 tot het niveau van een afvoerrollenbaan 57. Door aandrijving door middel van niet-getekende middelen van 1002470 δ de rollen van rollenbaan 53 en 57 kunnen de gevormde patronen voor verder transport of behandeling worden afgevoerd volgens pijl 58.

Zoals de figuren 1 en 2 tonen, is in de 5 getekende uitvoering een kelderachtige verdiepte ruimte 59 aanwezig, waarin het hefplateau 51 met zijn last kan worden geaccommodeerd. Het zal duidelijk zijn, dat de maximale te bereiken stapelhoogte wordt bepaald door de maximale verticale afstand tussen de rollenbaan 53 en het 10 onderste deel van de overdraagtransporteur 47. In dit laatste verband wordt erop gewezen, dat na de laatste overdrachtwerkzaamheid in een cyclus van overdrachttransporteur 47 het werkzame part 56 daarvan zo klein mogelijk is, zodat de door de rollenbaan 53 15 gedragen stapel daarlangs omhoog kan worden verplaatst.

1002470

Claims (9)

1. Stapelinrichting voor het successievelijk aanvoeren van platen, bijvoorbeeld identieke kartonnen platen, en het vormen van stapels van die platen en het rangschikken van die stapels in te kiezen patronen, welke 5 inrichting omvat: een aanvoertransporteur voor het successievelijk individueel, in overlappende relatie of in deelstapels aanvoeren van platen; een aan het einde van de aanvoertransporteur 10 aansluitend stapelstation met een draagbodem en een zich verticaal en loodrecht op de transportrichting van de aanvoertransporteur uitstrekkende aanslag voor het tot stilstand brengen van de door de aanvoertransporteur aangevoerde platen, zodanig dat een door de draagbodem 15 gedragen stapel platen wordt gevormd; en afvoermiddelen voor het van de draagbodem afvoeren van een stapel; met het kenmerk, dat de draagbodem een effectieve dimensie in de 20 transportrichting bezit, die meer dan tweemaal de dimensie in de transportrichting van de platen bedraagt; de aanslag door aandrijfmiddelen aandrijfbaar is, zodanig dat hij in een stationaire aanslagstand de aangevoerde platen tot stilstand kan brengen, totdat de 25 aldus gevormde stapel een gewenste hoogte heeft bereikt, vervolgens vanaf het voorvlak van de stapel naar het achtervlak van de stapel wordt bewogen en vanuit die positie de stapel over de draagbodem aanduwend verplaatst tot een positie, waarin het achtervlak van de stapel 30 voorbij de aanvangspositie van het voorvlak ligt, of waarin de stapel met zijn voorvlak tegen het achtervlak van een eerder gevormde stapel ligt; en afvoermiddelen aanwezig zijn voor het van de draagbodem verwijderen van gevormde stapels. 1002470

2. Stapelinrichting volgens conclusie 1, waarin aan de aanvoertransporteur middelen zijn toegevoegd, die de aanvoer van platen aan het stapelstation tijdelijk onderbreken tijdens de beweging van de aanslag.

3. Stapelinrichting volgens conclusie 1, waarin de aanslag een vlakke plaat omvat.

4. Stapelinrichting volgens conclusie 1, waarin de aanslag een aan de vorm van de draagbodem aangepaste vorm bezit.

5. Stapelinrichting volgens conclusie 1, waarin de draagbodem het werkzame part van de transporteur is, die de daarop aanwezige stapels in dwarsrichting kan afvoeren.

6. Stapelinrichting volgens conclusie 5, waarin 15 de transporteur scharnierend met elkaar gekoppelde latten omvat.

7. Stapelinrichting volgens conclusie 6, waarin de latten elk een convex prismatisch bovenvlak bezitten.

8. Stapelinrichting volgens conclusie 5, waarin 20 de transporteur een aangedreven rollenbaan omvat.

9. Stapelinrichting volgens conclusie 8, waarin de aanslag ten minste twee zich tussen de rollen uitstrekkende langwerpige elementen omvat. 1002470